17

 

 

‘Mag ik daar zitten?’ vroeg Jade nerveus aan haar vriendinnetje. ‘Ik kan het niet goed zien en jij bent groter dan ik en kan het daarom beter zien.’

Zwijgend keek ik toe terwijl Jade en haar vriendin van plaats wisselden. Het was januari 2005. Ter gelegenheid van Jades negende verjaardag bezochten we met een groepje kinderen een voorstelling van Assepoester in een theater in Plymouth. Om ons heen gonsde de zaal van opwinding. Ouders deelden snoep uit aan rijen vol opgetogen kinderen.

Iedereen zat ontspannen te praten en te lachen en te wachten voordat het doek op zou gaan, maar Jade bleef maar heen en weer draaien. Op weg naar de stad had ze zich al steeds meer op zitten winden, en nu bestookte ze ons met vragen. Hoe laat ging het beginnen? Hoelang duurde het? Wie deden er mee? Hoe duur waren de kaartjes?

Ik deed mijn best om zo goed mogelijk antwoord te geven, maar niets leek haar tot rust te kunnen brengen. Tot overmaat van ramp leken haar zenuwen Terry aan te steken, die steeds ongemakkelijker begon te kijken. Toen we naar binnen waren gelopen, had ik al gezien dat hij een verwarde uitdrukking op zijn gezicht had en dat het zweet op zijn voorhoofd stond. Ik wist dat hij een mensenmassa als deze niet prettig vond

– dat probleem had voor het eerst de kop opgestoken toen we na de dood van Matthew naar een wedstrijd van Southampton waren gegaan en hij al die fans opeens als bedreigend had ervaren. Het was zo erg geworden dat hij nu, na zesendertig jaar trouw bezoek aan het stadion, nooit meer naar een wedstrijd ging.

‘Jadey,’ zei ik zacht,‘kalm aan, lieverd. Je hoeft je nergens zorgen over te maken. Ga nu maar rustig zitten.’

‘Maar hoelang duurt het?’ vroeg ze.‘Moet ik nog een keer naar de wc gaan voordat het begint?’

Toen de lampen doofden en Assepoester op het toneel verscheen, kwam er eindelijk een einde aan al haar vragen. Ik keek naar haar. Haar gezicht baadde in het goudgele licht van de toneellampen. Ik vroeg me af of het ooit weer goed zou komen. Sinds ze drie maanden geleden had geweigerd om naar school te gaan, was alles alleen maar erger geworden. Ze wilde niet meedoen met activiteiten vanwege Kerstmis, had nog steeds geen trek in eten en sliep slecht. Soms was ze om een uur ’s nachts nog wakker en vaak lag ze bij ons in bed.

Ze leek zich steeds verder van me te verwijderen. In het eerste jaar na mijn vrijlating had ze me af en toe dichter bij haar laten komen, maar nu leek het wel alsof Terry de enige was die ze vertrouwde. Hij was immers degene die er altijd voor haar was geweest. Ik voelde me steeds meer buitengesloten. Hoewel ik mijn best deed, leek ik hen geen van beiden te kunnen helpen.

Jade vroeg gelukkig wel om hulp. Toen ze had gemerkt dat Terry en ik op aanraden van onze huisarts in therapie waren gegaan, had ze gezegd dat ze ook met iemand wilde praten. Onze huisarts had ons naar aanleiding van Jades slechte eetlust doorverwezen naar een kinderarts die ons het nummer van een instelling in Plymouth gaf. Eind januari zou Jade beginnen met speltherapie op wekelijkse basis. Hopelijk zou dan duidelijk worden welke geheimen ze met zich meedroeg en wat haar zo kwelde. Ik kon er namelijk met geen mogelijkheid achter komen wat ze dacht.

‘Mijn hoofd doet raar,’ was het enige wat ze zei.

‘Maar hoe voelt het dan, Jade?’ vroeg ik.‘Kun je dat uitleggen?’

‘Nee, dat kan ik niet, mama.’

Keer op keer begon ze onbeheerst te snikken en schreeuwde daarna om Terry’s moeder.

‘Ik wil oma, ik wil oma!’ krijste ze. Ze werd pas kalm wanneer we haar de telefoon gaven en haar oma haar gerust kon stellen.

Soms riep ze zelfs om haar dode broertje.‘Ik wil Matthew.’

‘Lieverd, dat willen papa en mama ook. We missen hem allemaal heel erg. Maar hij kijkt vanuit de hemel naar ons en wil niet dat je verdrietig bent. Wij willen heel graag voor je zorgen, maar we kunnen je alleen helpen als je zegt wat er aan de hand is. Je mag het ons wel vertellen, ook als je denkt dat je iets verkeerds hebt gedaan. Zeg maar wat je dwarszit.’

Maar wat ik ook zei, Jade liet niets los. Voor Terry en mij werd de stress nog groter toen we merkten dat we er allebei op een andere manier mee omgingen. Hij kon gewoon niet met haar verdriet omgaan en gaf snel toe aan haar wensen, maar ik vond dat ze, hoe naar ze zich ook voelde, een zo normaal mogelijk leven moest leiden. Dat betekende dat ik telkens degene was die vroeg waarom ze niet naar school ging en dat ze tegen mij schreeuwde. Soms herkende ik haar niet eens, zoveel woede en pijn zat er in haar.

‘Ik kan niet naar school, mama, ik kan het niet.’

‘Maar je zult het echt moeten proberen.’

‘Ik kan het niet. Doe niet zo gemeen. Ik kan het niet.’

‘Jade,’ antwoordde ik dan, steeds gefrustreerder, ‘je gaat nu al bijna vier maanden niet meer naar school. Probeer het gewoon weer eens. Ik weet dat je het moeilijk hebt, maar doe het gewoon.’

‘Ga weg, stom dik wijf. Laat me met rust.’

Ik had geen flauw idee wat ik kon doen om haar pijn te verzachten, maar haar afwijzing en woede maakten me ook kwaad. Dit was de ergste situatie die ik me kon indenken: ik wilde ontzettend graag weer haar moeder zijn, maar dat ging niet. Het deed me veel pijn dat ik haar niet tegen leed kon beschermen, net zoals dat me bij Gemma, Jason en Matthew had gedaan. Het was alsof Jade iets met zich meedroeg wat ze niet kon loslaten, en wat ik ook deed, er kwam geen verandering in.

Haar school kwam ons gelukkig heel erg tegemoet. Eind februari zou Jade thuis les krijgen. Ze was al sinds de herfst niet meer naar school geweest.

Aan het einde van de voorstelling gingen de zaallichten aan en keek ze me aan.

‘Hoe wisten de zussen dat ik vandaag jarig was?’ vroeg ze. ‘Ze lazen mijn naam voor.’

‘Dat weet ik niet, lieverd,’ zei ik.‘Misschien heeft je petemoei het hun verteld.’

‘Dat heb jij gedaan, hè?’ zei ze.

‘Misschien wel.’

‘Dank je. Ik vond het heel erg mooi.’

‘Dat is fijn om te horen.’ Ik voelde me blij omdat mijn kind zich zo had vermaakt.‘Zullen we een hamburger gaan eten?’

Toen we naar buiten liepen, nog napratend over de voorstelling, en het zebrapad op stapten, kwam er opeens een auto met hoge snelheid de hoek om.

‘Nee!’ riep ik in paniek. Ik duwde de meisjes zo snel ik kon het trottoir op. Jades vriendinnen schrokken wel even, maar dat was snel weer over. Jade barstte echter in tranen uit en begon te schreeuwen. Ze beefde over haar hele lichaam.

‘Ik dacht dat hij ons zou overrijden,’ zei ze snikkend.‘Ik dacht dat die auto ons zou raken. Hij was zo dichtbij. Ik dacht dat we niet meer weg konden komen.’

‘Er is niets gebeurd.’ Ik knielde voor haar neer en sloeg mijn armen om haar heen.‘Jullie mankeert niets.’

‘Maar het ging zo snel. Ik was zo bang.’

‘Lieverd, je mankeert niets. Ons mankeert geen van allen iets.’

Ik keek om me heen of ik Terry ergens zag. Hij stak net over en kwam naar ons toe, zich helemaal niet van bewust van wat er was gebeurd.

‘Is er iets?’ vroeg hij toen hij bij ons kwam staan.

‘Een auto heeft ons bijna overreden,’ zei ik geërgerd. ‘Zag je dat dan niet?’

Hij had het niet gezien. Hij zat helemaal in zijn eigen wereldje.

Jades vriendinnetjes waren degenen dankzij wie ik de rest van de dag door wist te komen: twee meisjes van negen die opgetogen waren omdat ze een dagje uit waren. Jade en Terry leken alleen maar op van de zenuwen te zijn. Toen we die avond weer thuis waren, voelde ik me vooral opgelucht. Het was geen leuke dag geweest; ik had het gevoel dat ik een strijd had moeten leveren, dat ik niet aan dezelfde kant als mijn man en dochter stond, en dat ik de enige in ons gezin was die ons nog een beetje bij elkaar probeerde te houden. Iets wat hun niets meer leek te kunnen schelen.

Die lente stond ik elke ochtend vroeg op, ging even op het balkon zitten en maakte daarna een wandeling met Shadow en Chewitt, een springerspaniël die ons jongste gezinslid vormde. Overal om me heen waren ouders bezig op te staan en keken kinderen nog even snel naar de tv om daarna te ontbijten en naar school te gaan. In mijn huis was ik de enige die opstond. Terry lag vaak tot elf uur in bed en Jade ging nog steeds niet naar school.

Sinds eind februari kwam er vier ochtenden per week een lerares bij ons thuis die haar een uur lang lesgaf, en Jade had de aardige vrouw meteen gemogen. Een maand later probeerden we haar langzaam maar zeker weer naar school te krijgen – af en toe een uur of een ochtend – en hoewel het niet altijd van een leien dakje ging, was er in elk geval enige vooruitgang. Een groot probleem was dat naarmate het moment van vertrek naderde Jade steeds meer van streek raakte. Dan deed ze moeilijk over het aantrekken van haar uniform of werd ze boos op me. Terry, die weer langzaam aan een arbeidsritme wilde wennen, was drie dagen per week begeleider op een boerderij waar geestelijk gehandicapten werkten, en dus was hij er vaak niet wanneer Jade en ik strijd met elkaar leverden.

Soms rende ze naar de telefoon om hem te bellen en schreeuwde ze ‘Papa, kom thuis!’ in de hoorn.‘Mama slaat me.’

Dat deed ik natuurlijk niet, maar Terry kwam altijd naar huis om vrede te stichten. Uiteindelijk leidde het er zelfs toe dat hij met zijn vrijwilligerswerk moest stoppen. Eén keer was ik net samen met Jade op weg gegaan toen ze zich opeens omdraaide, terugrende naar het huis en op de voordeur begon te bonzen, Terry smekend om haar weer binnen te laten. Hij leek haar verdriet niet aan te kunnen en deed altijd zijn best om haar te troosten wanneer ze huilde of schreeuwde, maar ik vond dat we, hoe moeilijk het ook was, Jade toch weer naar school moesten zien te krijgen. Het ging nu al maandenlang zo, en hoe langer het duurde, hoe minder aansluiting ze bij de anderen zou vinden. Ze zou alleen maar meer achter raken op school. Ik begreep heel goed dat er sprake was van een verlate reactie op alles wat er was gebeurd, maar ik vond dat ze desondanks een normaal leven moest proberen te leiden.

Aan het begin van het jaar had ze me verteld dat ze niet naar school durfde omdat ze bang was dat ik er niet zou zijn als ze thuiskwam. Ik kon wel huilen toen ik merkte dat ze er nog steeds niet op durfde te vertrouwen dat ik echt voor altijd weer terug was, maar ik deed mijn best om haar gerust te stellen. Ze kreeg zelfs een brief van de procureurgeneraal, met wie ik in januari nog was gaan praten over mijn zaak en vergelijkbare zaken. Nadat ik hem over Jades problemen had verteld, besloot hij haar een brief te sturen waarin hij uitlegde dat haar moeder echt niet terug naar de gevangenis hoefde.

‘Je moeder heeft me verteld dat je bang bent dat ze weer weg zal gaan,’ schreef hij,‘maar dat zal echt niet meer gebeuren. Je moeder blijft nu bij je. Ze gaat voor je zorgen en houdt heel veel van je. Ik hoop dat je het fijn vindt in je nieuwe huis, samen met papa en mama. Probeer maar een dappere meid te zijn, want je moeder heeft je nodig.’

Ik was ontroerd omdat iemand met zo’n hoge functie de moeite had willen nemen om haar te schrijven, maar ook die brief leek niet tot Jade door te dringen. Ze werd nog steeds heen en weer geslingerd tussen haar gevoelens: soms wilde ze me geen moment alleen laten, maar vaker ging ze als een furie tegen me tekeer. ‘Papa was er wel altijd, maar jij niet!’ krijste ze dan.

‘Jade, ik ben er nu weer. Ik probeer je te helpen, maar dan moet je niet doen alsof ik de stoute mama ben. Ik doe ook mijn best.’

‘Ik hou echt wel van je, mama,’ zei ze dan opeens bijna smekend.

‘O ja, Jade?’ snauwde ik soms, zo kwaad en geërgerd was ik.

‘Ja.’

‘Nou, ik vind het anders niet leuk als je zo lelijk tegen me doet. Ik kan er ook niets aan doen dat ik niet bij je kon zijn. Dat hebben andere mensen beslist. Waarom doe je toch zo?’

‘Dat weet ik niet, mama.’

Elke keer wanneer ik dat soort dingen tegen mijn dochter zei, voelde ik me schuldig, maar soms kon ik maar met moeite mijn geduld bewaren. Ik ben geen supermoeder, ik maakte ook veel fouten toen Jade en ik weer aan elkaar probeerden te wennen, en daar heb ik heel veel spijt van. Ik was toen al vijftien maanden vrij en vond het steeds moeilijker om dag in, dag uit met haar woede te moeten leven. Ik probeerde de scherven van onze relatie bijeen te rapen, maar ik voelde me een mislukkeling in een wereld waar perfecte ouders me in elk tijdschrift of van elk tv-scherm aan leken te staren. Op erg slechte dagen lag ik soms al om zeven uur ’s avonds in bed.

Ik had vier kinderen gebaard, maar realiseerde me steeds vaker dat ik alleen maar ervaring had met het verzorgen van baby’s en dat ik Jade tot een leeftijd van drieënhalf had kunnen opvoeden, en daarna niet meer. Ik wist absoluut niet hoe ik met een kind van negen moest omgaan dat vol woede en onzekerheid zat. Ik probeerde voortdurend mijn best te doen en merkte tijdens gesprekken met andere moeders dat ik me soms te veel zorgen maakte – alle kinderen doen wel eens moeilijk – maar ik raakte steeds meer in de war. In de gevangenis had ik niets liever gewild dan weer samen met mijn dochter zijn, maar nu het zover was, had ik soms zelfs een hekel aan haar. Ze wilde niet naar school en zat ons thuis constant op de lip. Hoewel ze van alle kanten werd geholpen, door Terry en mij, familie, haar lerares, de mensen op school, leek Jade niet eens een poging te willen doen om weer een normaal leven te leiden. Ze bleef aan één stuk door om aandacht vragen, en het klinkt misschien vreselijk, maar ik begon er steeds meer tegen op te zien om vierentwintig uur per dag bij haar te zijn.

‘Wat zal ik gaan doen, mama?’ vroeg ze wanneer ze beneden kwam.

‘Nou, je kunt met je poppen spelen, of een videospelletje doen, of met je andere speelgoed spelen.’

‘Dat wil ik allemaal niet.’

‘Ik moet eerst het huishouden doen. Misschien kom ik later nog even met je spelen.’

‘Ik wil in de keuken spelen.’

‘Nee, dat kan niet, daar ben ik nu bezig. Maar je kunt op je kamer spelen, of in de logeerkamer, of op de kamer van papa en mama. Als je toch niet naar school wilt, dan moet je maar op je kamer gaan spelen.’

‘Dat is gemeen. Ik wil niet de hele dag op mijn kamer zitten.’

‘Als je niet naar school wilt, zul je wel moeten.’

Soms barstte ze in tranen uit en bleef net zo lang huilen totdat Terry toegaf, maar soms begon ze ook naar me te schreeuwen of gaf ze me een harde duw, alleen maar om me uit mijn tent te lokken. Ik had er steeds meer moeite mee.

‘Mama, mama, ik zal het nooit meer doen,’ riep ze daarna steevast.

‘Maar het is al te laat, Jade. Je hebt het al gedaan.’

‘Maar je blijft toch niet boos op me?’

‘Ik ben nu wel boos, maar dat gaat wel weer over. Probeer toch eens rustig te blijven.’

‘Het gaat niet over. Je vindt me niet lief.’

‘Natuurlijk vind ik je wel lief. Echt waar. Maar hou er nu maar over op.’

Op dat soort momenten wilde ik haar laten merken dat ze me had gekwetst en haar duidelijk maken dat een dergelijk gedrag bepaalde consequenties heeft, maar dan zei Terry weer dat ik zo kil tegen haar deed. Het was gewoon heel moeilijk om aardig te blijven omdat Jade me voortdurend het bloed onder de nagels vandaan haalde. Het ene moment stoof ze op, het volgende was ze aanhankelijk. Het was alsof ze binnen een tel van een opstandige puber veranderde in een peuter die de grenzen opzocht. Alleen kun je bij een driejarige nog zeggen dat ze te jong zijn om te begrijpen wat ze doen. Ik vond het moeilijk dat Jade met haar negen jaar heel goed wist wat ze ons met haar gedrag aandeed, maar zich er niets van aantrok.

Ik worstelde niet alleen met al die moeizame gevoelens, zoals schuld, woede, afwijzing, ongeduld en verdriet, die onze verhouding in me opwekte, maar ook met andere problemen. We woonden al twee jaar in Saltash, en hoewel mijn familie ons hier was komen bezoeken, was er toch een afstand tussen ons ontstaan. Terry had nog steeds moeite met wat er was gebeurd toen ik in de gevangenis zat, en omdat ik hem noch mijn familie wilde afvallen, zat ik ertussenin. Bovendien vroeg mijn relatie met hem en Jade zoveel van mijn aandacht dat ik amper tijd had voor anderen. Ik miste mijn vrienden en familieleden, maar wilde niet al te veel tijd in Salisbury doorbrengen omdat ik me daar niet prettig voelde. In de loop van de tijd belden we elkaar steeds minder vaak.

Ik was ook vol woede vanwege de schade die ons gezin had opgelopen, en die emotie werd nog versterkt doordat niemand de verantwoordelijkheid daarvoor leek te willen nemen. We hadden in december te horen gekregen dat ik geen schadevergoeding van Binnenlandse Zaken hoefde te verwachten omdat ik niet aan alle voorwaarden voldeed.

Slachtoffers kunnen daar alleen aanspraak op maken als nieuwe feiten onomstotelijk aantonen dat er sprake is geweest van een rechterlijke dwaling. Volgens ambtenaren van het ministerie had het hooggerechtshof het vonnis vernietigd omdat ‘sluitend bewijs dat er sprake was geweest van mishandeling’ ontbrak, en de minister, die in ‘uitzonderlijke omstandigheden’ kon besluiten om toch uit te betalen, had ervoor gekozen dat niet te doen. Weer voelde het alsof de geheimzinnigheid waarmee de dood van mijn kindjes was omgeven werd gebruikt om een schaduw over mijn leven te werpen. Deze keer was het een schaduw over mijn vrijlating.

Dat maakte Terry witheet. ‘Ze hebben ons het verleden en het heden al ontnomen, en nu willen ze ook nog eens de toekomst afpakken,’ zei hij. ‘Ik heb al die jaren hard gewerkt, maar nu willen ze ons niet eens tegemoetkomen. We zijn nu afhankelijk van uitkeringen, en dat wil ik helemaal niet. Dat geld had ons mooi verder kunnen helpen.’

Ik vond het walgelijk dat we weer door de autoriteiten in de steek werden gelaten. Toen de Daily Mirror hierover berichtte, kregen we uit het hele land steunbetuigingen van gewone mensen zoals wij. Bill en Jacqui zeiden dat ze het hooggerechtshof zouden verzoeken om de beslissing te herzien.

Het medisch tuchtcollege had geweigerd mijn aanklacht tegen professor Meadow in behandeling te nemen omdat daartoe onvoldoende redenen zouden zijn. Het hooggerechtshof had geen rechtstreekse kritiek op de arts geuit, schreven ze in de uitleg die ze me toezonden. Bovendien hadden andere deskundigen soortgelijke uitspraken gedaan en was het vonnis in mijn zaak niet vernietigd vanwege de uitlatingen van Meadow. Het was wederom een andere interpretatie van de feiten die me bedroefd en kwaad maakte.

Er was ook goed nieuws: professor Carpenter had de dood van maar liefst 6373 baby’s nader onderzocht en vastgesteld dat het in zevenentachtig procent van de gezinnen waarbinnen twee kinderen waren overleden om sterfgevallen met een natuurlijke oorzaak ging. Dat was wederom een klap voor degenen die automatisch uit waren gegaan van boze opzet, net als bij mij. Cherished, het drama dat de BBC over onze zaak had gemaakt, werd in februari uitgezonden en trok acht miljoen kijkers. Ik moest glimlachen toen ik het accent uit Wiltshire hoorde dat de acteurs zich hadden aangemeten en beelden van de kathedraal van Salisbury zag met muziek van Meat Loaf eronder. Het was een erg goede film, en voor het eerst had ik het gevoel dat mensen nu echt konden zien wat ons was overkomen. Voor zowel Terry als mij was het een enorme opluchting dat ons verhaal eindelijk op de juiste manier werd verteld. In april kwam Donna Anthony, die ik in Durham had leren kennen, vrij nadat de uitspraak in haar zaak was vernietigd.

Ondertussen deed ik mijn best om de hoop niet te laten varen waar het Jade betrof. Net als met Stephen probeerde ik het moederschap zo praktisch mogelijk te benaderen en zoveel mogelijk routine op te bouwen: driemaal daags aan tafel eten, op dezelfde tijd naar bed. Dat waren zaken die ze, toen ze alleen met Terry had gewoond, niet gewend was. Ik putte zoveel mogelijk kracht uit dingetjes die wel goed gingen: heel soms ging ze wel naar school en dan rende ze zodra de school uit was naar me toe om me een knuffel te geven; samen winkelen in Plymouth; de manier waarop haar lichaam zich ontspande wanneer ze eindelijk in slaap viel op het kussen met lavendel dat ik vanwege de kalmerende werking voor haar had gekocht; de vreugde op haar gezicht wanneer ze in het pretpark in de achtbaan zat. Soms zaten we alleen maar heel rustig bij elkaar en genoot ik van de intimiteit tussen moeder en dochter, die erop leek te wijzen dat alles heel langzaam weer goed zou komen.

Wanneer ik me na het douchen afdroogde, wees Jade soms op het litteken van mijn keizersnede en vroeg of het pijn had gedaan. Soms gaf ze me een tikje tegen mijn ‘puddingbuik’ of vroeg ze waarom ik mijn benen schoor. Ik vond haar vragen en haar belangstelling heel fijn. Ik vertelde haar vaak over vroeger, toen ze nog een baby was geweest, en probeerde de open plekken in ons gezamenlijke verleden verder in te vullen. Ik wilde haar duidelijk maken dat ik er toen al voor haar was geweest, ook al kon ze zich dat niet meer herinneren.

‘Wat at ik toen ik nog klein was, mama?’ vroeg ze soms.

‘O, van alles: worteltjes, koolraap, aardappels, broccoli. Alle groenten die je maar kunt bedenken. Je was heel anders dan nu, Jadey.’

‘Brr,’ zei ze dan, gillend van het lachen. ‘Dat heb ik niet gegeten! Dat vind ik niet eens lekker.’

‘O, maar toen wel,’ antwoordde ik.

Ik genoot van dat soort gesprekken. Die korte momenten van geluk gaven me de kracht om door te gaan en meer om mijn dochter te geven.

Op de moeilijkste momenten van die lente moest ik, wanneer ik ’s morgens op het balkon in het zonnetje zat en de heuvel zag baden in het ochtendlicht, echter toegeven dat mijn leven na de gevangenis in bepaalde opzichten erger was dan mijn tijd in de cel. De problemen met Jade waren al moeilijk genoeg, maar wat me pas echt kapot dreigde te maken, was de eenzaamheid die ik voelde omdat Terry en ik zo uit elkaar waren gegroeid. In de gevangenis had ik in elk geval Rose nog gehad, die ik nog steeds minstens één keer per week sprak, maar thuis had ik het gevoel dat ik er helemaal alleen voor stond. Terry dronk elke avond – hij begon stipt om zeven uur – en naarmate de afstand tussen ons steeds groter werd, had hij steeds meer moeite om mijn hechte band met Rose te accepteren. Daardoor werd het alleen maar erger.

Zelfs Jade voelde het. ‘Ik wou dat jullie net zo waren als de papa’s en mama’s van andere kinderen,’ zei ze soms.

‘Hoe bedoel je?’ vroeg ik.

‘Nou, die zijn altijd bij elkaar en knuffelen heel veel of slaan hun armen om elkaar heen als ze samen in de keuken staan. Dat doen papa’s en mama’s. Ik wil dat jij en papa dat ook doen, want dan is het weer goed.’

‘Het is goed, Jade,’ probeerde ik haar duidelijk te maken. ‘Wij doen dat misschien niet, maar we houden wel van elkaar.’

‘Ik ben zo bang dat jullie gaan scheiden.’

‘Nee, Jade, daar hoef je niet bang voor te zijn.’

Dag in, dag uit dwong ik mezelf door te gaan en praktisch te werk te gaan. Maar soms, wanneer Jade begon te gillen en ik naar Terry keek, die in zijn stoel voor de buis bleef zitten en weigerde om zich ermee te bemoeien, zei een stemmetje vanbinnen dat ik eigenlijk doodongelukkig was.

Maar dan stak onmiddellijk mijn schuldgevoel de kop op, omdat ik zoiets durfde te denken, en zei ik tegen mezelf dat ik blij moest zijn dat ik vrij was en moest genieten van alle mooie dingen in mijn leven.

Maar je bent niet gelukkig, zei het stemmetje dan. Hou jezelf niet zo voor de gek. Je voelt je verschrikkelijk.

Ik voelde me ongelooflijk rot. Ik had echt niet op wonderen gerekend, maar ik begon de hoop inmiddels steeds meer te verliezen. Elke keer wanneer ik na een slechte dag in bed kroop, bad ik dat de volgende dag beter mocht zijn. Maar wanneer ik ’s ochtends opstond, keek Terry even bedrukt als altijd en wilde Jade nog steeds niet naar school. Ik was ten einde raad.

Het besef dat ik degenen van wie ik hield niet kon helpen, was bijna net zo pijnlijk als dag in, dag uit te worden geconfronteerd met de wonden die ze hadden opgelopen. Soms was ik zo verdrietig dat ik ’s nachts in bed stilletjes lag te huilen, met Terry naast me, maar andere keren was ik witheet van woede. Ik had me niet door allerlei ellende heen geslagen om vervolgens te worden afgewezen. Dat deed vreselijk veel pijn. Het was alsof ik geen plaats meer had voor mijn emoties, alsof ik niet verder in kon storten dan ik al had gedaan. Op een bepaalde manier had ik de pest in omdat ik wel voor Terry zorgde, maar hij niet voor mij. Ik had niet eens tijd of ruimte om mijn eigen verdriet te uiten, hoe vaak hij ook zei dat ik dat moest doen. Ik denk dat veel echtgenotes en moeders wel eens in zo’n situatie hebben gezeten. Om mijn gedachten af te leiden stortte ik me zoveel mogelijk op het huishouden.

In de loop van de tijd kreeg ik steeds meer het gevoel dat ik de enige was wie het nog iets kon schelen of ons gezin wel of niet uiteenviel. Soms leek het alsof Jade en Terry me niet eens in huis wilden hebben, alsof ik hen verhinderde om te leven zoals zij dat wilden. Ze hadden zo’n band met elkaar dat ze me zonder het te merken buitensloten. Ze lachten om elkaars grapjes, knuffelden elkaar vaak en praatten veel met elkaar. Ik deed daar allemaal niet aan mee. ’s Avonds kroop Jade tijdens het tv-kijken bij haar vader op schoot en zat ik op de andere bank, hevig verlangend naar de liefde en affectie die zij voor elkaar voelden.

In emotioneel opzicht waren ze elkaars evenbeeld. Jade was net zo nerveus als haar vader, ze was net zo kwaad als hij en voelde zich net als hij door het leven in de steek gelaten. Ze maakte zich ook voortdurend zorgen over hem. Als Terry zat te hoesten, kwam ze meteen met een verschrikt gezicht aanrennen en greep hem vast. Soms leek Jade net een kleine volwassene die zich druk maakte over dingen waar andere negenjarigen geen moment bij stilstonden en waren we eerder een gezin van drie volwassenen in plaats van twee ouders en een kind.

Ik probeerde erover te praten en ook mijn toenemende gevoel van eenzaamheid ter sprake te brengen, maar Terry wilde niet luisteren. Tijdens mijn verblijf in de gevangenis had hij Jade zo zien lijden dat hij nu niet eens meer aan verdriet wilde denken. Hij vond dat ik te hard en te streng voor haar was, en soms was dat ook zo. Maar het was ook zo dat ik steeds kwader werd vanwege zijn passieve houding. Ik was gedwongen de kwade pier te spelen terwijl hij de goedzak kon zijn. Ik moest opnieuw de grenzen stellen die tijdens mijn afwezigheid waren verdwenen, maar Terry wilde me daarbij niet helpen. Hij wilde alleen maar de leuke papa zijn.

Zo moet je niet denken, zei ik tegen mezelf wanneer het me allemaal te veel werd. Iemand moet hier de boel draaiende houden. Het komt uiteindelijk wel weer goed.

Maar het werd alleen maar moeilijker. Elke dag was het hetzelfde liedje: Terry sliep uit, stond op en ging voor de tv zitten, daarna ging hij de stad in om op de paarden te wedden, kwam thuis, ging weer voor de tv zitten, liet de honden uit, pleegde zijn dagelijkse telefoontjes en ging weer voor de tv zitten om naar soaps te kijken.

Voor de dood van Matthew, en zelfs daarna, hadden we altijd tijd voor elkaar vrijgemaakt, maar nu leek hij mij uit de weg te gaan. Ik deed mijn dingen, zoals Jade naar school brengen en het huishouden, maar dat was niet genoeg. Telkens wanneer ik voorstelde om iets samen te doen, toonde hij bitter weinig enthousiasme. Jade wist soms door het pantser heen te dringen waarin hij zich had gehuld, maar mij lukte dat niet. In maart begon hij weer met het slikken van antidepressiva omdat het hem te veel werd.

Ik weet nu dat Terry ook vond dat het leven na mijn vrijlating alleen maar beroerder was geworden. Hij wist niet goed wie hij moest steunen. Hij merkte dat ik me steeds meer in mezelf terugtrok en alleen maar ruziede met Jade. Hij zag ook dat Jade het me niet gemakkelijk maakte, maar had wel het idee dat ik te streng voor haar was. Zij was zijn prioriteit, niet ik, en hij was zich er heel erg van bewust wat ze allemaal had doorgemaakt.

‘Jade weet hoever ze bij mij kan gaan, Ange,’ zei hij een keer toen ik hem vroeg om haar een standje te geven.‘Denk toch eens aan wat ze allemaal heeft moeten verduren. We moeten haar niet onder druk zetten. Het zal allemaal wel goed komen. Je zit haar te veel op haar nek. Laat haar maar even.’

Terry had het niet opgegeven; hij probeerde alleen maar te wennen aan het verlies van weer een van zijn rollen. Na mijn arrestatie en nadat de autoriteiten alles wat hem dierbaar was kapot hadden gemaakt, had hij zich vastgeklampt aan die ene taak die hij nog had: voor Jade zorgen. Hij had zijn best gedaan om dat zo goed mogelijk te doen, maar nu ik weer terug was, werd hem zelfs dat ontnomen. Ik had haar verzorging weer op me genomen, en Terry vond het moeilijk om dat ene stukje stabiliteit dat hem zoveel steun had gegeven weer los te laten. Hij had Jade aangekleed, gewassen, gevoed, van haar gehouden, en nu moest hij dat allemaal weer delen met mij. Nu zegt hij dat hij toen het gevoel had dat hij weer terug was in 1999, toen zijn wereld instortte.

In het begin liep ik me te ergeren wanneer ik het probleem probeerde te doorgronden. Ik weet dat ik weg ben geweest, maar ik doe dit al een jaar of twintig, dacht ik dan. Het lijkt wel of hij denkt dat ik niet alleen maar thuis ben gekomen, maar ook meteen de leiding heb genomen.

Maandenlang probeerde ik hem te begrijpen en toenadering te zoeken, maar op een gegeven moment raakte mijn geduld op.

‘Het is tijd om verder te gaan,’ zei ik op een dag. Ik had mezelf op het gesprek voorbereid; ik wist dat ik eraan onderdoor zou gaan als ik bleef zwijgen. De mogelijke reactie van Terry joeg me echter ook angst aan. Ik wist hoe verdedigend hij zou kunnen reageren.

‘Je moet weten hoe ik me voel. Ik weet dat jij het moeilijk hebt, en Jade ook, maar dat geldt ook voor mij. Ik kan alleen nergens heen met mijn gevoelens omdat ik sterk moet zijn voor jullie. Als we zo doorgaan, zal dat het einde van ons gezin betekenen. Dat zullen we niet overleven. Je lijkt helemaal niet verder te komen. Dat bedoel ik niet vervelend, maar denk je niet dat het eens tijd wordt om aan de toekomst te denken? Het gaat nu al meer dan een jaar zo, en ik ben lichamelijk en geestelijk helemaal kapot. Ik weet het niet meer.’

‘Ik voel me gewoon zoals ik me voel,’ zei Terry onomwonden. ‘Daar kan ik niet zomaar iets aan veranderen. Dat heeft tijd nodig. Ik heb hier ook niet voor gekozen, maar ik kan er niets aan doen. Als je dat niet kunt accepteren, moet je misschien maar vertrekken. Daar zou ik alle begrip voor hebben. Ik leef al vijf jaar zo. Ik kan het niet uitleggen, dus misschien moet ik je dan maar laten gaan.’

‘Jezus, Terry.’ Ik voelde angst en boosheid opkomen. ‘Waar zie je me voor aan? Denk je echt dat ik zomaar weg zou gaan? Ik heb niet twee jaar in de bak gezeten en daarvoor twee jaar lang Jade bezocht met een maatschappelijk werker die in mijn nek stond te hijgen om jullie nu allebei kwijt te raken. Maar zie je het dan niet? We moeten iets doen om verder te komen. Ik snap niet waarom jij dat niet wilt. Zo wordt het alleen maar erger. Ik heb nu wel mijn leven terug, maar ik heb het idee dat ik dat alleen maar aan het verspillen ben. Dat vind ik zonde. Na al die tijd weet ik gewoon niet meer wat ik moet doen.’

‘Je hoeft niet zo lelijk tegen me te doen,’ snauwde Terry. ‘Daar kan ik niet tegen. Als je niet snapt hoe ik me voel en me niet een beetje tegemoet kunt komen, dan kruip ik in mijn schulp. Het is niet zo simpel als een gebroken been of arm, en ik vind het ook vervelend dat ik het niet kan uitleggen. Maar weet je hoe het voelt om tussen jou en Jade in te zitten? Nu weet je ook eens hoe het voor mij was. Ik heb het vier jaar helemaal alleen moeten doen.’

‘Nou, en ik dan?’ riep ik. ‘Denk je soms dat ik voor mijn lol in de bak zat?’

‘Maar jij had mensen om je heen, Ange, en een bepaald ritme. Ik had niets.’

‘O, dat had je wel,’ beet ik hem toe. ‘Ik ken dat verhaaltje nu wel. Je probeert mij me net zo rot te laten voelen als jij je voelt, maar dat weiger ik. Iemand moet hier de boel bij elkaar houden. Ik weet dat je je belabberd voelt, maar je moet proberen om positief te blijven.’

Hij keek me met een kille blik aan.‘Nou, als je zo agressief gaat lopen doen, dan kan ik beter even de deur uit gaan.’ Hij pakte zijn jas en liep naar buiten.

Ik bleef kwaad zitten en vocht tegen mijn tranen. We leefden niet meer, we overleefden alleen maar. Ik voelde me een vreemde in mijn eigen gezin. Paniek schoot door me heen. Ik begreep maar niet waarom ik langzaam uit mijn eigen nest werd verstoten. Zoiets ergs had ik nog nooit meegemaakt. Tijdens mijn arrestatie, veroordeling en gevangenschap was ik gewend geraakt aan vreemden die tegen me waren, maar nu leken ook de twee mensen van wie ik het meest hield zich tegen me te keren. Ik voelde me weer bijna vies omdat hun woede en afkeer me herinnerden aan wat ik in de gevangenis had meegemaakt. Ik begreep dat Jade nog maar een kind was, maar Terry leek het me bijna te verwijten dat ik verder wilde gaan met mijn leven.

Hij wil dat ik wegga omdat ik hem er voortdurend aan herinner dat hij stilstaat, dacht ik.

En op dat moment liet ik al mijn hoop varen.

Op van de zenuwen liep ik de moderne vergaderzaal in waar professor Meadow voor het medisch tuchtcollege zou verschijnen. Het was juni 2005, tijd voor een hoorzitting over de statistische gegevens die hij tijdens het proces van Sally Clark als bewijs had opgevoerd. Ik was naar Londen gekomen om de eerste dag van de hoorzitting mee te maken. Het was de eerste keer sinds mijn proces dat ik hem weer zou zien. Het was vreemd dat niet ik, maar hij zich nu moest verantwoorden.

Nu weet je ook eens hoe dat voelt, dacht ik.

Het was een grote zaal. Professor Meadow zat aan de ene kant van een U-vormige tafel, omringd door zijn advocaten. Ik voelde me opgelaten. Een paar minuten eerder, toen ik door een cameraploeg werd ge interviewd en hij net het gebouw binnenliep, had ik me niet kunnen inhouden.

‘Krijgen al die gezinnen die kapot zijn gemaakt nu een excuus?’ had ik geroepen, maar hij had geen acht op me geslagen.

Ik wist dat ik hem niet in het openbaar had moeten aanspreken en dat ik me daardoor heel erg had laten kennen, maar ik had gewoon een enorme woede gevoeld toen ik hem voor het eerst in drie jaar weer had gezien.

Nu ik zat te wachten totdat de hoorzitting zou beginnen, voelde ik me gefrustreerd omdat mijn klacht niet was gehoord.

Professor Meadow leek allerminst op zijn gemak toen een van leden van het college het woord nam en hem van ernstige misleiding en onjuiste bewijsvoering betichtte.

‘Wanneer artsen als forensisch medisch expert optreden, zoals de laatste tijd steeds vaker de gewoonte lijkt te zijn, dan dienen zij volkomen eerlijk te zijn,’ sprak de man.‘Ze zijn niet ingehuurd voor hun eigen plezier. Ze zitten er niet om hun eigen favoriete theorieën onder de aandacht te brengen.’

Vier weken later kwam er een einde aan een lange en ingewikkelde hoorzitting over statistische bewijzen en werd professor Meadow schuldig bevonden aan het doen van onjuiste uitlatingen, waarna hij als lid van de vereniging voor specialisten werd geroyeerd. De raad verklaarde dat hij zijn positie als arts had ‘misbruikt’ door tijdens het proces tegen Sally Clark ‘onjuiste en misleidende’ gegevens als bewijzen te presenteren.

De telefoon stond bij ons thuis meteen roodgloeiend. Iedere journalist leek te willen weten hoe ik over het oordeel dacht. Ik had echter gemengde gevoelens: ik vond het heel erg vervelend dat mijn verzoek om een excuus was genegeerd en stelde cynisch vast dat het toch te laat was.

Een paar dagen later ontvingen Terry en ik een brief van het ministerie. Men was teruggekomen van de beslissing me geen schadevergoeding uit te keren. We konden een bedrag tegemoet zien. Terry was dolblij, maar ik vond het moeilijk om na de strijd die we hiervoor hadden moeten leveren nog iets te voelen. Ik vroeg me alleen af waarom ze op het ministerie opeens van gedachten waren veranderd.

Het zonlicht dat door het tentdoek scheen, gaf Jades gezicht een groe nige glans. We hadden de tent opgezet op het kleine stukje gras voor ons huis en ik lag naar mijn slapende dochter te kijken.

Het was een zomervakantie vol hoogte- en dieptepunten geweest. Stephen was op bezoek gekomen en had een opblaasbadje meegenomen dat we wekenlang in de achtertuin hadden laten staan. Terry was er opvallend blij mee geweest. Op zonnige dagen had hij het grootste deel van de tijd in het verkoelende water naar de radio liggen luisteren, en hij zorgde ervoor dat het badje goed werd schoongemaakt en dat gaatjes meteen werden gerepareerd. Jade was er minder enthousiast over: na een paar minuten in het water ging ze er doorgaans alweer uit.

In juni kwamen de dochters van Stephen, Shauna-Esme van drie en Shayleigh van vier, een weekje bij ons logeren. Het begon allemaal heel leuk. Terry was dol op de meiden en Jade vond het leuk om de oudste te zijn. In de loop van de week ging ze echter steeds meer de baas spelen over Shauna-Esme. Ze behandelde haar als een baby en sloot Shayleigh buiten. De kleine meisjes bleven daardoor steeds meer op een afstand. Toen ik had geprobeerd om er met Jade over te praten, was ze gaan schreeuwen.

Ook opvallend was dat ze steeds vaker bij een zwangere buurvrouw zat. In het begin had ik dat niet erg gevonden; ik hoopte dat het haar troost zou bieden. Jade had heel veel belangstelling voor baby’s en zwangere vrouwen, en hoewel ze zich niet veel van Matthew kon herinneren, geloofde ik wel dat zijn verlies diepe sporen bij haar had achtergelaten. Ze was een van haar poppen zelfs Matthew gaan noemen.

‘Waarom doe je dat, lieverd?’ vroeg ik haar.

‘Omdat ik dan aan hem moet denken,’ antwoordde ze. ‘Dan heb ik het gevoel dat hij bij me is. Ik hou heel veel van hem en ik mis hem.’

In de loop der weken zat Jade echter steeds vaker bij de buren en begon ik te vermoeden dat ze ons uit de weg probeerde te gaan. Na het ontbijt ging ze meteen de deur uit, en als we even weg waren geweest, was ze bij thuiskomst ook weer meteen verdwenen.

Ik voelde me afgewezen en kon daar niet goed mee omgaan. Terry had me verteld dat ze tijdens mijn verblijf in de gevangenis ook erg naar vrouwen had getrokken en dat ik haar moest laten gaan omdat ze er blij van werd. Maar ik voelde me ontzettend genegeerd. Ik was weer thuis, maar ze leek niets van me te willen weten. Ik voelde me ook gekwetst en vroeg me af of ze kwaad op me was omdat ze wist dat ik geen kinderen meer kon krijgen. Toen ik thuis was gekomen, had ik haar verteld dat dat niet meer ging omdat ik geopereerd was.

‘Ik vind dat je wel erg vaak bij Donna zit,’ zei ik op een avond tegen Jade toen ik er echt genoeg van had.

‘Maar ik vind het leuk bij Donna. En ze krijgt een baby,’ zei Jade. ‘Ik vind het daar leuk omdat ze een baby krijgt, en dan moet ik weer aan Matthew denken. En daar voelt mijn hoofd minder raar.’

‘Maar ik denk toch dat je maar wat vaker thuis moet blijven,’ zei ik voorzichtig.

‘Wat bedoel je? Vindt Donna me niet meer aardig?’

‘Natuurlijk wel. Je bent er alleen wel erg vaak.’

‘Je wilt dat ik niet meer naar Donna ga,’ zei Jade op luide toon. ‘Nou, dat kan me niks schelen. Ik ga toch.’

‘Daar gaat het niet om. Je moet ze gewoon even de kans geven om met elkaar samen te zijn.’

‘Maar Donna heeft niet gezegd dat ik niet meer mag komen.’

‘Natuurlijk niet, want ze vindt je aardig. Je zit alleen wel erg vaak bij haar. Ik wil je ook wel eens zien.’

Jade werd zo kwaad dat ze naar buiten stormde. Ik bleef verslagen achter.

Nu we hier samen in de tent lagen, na een nachtje buiten slapen, was de sfeer echter een stuk vrediger dan eerder die zomer. We hadden de tent op een dag buiten voor de supermarkt zien staan, met nog een heleboel andere. Een exemplaar voor twee personen kostte maar zeven pond, en ik moest meteen denken aan de lol die ik als kind met een tent had gehad.

‘Wat denk je ervan, Jadey?’ had ik haar gevraagd.‘Zullen we er eentje kopen en in de tuin gaan kamperen?’

‘Ik weet niet of ik wel buiten durf te slapen, mama,’ had ze nerveus geantwoord.

‘We proberen het gewoon. We kunnen hem in de voortuin zetten en kijken hoe het gaat.’

We waren de hele middag bezig geweest de tent op te zetten en Jade was steeds enthousiaster geworden.

‘Zullen we hier vannacht gaan slapen?’ vroeg ik haar toen we klaar waren.

‘Ik weet niet of ik dat kan, mama,’ zei ze zenuwachtig.

‘Zullen we het proberen? We kunnen altijd weer naar binnen gaan.’

‘Goed dan.’

Rond een uur of half tien liepen we naar de tent, beladen met slaapzakken, dekens, kussens, een zaklantaarn, een mobiele telefoon en de sleutels van de voordeur. Ik had ook snoep, chips en een radiootje gepakt.

‘We gaan gewoon een feestje bouwen,’ zei ik toen we in de slaapzakken kropen en die dicht ritsten.‘Dit doet me denken aan toen ik nog een tiener was en we wel eens met de ambulance van mijn vader op vakantie gingen. Dan hadden we een enorme tent bij ons. Daar kon je met zijn twintigen in als je wilde. Ik was toen een jaar of dertien, en het was zo gezellig. Daarom vind ik het leuk dat wij dit nu ook samen doen.’

‘Maar er kan niets naar binnen komen, hè?’

‘Nee, lieverd, de rits is helemaal dicht. We hebben de sleutels en de telefoon en we zitten in de voortuin, dus er zal ons echt niets gebeuren.’

Nu, in het ochtendlicht, keek ik naar een slapende Jade. Het was fijn om haar zo ontspannen te zien.

‘Je hebt het gedaan,’ zei ik zodra ze haar ogen opende. ‘Je hebt in de tent geslapen.’

‘Het ging goed, hè?’ vroeg ze.

‘Ik vind het erg leuk.’

‘Gaan we het vanavond weer doen?’

‘Als je dat wilt.’

We sliepen vier nachten achter elkaar in de tent, en zelfs Terry deed dat een paar keer. Ik vond het zo fijn. Het was misschien maar een kleine stap, maar voor mij was het een mijlpaal. Ik had Jade laten kennismaken met iets wat ze nog nooit had gedaan, ze had haar angst overwonnen, we hadden samen plezier gehad en ze had er zelf van genoten. Eindelijk deed ik de dingen die een moeder zou moeten doen, en ik vond het heerlijk.