7

 

 

Begin 2001 hadden Bill en Jacqui voor het eerst het vermoeden dat ze een kans maakten om de aanklacht tegen me te laten intrekken. In januari stond een hoorzitting gepland tijdens welke ze eindelijk de stoomwals hoopten te stoppen die ons dreigde te verpletteren. Tijdens die hoorzitting moest de rechter beslissen of er voldoende bewijzen waren voor een echte strafzaak tegen mij, die door een strafrechter bij een andere rechtbank zou worden behandeld. Bij een dergelijke zitting mogen beide partijen hun zegje doen en wordt vervolgens beslist of de verdachte inderdaad voor de rechter moet verschijnen of weer gewoon vrij man of vrouw is.

Veertien maanden na de dood van Matthew begrepen Bill en Jacqui nog steeds niet welke bewijzen de politie tegen me dacht te hebben.

‘Ik heb vaker cliënten die zeggen dat ze geen idee hebben waarom ze gearresteerd zijn,’ vertelde Bill me. ‘Maar wanneer je dan het dossier doorneemt, vind je altijd wel iets, hoe klein ook, dat de belangstelling van de politie verklaart. Alleen in jouw geval zie ik dat niet, Angela. Niets wijst erop dat jij je kinderen ooit iets hebt aangedaan: je hebt geen problematisch verleden, het is altijd goed gegaan met Jade en tijdens de verhoren heb je niets belastends gezegd.’

Net als Terry had Bill het hele dossier doorgeplozen om te zien of er ook maar een snippertje concreet bewijs tegen me was, maar hoewel hij zich door maar liefst tien ordners vol documenten heen had gewerkt, was er niets wat volgens hem bewees dat ik mijn kinderen iets had aangedaan. Het was allemaal speculatie; het lag eraan hoe men naar gebeurtenissen keek, die iets anders waren dan feiten. Ik kon me niet alles meer even goed herinneren, maar dat kwam omdat ik een shock had gehad en het allemaal al een hele tijd geleden was gebeurd, en niet omdat ik iets wilde ontkennen. En de deskundigen hadden veronderstellingen, geen concrete conclusies, over de dood van mijn kinderen geuit.

De advocaat die me tijdens een eventuele strafzaak zou verdedigen, was Michael Mansfield, die zijn sporen had verdiend met geruchtmakende zaken zoals de Guildford Four, de moord op Jill Dando en die op Stephen Lawrence. Hij deed iets ongewoons en vroeg de rechtbank van Salisbury of de hoorzitting daar kon worden gehouden – niet bepaald de plek waar je zo’n juridisch genie zou verwachten.

De openbaar aanklager moest het voornamelijk van indirect bewijs hebben: ik was altijd de enige aanwezige geweest op het moment dat mijn kinderen ademhalingsmoeilijkheden hadden of dood waren gegaan, de uitgebreide medische onderzoeken hadden geen concrete doodsoorzaak opgeleverd, en de medisch deskundigen vonden dat alles wees op dood door verstikking; ook had ik volgens hen gelogen over het afgaan van het alarm. Het leed geen twijfel dat de politie aannam dat ik nooit zo’n apparaat had gebruikt. Ik had tegen de rechercheurs gezegd dat ik me niet meer kon herinneren of ik het alarm wel of niet had horen piepen, maar volgens deskundigen zou het geluid altijd duidelijk hoorbaar moeten zijn geweest. Ik had ook verteld dat de lichamen van mijn kindjes al koud waren gewees toen ik hen levenloos had aangetroffen. Het alarm had al binnen een paar seconden na het stoppen van de ademhaling moeten afgaan, en dan zouden ze nog warm zijn geweest. Niets wat ik zei, kon de verdenkingen van de rechercheurs wegnemen, maar ik had de waarheid verteld. Ik had het alarm wel gebruikt. Het was precies zo gegaan als ik het had beschreven.

‘Ik begrijp nog steeds niet hoe ze denken te kunnen aantonen dat er sprake is van moord,’ zei Bill. ‘Ze hebben me het dossier gestuurd, en ik heb het met met kloppend hart gelezen, bang dat ik iets zou vinden wat je ondergang kon betekenen, maar ik heb helemaal niets gevonden.’

Mijn verdediging wond er tegenover de rechtbank geen doekjes om. Volgens hen was de vraag niet of ik wel of geen moord had gepleegd, maar of er überhaupt wel sprake was van een misdrijf. Er was geen eensluidend bewijs dat mijn kinderen een onnatuurlijke dood waren gestorven, en al helemaal geen bewijs dat ik hun iets had aangedaan. Er was geen stoffelijk overschot met een kogelgat, er was geen sprake van een motief of bekentenis. Het enige wat de openbaar aanklager te melden had, was dat men de gebeurtenissen als verdacht beschouwde, dat ik ‘onnatuurlijk’ gedrag vertoonde en dat er tastbare bewijzen waren die op dood door verstikking konden wijzen. Let wel: kónden wijzen.

‘De enige reden waarom Angela Cannings nu voor deze rechtbank dient te verschijnen, is dat er binnen haar gezin drie sterfgevallen hebben plaatsgevonden waarvoor geen directe oorzaak is aan te wijzen,’ luidde het verweer van de verdediging. ‘Er dient rekening te worden gehouden met het feit dat deze sterfgevallen een natuurlijke oorzaak kennen die tot op heden nog niet door de medische wetenschap kan worden aangetoond.’

Maar hoewel de rechter geduldig zat te luisteren en de aanklacht wegens moord op Gemma verwierp wegens onvoldoende bewijs, wilde ze niet de gehele zaak seponeren. Tot mijn grote verbijstering kreeg ik te horen dat ik voor de strafrechter zou moeten verschijnen.

Weken later zeiden we ja tegen de BBC, die een documentaire over de kwestie wilde maken. Kort nadat ik in staat van beschuldiging was gesteld, hadden programmamakers me al benaderd: ze wilden een film maken over een vrouw als Sally Clark, die baby’s had verloren en wegens moord moest voorkomen. We hadden er lang en diep over nagedacht en ons afgevraagd of het verstandig was ons hele leven aan het publiek te openbaren. Uiteindelijk stemden we toe omdat we op die manier in elke geval de gebeurtenissen vast konden laten leggen en onze kant van het verhaal naar buiten konden brengen. Terry kreeg van de programmamakers een videocamera waarmee hij zijn ervaringen kon vastleggen; mij kwamen ze van tijd tot tijd filmen. Jade speelde in het programma geen enkele rol, maar toch leverde het hele project de nodige problemen met de instanties op omdat die van mening waren dat het filmen een inbreuk zou zijn op haar privacy. Toch waren we vastbesloten om door te gaan.

In de loop van de maanden die volgden, overtuigde ik mezelf ervan dat iemand vroeg of laat naar me zou luisteren en dat zou blijken dat de aanklacht nergens op gebaseerd was. Mede doordat mijn advocaten maar bleven zeggen dat de tegenpartij geen zaak had en dat er talloze argumenten waren die pleitten voor seponeren, had ik nooit verwacht dat het echt mis zou gaan. Maar een van de juridische knappe koppen zei: ‘Er zijn drie dode kinderen en iemand zal ervoor moeten boeten,’ en het leek wel alsof alle autoriteiten met wie we in contact stonden – politie, justitie, medici – hier hetzelfde over dachten. Bij zaken als de mijne stond het hele juridische systeem op zijn kop. De aanklager hoefde niet langer te bewijzen dat de verdachte zich aan een misdrijf schuldig had gemaakt, de moeders dienden aan te tonen dat ze onschuldig waren. Ooit waren vrouwen in situaties als deze met mededogen behandeld, maar ten tijde van Matthews dood was daar al verandering in gekomen. Veel medici achtten het onmogelijk dat twee of meer baby’s uit hetzelfde gezin een natuurlijke dood konden sterven. Professor Emery was een van de eerste artsen die de medische wereld erop wezen dat sommige sterfgevallen die als wiegendood werden beschouwd in werkelijkheid het gevolg waren van mishandeling. Het onderscheid was moeilijk te maken. Sommige artsen gaven toe dat er soms sprake was van boze opzet, maar andere zagen meteen overal moord. In de loop der jaren was het tweede standpunt steeds invloedrijker geworden; aanvankelijk onder kinderartsen, daarna ook in de rechtbank.

Bill wist dat het in mijn geval draaide om de bewijzen van drie medisch deskundigen. Een van hen was sir Roy Meadow, die een geducht tegenstander kon zijn. Hij was een van de belangrijkste kinderartsen van het land en een vooraanstaand deskundige op het gebied van kindermishandeling. Al jaren trad hij op als getuige in straf- en voogdijzaken. Hij had baanbrekend werk verricht op het gebied van Münchausen by proxy, een syndroom dat ertoe leidt dat sommige moeders hun kinderen kwaad doen omdat ze de aandacht willen trekken. Hij hing ook de theorie aan die door een Amerikaanse patholoog was geuit en die de ‘drievoudige regel’ werd genoemd. In een boek over kindermishandeling waaraan professor Meadow heeft meegewerkt, beschrijft hij deze als ‘een regel die in de praktijk bijna altijd opgaat’. Sindsdien is de theorie in Groot-Brittannië vooral bekend geworden als ‘de wet van Meadow’: één keer wiegendood is een tragedie, twee keer is verdacht en drie keer is moord, tenzij anders kan worden bewezen.

Professor Meadow was een van de invloedrijkste artsen op zijn vakgebied en was bij het grote publiek vooral bekend geworden door zijn optreden in de rechtszaak tegen Sally Clark. Daarin had hij gezegd dat de kans op twee gevallen van wiegendood in hetzelfde gezin één op drieënzeventig miljoen was. Voor zover de gemiddelde Brit wist, was de kans dat je de loterij won groter dan de kans dat je twee baby’s aan wiegendood verloor.

Toen Bill ontdekte dat de aanklager professor Meadow had ingelijfd, belde hij Frank Lockyer, de vader van Sally Clark. Hij kende hem al jaren omdat Frank ook in Salisbury woonde, en Frank bracht Bill in contact met John Batt, een jurist en goede vriend van de familie, die Sally tijdens haar rechtszaak had bijgestaan. Door hun gesprek besefte Bill pas goed waartegen we het zouden moeten opnemen.

Hij besefte dat het bijna onmogelijk zou zijn om te ‘bewijzen’ dat ik onschuldig was omdat we nooit zouden kunnen ‘bewijzen’ waaraan mijn kinderen waren gestorven. De term wiegendood wil eigenlijk zeggen dat niemand weet waaraan de baby is doodgegaan. Het is geen diagnose, maar een omschrijving die wordt gebruikt wanneer alle andere oorzaken kunnen worden uitgesloten. Het enige wat zeker is, is dat sommige baby’s om onverklaarbare reden opeens ophouden met ademhalen. Het is een fenomeen dat al zo oud is als de mensheid, maar de medische wetenschap kan het nog steeds niet verklaren. Er is wel vooruitgang geboekt – het aantal sterfgevallen ten gevolge van wiegendood is gedaald sinds bekend is dat men baby’s beter op de rug kan laten slapen

– maar in wezen blijft wiegendood een mysterie. Er was geen enkele verklaring voor de dood van mijn kinderen. Een deskundige kon wel veronderstéllen dat ze door verstikking om het leven waren gekomen, maar er was geen enkele manier om te bewijzen dat dat niet zo was.

Bill besloot dat het beter was om zoveel mogelijk te benadrukken dat hun dood onverklaarbaar was, dat niemand precies wist hoe mijn kinderen waren gestorven, dat er geen bewijs was dat iemand ze had vermoord – en ik al helemaal niet. Hij wilde zoveel mogelijk andere oorzaken aandragen, van genetische aanleg tot de invloed van het milieu. Zolang we konden aantonen dat de aanklacht een wel erg wankele basis had, zou ik een vrij mens blijven.

Natuurlijk wist ik dat allemaal niet. Bill wilde me niet nog bezorgder maken, en ik had geen flauw vermoeden van de moeilijkheden waarvoor hij zich gesteld zag. Hij wist echter ook dat hij me moest voorbereiden op wat me in de rechtszaal te wachten stond.

‘Professor Meadow geniet erg veel aanzien en wordt als een strijder tegen kindermishandeling beschouwd,’ legde Bill uit. ‘Het openbaar ministerie zal hem als getuige tegen jou oproepen, net zoals ze bij Sally Clark hebben gedaan.’

‘Maar wij hebben drie kinderen verloren, en zij twee,’ zei Terry. ‘Als Sally al heeft verloren, welke kans maken wij dan nog?’

‘Wij komen met deskundigen die de theorieën van de andere partij zullen weerleggen,’ zei Bill. ‘Als we kunnen aantonen dat professor Meadow niets kan bewijzen, maar vooral dénkt te weten wat er is gebeurd, dan is dat voor de rechtbank goed genoeg. We kunnen alles weerleggen wat hij zegt.’

Bill en Jacqui geloofden dat erfelijkheid een belangrijke rol speelde. Ze waren naar Ierland gegaan om met neven en nichten te praten en hadden me om een stamboom gevraagd. Bill nam ook contact op met professor Michael Patton, een specialist in klinische genetica uit Londen. Hij behandelde families met erfelijke aandoeningen en vroeg of ik mijn afstamming tot de tijd van mijn overgrootmoeder kon herleiden. Dat kon ik helaas niet; we hadden te weinig gegevens. Toen we naar Londen gingen voor een gesprek met professor Patton nam hij bloed af voor een onderzoek en zei hij dat hij het sterke vermoeden koesterde dat er al generaties lang sprake was van een erfelijke aandoening in onze familie.

We gingen ook naar Southampton voor een ECG dat moest aantonen of er sprake was van hartafwijkingen – dat bracht weer de nodige stress met zich mee omdat we toestemming aan de rechtbank moesten vragen om Jade mee te kunnen nemen.

Maandenlang bleef ik hopen dat iemand op de een of andere manier tot het inzicht zou komen dat ik onschuldig was. Daar was de verdediging in elk geval van overtuigd. We zeiden nee op het aanbod van een lagere straf, wegens doodslag, als ik schuld zou bekennen. Ik had niets verkeerds gedaan. Ik zou nooit verklaren dat ik schuldig was aan iets wat ik niet had gedaan, hoe groot het risico van een slechte afloop ook was.

We waren het er allemaal over eens dat het openbaar ministerie de aanklacht moest laten vallen en me moest laten gaan.

De verdediging vroeg nog tweemaal om een sepot, maar het verzoek werd afgewezen. Het verbaast me nog steeds dat justitie zo doof was voor onze smeekbeden. Ik kan er nog steeds kwaad om worden. Vanaf het moment dat Matthew zijn laatste adem uitblies, zat ik als een rat in de val.

Ik knipperde tegen het felle middaglicht en keek naar de maatschappelijk werkster die in onze tuin lag te slapen. Ze hoorde toezicht te houden tijdens mijn dagelijkse bezoekje aan Jade, maar was drie kwartier geleden ingedommeld.

‘Wil je iets drinken?’ riep ik luid naar Jade.

‘Nee!’ riep ze terug. Ze was met een paar vriendinnetjes aan het spelen.

Zenuwachtig keek ik op mijn horloge. Het was kwart over vijf. Over een kwartier moest ik alweer weg. Dat wist Jade natuurlijk ook: ons leven werd zo door tijd bepaald dat ze als eerste in haar klas kon klokkijken. Ze liep echter niet achter me aan toen ik de deur opendeed en naar binnen liep.

Met een zucht ging ik zitten. Het was zomer 2001, bijna twee jaar na de dood van Matthew, en ik deed mijn uiterste best om de relatie met mijn dochter te behouden. Ik zag haar nog steeds zes keer per week, plus af en toe tijdens een familie-uitje – mits er een overeenkomst was getekend. Maar diep in mijn hart wist ik dat ik hard op weg was om alleen maar een moeder in naam te worden. Jade was van een peuter veranderd in een zelfbewuste vijfjarige. Ik wist dat ik de strijd om onze relatie intact te houden in hoog tempo dreigde te verliezen.

De tijd die we samen konden doorbrengen, was gewoon niet voldoende om een goede moeder te kunnen zijn. Ik kon Jade niet troosten wanneer ze een knie openhaalde of haar midden in de nacht geruststellen wanneer ze een nachtmerrie had gehad. Ik kon haar niets te eten komen brengen wanneer ze ziek in bed lag en haar niet optillen zodat ze de piek op de kerstboom kon zetten. Ik was iemand die elke dag even op bezoek kwam en dan twee uur lang voor mama speelde, maar het had weinig invloed op Jades bestaan. Ze begon haar belangstelling voor het spelletje te verliezen.

In de maanden kort na Matthews dood had ze me voortdurend huilend gevraagd wanneer ik weer thuis zou komen, maar nu leek ze te hebben aanvaard dat dat gewoon niet zou gebeuren. Ik kwam even langs, zij was binnen een paar minuten verdwenen en kwam vaak alleen snel even terug om afscheid te nemen. Naarmate de tijd vorderde, deed ze ook steeds minder lief tegen me. Een korte zoen bij aankomst en afscheid was het meeste waarop ik kon hopen, hoewel ik haar dolgraag weer eens wilde knuffelen.

‘Zal ik je haar doen, Jadey?’ vroeg ik soms wanneer ze met haar haar in de war uit school kwam.

‘Nee, hoeft niet,’ zei ze dan.‘Dat kan ik zelf wel.’

Het deed pijn om te zien dat ze al zo jong zo zelfstandig was geworden. Ze kleedde zichzelf aan, kamde zelf haar haar, stofzuigde het kleed en gaf de hond eten. Ik vond het vreselijk om te zien dat ze zo snel volwassen werd. Ik bleef maar tegen mezelf zeggen dat het egoïstisch was om haar te dwingen meer met mij te ondernemen omdat ik dat toevallig wilde. Aan een moeder die haar niet vrijliet, had ze immers niets. Maar ik merkte dat we steeds meer uit elkaar groeiden. Mijn enige nog levende kind verliezen was bijna ondraaglijk.

Meer dan wat dan ook wilde ik dat er een einde aan dit alles zou komen, dat iemand zou zeggen dat er een enorme fout was gemaakt. Mijn dagelijkse bezoeken voelden bijna als een kwelling: ik mocht heel even proberen te redden wat me was ontnomen, maar moest er dan weer als een haas vandoor.

Het ergste was nog dat onze scheiding als ‘tijdelijk’ gold. Bij concrete voorvallen als een overlijden of een scheiding is het mogelijk om na een bepaalde verwerkingstijd een streep onder het trauma te zetten, maar wij konden Jade nooit een datum noemen waarop ik voorgoed naar huis zou komen. Na twee jaar van onzekerheid begon ze me steeds meer te behandelen als een familielid dat toevallig op bezoek was, in plaats van als haar moeder.

‘Ik kan me gewoon niet voorstellen dat Jade hier geen last van heeft,’ zei Terry op een dag tegen John Pook van het maatschappelijk werk. Een paar weken eerder hadden we Jade door een psychiater laten onderzoeken omdat we bang waren dat ze onder de stress leed, maar hij had in zijn verslag geschreven dat er niet echt sprake was van schade.

‘Mmm,’ had John ontwijkend gezegd, met een kop thee in zijn hand. John was weliswaar een hoge piet binnen de organisatie, maar hij was de enige die ons altijd op een redelijke manier behandelde. Vanaf het allereerste moment had hij ons als een gezin benaderd, en niet als een interessant geval. Het was duidelijk dat hij een goed mens was.

‘We hebben er maanden op gewacht, en nu zeggen ze dat er niets mis is. Dat is wél zo,’ zei Terry. ‘Zien ze niet hoe het tussen Angela en Jade gaat? Vinden ze het echt normaal dat een klein meisje haar moeder als een vreemde behandelt? Het is bespottelijk. We vragen al bijna twee jaar om hulp en moeten tot oktober wachten voordat ze met speltherapie kan beginnen. Dan is Matthew al bijna twee jaar dood! En ik ben bang dat ze op een gegeven moment zeggen: “Nu is het genoeg” en haar van ons afpakken.’

‘Je weet dat ik mijn uiterste best zal doen om ervoor te zorgen dat Jade bij jullie kan blijven,’ zei John zacht.

Ik keek hem vol opluchting aan. We wisten dat heel veel mensen vonden dat Jade beter in een pleeggezin kon worden geplaatst – dat de verdachtmakingen jegens mij en het feit dat Terry me bleef steunen voldoende aantoonden dat we ongeschikt waren als ouders. Maar dankzij John hadden we haar kunnen houden. We wisten dat dat de nodige voeten in de aarde moest hebben gehad.

‘Ik doe dit werk al achtentwintig jaar en word nu uitgelachen,’ had hij op een dag tegen Terry gezegd toen we het hadden over zijn overtuiging dat ons gezin bij elkaar moest blijven.

John heeft ons, ondanks de moeilijkheden die hij ondervond, zonder uitzondering eerlijk en vol mededogen behandeld, en daar zullen we hem altijd dankbaar voor zijn.

Terry had het ook heel erg zwaar. Het was inmiddels alweer een jaar geleden dat ik hem op de vloer in de woonkamer had aangetroffen, geveld door een zware depressie, maar hoewel hij nooit meer zo’n gebrek aan levenslust had getoond, ging hij sindsdien op de automatische piloot door het leven. Hij nam afwisselend met gemak de rol van blije papa, lachende papa en grappige papa aan, maar het was een automatisme. Het enige waaraan hij kon denken, was dat hij Jade bij zich moest zien te houden. Zijn hele leven draaide om haar. Als ze in de speeltuin iets langer op het klimrek wilde spelen, bleef hij rustig nog een uur op haar wachten; als ze etalages wilde kijken, paste hij zich aan haar aan. Het was een manier om de tijd door te komen, maar hij bleef naar het gezelschap van volwassenen verlangen. Hij zag Stephen en Kellie, zijn ouders, Steve Crouch, Steve Grant, en Terry Chambers allemaal regelmatig, en mij natuurlijk ook, maar hij bracht vele uren van de dag in zijn eentje door en moest altijd weer afscheid nemen van degenen die hem kwamen bezoeken. Zodra de deur achter hen dichtviel, vloog de eenzaamheid hem weer naar de keel en liep hij naar de woonkamer om nog maar weer een cognacje in te schenken.

Terry vond het steeds moeilijker om tijd met mij en Jade door te brengen. Het was een te pijnlijke herinnering aan wat er met zijn gezin was gebeurd. Vroeger was hij tijdens mijn bezoeken altijd bij ons gebleven, maar de laatste tijd ging hij steeds vaker een stukje rijden, met Meat Loaf op volle sterkte, in de hoop zo zijn hoofd leeg te kunnen maken. Dan ging hij om één minuut over half vier, een minuut na mijn aankomst, naar buiten en kwam om één minuut voor half zes, vlak voordat ik weg moest, weer terug.

‘Kun je niet eens proberen om erbij te zijn, Terry?’ vroeg ik op een dag toen ik weer iets te eten had klaargemaakt dat hij niet samen met ons was komen opeten. ‘Denk je echt dat Jade het niet merkt dat je telkens de benen neemt en niet samen met ons eet? Ik kan niet alles alleen doen.’

‘Ik kan gewoon niet meer tegen dat maatschappelijk werk, Ange,’ antwoordde hij. ‘Ik wil niet eten terwijl zij naar ons zitten te kijken. Ik weet dat ze het hier gemakkelijk hebben, ze hebben vaak genoeg gezegd dat wij het normaalste gezin zijn dat ze kennen, maar ik kan het niet meer aan.’

‘Hoe denk je dat ík me voel?’ barstte ik los. ‘Elke minuut die ik met mijn kleine meid doorbreng, wordt scherp in de gaten gehouden, en jij gaat ervandoor omdat je het niet meer aankunt?’

‘Inderdaad, Ange,’ schreeuwde hij terug. ‘Ik zit dag en nacht bij Jade en moet af en toe even tijd voor mezelf hebben. Het enige moment waarop dat kan, is wanneer jij er bent. Is het nu zo erg dat ik even aan mezelf denk?’

Ik wendde me af. Het was onmogelijk te zeggen wie er gelijk had en wie niet.

Later, toen Jade in bed lag, was Terry de rest van de avond bezig vuurtjes te stoken van oude rommel en zat hij maar in de vlammen te staren, verloren in zijn eigen wereldje. Hij kon de gedachte dat hij zijn eigen leven niet meer in de hand had amper aan, maar moest ook steeds vaker aan Gemma en Jason denken.

‘Dat was zo anders,Angela,’ zei hij soms.‘Toen hebben we hen begraven, zijn we weer aan het werk gegaan, pakten we de draad van ons leven weer op. Bij Matthew hebben we die kans nooit gekregen. Daardoor heb ik het idee dat we tekort zijn geschoten.’

‘Terry, we konden niet anders,’ zei ik. Ik wist dat dat hem niet zou troosten, want dat deed het bij mij ook niet.

‘Maar het is zo gemeen,’ antwoordde hij. ‘Ze kwellen ons gewoon. Ze hebben ons gezin uit elkaar gerukt, Angela.’

Het eerste jaar dat we van elkaar gescheiden hadden geleefd, waren we vooral bezig met hoe we werden behandeld en al onze nieuwe verplichtingen: rekening houden met het maatschappelijk werk, overleg met advocaten, elke twee maanden naar de rechtbank voor het verlengen van de ondertoezichtstelling van Jade. Het tweede jaar voelden we echter amper nog iets omdat het leven ons had uitgeput.

Soms lag ik me ’s avonds in bed af te vragen hoe lang ik het nog zou volhouden. In december 2000 was ik naar een psycholoog doorverwezen, met wie ik een half jaar lang om de twee, drie weken een afspraak had gehad. Ze had me gewaarschuwd dat de stress op de lange termijn zijn tol zou eisen. Al snel merkte het maatschappelijk werk steeds vaker op dat ik me vreemd gedroeg: ik deed de deur dicht wanneer ik met Jade naar de badkamer ging om haar haar te wassen. Het kostte me nog steeds moeite om me aan de regels te houden. Soms negeerde ik ze gewoon, al was het maar voor even.

Mijn vertrouwen in de autoriteiten was ik al lange tijd kwijt. Het had plaatsgemaakt voor een verpletterend gevoel van schaamte over wat me was overkomen. Ik was een doodgewoon meisje uit Salisbury, afkomstig uit een doodgewoon gezin. Nu werd ik beschuldigd van het ergste waarvan je een moeder kunt beschuldigen. Net als die dag dat ik in het busje naar de rechtbank was gebracht, voelde ik me telkens als ik in de krant iets las over de moeder uit Salisbury die van moord op haar kinderen werd beschuldigd een vreemd soort schaamte. En omdat ik mezelf niet kon verdedigen, zouden de lezers zich een mening over me vormen, dat wist ik gewoon. Ik had een etiket opgeplakt gekregen dat ik mee zou nemen in mijn graf, hoe dit alles ook zou eindigen.

Aanvankelijk dwong ik mezelf alleen de stad in te gaan en met opgeheven hoofd rond te lopen, maar na een tijdje hield ik daarmee op omdat ik bang was dat mensen naar me zouden uitvallen. Die gevoelens waren niet echt gerechtvaardigd; soms wierp iemand me een vreemde blik toe, maar over het algemeen deden de inwoners van Salisbury heel normaal tegen me. Ik werd op straat niet bespuugd, maar kreeg juist te horen dat de mensen met me te doen hadden. Niet alleen de vriendinnen van mijn moeder betuigden me hun steun, ook mensen die ik amper kende, deden hun uiterste best me duidelijk te maken dat ze in me geloofden. Ik weet nog dat een meisje dat ik vaag van gezicht kende op een dag naar me toe gerend kwam. Ik kon me met de beste wil van de wereld niet meer herinneren waar ik haar van kende.

‘Angela,’ zei ze hijgend, ‘ik heb voordat je Jade kreeg samen met je in het verpleeghuis gewerkt. Weet je dat nog? Jij draaide vaak extra diensten om een centje bij te verdienen. Ik wil even tegen je zeggen dat ik dit heel erg voor je vind. Zeg het alsjeblieft als ik je op de een of andere manier kan helpen. Er zijn heel veel mensen die je steunen.’

Ze stak haar hand uit en kneep me even in mijn arm. Het was een daad van vriendelijkheid die ik nooit zal vergeten omdat het me op dat moment duidelijk werd, al was het maar heel even, dat niet iedereen mij een onmens vond.

Terry, Jade en ik waren niet de enigen die het zwaar hadden. Onze ouders hadden wederom een kleinkind verloren, onze broers en zussen een neefje, en Stephen een halfbroertje. Twee jaar later moesten ze nog steeds hulpeloos toezien dat de mensen van wie ze hielden heel erg leden. Soms schoten woorden tekort en wisten ze gewoon niet wat ze moesten doen of zeggen om ons te helpen, al heeft niemand ooit geprobeerd ons verdriet te bagatelliseren. De situatie was voor iedereen slopend: het ging maar door en door, we bleven maar vragen ‘Waarom?’ en konden elkaar alleen maar troost bieden, wetend dat er niets zou veranderen. Nadat ik vijftien maanden bij Claire en Kevin had gewoond, hadden zij dringend behoefte aan weer wat ruimte voor zichzelf. In februari 2001 trok ik bij mijn moeder en Brian in, waar ik op een luchtbed in de woonkamer sliep. Nu was het aan mijn moeder om mijn tranen te drogen en me te verzekeren dat het allemaal wel goed zou komen, zoals Claire eerder had gedaan op avonden dat het me te veel werd. In emotioneel en praktisch opzicht kende onze tragedie veel meer slachtoffers dan de drie hoofdrolspelers. De mensen om ons heen waren ontzet, niet alleen omdat we nog een kind hadden verloren, maar ook omdat het maatschappelijk werk en de politie ons op zo’n nare manier behandelden.

Vanaf het moment dat ik in staat van beschuldiging was gesteld, had Terry afscheid van me genomen als echtgenote, en tegen de herfst van het jaar erop was onze relatie heel kil geworden.

De reden was dat hij ervan overtuigd was dat ik zou worden veroordeeld. Mijn zaak verliep moeizaam: er waren verschillende hoorzittingen, processen werden meerdere malen uitgesteld, een verzoek om de twee aanklachten wegens moord apart te behandelen werd afgewezen en er verschenen letterlijk honderden pagina’s waarin medisch experts uitlegden waardoor Matthew en Jason volgens hen waren gestorven. Ik geloofde nog steeds dat het gezonde verstand zou zegevieren omdat mij geen blaam trof, maar Terry zag het anders. Sally Clark was immers ook veroordeeld.

Hij had het gevoel dat hij zich moest voorbereiden op een leven zonder mij en begon vanaf dat moment een zekere wrok jegens me te koesteren, al had ik daar toen geen flauw vermoeden van. Ik herinnerde hem voortdurend aan wat ooit goed en mooi was geweest, maar hij begon zich steeds meer in zichzelf terug te trekken, zich erop voorbereidend dat hij me voor jaren zou verliezen. Als ze me zouden veroordelen, zou hij in de zestig zijn tegen de tijd dat ik weer vrijkwam, en Jade in de twintig.

Onze relatie was in alle opzichten veel minder intiem geworden. Na de eerste paar maanden stelde ons liefdesleven tot mijn grote verdriet niets meer voor. We hadden altijd een hechte en liefdevolle relatie gehad, maar nu had ik het gevoel dat ik mijn rol als echtgenote op een laag pitje moest zetten. De emotionele gevolgen van zijn afstandelijkheid waren echter nog veel moeilijker te verteren. Terry, die altijd zo praatziek en grappig was geweest, begon het contact met me te mijden en deed bijna ijzig tegen me. Als ik hem wilde omhelzen verstijfde hij, en als ik hem vroeg wat aan de hand was, antwoordde hij dat hij zijn best deed om het allemaal te verwerken. Toen Jade naar de kleuterschool ging, konden we elkaar elke dag overdag zien, maar ook dan was er te weinig tijd om echt te ontspannen. Onze gesprekken werden beheerst door de rechtszaak en het gedoe met het maatschappelijk werk. We zaten eindeloos veel thee te drinken en te roken in plaats van dat we de dingen deden die normale stellen doen: een beetje klussen, samen boodschappen doen, een vakantie plannen, ruziemaken.

Soms werd ik overvallen door een hevig verlangen dicht bij Terry te zijn – zowel emotioneel als lichamelijk – omdat ik me na zeventien jaar samen ontzettend eenzaam voelde. Ik had altijd naar hem opgekeken omdat hij iets ouder was dan ik, en het was vreemd dat de rollen langzaamaan werden omgedraaid. Maar eerlijk gezegd ben ik nooit kwaad op hem geworden en heb ik hem nooit iets kwalijk genomen. Ik had het gevoel dat ik voor mijn bestaan streed en wilde geen ruzie met hem maken of hem veroordelen, want dat zou ons alleen maar verder uit elkaar drijven. Ik was het merendeel van de tijd zo moe dat ik niet eens helder kon denken, maar zolang hij bij me was, had ik het gevoel dat ik het kon volhouden. Jade was de enige over wie we het wel eens oneens waren omdat het me moeite kostte kalm te blijven wanneer ze me bijvoorbeeld vertelde dat ze met een zak chips had ontbeten. Ik verlangde er hevig naar voor haar te kunnen zorgen zoals Terry kon doen.

Twee jaar na het verlies van Matthew was ik emotioneel nog altijd een wrak. Ik stopte emoties als verdriet, woede en onbegrip diep in me weg en probeerde bij de dag te leven. Ik durfde niet naar het verleden te kijken, maar ook niet naar de toekomst, omdat ik bang was dat ik dan door mijn gevoelens zou worden overweldigd. Ik concentreerde me vooral op Terry en Jade en niet op mezelf. Vanbinnen was ik als verdoofd, en ik wilde niet de controle over mezelf kwijtraken. Ik was veel te bang dat de laatste paar breekbare restanten van mijn leven zouden bezwijken als ik aan mijn gevoelens zou toegeven. Daarom dwong ik mezelf sterk te zijn.

Ik wist dat Terry zich soms aan mijn zelfbeheersing ergerde. Soms wilde hij niets liever dan over de rechtszaak praten maar kon ik dat gewoon niet.

‘Waarom bel je Bill niet even om te vragen of hij ons over de afgelopen week kan bijpraten?’ vroeg hij soms als we al een tijdje niets meer hadden gehoord.

‘O, dat hoeft niet. Als er nieuws is, meldt hij zich wel,’ antwoordde ik dan mat.

‘Maar Ange, je moet wel weten wat er gebeurt. Dat is belangrijk. Het kan niet lang meer duren voordat het proces begint, en je moet weten wat er aan de hand is. We zijn voor je leven aan het vechten, maar het lijkt je niets te kunnen schelen. Kijk ons nou, we hebben elkaar amper nog iets te zeggen. Jij kunt jezelf misschien afsluiten, maar ik wil erover praten.’

Terry trok zich van me terug maar bleef geïnteresseerd in de rechtszaak; ik trok me juist terug van de rechtszaak en had alleen nog maar belangstelling voor ons gezin. Ik kon nog steeds niet bevatten wat er allemaal gebeurde en hoe erg het was, maar toen we te horen kregen dat het proces in februari 2002 zou beginnen, begon het tot me door te dringen.

Vier maanden voordat ik voor de rechter moest verschijnen, gingen we bij wijze van hoge uitzondering een dagje uit, samen met Terry en Gill Chambers. Op die dag besefte ik hoever Terry en ik uit elkaar waren gegroeid. De producenten van de BBC-documentaire, met wie we het hele jaar al hadden samengewerkt, stelden voor dat we een dagje naar de paardenrennen op Lingfield Park in Surrey zouden gaan, zodat ze daar konden filmen. Ik keek ernaar uit en hoopte dat Terry er ook plezier in zou hebben. Paarden waren een van de weinige dingen waarvoor hij ook na de dood van Matthew belangstelling was blijven koesteren.

Vanaf het allereerste moment dat we op de renbaan waren, liet hij echter merken dat hij er geen zin in had. Het paard waarop hij had ingezet won, maar hij trok een somber gezicht. Wij stonden bij het hek te juichen, maar hij zweeg.

‘We hebben maar één dagje, Terry,’ zei ik vol ongeduld tegen hem. Ik merkte dat ik boos begon te worden. ‘We hebben maar één dag om ons te amuseren, dus probeer het in elk geval. Terry en Gill doen ook hun best, en voor hen zou je in elk geval kunnen doen alsof. Ik wil gewoon een paar uur lang een normaal leven leiden. Is dat te veel gevraagd?’

Maar Terry vrolijkte niet op, en de rest van de dag bleef ik vergeefse pogingen doen er toch iets van te maken.

Toen we weggingen, botste ik per ongeluk tegen Mick Channon op, die vroeger bij Southampton had gevoetbald maar later paardentrainer was geworden. Hij was Terry’s sportheld, en eindelijk zag ik een kans om mijn man op te monteren. Ik keek naar Gill en zei in één adem: ‘Niet te geloven. Zal ik hem om een handtekening vragen? Denk je dat hij die zal geven? Maar ik weet niet of ik dat wel durf.’

‘Terry zal het te gek vinden. Voetbal en paarden, verenigd in één persoon. Beter kan het in zijn ogen niet worden.’ Gill lachte. ‘Toe dan. Hij vindt het vast niet erg. Het hoeft hem toch geen zeeën van tijd te kosten.’

Ik wilde Terry zo graag laten lachen dat ik diep ademhaalde en op Mick Channon afstapte. Een paar tellen later rende ik terug naar Gill, mét de felbegeerde handtekening waarvan ik wist dat Terry hem graag zou willen hebben.

‘Ik kan gewoon niet geloven dat ik dat echt durfde.’ Ik keek om me heen om te zien of ik Terry ergens zag. ‘O, daar is hij. Ik ga hem even de handtekening geven, hij zal het geweldig vinden.’

Ik rende naar hem toe en duwde opgetogen het stukje papier in zijn hand – nu zou ik hem voor de eerste keer in weken weer zien lachen. Hij keek naar wat ik hem had gegeven.‘O,’ zei hij, en hij liep weer verder.

Het voelde alsof iemand me een stomp in mijn maag had gegeven. Verdwaasd keek ik hem na, niet goed wetend wat ik moest doen. Ik voelde me dom, belachelijk en vernederd. Ik was als een klein meisje naar hem toe gehuppeld, maar hij had me gewoon genegeerd. Wat was er met ons gebeurd? Waar was de man die me al die jaren had beschermd, getroost en met me had gelachen en gedroomd? Ik was sprakeloos.

Gill pakte me bij mijn arm. ‘Kom, we gaan. Het is een lange dag geweest. Trek het je niet aan, Angie. Hij heeft gewoon een slechte bui.’

Maar ik wist dat het meer was dan dat. Een bui is iets wat wel weer overgaat, maar Terry had in meerdere opzichten afstand gedaan van onze relatie, en wat ik ook deed, het zag er niet naar uit dat hij nog terug zou komen.

‘Ik kan me niet voorstellen dat het al over een maand zover is,’ zei ik tegen Terry.We zaten net aan de koffie. Jade zat op school.‘Maar dan zal het in elk geval snel voorbij zijn. De jury zal inzien dat ik niets verkeerds heb gedaan. Het zijn gewone mensen, net als wij.’

‘Ik weet het nog niet zo zeker,Angela,’ zei Terry zacht.‘Ik denk dat we een kans van twintig tegen tachtig hebben.’

Ik keek hem aan. Hij was nooit zo optimistisch over mijn kansen geweest, maar in de maanden kort voor het proces liet hij zich steeds vaker ontvallen dat hij het somber voor me inzag.

‘Hoe bedoel je?’ vroeg ik.

‘Ik denk dat je zal worden veroordeeld,’ luidde zijn antwoord.

Die woorden sneden door mijn ziel. ‘Nou, als jij dat al denkt, wat moet de jury dan wel niet denken?’ riep ik kwaad.‘Hoe kunnen ze me in godsnaam veroordelen als ik niets heb gedaan?’

‘Ange, ik geloof in je, maar vanaf het moment dat Matthew stierf, heb ik naar een reden gezocht. Uit alles blijkt dat het systeem tegen ons is. Ik ben naar hoorzittingen geweest en heb geluisterd naar wat iedereen te zeggen had. Het is duidelijk dat de verdediging beslagen ten ijs zal komen, maar de aanklager hoeft maar één duidelijk argument aan te voeren en de rechter zal zwichten. Bill kan niet bewijzen dat je onschuldig bent en het openbaar ministerie kan niet bewijzen dat je schuldig bent, maar toch zul je worden veroordeeld omdat je alleen was toen het gebeurde. Kijk alleen al naar hoe iedereen vanaf dag één op ons heeft gereageerd. Ze zijn ervan overtuigd dat drie kinderen niet zomaar dood kunnen gaan. Maar het verschil tussen hen en mij is dat zij denken dat je schuldig bent. Het spijt me, Ange, ik weet dat het hard klinkt, maar zo is het nu eenmaal. Ik wil gewoon dat je weet hoe ik de dingen zie.’

Vol ongeloof staarde ik hem aan. Ik voelde me in de steek gelaten door de man van wie ik al die jaren had gehouden. Hij liet me vallen als een baksteen en leek geen greintje respect meer voor me te hebben. Hoe kan hij zo wreed zijn, dacht ik bij mezelf. Ik beet op mijn lip. Ik denk dat ik me op dat moment voor het eerst afvroeg of onze relatie het zou overleven.

We telden de dagen tot aan het proces af en wisten dat we Jade moesten uitleggen wat er aan de hand was. Kort na haar zesde verjaardag besloten we dat het tijd was.

‘De mensen zijn al een hele tijd bezig om uit te zoeken of ik Gemma, Jason en Matthew pijn heb gedaan,’ zei ik tegen haar. ‘En nu moeten die mensen in het grote gebouw zeggen of ik dat heb gedaan of niet. Als ze zeggen van wel, dan moet ik naar een ander groot gebouw. Als ze zeggen van niet, dan kom ik weer naar huis.’

‘Maar zal ik je dan wel zien, mama?’ vroeg ze.

‘Nou, ze zullen het niet binnen een dag kunnen zeggen. Het zal even duren. En daarom zal ik je niet meer elke dag zien, alleen nog in het weekend. Maar ik zal de hele tijd aan je denken, en als we in het weekend samen zijn, kun je me vertellen hoe het op school gaat en hoe het met papa is.’

Ik vond het vreselijk dat ik Jade tijdens het proces niet mocht zien. Mijn bezoeken aan haar hielden me overeind, en ik vroeg me af hoe ik het zonder ze zou redden. Ik wist echter ook dat ik elke dag om half negen naar de rechtbank moest en pas om zes uur weer terug zou zijn. Maatschappelijk werk zou nooit in staat zijn om elke avond iemand langs te sturen die toezicht kon houden.

Terry zou ik ook minder vaak zien. Na lang discussiëren hadden we besloten dat hij thuis zou blijven om voor Jade te zorgen. Dat zou, zo dachten we, haar ritme minder verstoren. Ze was de laatste tijd al genoeg heen en weer geschoven tussen vrienden en familie, en het zou haar zeker geen goed doen als dat tijdens het proces weer gebeurde. Er was zelfs al opname in een pleeggezin geopperd, maar Terry en ik piekerden er niet over om daaraan toe te geven.

Mijn familie vond dat Terry me niet genoeg steunde. Op een avond sprak mijn moeder me erop aan toen ik thuiskwam.

‘Waarom komt Terry niet?’ vroeg ze kwaad. ‘Hij moet je steunen. Je hebt je man nodig. Dit is belangrijk.’

‘Mam, we weten niet hoe lang dit allemaal gaat duren. Als het echt een hele tijd duurt, zou dat veel te onrustig voor Jade zijn,’ antwoordde ik.

‘Er is heus wel iemand anders die voor haar kan zorgen.’

‘Wie dan?’ snauwde ik. ‘Hebben we nog niet genoeg meegemaakt? We hebben samen besloten dat het het beste is als Terry thuis bij Jade blijft. Als ik tegen hem zou zeggen dat hij bij het proces moet zijn, dan komt hij, maar nu wil ik vooral dat Jade er zo min mogelijk onder lijdt.’

Mijn moeder zweeg toen ik haar duidelijk maakte dat hiermee wat mij betreft de kous af was, maar ik wist dat ze niet overtuigd was.

Besluiten wat het beste was voor Jade was de enige voorbereiding die ik voor het proces trof. Claire had erop aangedrongen dat ik nieuwe kleren voor tijdens de rechtszaak kocht. ‘Je moet hun laten zien wat voor soort gezin jullie zijn. Je moet er netjes uitzien,’ beweerde ze.‘We zijn een keurige familie, dus je moet er keurig bijlopen.’

Dat ik me in het nieuw stak om de jury onder ogen te komen, betekende niet dat ik met het proces bezig was. Ik dacht geen moment aan een eventuele gevangenisstraf omdat ik wist dat de gedachte alleen al me kapot kon maken.

 

Tijdens een van mijn laatste bezoeken aan Jade gaf John Pook me op de valreep nog een beetje hoop. Aan de vooravond van het proces maakten Terry en ik ons nog steeds zorgen over maatschappelijk werk: ook al zou ik niet worden veroordeeld, dan nog konden ze me als schuldig beschouwen. We wisten dat we misschien alsnog een strijd zouden moeten leveren om de ondertoezichtstelling te laten eindigen en Jades naam van de lijst met kinderen die gevaar liepen te laten schrappen. De strafrechter kan bij ‘gerede twijfel’ tot vrijspraak besluiten, maar de rechtbank die gezinszaken behandelt, hoeft niet in het oordeel van de strafrechtbank mee te gaan en kan een verdachte die door de rechter is vrijgesproken alsnog als een crimineel behandelen.

Ik zal nooit vergeten wat John tegen me zei toen hij me bij mijn moeder afzette.

‘Angela,’ zei hij. ‘Je moet één ding weten: als je dit proces overleeft en de uitslag valt voor jou positief uit, dan zul je van ons geen last meer hebben.’

Ik keek hem vol ongeloof aan. Dit was een man met jarenlange ervaring in zijn vak, die werkte voor een instelling die me lange tijd met de nodige argwaan bekeek, en toch geloofde hij in mij. En als hij dat deed, dan zou de jury dat toch zeker ook doen? Ik begon te huilen.