16

 

 

‘Is dat de laatste, Ange?’ riep Terry toen hij met een doos naar het busje liep dat voor ons huis stond.

‘Ja!’ riep ik terug. Ik keek de lege woonkamer rond. ‘Er zijn nog een paar kleintjes, maar die passen wel in de auto.’

Het was een warme zondag aan het einde van april en we verruilden ons huis in Salisbury voor een nieuw leven in Cornwall. Stephen, die in die tijd als verhuizer werkte, hielp ons met het inladen van het busje. Ik keek uit het raam en zag dat Terry naar hem zwaaide. Wij zouden in onze eigen auto achter hem aan rijden, samen met ons nieuwste gezinslid: een Engelse setterpup genaamd Shadow.

Dat is het dan, dacht ik toen ik om me heen keek. Een nieuw leven, een kans om het verleden achter ons te laten en aan een nieuwe toekomst te bouwen.

‘Mag ik nog even rondkijken, mama?’ Jade kwam de kamer in rennen die een paar uur geleden nog gevuld was geweest met dozen met keurige etiketten. Het had me dagen gekost om alles netjes in te pakken.

‘Snel dan, want we gaan zo,’ zei ik tegen haar.‘Stephen is al weg, en we willen hem niet kwijtraken.’

Jade liep de kamer uit, met de pup op haar hielen. Zij en Shadow waren dikke vrienden geworden. Zijn komst was een belangrijke stap in de richting van een gewoon gezinsleven geweest.

De verhuizing moest ook zo’n stap worden. Ik was nu vier maanden vrij en er steeds meer van overtuigd geraakt dat Terry en ik Salisbury moesten verlaten omdat we het anders nooit zouden redden. De stad die ooit een thuis voor me was geweest, leek nu een gevangenis. Ik was nog steeds bang voor de reacties van anderen en werd hier bovendien voortdurend aan het verleden herinnerd: in het centrum stond de rechtbank, plus het bord dat de weg wees naar de spoedeisende hulp waar ik heen was gegaan voor controle toen ik verlamming van Bell had; aan het einde van de straat waar Claire woonde, stond het politiebureau. Het waren elementen die voor de dood van Matthew een veilig bestaan hadden gesymboliseerd, maar die nu aanvoelden als een bedreiging. Soms hadden we het gevoel dat we nooit verder zouden komen, zeker niet op dagen zoals die ene kort na het hoger beroep, toen Rob Findlay de spullen was komen brengen die de politie ooit voor het onderzoek in beslag had genomen.

Terry was er niet. Rob overhandigde me een plastic krat en vier zwarte vuilniszakken. Aan elke zak zat een kaartje waarop de inhoud, degene die de ‘inbeslagname’ had verricht en de datum stonden vermeld. Er zat van alles in, van een halfvol flesje pillen tot een rol huishoudfolie, van thermometers tot afval uit onze pedaalemmer. Hij had ook het uit elkaar gehaalde wiegje van Matthew bij zich. Ik voelde me ellendig toen ik vier jaar na de dood van mijn zoontje zag wat er als bewijs tegen me was gebruikt.

Sinds mijn vrijlating was Matthew geen moment uit mijn gedachten geweest. Vaak moest ik tijdens het huishouden of wanneer ik Jade van school haalde denken aan ons leven aan Waterloo Road en vroeg me dan af wat er van ons zou zijn geworden als hij was blijven leven. Hij zou nu bijna vijf zijn geweest. Ik voelde me intens verdrietig omdat we hem hadden verloren en Jade nu enig kind was. Soms vroeg ik me heel even af of ik nog een kind zou willen, maar ik wist dat het beter was van niet. Zelfs al zou Terry het ook hebben gewild, dan was het nog een feit dat ik gesteriliseerd was.

‘Redden jullie het verder wel?’ vroeg Rob Findlay nadat ik voor de ontvangst van de spullen had getekend.

Ik had mijn best moeten doen om het niet uit te schreeuwen. ‘Ja, hoor,’ zei ik op kille toon.‘Heeft er nog iets als bewijs kunnen dienen?’

Hij zei niets, maar liep weg. Zelfs nu mijn naam door de hoogste rechters was gezuiverd, hield de politie zich strikt aan de regeltjes. Ik vond het vreselijk dat ze me niet eens hadden gevraagd of ik deze spullen wel terug wilde hebben. Alsof een moeder vier jaar na de dood van haar kindje wel zijn vuile luiers uit een zak zou willen halen.

Een andere reden om Salisbury te verlaten waren vrienden en familie. Tijdens mijn verblijf in de gevangenis had ik wel gemerkt dat er spanningen waren, maar pas toen ik vrij was, werd me duidelijk hoe moeizaam sommige relaties waren geworden. Terry voelde zich door velen in de steek gelaten.

‘Op de dag van jouw veroordeling kwam Jan en alleman langs: vrienden, familie, echt iedereen,’ had hij me verteld. ‘Maar het duurde niet lang voordat er niemand meer aanbelde en de telefoon niet meer ging. Langzaamaan liet iedereen ons in de steek. Soms sprak ik dagenlang geen volwassenen en ging ik expres eerder naar school, in de hoop dat ik een moeder zou treffen met wie ik even zou kunnen babbelen. Maar het leek wel alsof mensen niet wisten wat ze tegen me moesten zeggen of hoe ze zich moesten gedragen. De familie zocht jou wel op, terwijl je kilometers ver weg in de bak zat, maar een bezoekje aan mij kon er niet vanaf. Mensen die we al jaren kennen groetten me soms niet eens als ze me in de stad tegenkwamen.’

Hoewel ik wist dat iedereen zijn of haar best had gedaan om te helpen, voelde ik me ook in de steek gelaten. Ik had kort na mijn vrijlating even alleen willen zijn met Terry en had, nadat ik mijn familie met kerst en oud en nieuw had gezien, gevraagd of iedereen ons even tijd wilde gunnen om weer aan de situatie te wennen. Maar nu dreigde de situatie me te veel te worden. Terry wilde nog steeds de mensen zien die hem volgens eigen zeggen waren blijven steunen, maar liet ook weten hoe hij dacht over degenen die hem in de steek hadden gelaten. Achteraf gezien besef ik heel goed dat sommigen van mijn naasten zich gekwetst hebben gevoeld omdat ik me na alle pijn die ook zij hadden geleden van hen terugtrok. Ik was niet de enige die het zwaar had gehad en ik denk dat ze zich na al hun steun afgewezen voelden. Het enige wat ik ter verdediging kan aanvoeren, is dat ik mijn best deed om goed met iedereen om te gaan, al lukte dat niet altijd. Ik hoop dat we op een dag weer nader tot elkaar zullen komen.

Sommige mensen, onder wie mijn vader, staken hun woede niet onder stoelen of banken. Eind januari kreeg ik een brief van hem waarin hij zei dat hij geen contact meer met me wilde hebben omdat ik te weinig van me had laten horen. We hadden in het verleden vaker met elkaar overhoop gelegen, maar die brief was mij als een steek door het hart. Mijn relatie met hem is nog steeds niet goed.

Terry wilde ook weg uit Salisbury. Dat had hij al bedacht toen ik nog in de gevangenis zat, en het was dus niet de vraag óf we zouden verhuizen, maar waar we heen zouden gaan. Dankzij het geld dat we voor het interview hadden gekregen, konden we ons het een en ander permitteren. We hadden eerst in de Midlands gekeken en richtten onze blik daarna op het westen. We waren vroeger vaker op vakantie geweest in Devon en Cornwall en hadden goede vrienden in Saltash, net over de grens met Cornwall. Daar in de buurt vonden we een halfvrijstaand huis met drie slaapkamers in een rustige wijk. Terry en ik konden het nog steeds niet opbrengen om aan het werk te gaan, en hij maakte zich voortdurend zorgen over geld. We leefden met zijn drietjes van een uitkering van ruim zeshonderd pond per maand en hadden verder geen rooie cent. We hadden het geld van het interview gebruikt om een aanbetaling op het huis te doen en moesten de hypotheek van onze uitkering zien te betalen. We vonden het allebei vreselijk om van de staat te moeten leven, maar we hadden ons hele leven hard gewerkt en hadden nu even tijd nodig om tot onszelf te komen.

Ik had me afgevraagd hoe Jade op de verhuizing zou reageren, maar ik had er niet bij stilgestaan dat ze zo’n opgeruimd karakter had en veel verstandiger was dan de meeste kinderen van haar leeftijd.

‘Wat zou je ervan vinden als we gingen verhuizen?’ had ik haar op een avond gevraagd toen ik haar naar bed bracht.

‘Jij hebt nooit in dit huis gewoond, mam, dus misschien is het wel goed als we ergens anders gaan wonen, met zijn drietjes,’ had ze gezegd. ‘Dit is een huis vol verdriet.’

En dus pakten we onze spullen, dronken op de avond voor vertrek nog een laatste borrel met mijn moeder en Brian en gingen daarna op weg. Ik voelde me bloednerveus toen ik de deur voor de laatste keer achter me dichttrok en de buren aan zag komen lopen.

‘We zullen jullie missen,’ zeiden ze toen ik afscheid nam.‘Jullie waren fijne buren.’

Ik perste me tussen een stel emmers en bezems op de passagiersstoel.

‘Klaar voor vertrek?’ vroeg Terry. Hij startte de motor en we reden weg. Ik keek naar de weg voor me, die baadde in het zonlicht, en voelde iets van hoop toen ik dacht aan de toekomst die ons te wachten stond.

Op weg naar het westen werd het steeds warmer.

‘Wat een weertje, en het is nog maar april,’ zei Terry. Hij veegde zijn voorhoofd af.

‘Waarom is het zo warm?’ vroeg Jade, die met Shadow op de achterbank zat.

‘Nou, in Cornwall hebben ze ander weer,’ zei Terry plechtig.

‘Echt waar?’ Jade klonk opgewonden.

‘Ja,’ zei hij lachend,‘en we komen steeds dichterbij.Voel je niet dat het warmer wordt?’

Ik keek hen allebei lachend aan. Jade was er zeker van dat ze in een ander land ging wonen en Terry deed niets liever dan haar plagen. De verhuizing was voor haar een avontuur. Ik hoopte dat er nog veel van deze vrolijke momenten zouden volgen.

Toen ik naar Terry keek, die naar de weg voor hem staarde, viel het me op dat hij nu zo anders was dan de man op wie ik al die jaren geleden verliefd was geworden. Ik wist dat hij het moeilijk had gehad toen ik in de cel zat, maar nu ik weer met hem moest samenleven, besefte ik pas goed hoeveel problemen hij had. Ik was nu al vier maanden vrij, maar het ging tussen ons nog steeds niet echt van een leien dakje.

De dood van Matthew, mijn arrestatie en onze scheiding hadden hun sporen bij Terry achtergelaten, maar toen ik was veroordeeld was hij nog meer gedesillusioneerd geraakt, mede doordat hij het gevoel had gehad dat iedereen hem in de steek liet en hij voor Jade zowel vader als moeder moest zijn. Hij had geworsteld met gevoelens van eenzaamheid, met verlies van eigenwaarde, met woede over wat ons was overkomen en met het feit dat een vrouw die niets verkeerds had gedaan jarenlang niet thuis zou zijn.

Tijdens de eerste maanden na mijn vrijlating was me duidelijk geworden dat ik veel te licht had gedacht over de toekomst. Terry was niet langer de lachende, vrijgevige en hardwerkende allemansvriend die blaakte van zelfvertrouwen. Hij was een schaduw van zijn vroegere zelf geworden, een zenuwachtige man die vervuld was van woede en zo kwetsbaar overkwam dat mijn hart brak wanneer ik naar hem keek.

Ik klampte me vast aan de warmte die er op de avond van mijn vrijlating tussen ons was geweest – die was oprecht geweest – en natuurlijk hadden we voor de dood van Matthew ook veel mooie jaren gehad. Maar nu was het zwaar omdat Terry zich bij mij niet lekker leek te voelen. Ik wilde dolgraag weer een normaal leven leiden, maar soms vreesde ik dat dat nooit meer zou gebeuren. Waar was de vertrouwdheid, waar waren de grapjes? Waarom voelden we ons lichamelijk niet meer bij elkaar op ons gemak? Terry was in de zomer van 2002 gestopt met antidepressiva, maar soms was ik er zeker van dat hij nog steeds in de greep van die vreselijke aandoening was.

Door mijn eerste bezoek aan Rose in Bullwood Hall ging ik beter begrijpen wat hij en Jade tijdens mijn afwezigheid hadden doorgemaakt. Ik moest eerst wachten totdat ik per post bericht kreeg dat ik mocht komen, vervolgens zat ik zes uur in de auto, moest ik samen met de andere bezoekers als vee staan te wachten totdat we werden binnengelaten, werd ik gefouilleerd en door honden besnuffeld en moest ik mijn bezittingen achterlaten in een kluisje. Het was allemaal nogal overweldigend. Tijdens het wachten merkte ik dat veel familieleden volkomen onaangedaan waren. De gevangenis, met zijn prikkeldraad en waakhonden, was voor hen gewoon deel van hun leven.Voor mijn familie was deze wereld echter een onbekende geweest, die ze als schokkend hadden ervaren.

De gevangenis in komen was nog maar het begin. Eenmaal binnen werd je overspoeld door emoties wanneer je degene zag voor wie je was gekomen. Schuldgevoel, ongemak, verdriet, woede, bezorgdheid: dat voelde ik allemaal tijdens mijn bezoek aan Rose.

Sinds mijn vrijlating had ik me voortdurend zorgen over haar gemaakt, en ik was zo blij dat ik haar weer zag. Ook nu ik aan de andere kant stond, was ik me er akelig van bewust dat we maar weinig tijd samen hadden. En deze keer zou ik degene zijn die zou vertrekken. Ik wilde van elke minuut met Rose het beste zien te maken, maar dat viel niet mee omdat bewaarsters me voortdurend kwamen feliciteren en de meiden achter het serveerluik begonnen te gillen van opwinding toen ze me zagen. Het was fijn dat Terry en Rose elkaar eindelijk echt konden leren kennen, maar na een uur liet hij ons alleen.

‘Dat jasje heeft dus toch geluk gebracht,’ zei ze glimlachend voordat ze een stroom vragen op me af begon te vuren: ‘Hoe is het thuis? Hoe gaat het? Red je het een beetje? Hoe is het met Jade?’

‘Ach, we doen het rustig aan,’ antwoordde ik. ‘Hoe is het met jou, Rose?’

Ze zweeg even en keek me verdrietig aan.‘Het is best moeilijk nu jij er niet meer bent,’ zei ze.‘Ik heb het zwaar.’

‘Maar ik ben er nog steeds voor je. Je kunt me bellen en ik zal zoveel mogelijk op bezoek komen,’ zei ik terwijl we elkaar omhelsden.

Ik zag dat mijn woorden de pijn op haar gezicht geenszins verzachtten. Toen ik opstond om te vertrekken, dwong ik mezelf te glimlachen, maar ik wist dat Rose over een paar minuten moederziel alleen terug zou keren naar haar cel. Ik hoefde het niet nog erger te maken door te gaan huilen, maar ik kon mijn tranen niet bedwingen toen ik de zaal verliet. Ik voelde me verschrikkelijk schuldig omdat ik haar hier moest achterlaten.

Op dat moment, toen ik wegging, besefte ik voor het eerst hoe Terry en Jade en alle andere familieleden en vrienden zich moesten hebben gevoeld. Ze woonden weliswaar buiten deze muren, maar door mij zaten ze ook in een soort gevangenis.

Om twee uur ’s middags kwamen we in Saltash aan. We hadden ons meteen thuis gevoeld in dat kleine stadje toen we op huizenjacht waren geweest. Het huis dat we uiteindelijk hadden gekocht, was min of meer een verrassing omdat we het maar twintig minuten hadden bezichtigd – in het schemerlicht. Maar het voldeed aan al onze eisen: twee grote slaapkamers, een badkamer, een kleine derde slaapkamer, en beneden een woonkamer met voldoende ruimte voor een eethoek, en aangrenzend de keuken. Het was klein, maar het was van ons. Wat voor ons de doorslag had gegeven, was het balkon aan de achterkant, dat uitkeek over een beboste heuvel met bovenop een kasteeltje. Nadat ik zo lang opgesloten had gezeten, was het heerlijk om het balkon op te lopen, naar al die ruimte om me heen te kijken en dan te beseffen dat ik echt vrij was.

Nu waren we weer terug, maar deze keer was het huis van ons. Terry stak de sleutel in het slot en maakte de voordeur voor ons open.

‘Kijk eens hoe ze het hebben achtergelaten!’ riep hij uit toen hij de woonkamer in liep. Het huis was smetteloos, alsof de vorige bewoners een week lang bezig waren geweest met schoonmaken.

‘Ik ga Stephen helpen met uitladen,’ zei Terry. Hij liep door de achterdeur naar buiten en daarna over het glooiende gazon terug naar de voorzijde van het huis.

Ik bleef in mijn eentje in het huis achter en keek om me heen. Ik kon gewoon niet geloven dat we er echt waren, dat we Salisbury hadden verlaten. Voorzichtige opwinding over wat de toekomst voor ons in petto had, borrelde in me op. Ik geloofde niet dat alles meteen op zijn pootjes terecht zou komen, maar dit was wel een nieuw begin voor ons, een kans om terug te keren naar het gelukkige leventje dat we hadden geleid voordat de autoriteiten het kapot hadden gemaakt.

Ze zullen ons er niet onder krijgen, nam ik me voor toen ik de trap op liep. Denk eens aan al die gezinnen die deze kans nooit zullen krijgen, die nooit meer samen zullen zijn. We moeten niet in het verleden blijven hangen. We hebben allemaal onze wonden opgelopen, maar nu zijn we weer bij elkaar.

Terry leek dezelfde gedachte te koesteren. Hij was eind januari gestopt met drinken en had zich op de verhuizing verheugd. ‘Op die manier kunnen we iets van het verdriet achter ons laten,’ had hij gezegd. ‘Dat zal ons goeddoen.’

Nu stond ik in de woonkamer dozen uit te pakken.

‘Mama, mag ik buiten spelen?’ Jade rende buiten adem naar binnen. ‘Er zijn nog meer kinderen uit de straat buiten aan het spelen.’

‘Natuurlijk mag dat,’ zei ik.

Ze rende weer naar buiten en ik keek haar na. Hopelijk zouden we er omwille van haar in slagen om al het opgelopen leed een plekje te geven. De afstand die ik meteen na mijn vrijlating tussen ons had gevoeld, was er nog steeds – pas in maart had ik haar naar school mogen brengen zonder dat Terry mee moest, maar ze ging nog steeds naar hem toe wanneer ze getroost wilde worden. Ook tussen hem en mij was er een afstand. Na onze eerste avond samen leek het hem moeite te kosten om me aan te raken, en ik voelde me ook emotioneel van hen afgesneden. Het was alsof ik al die tijd dat ik in de gevangenis aan hen had zitten denken stil was blijven staan terwijl zij zonder mij verder waren gegaan met hun leven. Maar nu konden we met zijn drietjes opnieuw beginnen.

‘Kijk eens naar dat uitzicht, Ange,’ zei Terry toen we later vanaf het balkon naar de zonsondergang keken.

‘Het is geweldig,’ beaamde ik, terwijl ik naar de akkers om ons heen keek. We werden omringd door vrijheid.

‘Kom, Jade,’ riep ik.‘We moeten opschieten, anders missen we de bus!’

Het was 22 mei, de dag waarop ik eenenveertig werd, en ik ging die middag met Jade en haar vriendje Jamie naar Plymouth.

Ik had er al een hele tijd naar uitgekeken. We woonden inmiddels een maand in Saltash en Jade leek aardig te zijn gewend. Ze had vriendinnen gevonden en was op een nieuwe school begonnen. Het waren precies die doodgewone dingen die we nodig hadden. We zochten nog steeds onze weg en leerden de omgeving en de bewoners kennen. Ik genoot ervan om Jade elke dag naar school te brengen en weer op te halen. Onderweg babbelden we dan over wat ze die dag had gedaan, terwijl Shadow om ons heen draaide.

Ik werd me echter steeds meer bewust van problemen die we niet in Salisbury hadden achtergelaten. Wat ik in het eerste half jaar na mijn vrijlating had gezien, had me bang gemaakt, en pas nu besefte ik hoeveel moeite het me zou kosten om de relatie met mijn man en dochter weer te herstellen.

In de eerste weken na mijn vrijlating was Jade dolblij geweest omdat ik er weer was, maar toen ze daar eenmaal aan gewend was, groeiden kleine dingetjes al snel uit tot echte problemen.

Het leek soms alsof ik om zeven uur ’s avonds helemaal niet bestond: dan ging Jade, die moe en hangerig was, altijd naar Terry toe. Ze vroeg voortdurend om aandacht en kwam er nadat we haar naar bed hadden gebracht vaak weer uit omdat ze alleen gewoon niet in slaap kon vallen. Tijdens de eerste twee weken in Saltash had ze niet eens in haar eigen bed willen slapen.

‘Dat kan ik niet. Dat kan ik gewoon niet,’ was het enige wat ze erover zei.

‘Waarom niet, Jade?’ vroeg ik dan. ‘Dat is jouw kamer. Daarom zijn we hierheen gegaan, zodat jij een grotere kamer zou krijgen.’

Maar ze zweeg alleen maar en wilde niet zeggen waarom ze per se bij ons wilde liggen.

En zo waren er meer dingen. Soms had Jade totaal geen interesse in ons, maar op andere momenten wilde ze alleen maar aandacht of lag aan één stuk door dwars. Het was alsof we al een puber in huis hadden.

‘Ga je echt zo naar buiten?’ vroeg ik toen ze in het weekend met haar vriendinnen wilde gaan spelen. Ze had zich een beetje opgemaakt.

‘Ja, mam,’ zei ze uitdagend.‘Dat doet iedereen.’

Ze had gelijk, haar andere vriendinnen maakten zich ook al op, maar in Salisbury was Jade vooral met meisjes omgegaan die twee, drie jaar ouder waren dan zij. Ze speelde nog steeds met poppen, maar ze lakte soms ook haar nagels en wilde de lak niet verwijderen toen ik zei dat ze de volgende dag weer naar school moest. Ik vond haar nog te jong, maar ik kon er moeilijk iets van zeggen omdat ze dit soort dingen tijdens mijn afwezigheid wel had mogen doen. Ik zei tegen mezelf dat ik er gewoon een tijdje in mee moest gaan en moest aanvaarden dat ik dingen niet een-twee-drie kon veranderen.

Toen ze eenmaal in haar eigen kamer sliep, al was dat niet elke avond, merkte ik dat alles altijd op precies dezelfde plaats moest liggen. Als ik het waagde om schoon te maken terwijl zij op school zat en daarbij iets op een andere plek legde, dan zwaaide er wat.

‘Je bent op mijn kamer geweest,’ zei Jade dan beschuldigend. ‘Je hebt Rosie en Jim van het bed gehaald.’

‘Ik moest je bed verschonen,’ legde ik uit.‘Dat doen moeders nu eenmaal.’

‘Maar je hebt ze niet teruggezet waar ze horen,’ antwoordde ze. ‘Ik had ze daar neergezet. Daar horen ze.’

Ik vond het een beetje verontrustend dat ze alles een vaste plaats wilde geven – dat doet ze trouwens nog steeds – en het huis werd mede daardoor steeds meer een slagveld waarop we onze strijd uitvochten. Het was alsof ze het idee had dat ik haar taken wilde overnemen. Zij was degene die wilde koken, afstoffen, stofzuigen, afwassen en zelfs strijken.

‘Jade, dat hoef je allemaal niet te doen,’ zei ik toen ik haar op een dag de stofzuiger zag pakken. ‘Het is heel lief van je dat je wilt helpen, maar dat kan ik allemaal doen terwijl jij op school zit.’

‘Maar ik heb het ook altijd voor papa gedaan,’ zei ze duidelijk ge ergerd.

‘Dat was erg lief van je, maar nu hoeft dat niet meer. Ik ben er nu weer, en dat is mijn werk. Dat doen moeders, zodat de kinderen het niet hoeven te doen.’

Ik probeerde haar gerust te stellen en duidelijk te maken dat ze weer kind mocht zijn en de volwassen taken aan mij kon overlaten, maar het leek wel alsof ik daardoor alleen maar een volgende hindernis opwierp.

Terry gaf me vaak hetzelfde gevoel: dat ik zijn ruimte was binnengedrongen en dat mijn aanwezigheid hem bijna irriteerde.

‘Ik vind het niet fijn dat ze dat allemaal doet, Terry,’ zei ik op een avond. ‘En ik vind het trouwens ook niet veilig. Ze is nog maar acht. Ze hoort niet te strijken of thee te zetten. Daar is ze nog veel te jong voor.’

‘Ze vindt het leuk,’ zei hij. ‘Ze is het gewend. Laat haar toch, Ange. Ze is anders dan andere kinderen. Bedenk eens wat ze heeft meegemaakt.’

En dus hield ik me enigszins in, omwille van Jade en mezelf. In het begin had ik het zelf ook wel prettig gevonden wanneer ze bij ons in bed kroop en zei ik er niets over. Ik was zo lang van Terry en Jade gescheiden geweest dat ik niets liever wilde dan voortdurend dicht bij hen zijn. Soms werd ik vroeg wakker en dan keek ik hoe ze lagen te slapen. Jade, uitgestrekt in bed in haar pyjama, mooi als altijd, met een gezicht dat zacht was van de slaap, en naast haar haar vader als een sterke, krachtige aanwezigheid die ons allemaal zou beschermen.

Na verloop van tijd begon ik me echter steeds meer zorgen te maken. We leerden elkaar steeds beter kennen – ik wist welke schoenmaat Jade had, dat ze bepaalde chocoladekoekjes niet lekker vond, hoe haar vriendinnen van school heetten – maar ik zag ook in dat ze steeds meer in de war raakte van alle veranderingen.

‘Er zit een soort grote knoop in me,’ zei ze op een dag tegen me.

‘Nu ben ik er weer en kan ik je helpen die los te maken,’ zei ik.‘Ik heb zo lang in de gevangenis gezeten en wilde zo graag bij je zijn. Nu ben ik er eindelijk weer.’

‘Dat weet ik, mama. Ik wou ook heel graag dat je weer thuis zou komen.’

Maar na een dergelijk gesprek was er altijd wel iets wat ons bijna meteen weer uit elkaar dreef. Achteraf gezien vraag ik me af of ik misschien te veel mijn best heb gedaan om Jade als achtjarige te behandelen en te weinig oog heb gehad voor de vier jaar die ze zonder mij heeft moeten leven. Ik had moeite met kinderlijke trekjes, zoals de speen, mede doordat die zo’n scherp contrast vormden met gedrag dat haar ouder deed lijken dan ze was.

Ik deed mijn best om er zo goed mogelijk mee om te gaan, maar ik werd inwendig verscheurd. Ik voelde me deels schuldig over wat Jade de afgelopen vier jaar had moeten doormaken en moest me bedwingen om haar niet te verstikken met liefde, maar ik was ook streng voor haar. Ik was zelf opgevoed met bepaalde normen en waarden en had het idee gehad dat ik die tijdens de eerste jaren ook op haar had kunnen overbrengen, maar nu vertoonde ze gedrag, zoals schreeuwen of me zelfs proberen te slaan, waar ik het niet mee eens was. Ik had geleerd om nooit tegen mijn ouders in te gaan en schrok hevig van haar agressie. In de loop van de tijd werd me maar al te duidelijk hoeveel woede een kind van acht kon voelen.

‘Je bent een vies dik wijf en je doet altijd lelijk tegen me!’ schreeuwde ze al wanneer ik maar even mijn stem verhief.

Het was alsof Jade een deel van haarzelf was kwijtgeraakt en mij daar de schuld van gaf. Ik deed mijn best om kalm te blijven, maar soms schreeuwde ik terug. Ik verwachtte niet dat alles meteen koek en ei zou zijn, maar na verloop van tijd was ze net een strak gespannen veer die elk moment kon knappen. Bij het minste of geringste ging ze tegen me tekeer. Het ene moment was ze vrolijk, het andere weer agressief. Jade klonk vaak veel te volwassen voor haar acht jaar, en vaak vergat ik dat ze nog maar een kind was.

De zon scheen toen we naar de markt liepen. Het was half vier ’s middags en we hadden gewinkeld en een hamburger gegeten. Nu hoefden we alleen nog iets te zoeken waaraan Jamie zijn laatste pond kon uitgeven voordat we de bus terug naar huis zouden nemen.

Jade werd steeds ongeduldiger terwijl we in het zonnetje voor het kraampje stonden waar hij iets wilde uitzoeken.

‘Hoe lang duurt het nog?’ zei ze, opeens jengelend. ‘Ik wil nu naar huis.’

‘Zo dadelijk,’ zei ik.‘Jamie wil nog even iets kopen en daarna gaan we naar huis. Je weet toch hoe jongens zijn, Jadey.’

‘Nou, ik wou dat hij opschoot.’

Jamie keek bezorgd op toen hij Jade dat hoorde zeggen.

‘Kijk maar rustig verder, lieverd,’ zei ik tegen hem.

Jade zweeg even, maar begon toen weer: ‘Ik wil nu naar huis.’ Haar stem klonk schril en hard van woede.‘En ik wil naar papa. Ik wil nu naar papa.’

‘Zeg maar dat de bus dadelijk vertrekt,’ zei ik.‘We gaan zo.’

Ik kon merken dat Jade steeds kwader werd.

‘Ik wil naar huis!’ krijste ze.

Mensen keken naar ons om.

‘Hou eens op, Jade,’ beet ik haar toe. ‘Niet waar iedereen bij is. Rustig aan. We gaan zo. Je moet nog even op Jamie wachten.’

‘Kan hij niet opschieten?’

Toen Jamie merkte hoe kwaad Jade was, rekende hij snel af en liepen we naar de bushalte. Met Jade was inmiddels geen land meer te bezeilen: ze begon steeds luider te jammeren en te jengelen. Ik schaamde me steeds meer voor haar.

‘Mama, ik heb het warm. Ik ben moe. Ik wil in de bus gaan zitten.’

‘Dan zullen we eerst naar de halte moeten lopen,’ zei ik zacht.

Haar gedrag ging in tegen alles wat ik als kind had geleerd: respect voor mensen die ouder zijn dan jij, je netjes gedragen in het openbaar, je niet laten gaan waar vreemden bij zijn. Ik kon gewoon niet geloven dat ze zo dwars was.

Ik wendde me tot Jamie en probeerde Jade, die achter ons liep, te negeren.

‘Wat heb je gekocht?’ vroeg ik zo luchtig mogelijk. ‘Maak je maar geen zorgen over Jade,’ voegde ik eraan toe.‘Het komt wel goed.’

Maar ik zag dat zijn gezicht steeds verder betrok toen Jades gejengel overging in gekrijs.

Toen we wilden oversteken, kwam ze opeens naast me lopen en greep mijn arm stevig vast. Haar vingers drongen in mijn vlees. Ik moest mijn best doen om mijn boodschappentassen niet te laten vallen.

‘Mama, mama, kijk dan naar me,’ gilde ze.‘Je kiest de kant van Jamie.’

‘Nee, Jade, dat doe ik niet,’ zei ik. ‘En nu rustig, want ik wil de bus halen.’

Ik liep verder. Ik had nog nooit zoiets meegemaakt en wist niet hoe ik moest reageren. Door antwoord te geven, zou ik Jade waarschijnlijk alleen maar meer tegen me in het harnas jagen, en ik wilde niet de aandacht van de mensen om ons heen trekken.

Haar vingers drongen echter nog harder in mijn arm. Ze begon te huilen en te krijsen, hief toen haar hand naar me op en sloeg me hard op mijn lip.

‘Jade, dat doet pijn,’ siste ik.‘We hebben het er thuis wel over. Maak je niet zo druk. We zijn zo thuis.’

Ik was kwaad en verdrietig tegelijk. Jade was helemaal van streek, maar ik wist niet wat ik eraan kon doen. De tranen liepen over haar wangen, en tegen de tijd dat we bij de bushalte aankwamen, merkte ze niets meer van wat er om haar heen gebeurde. Het was alsof ze helemaal in haar eigen wereldje leefde. Huilend en schreeuwend probeerde ze de tassen te pakken die ik in mijn handen had.

‘Je bent niet lief tegen me, je doet naar!’ schreeuwde ze.‘Ik wil papa!’

‘Jade, niet nu,’ zei ik zacht.‘Iedereen kijkt naar ons.’

‘Gaat het?’ vroeg een onbekende vrouw naast me.

‘Ja,’ zei ik.‘Ze heeft gewoon een rotdag.’

Jade werd helaas niet rustiger toen de bus aan kwam rijden en bleef ook huilen toen we instapten.‘Ik wil naar papa,’ zei ze snikkend. De passagiers keken haar allemaal aan.

Ik voelde me zo afschuwelijk toen ik zag hoe moeilijk ze het had en vroeg me wanhopig af wat ik kon doen om haar te troosten. Aarzelend sloeg ik een arm om haar heen. Als bij toverslag kroop ze tegen me aan en leek de boze bui verdwenen.

‘Sorry, mam,’ zei ze.‘Sorry.’

Ik wist niet wat ik moest zeggen. Aan de ene kant kon ik gewoon niet geloven dat Jade acht was en zich zojuist als een dwarse peuter had gedragen, maar anderzijds had ik zin om een potje te gaan janken omdat haar zoveel leed en onrecht was aangedaan. Ik wilde haar graag troosten, maar was bang dat ik haar dan zou belonen voor slecht gedrag.

‘Het is al goed.’ Ik sloeg mijn armen om haar heen.

Toen de bus tot stilstand kwam, stapte Jade zonder om te kijken uit en rende naar huis.

‘Gaat het?’ vroeg ik aan Jamie toen we buiten stonden.

‘Ja,’ zei hij zacht. Hij draaide zich om en liep naar huis.

Thuis trof ik Jade, met een rood, betraand gezicht, bij Terry aan. Met een zucht ging ik bij hen zitten en vertelde hem wat er was gebeurd. Ik liet hem de blauwe plekken op mijn arm zien en de plek waar haar hand mijn lip had geraakt. De tranen stroomden over mijn wangen. Ik kon me niet meer beheersen; ik vond het zo vreselijk om te zien hoe moeilijk Jade het had maar was ook geschokt door haar gedrag en schaamde me omdat ik niet wist wat ik moest doen. Ik was al weer vijf maanden thuis, maar die dag sloeg haar gedrag me volledig uit het veld. Het was alsof ze een hekel aan me had, alsof ik haar pijn nooit zou kunnen verzachten. Ik vroeg me af of we hier ooit doorheen zouden kunnen komen.

‘Sorry, mama,’ zei Jade toen ze mijn tranen zag. Ze kwam naar me toe.‘Ik bedoelde het niet zo.’

Natuurlijk komen we hier doorheen, dacht ik toen ze haar armen om me heen sloeg. Ik moet het alleen wat tijd gunnen en geduld hebben.

Tijdens al die maanden waarin we weer een normaal gezin probeerden te worden, was er één aspect waarop ik absoluut niet voorbereid was geweest: de niet-aflatende aandacht van de media. Ik kon twee dingen doen, mijn mond houden of meewerken, en ik koos voor het laatste. In de loop van 2004 bleef de uitspraak van de rechters in mijn zaak alle kranten halen en werd ik regelmatig voor interviews gevraagd. Net als Terry eerder vormde ik het gezicht van een probleem dat tot dan toe weinig aandacht had getrokken omdat veel zaken achter gesloten deuren werden behandeld. Ik voelde me bijna verplicht om zoveel mogelijk te helpen. Interviews voor radio, tv en kranten werden een vast bestanddeel van mijn leven. In het begin vond ik het eng, maar ik kreeg steeds meer zelfvertrouwen. Ik weet dat sommigen van mening waren dat ik me beter rustig had kunnen houden, maar zowel Terry als ik had het gevoel dat we het een en ander recht moesten zetten. Nu we de gelegenheid hadden, deden we dat ook.

Kort na mijn vrijlating had ik nog geen flauw benul van wat andere gezinnen in vergelijkbare situaties hadden doorgemaakt, maar mede dankzij Terry kwam ik er al snel meer over te weten. Ik was ontzet door wat ik ontdekte. Ik deed mee aan een demonstratie voor het hooggerechtshof waar twee gezinnen tevergeefs probeerden de kinderen terug te krijgen die op bevel van de rechter uit huis waren geplaatst en deed mijn uiterste best om de aandacht op dergelijke zaken te richten. Het ging me aan het hart. Natuurlijk waren en zijn er helaas ook veel ouders die hun kinderen mishandelen, dat zal ik nooit ontkennen, maar ik ontmoette ook talloze gezinnen die groot onrecht was aangedaan. Ik kwam erachter dat meer ouders hun kinderen kwijt waren geraakt terwijl er geen enkel bewijs was dat ze iets verkeerds hadden gedaan. Ook bij hen was men, net als in mijn zaak, automatisch van het slechtste uitgegaan. Het is moeilijk in woorden te vatten, maar naarmate ik steeds meer vaders en moeders leerde kennen wier ervaringen ik kon delen, werd ik me er steeds bewuster van dat ik niet de enige was die met een bepaalde pijn had moeten leven. Van hun gezichten was hetzelfde leed af te lezen.

Het was een veldslag die tot in de hoogste regionen van de macht werd uitgevochten, en ik vroeg me vaak af wat ik, als moeder en supermarktbediende, kon doen om te helpen. In de loop van het jaar groeven beide partijen zich steeds dieper in. Actievoerders riepen dat de grootste gerechtelijke dwaling uit de moderne geschiedenis onder tafel werd geveegd, maar de medische wetenschap waarschuwde dat we niet te ver moesten doorslaan: het gevaar bestond dat artsen na de heksenjacht van de media op professor Meadow kindermishandeling niet meer zouden durven melden, waardoor een deel van de kinderen alleen maar slechter af zou zijn. Artsen trokken in artikelen fel van leer tegen de berichtgeving in de media. Anderen waren bang dat ouders die hun kinderen mishandelden hun straf zouden ontlopen. Soms leek het wel alsof niemand wilde toegeven dat er soms sprake was van valse beschuldigingen. Uit een enquête van de BBC bleek dat vierenzeventig procent van de plaatselijke autoriteiten niet van plan was om na het door Harriet Harman afgekondigde onderzoek oude zaken te heropenen.

‘We moeten ons best doen om te helpen,’ zei Terry toen ik het even niet meer zag zitten. ‘Ik heb die vaders en moeders en grootouders ontmoet, ik heb gezien hoe moeilijk ze het hebben. Het is onze plicht om mensen te helpen die niet voor zichzelf kunnen spreken, die geen stem hebben. We hadden net zo goed Jade ten gevolge van een rechtszaak kunnen verliezen. Dan hadden we ook niets kunnen doen. Maar nu kunnen we dat wel, en we moeten duidelijk maken wat er aan de hand is. Ik kan geen oordeel over al die mensen vellen, maar ik weet wel dat velen de waarheid spreken en heel veel verdriet hebben.’

De media stonden voor honderd procent achter ons. Terry had tijdens mijn jaren in de gevangenis de nodige journalisten leren kennen, met wie ik nu ook kennismaakte. Ik kan niet anders zeggen dan dat ze stuk voor stuk aardig en behulpzaam waren. De pers wordt vaak bekritiseerd, maar ik heb alleen maar goede ervaringen.

In de afgelopen twee jaar ben ik geïnterviewd door Richard en Judy van de gelijknamige ontbijtshow, door John Humphreys van Radio 4, door Jenni Murray van Woman’s Hour, John Suchet van ITN, de Sun, de Daily Mail, de Daily Mirror, de Sunday Times, de Sunday Telegraph, de Observer, Marie Claire, Closer, Best en ben ik talloze keren gast geweest in een ontbijtshow.

In zekere zin leidde de aandacht van de media echter ook tot een bredere kloof tussen Terry en mij. Vroeger had hij bijna een dagtaak gehad aan het te woord staan van journalisten, maar nu vroegen ze als ze belden meteen of ze mij konden spreken. Het enige project waaraan we echt samen konden werken, was een tv-film die de BBC over ons wilde maken. De omroep had Terry voor het eerst benaderd toen ik nog in de gevangenis zat. In februari 2004 spraken we voor het eerst met de producenten en de schrijver, die tot onze grote opluchting blijk gaven van veel begrip voor wat we hadden meegemaakt. Het ging hun niet alleen om de kijkcijfers; ze wilden echt weten hoe ons gezin onder de gebeurtenissen had geleden. Ik was blij dat de verhalen van Jade en Terry nu ook eens aandacht zouden krijgen. Ik zou worden gespeeld door Sarah Lancashire, terwijl Timothy Spall de rol van Terry voor zijn rekening zou nemen. Het drama kreeg als titel Cherished. Het was een raar idee dat ons leven als een film op tv te zien zou zijn.

‘Shadow!’ riep ik, maar hij rende de heuvel af.

Het was eind september 2004, en ik liep met de hond door Churchtown, een natuurgebied op een paar kilometer afstand van ons huis. Het was een soort toevluchtsoord voor me geworden. Ik ging er bijna elke dag heen en genoot telkens opnieuw van mijn vrijheid. Ook wanneer het hard regende of flink waaide, nam ik de hond mee en verloor mezelf in de vrijheid van het landschap om me heen. Het was er zo rustig en vredig. Ik keek graag uit over de rivier en de heuvels erachter, ik genoot van de aanblik van de koeien en de vogels en ademde de frisse, gezonde lucht diep in. Hier probeerde ik te wennen aan het feit dat ik weer vrij was. Het is moeilijk uit te leggen hoe ik me toen voelde. Toen ik achter de tralies zat, had ik elke seconde van de dag geprobeerd te wennen aan het idee dat ik minimaal vijftien jaar zou moeten zitten, maar nu ik weer thuis was, besteedde ik er bijna evenveel tijd aan mezelf van mijn vrijheid te overtuigen.

Ik dacht niet elke minuut van de dag aan de gevangenis en praatte er ook niet vaak over. Ik was veel te bang dat er dan oude gevoelens naar boven zouden komen en ik me weer zou herinneren hoe bang ik toen was geweest. De gevoelens waren niet verdwenen, maar ik wilde me nu vooral richten op mijn relatie met Terry en Jade. Ik had in de cel al zoveel gehuild dat ik voor mijn gevoel geen tranen meer overhad.

Toch bleven kleine dingetjes me voortdurend aan mijn verblijf daar herinneren, zoals nieuwe afleveringen van een serie waarnaar ik in mijn cel had gekeken, of rare gewoonten, zoals superdunne sjekkies rollen om zoveel mogelijk uit mijn tabak te halen. Toen Steve Crouch in de zomer bij ons logeerde en samen met Terry naar een paardenrace op tv zat te kijken, raakte ik gegrepen door angst omdat hij op een vreselijk grove manier een van de jockeys uit begon te schelden.

‘Doe dat niet,’ zei ik tegen hem.

‘Wat?’ Hij keek me verbaasd aan.

‘Zo grof zitten schelden,’ zei ik. Ik vertelde hem dat het me te veel aan mijn tijd in de cel herinnerde.

‘O,Angela, ik stond er helemaal niet bij stil,’ zei hij.‘Het spijt me.’

Ik wist dat Terry vond dat de gevangenis me harder had gemaakt. Hij zei dat ik veranderd was, dat ik een kort lontje had gekregen en sneller kwaad werd. Ik vond het heel vervelend dat hij dat soort dingen zei. Ik had vier jaar lang opgesloten gezeten, tussen de brandstichters en de moordenaars, dus was het dan gek dat ik was veranderd? Zelf had ik niet het gevoel dat ik agressiever was geworden, maar hij kon zich nog het lachende meisje van vroeger herinneren, de Angela met een groot gevoel voor droge humor die op tafels had gedanst en van het leven had genoten. Maar eerst had de verlamming van Bell me van een deel van mijn zelfvertrouwen beroofd en me op zesendertigjarige leeftijd het aanzien van een standbeeld gegeven, en daarna was mijn vermogen om plezier te hebben me in de gevangenis ontnomen.

Hij miste ook de zachtheid die ik vroeger vaker had getoond en vroeg zich af welke gevoelens ik allemaal opkropte. Voordat ik de gevangenis in ging, had ik altijd moeten huilen wanneer ik de dozen bekeek waarin ik voor ieder van mijn kinderen aandenkens bewaarde, zoals het zilveren bestek dat Claire voor Matthew had gekocht, een porseleinen schoentje met de opdruk BABYS EERSTE KERST dat we voor Jason hadden gekocht, en een rode rammelaar die van Gemma was geweest. Na mijn vrijlating keek ik nog steeds stilzwijgend naar die spulletjes, maar ik huilde niet langer. Terry zegt dat hij toen merkte dat ik veel verdriet had dat ik nooit uitte, maar er ging, net als vroeger, geen dag voorbij zonder dat ik aan mijn kindjes dacht. Ik dwong mezelf om niet te lang stil te staan bij het verleden omdat ik emotioneel uitgeput was. Ik was doodop, alsof ik door een mangel was gehaald. Ik was inderdaad anders dan de vrouw die hij vroeger had gekend, maar ik was er zeker van dat ik, hoe gekwetst en beschadigd ik ook was, in wezen niet veel was veranderd.

Op mijn beurt maakte ik me ook zorgen om hem. Ik vroeg me tijdens mijn wandelingen voortdurend af wat ik kon doen om zijn pijn te verzachten en hem zin in de toekomst te geven.

‘Volgend jaar ben ik negen en mag ik naar groep vijf,’ zei Jade soms.

‘Nou, we moeten nog maar eens kijken waar we dan zitten,’ zei hij dan.

De onzekerheid over onze toekomst, en over de vraag of we in Saltash zouden blijven, knaagde aan me. ‘Waarom zeg je dat soort dingen tegen haar, Terry?’ vroeg ik hem later vaak. ‘We wonen hier nog maar net. Jade moet zich op haar gemak voelen, en dat gaat niet als we telkens verhuizen.’

Maar Terry, die werd verteerd door heimwee naar zijn ouders en Stephen, leek zich gewoon niet aan ons nieuwe leven te willen werken. Hij dronk of rookte niet meer, maar het was alsof hij zonder die hulpmiddelen geen zin meer in het leven had. Hij ging vaak rond een uur of negen ’s avonds al naar bed en liet mij alleen beneden zitten, zodat ik me het hoofd brak over de vraag hoe ik de stilte kon verbreken.

We maakten geen ruzie. We leefden eerder samen als broer en zus, die alleen maar over alledaagse dingen babbelden en nooit over de echt belangrijke dingen. We raakten elkaar nooit meer aan. Voor Matthews dood had ik nooit aan Terry’s liefde voor me getwijfeld, maar nu wel. Telkens probeerde ik met hem te praten, maar het kwam altijd weer op hetzelfde neer.

‘Ik blijf maar denken aan die ochtend toen jij me opgerold op de vloer in de woonkamer zag liggen, Ange. Dat was de dag waarop ik dacht dat ik er een einde aan zou maken,’ zei hij dan. ‘Tot dan toe was ik altijd een kerel met mazzel geweest. Ik had mijn vader en moeder nog, ik ben op mijn zeventiende voor het eerst getrouwd, ik werkte zestig uur per week, en toen kwam ik jou tegen, Ange. Dertig jaar lang beschouwde ik dat allemaal als vanzelfsprekend – mijn werk, ’s avonds thuiskomen, jij, mijn dochter, mijn huis, mijn familie, mijn salaris – maar toen werd me dat allemaal opeens ontnomen. Het enige waar ik me nog mee bezighield, was mezelf schoonhouden, zorgen dat Jade er netjes bij liep en eten op tafel zetten. Ik kon die dingen doen die vrouwen doen, maar niet meer de dingen die mannen doen: werken, personeel leiden, brood op de plank brengen. Nu ben je weer terug en kan ik niet eens meer met je vrijen. Als je dit vergelijkt met hoe het vroeger was... Ik kon gewoon geen genoeg van je krijgen. En kijk nu eens. Ik ben geen man meer, je kunt me net zo goed afschieten. Toen jij weg was, waren er zoveel dingen die ik niet aankon: de eenzaamheid, dat ik geen werk had, dat ik depressief was. Ik voelde me gewoon mislukt omdat ik niet twaalf uur per dag kon werken, zoals ik dertig jaar lang heb gedaan. Omdat ik een pakje sigaretten van mijn uitkering moest betalen, en niet van mijn loon. Alles wat ik had, stortte in. Mijn vrouw mocht niet bij me zijn, ik moest voor Jade zorgen, het huishouden doen en ik kon niet werken. Je weet gewoon niet hoe zwaar ik het in mijn eentje heb gehad. Ik was degene die achterbleef. Ik moest Jade in mijn eentje opvoeden. Ik heb de hele tijd gedacht dat jij, toen je vastzat, gewoon niet wilde zien hoe het voor mij was en dat je dacht dat de wereld alleen maar om Angela Cannings draaide. Nou, het gaat om Angela én Terry en Jade. We hebben allemaal geleden, maar ik denk wel eens dat jij dat bent vergeten. Ik heb mijn vertrouwen in het merendeel van de mensheid verloren, ik vertrouw niemand meer, terwijl ik vroeger altijd het goede in iedereen zag. Ik ben zo kwaad over wat ons is overkomen, ik ben zo boos op de autoriteiten. Heel veel mensen hebben geprobeerd ons kapot te maken. Ik heb mezelf niet meer in de hand, Ange. Iets anders is de baas over me, en dat is al heel lang zo. Daar kan ik niets aan doen. Dat zul je moeten accepteren.’

Naarmate de tijd verstreek en we steeds vaker ditzelfde gesprek voerden, wist ik steeds minder goed hoe ik met Terry moest omgaan. Eerst had iedereen geprobeerd om ons gezin kapot te maken, maar nu was er niemand die ons kwam helpen de scherven bijeen te rapen. Na mijn vrijlating belde er niemand van slachtofferhulp om te vragen hoe het ging en bleven huisartsen en maatschappelijk werkers ver uit onze buurt. En ik was niet in staat om hem te helpen.

Het enige wat ik kon doen, was hopen dat het zou overwaaien, naar Terry luisteren en Jade laten merken dat ik deze keer zou blijven en we weer een gezin zouden zijn.

‘Ik kan niet naar school, mama,’ zei Jade. De tranen biggelden over haar

wangen.

‘Waarom niet, lieverd?’ vroeg ik. We waren in haar slaapkamer.

‘Dat kan niet. Ik wil niet, mama. Mijn hoofd voelt raar.’

‘Maar je moet naar school, Jade. Je vriendinnen gaan ook. Je moet naar school.’

Jade was echter niet te vermurwen en ging onbeheerst snikkend op haar bed zitten. Het was bijna herfstvakantie, en in de voorgaande weken hadden we al vaker gemerkt dat het op school niet zo goed met haar ging: ze wilde niet dat Terry wegging nadat hij haar naar binnen had gebracht en mengde zich niet onder de andere kinderen. Ik had geen idee wat ik moest doen toen mijn dochter van acht voor het eerst botweg weigerde om de deur uit te gaan. Ze was geen peuter die ik kon optillen en naar school kon dragen.

‘Is er iets mis, Jadey?’ vroeg ik.‘Word je gepest?’

‘Nee.’

‘Is er iets vervelends gebeurd?’

‘Nee.’

‘Wat is het dan?’

‘Dat weet ik niet. Ik kan gewoon niet naar school, mama.’

‘Goed, dan blijf je vandaag maar thuis, dan probeer je het morgen gewoon weer, Jade.’

Ze bleef echter weigeren om naar school te gaan, eerst dagen- en toen wekenlang. Ik maakte me steeds meer zorgen en begreep er helemaal niets van. Ik wist dat ze het moeilijk had en wilde haar nergens toe dwingen, maar school was ook een onderdeel van het gewone leven waaraan ze zich van mij niet mocht onttrekken. Maar wat ik ook deed of zei, Jade wilde het huis niet verlaten en evenmin uitleggen waarom. Ze was nerveus, sliep slecht en kreeg een verminderde eetlust.

Het was een enorme klap. Ik wist niet wat ik moest doen. Ik was zelf altijd braaf naar school gegaan, en Jade ook. Maar terwijl ik mijn best deed om te begrijpen wat er was gebeurd, gaf Terry het op. Een paar weken nadat Jade thuisbleef van school begon hij weer te drinken. Hij beweerde dat dat niets met Jade te maken had, maar ik geloofde hem niet. De paar normale elementen in ons nieuwe leven waren verdwenen toen ze na al die tijd was ingestort, waarop haar vader niet langer zijn best leek te willen doen.

Ik was volkomen ontzet. We waren naar Saltash verhuisd om een nieuwe start te kunnen maken, en hoewel we een moeilijke zomer achter de rug hadden, had ik echt geloofd dat we het zouden redden. Jade gaf ons de nodige problemen, maar toch leek ze zich steeds meer op haar gemak te voelen, en ik had gedacht dat Terry gewoon wat tijd nodig had om tot zichzelf te komen. Maar in een tijdsbestek van slechts een paar weken was ons hele leven volkomen ontwricht.

Waarom gebeurt dit toch, vroeg ik me ’s avonds in bed af. Ik ben vrij, ik ben weer thuis. Waarom zijn we niet gelukkig?

Op mijn vragen kwam echter nooit een antwoord. Tegen het einde van 2004 moest ik toegeven dat ik al bijna een jaar vrij was, maar dat het van kwaad tot erger was gegaan. Wanneer ik in het donker lag te luisteren naar de geluiden van beneden, waar Terry zichzelf nog een cognacje inschonk, realiseerde ik me dat ik het nog zwaar te verduren zou krijgen. Deze keer hoefde ik geen jury van mijn onschuld te overtuigen of uit de gevangenis zien te komen. Ditmaal ging het om de zwaarste slag die ik tijdens mijn bestaan zou leveren. Want als ik die verloor, zou ik ook voor altijd mijn gezin verliezen.