13

 

 

Ik werd wakker van het geluid van een deur die van het slot werd gehaald en hoorde daarna voetstappen en het geritsel van plastic. Mijn hart sloeg over. Het was de vroege ochtend van 29 januari 2003, de tweede dag van het hoger beroep van Sally Clark. Net als alle andere gevangenen die voor de rechtbank moesten verschijnen, had ze de standaardzak met al haar bezittingen bij zich, voor het geval ze vandaag zou worden vrijgelaten. Ik hoorde het plastic kraken toen ze langs mijn cel liep.

‘O, laat haar vrijkomen, en mij ook,’ fluisterde ik terwijl ik in mijn bed naar het geluid van de wegstervende voetstappen lag te luisteren.

Sally’s hoger beroep was een dag eerder begonnen en had op de hele vleugel een verwachtingsvolle stemming veroorzaakt. Iedereen zat de hele dag naar de tv te kijken waarop advocaten belangrijke medische feiten onthulden die ‘geheim’ waren gebleven toen ze was veroordeeld wegens het smoren van de elf weken oude Christopher en het door elkaar schudden totdat de dood erop volgde van de acht weken oude Henry. Alan Williams, de patholoog van Binnenlandse Zaken, had het hof volgens de advocaten belangrijke uitslagen van een bloedonderzoek onthouden. Deze toonden aan dat Henry een bacterie onder de leden had gehad die de oorzaak van zijn dood kon zijn geweest. Henry was een natuurlijke dood gestorven, net als Sally’s oudste zoon Christopher, wiens dood aanvankelijk, voordat zijn moeder van moord was beschuldigd, aan een longinfectie was geweten. Doordat de informatie was achtergehouden, had Sally ten onrechte moeten zitten. Alleen maar omdat niemand geloofde dat je meer dan één kind aan wiegendood kon verliezen. Net als in mijn geval. De advocaten van Sally vertelden de rechtbank dat de kans om twee baby’s op die manier kwijt te raken ergens lag tussen een op honderd en een op vierhonderd.

De andere gevangenen wachtten ongeduldig op meer nieuws, maar ik probeerde mijn oren ervoor te sluiten. Ik kon alleen maar bidden dat Sally snel zou worden vrijgelaten, maar ik durfde niet al te veel hoop te koesteren. Ik wist dat professor Meadow ook tijdens haar proces als getuige à charge was opgetreden, maar ondanks enkele overeenkomsten was haar zaak heel anders dan de mijne. De dood van Sally’s kinderen kon worden verklaard. De dood van de mijne niet.

Ik liep net door de gang toen iemand een kreet slaakte.

‘Ze komt vrij!’ riepen stemmen.‘Godzijdank!’

Het hooggerechtshof had Sally vrijgesproken.

Ik kreeg een brok in mijn keel toen ik de zaak op tv zag. De rechter bekritiseerde niet alleen dokter Williams, maar beschreef de door professor Meadow genoemde kans van een op drieënzeventig miljoen ook als ‘zwaar misleidend’.

‘Ze had nooit voor de rechter mogen verschijnen,’ zei rechter Kay tegen het hof. ‘De gevolgen van die onterechte beslissing zijn enorm gebleken.’

Opvallend detail was dat rechter Hallett, die mijn zaak had behandeld, een van de drie rechters in deze zaak was.

Toen Sally met haar man Steve op de trappen van het gerechts gebouw verscheen, zag ze er bleek en vermoeid uit, maar ze sprak toch even met de pers.

‘Vandaag was geen overwinning,’ zei ze. ‘We hebben niet gewonnen, want in een zaak als deze zijn er geen winnaars. We hebben allemaal verloren. We zijn alleen maar opgelucht omdat de nachtmerrie nu afgelopen is.’

Ik voelde een enorme opluchting toen ik haar zo zag; een vrije vrouw, niet langer bezoedeld door het etiket van kindermoordenaar. Iemand had eindelijk willen luisteren. Misschien keerde het tij nu echt.

Ik merkte echter ook dat de blijheid die ik voor haar voelde werd gekleurd door afgunst. Die jaloezie speelde hoog op toen ik me voorstelde dat ik daar samen met Terry had kunnen staan. Ik draaide me om en liet de andere meiden alleen met hun vrolijkheid.

‘Ange? Hoor je me?’

De gedempte stem van Rose zweefde mijn badkamer in.

‘Ja,’ zei ik, een giechel onderdrukkend.

‘Ange?’

Ik zat op het toilet en probeerde via de leidingen met Rose te ‘praten’. Nu Sally was vrijgelaten, had een aantal gevangenen een andere plek gekregen, en Rose en ik waren tot onze grote vreugde in aangrenzende cellen geplaatst. Ik dacht alleen dat ze gek was geworden toen ze eerder die dag had voorgesteld dat we via onze wasbakken met elkaar zouden praten.

‘Hoe bedoel je?’ vroeg ik tijdens het middageten.

‘We kunnen via de leidingen met elkaar praten,’ zei ze. ‘Dat doen de andere meiden voortdurend. Laten we het gewoon eens proberen.’

Ik stond op en hield mijn hoofd in de wasbak. Rose was misschien lang genoeg om vanaf de pot in de afvoer te gaan zitten kletsen, maar dat gold niet voor mij.

‘Hier ben ik,’ zei ik.‘Niet te geloven dat we dit echt doen.’

‘Ik hoor je!’ klonk de stem van Rose, die op een holle manier echode. ‘Nu kunnen we ook kletsen wanneer we in onze cellen zitten, is dat niet geweldig? Hoe gaat het?’

‘Ach, het oude liedje,’ zei ik. ‘Ik heb het moeilijk vandaag. Ze hebben me andere pillen gegeven waarvan ik rustig zou moeten worden, maar ze helpen nog niet erg.’

‘Dat komt nog wel, Ange, wacht maar af,’ antwoordde Rose.

Ik glimlachte toen ik haar stem door de afvoer hoorde klinken.

Na ons gesprek liep ik terug naar mijn bed en ging liggen. Ik zat nu al bijna tien maanden vast en had een dieptepunt bereikt. Sinds mijn veroordeling slikte ik al antidepressiva, maar nu waren er nog eens medicijnen tegen een angststoornis bijgekomen. Pas later hoorde ik dat het om een antipsychoticum met ernstige bijwerkingen ging dat veel te zwaar was voor een geval als het mijne. Medicijnen waren hier de gewoonste zaak van de wereld; iedereen slikte wel iets. Sinds mijn aanval was mijn gevoel van paranoia sterk toegenomen. Ik had het gevoel dat ik voortdurend in de gaten werd gehouden, en soms klopte mijn hart zo snel dat ik dacht dat het uit mijn borst zou barsten. Ik deed mijn uiterste best om mijn emoties te onderdrukken, maar mijn gevoelens wilden zich per se laten gelden, of ik het daar nu mee eens was of niet.

Ik draaide me om en haalde de foto van Terry en Jade onder mijn kussen vandaan.

‘Welterusten,’ fluisterde ik. Ik drukte een kus op de foto en schoof hem terug onder mijn kussen. Elke dag was een strijd: ik moest vechten tegen de woede die mijn veroordeling in me opwekte en tegen het verlangen naar mijn man en dochter, waaraan ik dreigde te bezwijken. Ik staarde in de duisternis en wachtte totdat de slaap bezit van me zou nemen.

Ik had ontzettend veel zin om het bijltje erbij neer te gooien, maar Rose gaf me daartoe geen kans. Toen februari plaatsmaakte voor maart dwong ze me mijn cel uit te komen. Ik kon een ander baantje krijgen, in de wasserij. Het was zwaar maar leuk werk en ik kon goed met de meiden daar overweg. Al snel verdiende ik niet langer negen pond vijftig, maar twaalf pond per week en kreeg ik taken op niveau drie, wat betekende dat ik moest noteren wat er werd gewassen, de machines moest bedienen en technische problemen moest doorgeven. Wanneer ik niet aan het werk was, wilde Rose me echter nog steeds niet alleen laten somberen.

‘Je moet bezig blijven,’ zei ze. Ze sleepte me mee naar de sportzaal, waar ik mijn woede en frustratie op de roeimachine leerde koelen. Dankzij Rose ging ik bij het gevangenenkoor, liet ik mijn haar doen en ging ik twee keer per week naar de kerk. Ik begon zelfs de Bijbel te lezen: in mijn verlangen om te begrijpen waarom mij dit overkwam, greep ik terug op wat me in mijn jeugd was bijgebracht. In bepaalde opzichten was mijn geloof een troost voor me, maar ik kon het niet opbrengen om helemaal op God te vertrouwen. Ik was nog steeds te kwaad op Hem. De bewaarsters moedigden me ook aan om actief te zijn. In Bullwood werd je niet geacht te lang te zitten mokken: je moest werken of een cursus volgen die je kon helpen verder te komen, zoals taalbeheersing, rekenen, haarverzorging, handwerken of computergebruik. Ik volgde geen cursussen, maar meneer Roe, die de leiding over de wasserij had, hielp me om certificaten op dat gebied te halen waardoor ik meer verantwoordelijkheid kreeg. Hij was geweldig; ik heb vaak gezegd dat ik ook in het leven buiten voor iemand als hij had willen werken. Hij liet zich nooit in de maling nemen, maar verdiende ons respect omdat hij eerlijk was en gevoel voor humor had. Ander personeel was ook aardig. Ze behandelden ons als mensen, en dat was in andere gevangenissen wel eens anders geweest. Het hele leven hier stond in het teken van respect voor de ander. Zelfs het eten in Bullwood was veel voedzamer en lekkerder dan elders.

Rose hield me niet alleen voor dat ik moest ontspannen en werken, maar leerde me ook hoe ik erbij kon horen. Ik had al snel beseft dat ik in het begin veel te naïef en goed van vertrouwen was geweest en zorgde ervoor dat ik harder werd. Ik kon met anderen opschieten, ik hoorde erbij, maar ik was me er altijd van bewust waar ik was en bleef op mijn hoede.

Bij Rose was het anders. Zij bood me het contact van mens tot mens waarnaar ik zo verlangde. Onze vriendschap werd in de loop van de tijd steeds inniger, totdat we het soort relatie hadden dat ik ook buiten de gevangenis met een goede vriendin had kunnen hebben. Dat we niet vrij waren, deed daar niets aan af. Je houdt nooit voor altijd dezelfde cel, waardoor je vaak niet te innig met anderen wilt worden, maar Rose en ik werden dat wel. Onze vriendschap was voor ons allebei van levensbelang.

Al snel zorgden we voor elkaar. Ik had mensen buiten die me geld of andere dingen stuurden die ik nodig had, maar Rose had niemand. Af en toe kocht ik een pakje sigaretten of een bus koffie voor haar. Op moederdag gaf ik haar een bos bloemen, en we konden samen uren over een catalogus met make-up gebogen zitten. Rose luisterde op haar beurt naar me wanneer ik haar over mijn angsten en zorgen vertelde en haar opbiechtte wat zo lang in me verborgen had gezeten. Avond aan avond hoorde ze me aan terwijl ik haar vertelde hoe we na de dood van Matthew hadden moeten leven, hoe onzeker ik me voor het proces had gevoeld, hoe kwaad ik op het maatschappelijk werk en de kinderbescherming was geweest en hoe ik me voelde omdat ik moest zitten.

Ik praatte op een manier zoals ik nooit eerder had gedaan. Ik had mijn gevoelens deels verborgen gehouden omdat ik wist dat wat er met mij gebeurde gevolgen voor andere mensen had: Terry had verdriet, Jade was in de war, en mijn familie was overstuur. Ik wilde dat niet nog erger maken. Ik was niet de enige die leed, en onderdrukte daarom wat ik voelde.

In een cel, samen met Rose, lag dat echter anders. Daar kon ik nadenken over wat ik voelde, zonder bang te zijn dat ik een ander pijn zou doen. Het klinkt misschien egoïstisch, maar daar kon ik mezelf zijn. Rose gaf me de aandacht waarnaar ik zo verlangde, haar zachtmoedigheid gaf me de kracht om over de dood van mijn kinderen te praten. De gesprekken die misschien wel het belangrijkste waren, gingen over Matthew. Om Gemma en Jason had ik op een normale manier mogen rouwen, maar na zijn dood hadden de dagelijkse dingen en de nachtmerrie die ons had getroffen zoveel aandacht opgeëist dat ik er nooit aan toe was gekomen. Ik was vanbinnen verstijfd.

Met de hulp van Rose leerde ik voor het eerst om mijn zoon te treuren. Ik kon nog steeds niet helemaal om hem rouwen en kan dat nog steeds niet, maar ik stond het mezelf eindelijk toe om iets van de controle die ik zo lang op mijn gevoelens had uitgeoefend te laten varen en leerde me een beetje te ontspannen.

‘Hij was zo’n mooi kindje,’ vertelde ik op een avond huilend. ‘Hij lachte vaak, hij was altijd blij, en Jade was gek op hem. Dat doet misschien nog het meest pijn, dat ze zo goed met elkaar konden opschieten en dat we dat nu kwijt zijn. Ze hield zoveel van hem. Wanneer we boodschappen gingen doen, zat zij in het karretje en vertelde iedereen dat hij haar broertje was. Ik was zo trots. We zouden eindelijk gelukkig worden. Zo voelde het. Jade was gek op hem. Ze was nog maar klein, maar dat zag je meteen. En nu is hij er niet meer en is ze helemaal alleen.’

‘Dat moet vreselijk zijn,’ zei Rose zacht. ‘Ik kan gewoon niet geloven dat ze je dit hebben aangedaan.’

‘Ik ook niet,’ zei ik snikkend. ‘Nu moet ik hier zitten en heb ik steeds meer het gevoel dat ik Terry en Jade ook zal verliezen. Ik voel gewoon dat we uit elkaar groeien.’ Mijn stem stokte omdat ik zo moest huilen. ‘Ik weet niet meer wat ik moet doen, Rose. Ik weet niet hoe ik ze bij me moet houden. Ik kan niets doen, en dat maakt me kapot.’

‘Ange.’ Ze keek me aan.‘Ik weet niet hoe of wanneer, maar op een dag zullen jullie weer bij elkaar zijn. Dat mag je nooit vergeten. Je moet volhouden. Terry en Jade wachten op je. Voor hen moet je volhouden. Je moet sterk zijn, voor jezelf zorgen en blijven geloven dat het recht ooit zal zegevieren.’

Eerst luisterde ik niet naar haar, maar toen ik de emoties die ik zo lang had opgekropt naar boven liet komen, stond ik het mezelf weer toe om iets te voelen. Rose bood me begrip, medeleven en vriendschap. Maar het allerbelangrijkste wat ze me gaf, was de wil om door te gaan. Eindelijk voelde ik weer een sprankje hoop in me opvlammen.

Ook Terry had vriendschap gesloten met iemand die hem erdoorheen zou slepen. Een paar maanden nadat ik in de gevangenis was beland, werd hij door ene Penny Mellor gebeld. Ze was huisvrouw en moeder van acht kinderen en praatte hem tijdens dat eerste belletje de oren van het hoofd.

‘Ik weet dat ze niets heeft gedaan, Terry,’ zei ze heel snel. ‘Ze heeft het niet gedaan en jij moet haar helpen weer vrij te komen.’

Terry schrok eerst een beetje van deze vreemde vrouw. Hij wist niet wie ze was of wat ze van hem wilde. Al snel ontdekte hij echter dat Penny iemand was die geen tijd verspilde en zich al jaren inzette voor gezinnen waarvan de kinderen waren afgepakt op grond van dezelfde medische theorieën die tot mijn veroordeling hadden geleid. Ze had nooit geneeskunde gestudeerd, maar bezat een encyclopedische kennis op dat gebied die er, samen met haar neiging om zich als een terriër ergens in vast te bijten, voor zorgde dat de advocaten van die gezinnen haar serieus namen. Penny was in maart 2002 zelfs tot acht maanden cel veroordeeld omdat men vermoedde dat ze had geholpen een kind te ontvoeren. De telefoongesprekken die ze had gevoerd met een gezin dat ervan werd beschuldigd de eigen kinderen ziek te hebben gemaakt, waren getra ceerd nadat de oma een kind mee naar het buitenland had genomen om plaatsing in een pleeggezin te voorkomen. Sommigen vonden dat Penny haar ogen sloot voor kindermishandeling en door ongezond fanatisme werd gedreven, maar voor anderen was ze een sprankje licht in de donkerste duisternis. Voor veel gezinnen was ze de beste hoop op het bewijzen van hun onschuld.

Tijdens hun dagelijkse telefoontjes ging er voor Terry een heel nieuwe wereld open. Penny vertelde hem al kettingrokend over waar ze zich mee bezighield en over het systeem dat ons onrecht had aangedaan. Voor het eerst besefte hij dat we niet alleen waren.

‘Er zijn meer gezinnen zoals jullie, Terry,’ vertelde ze hem,‘en in zekere zin hebben jullie nog geluk gehad. Veel gezinnen die van mishandeling worden beschuldigd, raken hun kinderen voor altijd kwijt aan de pleegzorg. Er is een vaste groep artsen die in dit soort zaken getuigt, zogenaamde deskundigen die overal misbruik denken te zien. Ze gaan er automatisch van uit dat de ouders schuldig zijn totdat het tegendeel is bewezen, en omdat dit soort zaken achter gesloten deuren wordt behandeld, zet niemand vraagtekens bij hun zogenaamde bewijzen.’

Terry kon zijn oren bijna niet geloven. Tot aan dat moment had hij gedacht dat alleen de familie Clark ons lot deelde, maar niets bleek minder waar. Sterker nog, we bleken zelfs geluk te hebben gehad omdat we Jade nog hadden.

‘Jullie hadden haar net zo goed voor altijd kwijt kunnen raken,’ zei Penny.‘Een rechter die over dit soort gezinskwesties moet beslissen, kan rustig zeggen dat je schuldig bent aan mishandeling. Dat hoeft niet onomstotelijk te worden bewezen, zoals bij een strafrechtelijk proces. Jade had naar een pleeggezin kunnen gaan, zonder dat jullie er iets aan hadden kunnen veranderen. Ik ken veel gezinnen die drie kinderen zijn kwijtgeraakt omdat een arts had beweerd dat ze die hadden mishandeld, ik ken moeders van wie het tweede kind twintig minuten na de bevalling al door de politie is weggehaald omdat ze de dood van het eerste verdacht vonden, ik ken een vader voor wie geen arts het wilde opnemen omdat het vertrouwen in de tegenpartij zo groot was, en ik ken ouders wier kinderen echt ziek waren, maar die door niemand werden geloofd. En omdat dat soort zaken zich altijd achter gesloten deuren afspeelt, horen alleen de rechter, advocaten en ouders de zogenaamde bewijzen. Er is niemand die er vraagtekens bij kan zetten. Angela heeft in elk geval de kans gekregen zichzelf te verdedigen en in beroep te gaan. Dat is niet bij alle zaken mogelijk. In beroep gaan betekent in feite dat je vindt dat de rechter fout zat, en rechters gaan niet graag tegen een beslissing van een collega in. Het had veel erger kunnen zijn, Terry. Ik ken geen ouder die niet met Angela van plaats zou willen wisselen om zijn kind terug te krijgen.’

Net zoals Rose bij mij had gedaan, bleef Penny Terry moed inspreken. Dag na dag vertelde ze hem dat hij vol moest houden en mij moest helpen het beroep te winnen.

‘Je ziet niet in hoe belangrijk je bent,’ zei ze tegen hem. ‘Je bent het menselijke gezicht van deze zaak. Angela zit in de gevangenis en Bill doet het juridische werk, maar jij bent degene die de mensen zien en in wie ze zich kunnen verplaatsen. Je moet de media gaan bewerken, de publieke opinie aan jullie kant zien te krijgen. Sally Clark heeft het balletje aan het rollen gebracht, en nu moet jij helpen het volk ervan te overtuigen dat Angela ook onschuldig is. De meeste gezinnen hebben die luxe niet, Terry. Als Angela achter gesloten deuren zou zijn veroordeeld, had je niet eens iets over de zaak naar buiten mogen brengen. Dan zou je strafbaar zijn. Maar nu heb je wel de kans om met open vizier te strijden. Gebruik de media. Laat je stem horen. Schreeuw over het onrecht dat jullie is aangedaan.’

Net als ik wilde Terry in het begin niet echt luisteren, maar na verloop van tijd drong inderdaad tot hem door dat hij mijn stem kon zijn en sprak hij met het handjevol journalisten dat oprecht in mijn zaak geïnteresseerd leek. Kort na de vrijspraak van Sally verschenen er twee artikelen in landelijke kranten.

SALLY IS VRIJ... NU MIJN VROUW NOG,’ kopte de Sun. Op dezelfde dag meldde de Daily Mail: ‘Ook Angela werd veroordeeld wegens moord op haar baby’s, maar is ze wel schuldig?’ Twee weken later zond BBC2 een documentaire uit waarin John Sweeney vraagtekens zette bij de verklaringen die professor Meadow ten nadele van zowel Sally als mij had afgelegd en sprak van een heksenjacht op moeders.

Ik onderging de aandacht van de media met gemengde gevoelens. In de loop van dat jaar verscheen Terry steeds vaker voor de camera’s, was hij te gast in radioprogramma’s en werd hij geïnterviewd door kranten en tijdschriften. Aan de ene kant vond ik het fijn dat hij zich zo voor me wilde inzetten, en na alle koppen over kindermoord was het een verademing om nu eens opbeurende artikelen te lezen. Ik wist echter ook tot welke reacties dit binnen de muren van de gevangenis zou leiden. Elke keer wanneer mijn naam door de media werd genoemd, werd ik in de kantine uitgejouwd en was het de hele week onrustig. Eindelijk durfde ik weer hoop te koesteren, maar het betekende nog niet dat ik het tegen de hele wereld wilde opnemen.

In de loop van 2003 bleef ik Terry om de vier weken zien en kwam Jade ook elke maand tijdens de kinderdag. Nadat was ontdekt dat iemand had geprobeerd om in de luier van een baby drugs naar binnen te smokkelen, waren we allemaal bang dat de bezoeken tijdelijk zouden worden opgeschort, maar dat gebeurde gelukkig niet. Wel kregen we te horen dat het geen tweede keer moest gebeuren, want dan zou het inderdaad afgelopen zijn met de kinderdagen.

Jade leek helemaal niet meer op de peuter die ik op de ochtend van Matthews dood naar de crèche had gebracht. Ze was nu zeven en kon zich amper nog herinneren dat ik ooit met haar in een huis had gewoond. Haar leven draaide om Terry; ik was gewoon iemand met wie ze afgezien van de overblijfselen van een emotionele band maar weinig deelde. In bepaalde opzichten reageerde ze op me zoals ze dat altijd had gedaan – ze wierp zich bij aankomst meteen in mijn armen zodat ik haar onder de kussen kon bedelven – maar wanneer de eerste opwinding was afgezakt, was het bijna alsof ze wist dat er iets van haar werd verwacht maar geen flauw idee had wat. Van de gewone moeder-dochterrelatie die we vroeger hadden gehad, was niets meer over. Zelfs na de dood van Matthew had ik haar nog vaak genoeg gezien om de kleinste veranderingen in haar op te merken: welk eten ze lekker vond, naar welke programma’s ze graag keek. Maar nu ontging dat soort dingen me volledig en voelde ik ons elke maand verder uit elkaar groeien. Soms keurde Jade me tijdens haar bezoek amper een blik waardig omdat ze het te druk had met snoepen of tekenen.

De afstand tussen ons was niet alleen aan haar te wijten, maar ook aan mij. Ik wilde dolgraag een rol in haar leven spelen, maar schrok terug voor een grotere betrokkenheid omdat ik me nu in een geheel andere omgeving bevond. In de bezoekersruimte van een gevangenis kon ik geen echte moeder voor haar zijn. Mijn bewustzijn van het feit dat ik mijn gevoelens daar niet kon tonen, botste met het besef dat ik haar eigenlijk niet mocht laten gaan omdat we misschien nog wel jaren van elkaar gescheiden zouden zijn. Maar ik wist dat onze relatie zonder die bezoeken helemaal ten dode opgeschreven zou zijn en was blij dat we in elk geval deze kans nog kregen.

In maart kwamen Terry, Jade, Stephen, Kellie en hun zoontje Lindon van zes, op wie ik heel erg gesteld was, naar de vleugel voor een van de familiedagen waarop iedere gevangene twee keer per jaar recht had. Elke woensdag was er een ander aan de beurt, en voor mij voelde het als kerst. Ik had de hele week al geld gespaard om chocolade en snoep voor de kinderen te kunnen kopen en kon gewoon niet geloven dat we zes uur met elkaar zouden kunnen doorbrengen. Het was het enige bezoek dat hun de kans bood om te zien waar ik mijn dagen doorbracht. Ik wilde hun graag alles laten zien. Waar ik echter niet op had gerekend, was dat het veel moeilijker was om zes uur lang de schijn op te houden.

‘Nou ja, het is beter dan een gewoon bezoek,’ zei Terry met een zucht. ‘Ongeveer tachtig procent van de andere familieleden ziet eruit als mensen die je op tv ziet. Ze zijn eng.’

‘Hou op, pap, en maak het Ange niet zo lastig,’ zei Stephen. ‘Zo erg is het niet.’

‘Nee, je hebt gelijk. Het is fijn om weer eens bij elkaar te kunnen zijn, hè?’

We keken zwijgend naar Jade en Lindon, die met elkaar zaten te spelen.

‘Jadey,’ riep ik naar haar. ‘Ik heb een video voor je. Heb je zin om te kijken?’

‘Nee, mama,’ zei ze zonder op te kijken, verdiept in haar spel.

‘Zullen we gaan tafelvoetballen?’

‘Geen zin,’ antwoordde Jade.

‘Of met het poppenhuis gaan spelen?’

‘Ik wil dit doen, mama.’

Beschaamd keek ik op. Ik wilde er per se een leuke dag van maken, maar ergens wou ik ook dat dat niet hoefde. Ik schaamde me omdat de mensen van wie ik hield nu konden zien hoe het hier echt was. Omdat iets wat verborgen had moeten blijven nu aan het licht kwam. Dat voelde niet goed. Toen ik hun mijn cel en de wasserij waar ik werkte liet zien, voelde ik me meer een vreemde dan ooit tevoren.

Veel te snel was de dag voorbij en moest ik tot mijn ontzetting al weer afscheid van hen nemen.

‘Ik wou dat je niet hier hoefde te blijven, mama,’ zei Jade toen Terry me voorzichtig in haar richting duwde. ‘Ik wou dat je naar huis kon komen.’

‘Ik ook, lieverd,’ zei ik met verstikte stem. Ik boog me voorover om haar een zoen te geven.‘Ik ook.’

‘Dag, Ange,’ fluisterde Kellie toen ze haar armen om me heen sloeg. ‘Pas goed op jezelf.Voordat je het weet, ben je weer thuis.’

‘Ik hoop het,’ zei ik.‘Ik hoop het echt.’

Terug in mijn cel huilde ik tranen met tuiten. Het systeem had me er misschien niet onder kunnen krijgen, maar mijn emoties wel. Ik had zo mijn best gedaan om iemand te zijn die ik niet langer was – de oude Angela – maar ik wist dat het maar schijn was. Ik voelde me verdrietig, eenzaam en kon weer niet geloven dat ik, die niets had gedaan, gedwongen was om een leven te leiden als dit.

Aan het einde van een lange junidag in de wasserij wilde ik niets liever dan teruggaan naar mijn cel en lekker uitrusten. Toen ik de deur naar de afdeling levenslang opende en de trap op liep, rende een van de meiden naar me toe.

‘Heb je het nieuws gezien?’ riep ze. Haar ogen straalden. Ze was buiten adem van opwinding. ‘Ze is vrijgesproken, Angela. Trupti Patel is vrij.’

Ik hapte vol ongeloof naar adem.‘Wat?’ fluisterde ik.

‘Ze is vrij, Angela. Niet-schuldig.’

Zonder iets te zeggen liep ik naar de recreatieruimte waar de andere meiden gillend naar me toe renden.

‘Heb je het gezien?’

‘Ze is net als jij en ze zeiden dat ze niet schuldig is.’

‘Jij komt ook vrij, Ange. Echt wel. Je komt vrij.’

Net als op de dag van Sally’s vrijlating waren de meiden ook nu door het dolle heen. Ik kon de opwinding in de lucht bijna proeven. Het was een gekkenhuis.

Vrouwen renden naar me toe om hun vreugde met me te delen, andere snelden naar bewaarsters en riepen: ‘Waar zijn jullie mee bezig? Zij hoort hier niet.’

Ik stond te midden van al die drukte, niet in staat om te bevatten wat er gebeurde.

Trupti Patel had, net als ik, twee zoontjes en een dochtertje aan wiegendood verloren. Ze had, net als ik, nog een dochter, en ze was van moord beschuldigd, net als ik. Haar proces had een maand geduurd en ik had elke stap gevolgd. Ontzetting had zich van me meester gemaakt toen ik had gehoord dat Dunkels als aanklager optrad en dat professor Meadow als getuige zou worden opgeroepen. Hij vertelde het hof dat ‘de meest voor de hand liggende oorzaak asfyxie’ was, veroorzaakt doordat ‘een volwassene het kind had gesmoord of anderszins had belet te ademen’. Volgens hem was het bijzonder ongewoon dat er binnen een gezin een derde kind schijnbaar zonder reden stierf.

‘Over het algemeen is er bij een plotselinge, onverwachte dood geen patroon te herkennen,’ dreunde hij zijn vaste lesje op.

Een week later had ik grote opluchting gevoeld toen Surabjen Patel, de oma van Trupti, aan de rechtbank had verteld dat ze vijf van haar twaalf kinderen had verloren toen die nog maar zuigelingen waren.

De tachtig jaar oude vrouw, die vanuit haar dorp in India was overgevlogen, antwoordde door middel van een tolk op de vraag of ze haar kinderen had gedood:‘Nee. Dat is aan God. Dat laten we aan God over.’

Binnen anderhalf uur was de jury tot de unanieme conclusie gekomen dat Trupti niet schuldig was.

Rose keek me aan. ‘Het is een kwestie van tijd, Ange. Gewoon een kwestie van tijd.’

Ik keek haar aan. Ik wilde net zo optimistisch zijn als de anderen, maar ik durfde het niet zo goed. Het kleine vlammetje hoop, dat na de vrijspraak van Sally iets sterker was geworden, flakkerde vanbinnen. Bill had me de uitspraak toegestuurd, en ik had het achtendertig pagina’s tellende document in één ruk uitgelezen, tot diep in de nacht. Toen ik de woorden zwart op wit zag, besefte ik voor de eerste keer dat ik misschien ook zou kunnen winnen van die vooraanstaande, welgeleerde artsen. Mijn belangstelling voor mijn beroep werd aangewakkerd. Gerechtigheid kwam nu heel dicht in de buurt. Sally had een paar cellen verderop gezeten.

Ik vroeg Bill wat hij ervan vond.‘Het oordeel in de zaak-Clark zal ons zeker geen schade berokkenen,’ zei hij. Hij was echter voorzichtig in zijn optimisme en ik was op mijn hoede. Ik vestigde al mijn hoop op hem, ik aanbad hem bijna, en als hij niet al te optimistisch durfde te zijn, durfde ik dat evenmin. Hij was altijd rustig en weloverwogen en gaf me geen moment valse hoop.

Nadat Sally was vrijgesproken, veranderde ook de houding van veel vrouwen op mijn afdeling. Ik had nooit hardop geroepen dat ik onschuldig was, maar opeens werd ik heel anders behandeld. Ze zagen nu dat ik ook maar een gewone vrouw was. Nu ze aardiger tegen me waren, ging ik meer met hen om, waardoor ze denk ik nog meer van mijn onschuld overtuigd raakten. Terwijl ik in Bullwood zat, werd eindelijk Angela’s Trial, de documentaire van de BBC, uitgezonden, en daarna leek iedereen aan mijn kant te staan. Ik wilde net zo euforisch zijn als de anderen, maar iets hield me tegen. Ik zat nog steeds vast. Ik was niet degene die was vrijgelaten.

Ik keek Rose aan. ‘Sally is vrij. Zij heeft twee baby’s verloren. Nu is Trupti Patel ook vrijgesproken. Zij heeft er drie verloren. Wat betekent dat voor mij? Ik kan het niet, Rose. Ik zit nu al veertien maanden vast en word al die tijd al als uitschot gezien, hoe ik ook mijn best doe om me aan te passen. Ik durf gewoon nog niet te hopen. Ergens diep in me schuilt hoop, maar die durf ik niet te tonen. Dan zou het opeens echt worden, en stel dat ze me dan niet zouden vrijspreken? Mijn leven is hier, het gaat door, en ik mag me niet laten meeslepen.’

‘Goed, Ange,’ zei Rose, ‘laten we eerst maar een bakkie thee gaan drinken.’

Een paar weken later belde ik op een middag naar huis.

Terry nam op.‘Hallo?’

Ik hoorde meteen dat er iets mis was. ‘Wat is er gebeurd?’ wilde ik weten.‘Is alles in orde?’

‘Cindy,’ antwoordde Terry met verstikte stem. Hij begon te snikken.

‘Wat is er?’ vroeg ik meteen.

‘Ze is dood, Angela. Ze zakte gisteren in de tuin zomaar in elkaar, en vanmorgen ging het weer mis. Ik wist dat er iets aan de hand was, maar omdat ik niet veel geld heb voor de dierenarts besloot ik hem eerst te bellen om te vragen hoeveel het zou kunnen gaan kosten. Het was vreselijk. Ik heb haar net in de achtertuin begraven.’

Cindy was mijn hond, die altijd aan mijn zijde was geweest. Ze had me tijdens elke wandeling met Gemma, Jason, Jade en Matthew in de kinderwagen vergezeld en was erbij geweest toen ze stierven.

‘Nou ja, ze was zeventien. Dat is een hele leeftijd,’ zei ik op vlakke toon.‘Heeft mam je al verteld wanneer ze op bezoek wil komen?’

‘Ange,’ zei Terry. Hij klonk vol ongeloof en geërgerd.‘Wat is er met je? Kan het je dan helemaal niets schelen? Cindy is dood. Jouw Cindy. En je wilt er niet eens over praten, laat staan dat je een traan om haar wilt laten. Wat is er toch met je? Hoe kun je zo kil zijn? De Angela die ik ken, zou tranen met tuiten hebben gehuild.’

‘Luister Terry, dat zou ik ook doen als ik nu thuis was, maar dat ben ik nu eenmaal niet,’ beet ik hem toe. ‘Ik heb haar niet gezien. Ik heb haar niet zien sterven, ik kan niet toegeven aan verdriet. Dat kun je niet als je hier zit. Dat heb ik je al vaker verteld.’

‘Wat ben jij harteloos,’ zei Terry. ‘Ik heb me zorgen over haar gemaakt, over geld, over waar ik haar moest begraven, maar jou kan het allemaal niets schelen.’

Even dreigde ik te bezwijken, maar ik vermande me. De gevangenis had me zo hard gemaakt dat ik me zelfs in het bijzijn van Terry niet kon laten gaan.

Toen mijn eerste jaar achter de tralies voorbij was en de zomer van 2003 plaatsmaakte voor de herfst, wist ik dat we als man en vrouw steeds verder uit elkaar groeiden. We waren nog steeds vrienden en konden nog steeds met elkaar praten, maar de hechte band, de kleine intimiteiten – zoals ‘Ik hou van je’ zeggen aan het einde van elk belletje – waren verdwenen. Onze werelden waren nu volledig van elkaar gescheiden. Mijn wereld was de gevangenis, de zijne ons huis in Salisbury dat hij met Jade deelde. We wisten niet hoe we bij elkaar moesten komen.

‘Godzijdank waren we al goede vrienden voordat we iets met elkaar kregen. Dat betekent dat we altijd vrienden kunnen blijven, wat er ook gebeurt,’ zei Terry soms tijdens een bezoek.

Ik wilde echter niet toegeven hoe erg het was geworden. Natuurlijk was ik me bewust van de afstand tussen ons, net als bij Jade, maar ik klampte me aan hen vast, als aan een anker. Toegeven dat we uit elkaar dreven, was gewoon onmogelijk. In de ogen van de buitenwereld was Terry mijn trouwe echtgenoot die voor me vocht. Maar hij vocht voor Angela de vrouw van wie hij wist dat ze onschuldig was, en niet voor Angela zijn echtgenote. Na bijna twintig jaar samen was er een kloof tussen ons ontstaan waarvan we niet wisten hoe we die moesten overbruggen. Een van de elementen die een rol speelden, was jaloezie.

 

Ik raakte steeds inniger bevriend met Rose, Terry kreeg een steeds betere band met Penny. En we waren allebei jaloers op de ‘indringer’.

‘Dankzij Rose voelde ik me vandaag weer wat beter,’ zei ik soms tegen Terry.

‘Daar benijd ik je om, Ange. Je hebt iemand om mee te praten, iemand die je vriendschap en aandacht kan geven,’ zei hij dan. ‘Ik ben helemaal alleen. Ik wou dat ik meer volwassenen om me heen had.’

‘Ik zit hier niet voor mijn lol, Terry,’ snauwde ik.‘Maar ik heb iemand gevonden die zich echt zorgen om mij en mijn gezin maakt. Kun je niet gewoon blij voor me zijn? En je hébt mensen om je heen. Je spreekt Gill Chambers elke dag, Stephen, je moeder. Je bent niet helemaal alleen.’

‘Zo bedoelde ik het niet, Ange. Ik ben blij voor je, echt waar. Ik heb soms gewoon behoefte aan wat meer volwassen gezelschap in plaats van alleen maar Jade.’

‘Ik moet ophangen, er zijn nog meer mensen die willen bellen,’ zei ik opeens. Frustratie borrelde in me op. Ik wist dat hij nog steeds werd verlamd door verdriet en woede en dat hij nog steeds probeerde om die gevoelens met drank te bezweren. Maar ik was degene die in de cel zat en daar niets aan kon veranderen. Het was een wereld van verschil met het leven dat we voor de dood van Matthew hadden geleid. Toen hadden we over alles gepraat en alles met elkaar gedeeld. Nu wist ik gewoon niet wat ik moest zeggen.

‘Goed, dag,’ zei Terry.

Ik hing op, verteerd door schuldgevoel. Ik vond het vreselijk om een gesprek zo negatief te beëindigen, maar ik wist gewoon niet wat ik anders moest doen.

Soms zag ik bijna groen van jaloezie wanneer hij me over Penny vertelde. Ik kon Penny’s woorden in de zijne horen en kon het dan wel uitschreeuwen, hoewel ik wist dat ze gelukkig getrouwd was en dat ik nergens bang voor hoefde te zijn. Ik was buiten zinnen van woede toen Terry en Jade een weekendje bij Penny en haar man Andrew gingen logeren. Wie was dat mens? Waarom kon zij wel bij mijn kind zijn, en ik niet? Het was een van de weinige keren in al die jaren dat Terry en ik zo’n fikse ruzie kregen dat we elkaar van alles toe wilden schreeuwen.

‘Maar waarom gaan jullie?’ riep ik kwaad.

‘Omdat het goed zal zijn voor Jade,’ antwoordde hij. ‘Jeetje, Ange, Penny heeft acht kinderen, een man... Je zou haar heel aardig vinden. Ze is recht voor z’n raap.’

Weer voelde ik me gedwarsboomd. Waarom zat ik nog steeds vast? Sally Clark en Trupti Patel waren wel vrij. Waarom kon ik geen echte vrouw en moeder zijn, waarom was ik veroordeeld?

Ik deed mijn best om die frustratie te onderdrukken en kalm te blijven, en vervolgde mijn gesprek met Terry.

Het werd herfst, het werd winter. Ik raakte steeds gefrustreerder omdat er helemaal niets leek te gebeuren. De zaak van Trupti Patel was bijna identiek aan de mijne, maar toch zat ik nog steeds in de cel. Ooit was ik in staat geweest mijn woede te beteugelen, maar nu had ik soms het gevoel dat ik erdoor werd verstikt. Ik wist dat Bill en Jacqui hun uiterste best deden: ze werkten samen met deskundigen en bestudeerden nieuwe feiten over meerdere gevallen van wiegendood in één gezin. Ook meneer Mansfield was een paar keer samen met hen op bezoek gekomen om me te verzekeren dat alles in orde zou komen. Ik probeerde echter niet al te veel hoop te koesteren.

Ook anderen zetten zich in voor mijn vrijheid. Voor mijn proces had ik John Sweeney, verslaggever van de BBC, al leren kennen, en sindsdien volgde hij mijn zaak op de voet. Hij had ook bericht over de lotgevallen van Sally en van andere ouders die ten onrechte van moord waren beschuldigd. Sinds zijn eerste verslag over de kwestie, en uitzending voor BBC Radio Five Live in 2001, had hij al vraagtekens gezet bij de werkwijze van professor Roy Meadow. In de maanden na de vrijspraak van Trupti Patel had ook de rest van de pers een verhaal geroken en was het onvoorstelbare gebeurd: de reputatie van deze wereldberoemde deskundige was onder vuur komen te liggen. Zowel de pers als het grote publiek kreeg steeds meer het vermoeden dat er in zaken als de mijne grove fouten waren gemaakt. Vanuit de gevangenis kreeg ik echter weinig van dergelijke verhalen mee. Het kleine beetje nieuws dat me wel bereikte, drong bovendien amper tot me door.

Er verstreken weken, maanden, zonder dat er noemenswaardige veranderingen plaatsvonden, maar in oktober gebeurden er plotseling twee dingen die wel mijn aandacht opeisten. Ten eerste werd eindelijk de datum bekend gemaakt waarop mijn hoger beroep zou dienen. Bill en Jacqui hoopten de rechtbank van mijn onschuld te overtuigen door middel van nieuwe, actuele feiten over meervoudige gevallen van wiegendood en nieuwe rapporten van getuigen-deskundigen. Bill was even kalm als altijd toen hij me het nieuws vertelde dat de datum was vastgesteld voor eind november. Mijn opluchting maakte echter al snel plaats voor paniek: dit was de enige kans om mijn naam te zuiveren. Ik zou niet weten wat ik moest beginnen als ik daarin zou falen.

De tweede belangrijke gebeurtenis was dat John Sweeney naar Ierland was gegaan om onderzoek te doen naar het verleden van mijn familie. De resultaten waren verbluffend. Totdat mijn hoger beroep was toegestaan, hadden Bill, Jacqui en alle andere deskundigen die zich voor mij inzetten, zoals professor Patton, dat voor niets gedaan; een groot deel van de tegemoetkoming in de kosten voor rechtshulp wordt pas uitgekeerd als een zaak wordt gewonnen. Ze geloofden nog steeds dat de oplossing lag in de Ierse tak van mijn familie, maar hadden niet de middelen om voortdurend het vliegtuig te pakken en op zoek te gaan naar bewijzen voor wat in feite niet meer dan een vermoeden was. John kon dat, met behulp van de BBC, echter wel, en hij en zijn producent waren in Dublin op zoek gegaan naar aanwijzingen. Nadat ze in het gemeentearchief drieënnegentig bundels met gegevens hadden doorgenomen, stuitten ze op iets wat volgens Bill alleen maar gunstig voor ons kon zijn: naast de vijf gevallen van wiegendood die ons al bekend waren, bleken er aan de Ierse kant van mijn familie nog eens drie zuigelingen te zijn gestorven. Mijn overgrootmoeder Sarah had een baby verloren en mijn grootmoeder Harriet had twee kinderen begraven. De informatie was niet volledig omdat bij twee kinderen als doodsoorzaak ‘zwakheid’ was vermeld, maar volgens een Ierse genealoog bestreek die term ook wiegendood. De sterfgevallen waren met geheimzinnigheid omgeven: niemand in de familie wist er meer van omdat er nooit over was gesproken. Maar zoals in sommige families een aanleg voor hartaandoeningen of kanker voorkomt, leek mijn Ierse familie gevoelig te zijn voor SIDS. In vier generaties was er acht keer sprake geweest van wiegendood. Op 2 november werd in de reeks Real Story op BBC1 de documentaire Angela’s Hope uitgezonden. Ik kon alleen maar kijken en hopen dat de rechters zich zouden laten overtuigen.

Dat de datum voor het hoger beroep werd verschoven van november naar december was voor mij bijna ondraaglijk. Terry, die zich gesterkt voelde door de berichtgeving in de media, bleef maar zeggen dat ik vrij zou komen, maar ik durfde er niet in te geloven. Het uitstel versterkte mijn onzekerheid alleen maar. De dagen sleepten zich voort, maar ik kon alleen maar wachten en mijn dagelijkse dingen doen. Diep vanbinnen gloorde er een sprankje hoop, maar ik wist dat ik nergens op mocht rekenen. Het was al eerder verkeerd afgelopen. Dat kon heel goed nog eens gebeuren.

Het waren de langste weken van mijn leven. Avond na avond lag ik me in bed af te vragen of de rechters zouden luisteren – en wat ik moest beginnen als ze dat niet zouden doen. Het was nog erger dan wachten op het proces omdat ik toen geen flauw vermoeden had gehad wat me te wachten stond. Nu wist ik dat wel en was ik doodsbang. Dit was mijn laatste kans. Het enige wat ik zeker wist, was dat ik, als ik niet vrij zou komen, weer een kerst zonder Terry en Jade door moest zien te komen. Ik wist niet of ik dat aankon. Toen de mogelijkheid van borgtocht werd geopperd, zei ik nee. Ik wilde niet van een vrijheid proeven die ik in het ergste geval weer vaarwel zou moeten zeggen.

Een week voor het hoger beroep zat ik met pijn in mijn buik van de zenuwen op Bill en Jacqui te wachten, die me voor de laatste keer zouden bezoeken. We hadden een uur de tijd om de losse eindjes af te werken. Zodra ze binnenkwamen, merkte ik echter dat er iets aan de hand was.

Ze keken uiterst serieus toen ze naar me toe liepen. Bill droeg een pak en had zijn grijze haar naar achteren gekamd. Zoals gewoonlijk was ook Jacqui onberispelijk gekleed.

‘Hallo,’ zei ik met een flauwe glimlach toen ze gingen zitten.

‘Angela, ik moet je iets vertellen en wil er niet omheen draaien,’ zei Bill.

De moed zonk me in de schoenen. Jacqui stak haar hand uit en pakte de mijne vast.

‘Wat is er gebeurd?’ fluisterde ik.

‘We moeten je iets vertellen,’ zei Jacqui zacht. Ze keek even naar Bill.

‘Angela, je hebt een halfzus,’ zei die ernstig.

Ik keek hem niet-begrijpend aan.

‘Je vader blijkt jaren geleden een verhouding te hebben gehad. Ze heeft naar aanleiding van de documentaire van John Sweeney contact met ons opgenomen.’

Even wist ik niet wat ik moest doen, maar toen barstte ik in lachen uit. Ik kon het gewoon niet geloven. Mijn vader? Mijn vader had een dochter van wie niemand iets af wist?

‘Weet je,’ zei ik met verstikte stem,‘dat verbaast me helemaal niet.’

‘Het kan erg belangrijk zijn voor het hoger beroep,’ vervolgde Bill. ‘Haar verhaal maakt veel duidelijk over een eventuele erfelijke component van je zaak omdat een van haar kinderen al sinds de geboorte problemen met ademen heeft. Ze is je halfzus, Angela, een naaste verwant, en haar kinderen hebben soortgelijke problemen gehad als de jouwe.’

‘Dat moet wel belangrijk zijn,’ beaamde ik, terwijl ik mijn best deed om het allemaal te begrijpen. Een halfzus die ik nog nooit had gezien? Wat vond mijn moeder daarvan? En Tina en Claire en Andrew?

‘Dat denken wij ook. We zullen deze informatie zeker gebruiken, maar ze wil niet bij naam worden genoemd. Ze is bij haar moeder en stiefvader opgegroeid en wil geen aandacht van de media omdat dat problemen voor haar zou kunnen geven. We moeten haar privacy respecteren.’

‘Dat begrijp ik,’ zei ik. ‘Ik wil daar graag in meegaan. Het belangrijkste is dat ze haar verhaal heeft willen doen.’

‘Dat is het zeker, Angela,’ zei Bill. ‘Dit is een belangrijke stap in de goede richting.’

Ik keek naar Bill en zag voor de eerste keer hoop in zijn blik. Tot dan toe was hij altijd op zijn hoede geweest en had hij me geen valse hoop willen geven, maar nu merkte ik dat hij er vertrouwen in had. Hij had altijd gezegd dat er een ‘klein wonder’ voor nodig zou zijn om de zaak te kunnen winnen. Het zag ernaar uit dat we dat eindelijk hadden gevonden.