14

 

 

Het was kwart voor zes ’s morgens en ik zat naar de kale wanden van mijn cel te staren. Het was stil in de gevangenis, buiten was het nog donker. Ik nipte aan een kop thee. Het was een eenzaam tijdstip; het was zelfs nog te vroeg voor warm water, zodat ik een lauwe douche had moeten nemen. Over nog geen vijf uur zou mijn hoger beroep voor de rechtbank dienen. Elke keer wanneer ik daaraan dacht, draaide mijn maag zich om.

Twee weken geleden had ik alles wat ik niet meer meteen nodig zou hebben – zoals de wenskaarten aan de muren of handwerkjes – naar Terry laten sturen. De enige bezittingen die ik nu nog had, zaten in twee doorzichtige plastic zakken die door de gevangenis ter beschikking waren gesteld. Ze stonden midden in mijn cel, naast een tas met een nachtpon, toilettas en andere spullen die ik tijdens de vijf dagen van mijn beroep nodig zou hebben.

Rustig blijven, zei ik tegen mezelf toen ik met trillende handen een sigaret opstak.

Ik keek naar het zwarte jasje dat naast me hing. Het was van Rose en ze had het de avond tevoren aan me gegeven.

‘Als je klaar bent, stuur je het maar terug,’ had ze gezegd.

Ik had haar mijn dekbedhoes gegeven, voor het geval ik niet meer terug zou komen.

‘Het is een jasje dat geluk brengt. Je zult het namelijk dragen wanneer je wordt vrijgesproken.’

Nerveus speelde ik met het zilveren kruisje om mijn hals, dat mijn moeder me had toegestuurd. Ik droeg een zwarte broek, zwarte schoenen en een donkerblauw gestreept truitje. Twintig maanden na mijn veroordeling stond ik weer klaar om op mijn paasbest voor de rechtbank te verschijnen.

Ik dacht terug aan het laatste bezoek van Terry, twee weken geleden. Hij had net een zwerver geleken: ongeschoren, in een trainingsbroek en een te groot jasje, met ongekamd haar.

‘Sorry, Ange,’ had hij gezegd toen hij ging zitten. ‘Ik heb gisteravond een paar cognacjes gedronken en toen een slaappil genomen. Nadat ik Jade vanmorgen naar school had gebracht, ben ik weer ingedommeld. Ik werd zo laat wakker dat ik niet eens tijd had om me op te knappen.’

De tranen stroomden over zijn wangen toen hij dat zei, en al snel zat hij onbeheerst te snikken. Hij kon gewoon niet meer ophouden. Ik probeerde hem zo goed als ik kon te troosten en zag de bewaarsters nieuwsgierig onze kant op kijken. Ik raakte hem even aan en omhelsde hem heel snel, maar natuurlijk kon ik hem niet al te lang vasthouden. Dat was tegen de regels.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ik.

‘Het is onze laatste kans,’ zei hij zacht. Hij keek me aan. ‘Ik ben er al die tijd zo van overtuigd geweest dat het goed zou gaan, maar nu ben ik alleen maar bang. Wat doen we als het misgaat?’

‘Toe nou, Terry,’ zei ik zacht.‘Je moet volhouden. Dat moet.We moeten hier samen doorheen zien te komen.’

Zelfs toen ik dat zei, voelde ik dat mijn medeleven met hem door ergernis werd gekleurd. Ik viel stil. Ik wilde dat hij er voor mij zou zijn, ik was ontzettend bang. De rest van dat afschuwelijke uur probeerde ik een hevig huilende Terry gerust te stellen, maar ik leek maar niet tot hem door te kunnen dringen.

Verslagen keerde ik terug naar de afdeling en vertelde Rose wat er was gebeurd. Het was moeilijk geweest om hem zo vertwijfeld en van streek te zien.

‘Je hebt Matthews dood ook overleefd,’ zei ze. ‘Je bent beschuldigd, gearresteerd, naar de gevangenis gestuurd en je hebt hier ook allerlei ellende meegemaakt, maar je moet het nu niet opgeven. Dit is gewoon de volgende fase, Angela.’

Daarna raakte Terry, mede door alle aandacht in de media, weer vervuld van zijn bekende optimisme, maar toen ik op de ochtend van het beroep op de rand van mijn bed zat te piekeren, moest ik weer aan zijn wanhoop denken. De twijfels staken weer de kop op, hoezeer ik ook mijn best deed om die te verdringen. Zou Terry me nog willen als ik vrij zou komen? Zou Jade haar moeder nog willen? Zou ons gezin het overleven? Of waren we al te ver heen? Nee, dat kon niet, zei ik tegen mezelf. Ik was niet zo ver gekomen om nu alles te verliezen.

Om half zeven hoorde ik het slot van mijn deur en werd mijn cel ge opend. Toen ik de gang op liep, haalde een bewaarster het kaartje met mijn gegevens uit de houder naast de deur, zodat duidelijk werd dat ik er niet was. Ik bleef even voor de deur van Rose staan en klopte snel.

‘Tot later,’ zei ik zacht. Daarna namen ze me mee naar beneden, staken we de binnenplaats over en werden mijn tassen in de ontvangsthal uitgepakt en gecontroleerd. Daarna werd ik gefouilleerd, kreeg ik handboeien om en moest ik samen met een stel andere gevangenen plaatsnemen in het wachtende busje, of de zweetkist, zoals het binnen werd genoemd.

Ik huiverde toen de deur van de veel te bekende stalen kooi dichtviel. Er was me verteld dat de rit naar Londen twee uur zou duren, maar omdat ik Essex noch de hoofdstad goed kende, had ik geen idee of dat echt zo was.

Allerlei gedachten verdrongen zich in mijn hoofd. Hoe zou de rechtbank eruitzien? Hoe zou meneer Mansfield zich voelen? Zou ik hier vanavond weer terug zijn? Zouden ze me laten gaan?

Hoewel al bekend was dat het hoger beroep in principe vijf dagen zou duren en ik elke avond zou worden teruggebracht naar Bullwood Hall, wist ik dat de rechters op elk willekeurig moment de knoop konden doorhakken en dat het dus niet zeker was of ik nog zou terugkeren.

Iemand gaf me onder de deur door een pakje boterhammen aan. Het beleg bestond uit ei en twee soorten kaas; precies de dingen die ik niet lekker vond.

Onderweg knoopten de bewaarsters een gesprek aan met de chauffeur.

‘Koud, hè?’ zei een van hen, terwijl de ander tegen ons zei: ‘Gaat het een beetje, meiden? Wil er iemand een vuurtje?’

‘Graag,’ antwoordde ik. Ik pakte de aansteker aan die ze me door de kier onder de deur toestak en gaf die na gebruik meteen weer terug.

Tijdens de rit over de snelweg bleef ik maar piekeren. Ik hoorde dat Radio 2 aan stond. Terry Wogan presenteerde op opgewekte toon. Het was vreemd dat het voor zoveel anderen een heel gewone ochtend was.

Even later zag ik door het raampje van de bus het grote reuzenrad van Londen. Een paar minuten later zei een van de bewaarsters: ‘Rij maar achterom, dan zien ze haar niet.’

Het busje minderde vaart. Het leek wel alsof er aan de andere kant van de verduisterde ramen miljoenen camera’s flitsten. De pers was in groten getale aanwezig.

O god, dacht ik, het is zover. Blijf kalm, meid.

Een bewaarster opende de deur en deed mijn handboeien weer om. Daarna moest ik uitstappen. Ik hoorde iets ritselen, ik hoorde stemmen, maar ik bleef naar de rug van de bewaarster kijken toen we naar binnen liepen, een trapje af, en daarna door een gang naar een andere gang. We bleven staan bij een tafel vol dossiers, waar ik mijn naam moest noemen. Daarna werd ik naar de cellen gebracht.

‘We moeten opschieten,’ hoorde ik iemand zeggen.

Ik keek op mijn horloge. Het was tien uur. Over een half uur zou mijn hoger beroep eindelijk van start gaan.

‘Allen opstaan,’ zei een stem. Ik hoorde de toga’s van de rechters ruisen en liep naar de beklaagdenbank.

Mijn adem stokte in mijn keel. Het was de indrukwekkendste zaal die ik ooit had gezien. Dit was het hooggerechtshof in Londen, de belangrijkste rechtbank van het land, en de inrichting was passend. Het plafond leek zich mijlenver boven mijn hoofd te bevinden en de wanden waren met donker hout bekleed. Er stonden rijen met boeken, en het dikke tapijt op de vloer dempte alle stemmen tot een gefluister. De beklaagdenbank deed nog het meest aan een kansel denken omdat je vanaf daar neerkeek op de zaal en op de banken van glanzend donker hout waarop het publiek en de advocaten zaten. Boven me, aan mijn rechterkant, zaten de drie rechters die over mijn zaak zouden beslissen zij aan zij op een lange bank, vanwaar ze op iedereen neerkeken. De sfeer tijdens mijn proces was al plechtig geweest, maar hier was het zo mogelijk erger. De rechters zaten als vogels op een tak, met een uitstraling van kalmte en absoluut gezag als een tweede huid om hen heen. Ze droegen alle drie scharlakenrode toga’s en witte pruiken. Degenen die het dichtst bij me zaten, waren de twee mannen. Later hoorde ik dat de rechter die het dichtst bij me zat rechter Pitchers was en dat de man in het midden, met de toepasselijke naam Judge, de leiding had. De rechter die het verst van me af zat, was een vrouw die Rafferty heette.

Ik keek naar beneden en zag Dunkels zitten. Meteen voelde ik me geïntimideerd, een gekooide vogel.

Mijn blik gleed naar meneer Mansfield en Jo Briggs, die op de bank naast die van Dunkels zaten, en ik kon mijn vader en zijn vriend Roland Revell vlak achter hen zien zitten. Aan de andere kant, achter het team van het openbaar ministerie, zaten Claire, Kevin, Tina, Andrew, mijn moeder en Brian.

Hoewel ik mijn best deed, zag ik Terry niet meteen zitten, maar uiteindelijk vond ik hem helemaal achterin, naast Terry en Gill, Stephen en Kellie en de vader en moeder van Gill.

Waarom zitten ze allemaal zo ver weg, dacht ik. Ze moeten dichterbij zitten.

Ik was blij dat ik de mensen van wie ik hield in elk geval zag zitten, maar toen ik naar hun gezichten keek, voelde ik ook pijn. Ik wilde mijn handen door de spijlen steken en hen aanraken, Terry naar me toe trekken. Toen het eindelijk begon, hoopte ik met heel mijn hart dat dit de laatste reis was die ik zonder hem zou moeten maken.

Meneer Mansfield was degene die het spits afbeet en de rechters mededeelde dat de aanklager zich geheel had beroepen op de getuigenis van professor Meadow. Mijn veroordeling, zo zei hij, stond op losse schroeven nu door de zaak-Clark was gebleken dat er vraagtekens bij het oordeel van de kinderarts konden worden gezet.

‘Zonder de getuigenis van Meadow was het nooit tot een veroordeling gekomen,’ zei Mansfield tegen de rechtbank. ‘De openbaar aanklager heeft zich geheel en al op Meadow gericht. Tijdens het proces is duidelijk geworden dat de jury grote waarde aan juist deze getuige hechtte.’

Mijn hart zwol op toen ik hem hoorde spreken en ik keek even naar Jo, Bill en Jacqui, die in zijn bank zaten. Ze hadden zich zo voor mij ingezet.

Meneer Mansfield herinnerde de rechters er op een toon die geen tegenspraak duldde aan dat de uitspraak van professor Meadow in de zaak-Clark, namelijk dat het ‘zeer, zeer zeldzaam’ was dat er binnen een gezin twee kinderen aan SIDS overleden in feite misbruik van de statistieken was. ‘Het is misleidend om te beweren dat zulke gevallen zo zeldzaam zijn. Even misleidend als de cijfers die hij in de andere zaak heeft genoemd: een op drieënzeventig miljoen. Een aantal van de punten die door deze getuige naar voren zijn gebracht, dient op zijn minst nader te worden bekeken. Zou hetzelfde proces nu hebben plaatsgevonden, dan zou het uiterst twijfelachtig zijn geweest of sir Roy Meadow als getuige zou zijn opgeroepen. Althans niet op de manier zoals eerder is gebeurd.’

Mansfield sprak minutenlang door en beschuldigde de jury die tijdens mijn proces een oordeel had geveld van onredelijk gedrag omdat ze de getuigenis van Meadow en van dokter Ward Platt als bewijs hadden aangenomen, hoewel dertien andere deskundigen hadden verklaard dat de dood van mijn kinderen een natuurlijke oorzaak had of gewoon niet kon worden vastgesteld. Maar de jury had de uitspraken voor zoete koek geslikt en was erdoor op een dwaalspoor gebracht.

‘De jury is van voldoende gegevens voorzien die ons standpunt duidelijk maakten, maar is desalniettemin tot een onjuiste conclusie gekomen,’ zei Mansfield.‘De juryleden hadden een natuurlijke, zij het onbekende doodsoorzaak nooit mogen uitsluiten.’

Hij vertelde het hof dat forensisch onderzoek geen bewijzen had opgeleverd voor het feit dat Jason en Matthew door verstikking om het leven waren gebracht, maar toch was er van mij geëist dat ik de natuurlijke, onbekende oorzaak van hun dood zou verklaren.

‘Het bleek onmogelijk om de bestaande vooroordelen te overwinnen,’ legde Mansfield uit. Gelukkig verwees hij het onlogische uitgangspunt waarop de zaak tegen me was gebaseerd – namelijk dat ik, aangezien ik niet aan een psychische stoornis leed, mijn kinderen alleen maar had gebaard teneinde ze te kunnen doden – resoluut van de hand. Het was een van de aspecten waarmee ik de meeste moeite had gehad.

‘Het tart elke beschrijving,’ vond Mansfield. ‘De veroordeling was volslagen onlogisch. Er was geen sprake van een stoornis, geen sprake van een probleemgezin. Er was niets in het verleden van het gezin wat erop wees dat deze vrouw van plan was haar kinderen te doden.’

Toen hij ging zitten, liet ik langzaam mijn ingehouden adem ontsnappen. Ik wist dat ik me geen betere verdediging kon wensen, maar zouden de rechters hem geloven?

De telefoon ging een paar keer over voordat ik een klik, een korte stilte

en ten slotte Terry’s stem hoorde.

‘Hallo?’

‘Met mij,’ zei ik.

Ik was om zeven uur ’s avonds teruggekeerd naar Bullwood en voelde me doodmoe.

‘Hoe vond je dat het ging?’ wilde Terry weten.

‘O, je weet wel,’ zei ik onzeker.

‘Ik heb er alle vertrouwen in,’ zei hij. ‘Aan de hand van de vragen die Judge stelde, meende ik te kunnen opmaken dat hij aan jouw kant staat. Ik heb het idee dat je dankzij hem zult vrijkomen.’

‘Ik weet het niet, Ter. Ik durf nergens op te hopen. We moeten gewoon afwachten.’

Er viel een stilte.

‘Ik heb me tussen de middag echt zitten ergeren.’ Ik wilde van onderwerp veranderen en niet te veel hoop koesteren.

‘Hoezo?’ vroeg Terry.

‘Nou, ik lustte de boterhammen niet die ze me hadden gegeven, en toen kreeg ik ook nog eens koffie in plaats van thee. Dat was echt irritant. Ik had gewoon zin om te zeggen: “Goed, ik weet ook wel dat het hier niet het Ritz is en dat ik in de bak zit, maar ik heb ook mijn rechten. Is een kop thee dan te veel gevraagd?” Ik heb helemaal niks gegeten.’

‘Arme Ange.’ Terry moest lachen om mijn ergernis. Zelfs in een situatie als deze kon ik me druk maken over eten.

‘Hoe is je hotel?’ vroeg ik.

Terry, Stephen, Kellie, Terry, Gill en de ouders van Gill logeerden allemaal in een hotel in de buurt van de rechtbank. Hun verblijf werd betaald door de Daily Mail omdat Terry met hen had afgesproken dat ik een exclusief interview zou geven als ik zou worden vrijgesproken. Ik voelde me er niet echt lekker bij. Was het juist om geld aan te nemen? Wat zouden de mensen van ons denken?

‘Ik weet het niet, Terry,’ had ik gezegd toen we erover hadden gesproken. ‘Onze kindjes zijn dood en we nemen geld aan. Dat voelt niet goed.’

‘Ik weet het, Ange, maar we hebben zelf niets,’ had Terry opgemerkt. ‘Ik heb dertig jaar lang keihard gewerkt, maar alles is ons afgepakt: ons huis, onze banen, spaargeld. We hebben niets meer, maar hierdoor krijgen we weer de kans iets op te bouwen. We zullen weer een huis kunnen kopen. Ik wil niet de rest van mijn leven een uitkering ontvangen. We moeten praktisch zijn, Ange. En wil je je verhaal niet kwijt? Wil je niet dat mensen weten wat er is gebeurd? Als je een interview geeft, weten miljoenen mensen meteen hoe de vork in de steel zit.’

En dus had ik ja gezegd.

Na ons gesprek ging ik terug naar mijn cel. Ik keek uit naar mijn weerzien met Rose. We hadden speciale toestemming gekregen om naar elkaar toe te gaan, ook al zaten de anderen al opgesloten voor de nacht.

‘O,Ange, je ziet er doodmoe uit.’ Ze omhelsde me.‘Hoe was het?’

Toen ik haar die avond over mijn dag vertelde, was ik zo bang dat ik niet eens durfde te huilen.‘Ik weet niet of het gaat lukken,’ zei ik.‘Ik weet het gewoon niet. Zullen ze naar me luisteren?’

‘Het was nog maar de eerste dag,’ zei ze. ‘Jij mag jouw zegje doen, en dan mag de openbaar aanklager het zijne doen. Zo gaat dat. Maar ze hebben geen bewijzen. Dat zullen de rechters ook wel merken. Je moet gewoon elke dag door zien te komen.’

Ik vertelde haar wat er in de afgelopen uren allemaal was gebeurd, terwijl we de ene sigaret met de andere aanstaken.

‘Vergeet morgen niet op mijn deur te kloppen,’ zei Rose toen ze wegging. ‘Dan doe ik het luikje open en kan ik naar je zwaaien. Je komt vrij, Ange. Het gaat lukken, echt waar. Je bent onschuldig. Ze moeten je laten gaan.’

Na haar vertrek ging ik op mijn bed zitten en haalde de foto van Jade en Terry uit mijn tas. ‘Ik kom weer naar jullie toe. Ik kom naar huis,’ fluisterde ik.

Ik begreep heel goed dat er in elke rechtszaak twee partijen tegenover elkaar staan, maar ik kon de volgende dag amper mijn woede bedwingen toen Dunkels me wederom het etiket van moordenaar probeerde op te plakken.

Volgens hem was ik vanwege ‘niet te negeren’ bewijs veroordeeld. Ik was alleen met mijn kinderen geweest toen die problemen met hun ademhaling hadden gehad en wederom alleen met hen geweest toen ze waren gestorven.

SIDS kan op elk moment voorkomen, dag en nacht, of er nu iemand in de buurt is of niet,’ zei hij. ‘Maar toch vonden de incidenten plaats wanneer de verdachte ’s morgens alleen met haar kinderen was.’

Weer werd mijn ‘onnatuurlijke’ gedrag tegen me gebruikt: ik had op de ochtend van Matthews dood eerst Terry gebeld en daarna pas een ambulance; ik was op de ochtend toen Jason moeilijkheden met ademhalen had gehad naar Gloria Peacock gerend en had niet meteen het alarmnummer gebeld.

‘Dergelijk merkwaardig en niet-betrokken gedrag is niet de manier waarop een moeder instinctief zou reageren,’ zei Dunkels met dreunende stem.

Woede kwam in me naar boven, maar ik zat vast in mijn bank en kon alleen maar neerkijken op de man die die avond weer gewoon naar zijn mooie huis zou gaan, terwijl er op mij slechts een cel wachtte.

Dit is mijn leven, wilde ik roepen. Natuurlijk was ik met hen alleen: ik ben hun moeder en hun vader zat op zijn werk! Zo gaat het in miljoenen gezinnen. Hoe had ik dan moeten reageren toen ik mijn kinderen dood aantrof? Hoe durft iemand me te vertellen wat ik had moeten doen? Heb je je ooit afgevraagd hoe het voelt om drie kinderen te verliezen? Denk je niet dat ik die dag in gedachten keer op keer opnieuw heb beleefd en me de vraag heb gesteld wat ik verkeerd heb gedaan?

Dunkels had natuurlijk geen idee van al die vragen die me dwarszaten en ging verder met de rechters vertellen waarom ik in de cel diende te blijven.

‘De jury heeft ruim voldoende de tijd gehad om haar taak te vervullen, namelijk te bepalen in hoeverre het verhaal van de verdachte geloofwaardig was,’ zei hij. ‘De juryleden hebben haar gezien, ze hebben haar aangehoord, en ze moesten antwoord geven op de vraag: is het mogelijk dat deze moeder haar eigen kinderen heeft gesmoord? Ze besloten dat dat het geval was en verklaarden haar schuldig.’

Weer buitelden mijn gedachten over elkaar heen. Ze weten niet wat er is gebeurd, dacht ik. Zelfs de artsen zijn het niet met elkaar eens. Ze hebben alleen maar het woord ‘smoren’ opgevangen en denken, zoals zoveel mensen, dat de kans dat mijn kinderen een natuurlijke dood zijn gestorven kleiner was dan de kans om de loterij te winnen.

Ten slotte zette Dunkels zijn vraagtekens bij de uitspraak van Mansfield dat ik mijn kinderen echt niet had gekregen met de bedoeling ze te vermoorden.‘Misschien dacht ze dat ze die gevoelens zou kunnen overwinnen,’ zei hij.

Dacht hij nu echt dat ik jarenlang met moordneigingen had kunnen rondlopen zonder dat iemand het zou hebben gemerkt? Zonder dat mijn huisarts, wijkverpleegkundige, priester, artsen in het ziekenhuis, familie, vrienden en echtgenoot er iets van hadden gemerkt?

Weer kon ik hem alleen maar vol ongeloof aanstaren.

De meiden achter de kassa bij Tesco waren slimmer, dacht ik toen het busje die avond door de drukke vrijdagspits terugkroop naar Bullwood.

Dat weekend was het langste van mijn leven. Op maandag zou de derde dag van mijn beroep plaatsvinden, en ik had het gevoel dat ik balanceerde tussen vrijheid en leven enerzijds en dood en levenslange opsluiting anderzijds. Ik had geen idee naar welke kant de balans zou uitslaan. De andere meiden waren razend benieuwd hoe het was gegaan, maar ik bleef in mijn cel zitten. Ik wilde me niet te veel door hun enthousiasme laten meeslepen; wie weet zou ik hier volgende week nog steeds zijn. Ik weigerde zelfs naar de eetzaal te gaan en kreeg toestemming om in mijn cel te eten. Ik wist dat kranten en de tv uitgebreid over mijn zaak hadden bericht en wilde tijdens het eten niet met nare blikken of scheldwoorden worden geconfronteerd. Het grootste deel van mijn tijd bracht ik met Rose door. Op zondagochtend ging ik naar de mis, waar werd gebeden voor degenen die in beroep waren gegaan.

Alstublieft, God, smeekte ik Hem in gedachten. Laat de rechters tot inkeer komen.

Toen we die maandag naar de rechtbank terugkeerden, was ik doodsbang. Het sprankje hoop dat ik voelde, was het hele weekend onderdrukt door twijfels en vragen.

Stel dat de rechters het na die vijf dagen nog niet weten, dacht ik. Ze hebben Sally Clark na twee dagen laten gaan. Dit is dag drie en ze hebben nog niets gezegd.

De hele dinsdag bleef ik naar de rechters kijken, in de hoop dat de vragen die ze stelden of de manier waarop ze keken iets over hun mening zou verraden. Maar ze zaten er volslagen onbewogen bij. Ik kon alleen maar in de beklaagdenbank blijven zitten en naar de openbaar aanklager en de verdediging luisteren die allebei hun zegje deden. Luis teren was net zo moeilijk als altijd, maar ik dwong mezelf me op mijn familie en vrienden te concentreren, die akelig dichtbij zaten. Vanaf mijn bankje keek ik op hen neer. Terry knikte geruststellend wanneer onze blikken elkaar kruisten; mijn vaders lippen vormden geluidloos de woorden ‘Het komt wel goed, lieverd’, omdat hij nog steeds geloofde dat het recht zou zegevieren; Andrew tastte zenuwachtig naar zijn telefoon die opeens ging en Stephen zat tijdens de saaiere getuigenissen van een paar medici zachtjes te snurken. Niets nieuws onder de zon.

Net als tijdens mijn proces was een groot deel van de medische verklaringen ingewikkeld en moeilijk te volgen, maar ik was blij dat professor Patton met nieuwe verklaringen over de erfelijke component naar voren kwam. Hij zei dat de dood van zowel Jason als Matthew mogelijk aan een genetische afwijking te wijten was en onthulde de feiten die door het onderzoek van John Sweeney aan het licht waren gekomen. De rechters luisterden aandachtig toen hij over Sarah, Harriett en mijn halfzus vertelde.

‘Hieruit blijkt dat erfelijkheid in deze zaak wel degelijk een rol speelt,’ zei hij.

Er ging een schok door me heen toen professor Ward Platt die dinsdag als getuige optrad. Ik begreep niet dat hij na al die tijd nog steeds tegen me durfde te getuigen, zelfs nu iedereen beweerde dat ik zo sterk stond.

Zijn verklaring joeg me zoals altijd grote angst aan, en toen ik aan het einde van die dag in het busje terug naar Bullwood reed, was ik er zeker van dat ik nooit vrij zou komen. De rechters deden er zo lang over. Als ze ervan overtuigd waren geweest dat ik onschuldig was, dan zouden ze dat toch allang hebben gezegd? Dat hadden ze bij Sally ook gedaan. Iedereen was vervuld van optimisme, maar ik voelde me neerslachtiger dan ooit.

Die avond verzamelden de anderen zich vlak voordat de cellen op slot gingen voor mijn deur. Ze wisten dat het morgen de laatste dag van mijn beroep zou zijn en wilden afscheid nemen omdat ze er zeker van waren dat ik niet meer terug zou komen. Ik wist niet hoe ik moest reageren toen ze me een voor een omhelsden en me het beste wensten: Martika van de gymzaal; haar beste vriendin Tracy; Jo Cole, die de aanstekelijkste lach had die ik ooit heb gehoord; Angela, een lieve oudere vrouw; Chrissie, een levendige meid uit Liverpool die toen ik ziek was beterschapskaarten onder mijn deur door had geschoven; Anne uit de keuken, waar Rose voor mijn veertigste verjaardag in mei een taart voor me had laten bakken – ze kwamen allemaal afscheid nemen.

‘Zet hem op, meid. Geef ze van katoen. Morgen ben je vrij. Daar heb je recht op. Dat verdien je.’

Rose was de laatste die afscheid nam. Het voelde alsof mijn keel werd dichtgeknepen toen ze voor me stond. Wat er morgen ook zou gebeuren, of ik terug zou keren naar mijn cel of met Terry naar huis zou gaan, beide vooruitzichten vervulden me met angst.

‘Ik zal je heel erg missen, Ange,’ zei Rose huilend. ‘Ik weet niet wat ik zonder jou moet beginnen.’

‘Misschien kom ik niet meer terug,’ zei ik. ‘Maar wat er ook gebeurt, ik zal nooit vergeten wat je voor me hebt gedaan. Ik zal altijd je vriendin blijven, Rose, ik zal er altijd voor je zijn. Jij hebt me moed gegeven. Daar ben ik je zo dankbaar voor.’

Het klinkt misschien raar, maar ik vond het doodeng om haar te moeten achterlaten. Ze was binnen de muren van de gevangenis een soort tweede gezin voor me geworden, en ik vond het vreselijk dat ik haar misschien nooit meer zou zien, dat ik na het werk nooit meer lekker met haar zou kunnen kletsen, dat we nooit meer samen zouden gieren van het lachen wanneer we de draak staken met iets op tv.

‘Ik zal je zo missen, Ange.’ We omhelsden elkaar stevig.

‘Ik jou ook.’ Mijn stem klonk verstikt van verwarring en emoties. Mijn hoofd tolde. Was dit echt een afscheid voor altijd?

De volgende morgen schoof ik kort na half zeven het luikje van Roses celdeur open.‘Ik ga!’ riep ik.

Ze zat op haar bed te huilen.‘Je komt vrij. Je komt echt vrij,’ zei ze met een stem die haar elk moment in de steek kon laten.

Mijn hart deed pijn toen ik haar daar zo zag zitten. Ik vond het vreselijk dat ze zo’n verdriet had. ‘Dat weet ik niet, Rose,’ zei ik. ‘Dat weet ik gewoon niet.’

Ik deed mijn uiterste best om niet te huilen toen ik in de ontvangstruimte mijn tassen ophaalde en een bewaarster achter de balie me glimlachend aankeek.

‘De dag des oordeels,’ zei ze monter. ‘Wegwezen, jij, we willen je hier vandaag niet meer terugzien. We willen goed nieuws horen.’

‘Ik doe mijn best,’ zei ik met een zwak lachje. Mijn handboeien werden omgedaan en ik werd naar het busje geleid.

Tijdens de rit vroeg ik me verstijfd van angst af wat er zou gaan gebeuren. Laat de rechters alsjeblieft goed luisteren, dacht ik. Laat ik alsjeblieft mijn leven terugkrijgen. Als ik vanavond hier terug moet komen, ga ik dood. Dat kan ik niet.

‘Wil je een peuk?’ vroeg een bewaarster boven het gebrom van de motor uit.

Ik knikte.

‘Hier heb je er eentje van mij, hou je eigen sigaretten maar voor jezelf. Weet je, ik heb een goed gevoel over jouw zaak.’ Ze schoof de sigaret onder de deur door.

‘Ik wil alleen maar naar huis,’ zei ik terwijl ik hem snikkend opstak.

Het enige wat ik zeker wist, was dat ik het niet zou redden als ik die avond terug moest naar Bullwood Hall. Ik dacht niet aan vrijspraak, het was de gedachte aan vast blijven zitten die me doodsbang maakte.

Toen we enige tijd later bij de rechtbank aankwamen, hoorde ik een andere gevangene ‘Ik hoop dat je vrijkomt!’ roepen voordat ze werd weggeleid. De bewaarster die me boeide, zei: ‘Heel veel sterkte. Ik zal voor je duimen.’

Het leek wel alsof iedereen die dag geloofde dat ik vrij zou komen, maar ik wist dat de rechtbank al eerder een verkeerde beslissing had genomen. Dat kon heel gemakkelijk nog eens gebeuren.

Later die ochtend besloot Ward Platt zijn getuigenis en werd de laatste getuige à decharge, professor Robert Carpenter, opgeroepen. Carpenter was een expert op het gebied van medische statistiek en werkte op een hogeschool in Londen. Hij had de recentste cijfers op het gebied van wiegendood bestudeerd en verklaarde dat de kans dat ik mijn kinderen opzettelijk had gesmoord, zonder een enkel spoor achter te laten, ongeveer vijf procent was. Hij zou ook vertellen over een nog niet gepubliceerd onderzoek waaruit bleek dat kinderen als de mijne, die aan ademhalingsmoeilijkheden leden, een tien keer zo grote kans hadden om aan wiegendood te overlijden.

Ik wist dat hij een belangrijke getuige was, maar was even van mijn stuk gebracht toen ik een fragiele oude man met wit haar en een wandelstok naar de getuigenbank zag lopen.

Redt hij het wel, vroeg ik me af toen hij plaatsnam.

Opeens werd de stilte door een schril geluid verbroken.

‘Zou degene die zijn mobiele telefoon niet heeft uitgeschakeld dat alsnog willen doen?’ vroeg rechter Judge op strenge toon.

‘Zou u uw hoortoestel misschien even willen bijstellen, professor Carpenter?’ vroeg meneer Mansfield terwijl de oude man achter zijn oor begon te frunniken.

Het leek een eeuwigheid te duren voordat hij klaar was, en tegen die tijd was ik op van de zenuwen. Ik vroeg me af wat de rechters van hem zouden denken.

Zodra professor Carpenter het woord nam, verdween mijn twijfel als sneeuw voor de zon. Het was alsof er uit dat oude lijf een jonge, vitale man was gesprongen die de hele zaal in bezit had genomen. Professor Carpenter was grondig, dacht razendsnel na en had op elke vraag van meneer Mansfield of Dunkels een antwoord. Het hooggerechtshof is een plaats voor knappe koppen – vol boeken, precedenten en wetten waar geleerde geesten doorgaans een in wezen academische discussie over de wet voeren – maar professor Carpenter was er volledig op zijn plaats.

Hij zei tegen de rechters dat Jason en Matthew sowieso al een hoger risico op wiegendood hadden gelopen en dat ze waarschijnlijk ten gevolge van een allergie, een genetische afwijking of andere factoren nog veel gevoeliger waren geweest. Hij noemde de veronderstelling van professor Meadow dat de kans dat drie baby’s in een gezin aan wiegendood overlijden zo goed als onwaarschijnlijk is bovendien ‘bespottelijk’.

‘Een derde sterfgeval is zeldzaam, maar het komt voor,’ zei professor Carpenter. ‘En in de meeste gevallen gaat het dan om een natuurlijke dood.’

Het was duidelijk dat dit onderwerp hem aan het hart ging – een veel jonger iemand kon nog heel wat van zijn bezieling leren – en ik kon aan de manier van vragen stellen merken dat de rechters respect voor hem hadden. Ik kon de man alleen maar vol ontzag aanstaren.

Nog vijf minuten, dan is het middagpauze, dacht ik toen ik om vijf voor een op mijn horloge keek.

‘De zitting wordt geschorst,’ zei rechter Judge. Hij en zijn collega’s stonden op en verlieten de zaal.

‘Dat is best vreemd, hè?’ zei ik tegen de bewaarster toen we naar de gang liepen en ik een sigaret opstak.

‘Ja,’ zei ze,‘maar het was toch bijna middagpauze.’

Ik nam net een trekje toen de woorden ‘Allen opstaan!’ weer door de zaal klonken. Ik doofde snel mijn sigaret en liep terug naar mijn bank. Toen ik ging zitten, keek ik even naar de rechters. Het leek alsof de vrouw heel kort glimlachte. Opeens voelde ik me bloednerveus.

Toen rechter Judge het woord nam, was de spanning in de zaal te snijden. Ik probeerde iets aan de gezichten van Bill en meneer Mansfield af te lezen, maar ze staarden recht voor zich uit. Ik begreep niet wat er aan de hand was. Waarom namen we geen pauze?

Ondanks mijn verwarring dwong ik mezelf goed te luisteren. Ik hoorde de rechter zeggen dat er voortdurend nieuwe ontdekkingen op het gebied van zuigelingensterfte werden gedaan.

‘Telkens worden er weer nieuwe theorieën of bewijzen over de oorzaak van wiegendood naar voren gebracht,’ zei hij ernstig. ‘We weten alles wat er op dit moment bekend is, het onderzoek duurt nog steeds voort, en elke dag wordt er iets nieuws ontdekt.’

Ik hield mijn adem in en voelde dat ontzetting zich van me meester maakte. Wat bedoelde hij daarmee? Dat ze me niet zouden vrijlaten totdat ze zeker zouden weten dat ik Jason en Matthew niets had aangedaan?

Mijn hart bonsde hevig toen rechter Judge zei dat mijn hoger beroep de nodige vragen op het gebied van wiegendood had opgeroepen.

‘We zullen de manier waarop uitspraken in het algemeen tot stand komen dan ook moeten herzien,’ ging hij verder.

Angstvallig wachtte ik op wat zou volgen. Betekende dat dat we nog langer op een uitspraak moesten wachten?

‘Maar bij dit beroep gaat het uitsluitend om de veroordeling van mevrouw Cannings,’ vervolgde hij.

Mijn hart ging als een razende tekeer. De hele wereld leek stil te staan toen de rechter heel even zweeg en diep ademhaalde.

‘We zijn tot een duidelijke conclusie gekomen die geen verdere reflectie behoeft,’ zei hij, met een blik op de aanwezigen.‘Mevrouw Cannings is ten onrechte veroordeeld en wordt hierbij vrijgesproken.’

Mijn hand vloog naar mijn mond. Ik hoorde iemand ‘Ja!’ roepen, en toen schreeuwde een ander:‘Ze is vrij!’

Mensen klapten. Er klonk geroezemoes. De rechters stonden op om de zaal te verlaten. Journalisten haastten zich met gebogen hoofd naar buiten.

Wankelend kwam ik overeind en zei zonder geluid te maken ‘Dank u’ tegen de rechters, maar ik wist niet of ze dat nog zagen. Ik hoopte maar van wel, maar ze waren in een vlaag van rode toga’s verdwenen. Ik was vrij.

Verdwaasd en geschokt keek ik naar Terry. In mijn hoofd was slechts plaats voor één gedachte: laat me nu gaan.

Maar toen ik naar mijn familie en vrienden keek, die elkaar omhelsden, voelde ik niet meteen de opwinding en vreugde die zij ervoeren. Het was alsof een enorme ballon die ik sinds de dood van Matthew binnen in me had meegedragen en die steeds verder was opgerekt eindelijk was geknapt. In al die vier jaar had ik niet zo’n opluchting gevoeld als nu, nu ik de beklaagdenbank kon verlaten. Ik mocht naar huis, naar Terry en Jade.

‘Je moet terug naar je cel totdat al het papierwerk in orde is gemaakt,’ zei de bewaker.

‘Mag ik naar mijn man toe?’ vroeg ik.

‘Nee,’ klonk het antwoord toen ze me naar beneden leidden. ‘We kunnen je pas vrijlaten nadat de gevangenis officieel toestemming heeft gegeven.’

Mijn opluchting maakte meteen plaats voor paniek. Ze lieten me niet gaan. Ik snapte er niets van. Het vonnis was vernietigd, maar ik was nog altijd een gevangene.

Toen de deur van de cel achter me dichtviel, kon ik maar één ding denken: ik hoop dat ze me wel weer laten gaan.

Ik keek om me heen. Het was misschien raar, maar ik kon nog steeds niet geloven dat ik echt vrij was. Na al dat wachten leek het wel alsof ik het gewoon niet kon bevatten.

Toen een bewaker me mijn middageten kwam brengen, keek hij me lachend aan.‘Gefeliciteerd. Het is mooi als het recht zegeviert.’

‘Bedankt,’ zei ik.‘Maar mag ik er nu uit?’

‘Nee,’ zei hij. De moed zonk me in de schoenen. ‘We moeten aan je veiligheid denken. Er worden voortdurend gevangenen heen en weer gebracht.’

Verbijsterd keek ik hem aan. Een uur geleden was ik ook zo’n gevangene geweest, veroordeeld wegens moord, en nu mocht ik er vanwege mijn eigen veiligheid niet uit? Wat een waanzin.

Een paar minuten later brachten ze me naar een kleine kamer waar Bill, Jacqui en Jo Briggs op me zaten te wachten. Ik kon amper een woord uitbrengen toen ik hen zag.

‘Het is gelukt.’ Bill omhelsde me.‘Het was hard werken, maar we hadden gezegd dat het ons zou lukken. Ik had het je beloofd.’

‘Ik kan het gewoon niet geloven,’ zei ik.‘Dankjewel.’

Ik ging zitten en keek hen ontroerd aan. Ze hadden me geen moment in de steek gelaten. Ik wist niet hoe ik moest zeggen hoeveel dat voor me betekende.

‘Zullen we het met een borrel gaan vieren?’ stelde Jo lachend voor.

Ik schaamde me bijna toen ik moest bekennen dat ik niet mee kon omdat ik beloofd had eerst een interview te geven. Dat leken ze helemaal niet erg te vinden, maar ik voelde me toen zo ondankbaar. Dat voel ik me nog steeds een beetje. Ik vond het heel erg moeilijk om de mensen die zo hun best voor me hadden gedaan te vertellen dat ik er niet bij kon zijn.

‘Waar is de reus?’ vroeg ik.

Meneer Mansfield kwam net binnen.‘Hoe gaat het?’

‘Dat weet ik niet,’ antwoordde ik.‘Ik ben geschrokken.’

‘We hebben in elk geval resultaat geboekt, mevrouw Cannings,’ zei hij glimlachend.‘De media staan te trappelen om commentaar, dus misschien is het verstandig om alvast even iets op te schrijven.’

‘Dat zal ik doen,’ zei ik tegen hem. Een paar minuten later werd ik teruggebracht naar mijn cel.

Een bewaker gaf me pen en papier. Ik probeerde te bedenken wat ik wilde zeggen, maar ik kon het nog steeds niet bevatten. Een opluchting als deze had ik nog nooit gevoeld. Ik voelde me volledig overdonderd door wat er was gebeurd en wilde eigenlijk alleen maar Terry zien.

Het leek wel alsof ik daar een eeuwigheid heb zitten wachten, maar ten slotte kwam iemand me halen met de mededeling dat er nog een paar kleine dingen moesten worden geregeld.

Ze brachten me naar een groot kantoor waar een kerstboom en allerlei versieringen aan de muur duidelijk maakten dat het grote feest niet meer lang op zich zou laten wachten. Aan de wand hing een enorm bord waarop alle zalen en zaken waren vermeld. Ik keek op en zag mijn naam bovenaan staan. DT9868 CANNINGS. Ernaast stond één woord: VRIJGESPROKEN.

Dat ben ik, dacht ik. Het is echt waar.

Nu ik dat woord voor het eerst zwart op wit zag, besefte ik eindelijk dat ik vrij was. De wereld wist dat ik onschuldig was, dat ik mijn zoontjes niet had gedood.

‘Goed zo. Hoe voel je je?’ vroeg een bewaker die door een stapel papieren bladerde. ‘Je moet even voor je bezittingen tekenen. En je hebt recht op negenenvijftig pond.’

Ik keek hem niet-begrijpend aan. Ik had zo lang geen geld meer gehad dat het er vreemd uitzag.

‘Dat krijgt iedereen die wordt vrijgelaten,’ legde hij uit. ‘Dat moet je eerste onkosten dekken.’

Ik dacht aan de meiden in Eastwood Park: aan de drugs, zonder vrienden of familie, in het bezit van een strafblad. Hoever zouden zij komen met dat bedrag?

‘O,’ zei de man, terwijl hij een ander vel pakte.‘Je hebt recht op meer. Er staat nog geld op je spaarrekening van de gevangenis.’

Hij gaf me 110 pond. Ik bedankte iedereen, pakte mijn tassen met mijn spullen en liep de gang in, waar Terry met twee journalisten van de Daily Mail stond te wachten.

We liepen bevend en huilend naar elkaar toe en klampten ons bijna wanhopig aan elkaar vast.

‘Het is voorbij, Terry,’ zei ik snikkend.‘Het is over. Ik ben terug.’

Hij keek me in tranen aan, bijna niet in staat iets uit te brengen. ‘Je bent vrij,’ fluisterde hij.

Ik kon gewoon niet geloven dat hij weer voor me stond. Eindelijk konden we elkaar weer zo lang als we wilden omhelzen, zonder dat een bewaarster ingreep.

We werden naar een kamertje gebracht, en ook daar hielden we elkaar weer een eeuwigheid vast.

Ik moet wel toegeven dat ik zelfs op een uiterst emotioneel moment als dat aan praktische dingen dacht. Hij is aangekomen, dacht ik toen ik mijn man voor het eerst in twintig maanden weer vastpakte.

Mijn vader kwam binnen en we lieten elkaar los.

‘Nou,Angela,’ zei hij met zijn zangerige Ierse accent,‘ik zei toch al dat het ons zou lukken?’

‘Ja, pap, dat is zo.’ Ik sloeg mijn armen om hem heen. De anderen kwamen binnen: mijn moeder en Brian, Tina, Andrew, Claire en Kevin, Roland Revell, Gill en Terry en de ouders van Gill. Stephen kwam huilend aangelopen, met Kellie naast hem.

‘Hier, meid.’ Ze stak me een klein waterflesje toe. ‘Er zit cognac in. Dat kun je vast wel gebruiken.’

Ik kan me bijna niets meer herinneren van die eerste minuten met de mensen van wie ik hield. Eindelijk kon ik hen weer omhelzen en aanraken, met hen praten, een lach op hun gezicht tevoorschijn toveren. Er werd gehuild, er werd veel gelachen, en ik stond ermiddenin, niet in staat te geloven dat het eindelijk zover was.

Een paar minuten later kwam een van de journalisten van de Daily Mail binnen. Hij vertelde dat ze wilden dat ik buiten op The Strand, voor het gerechtsgebouw, een eerste commentaar zou geven. Hij meldde ook dat er iemand was die op ons zou passen. Ik stond helemaal versteld. Had iedereen echt zoveel belangstelling voor mij?

Onze voetstappen weerklonken op de prachtige betegelde vloer van de grote entreehal van het hooggerechtshof toen we naar de reusachtige houten deuren liepen. Nadat we langs de bewaking waren gelopen, kwam ik buiten in de stenen portiek verbijsterd tot stilstand. Voor het gebouw hadden zich zo te zien honderden journalisten en fotografen verzameld.

‘O, god,’ zei ik. Ik bleef doodstil staan.

Ik zag camera’s, microfoons, ik zag mannen op laddertjes en fotografen en journalisten met taperecorders die vochten om een plekje of met een notitieblok in de aanslag stonden. De menigte leek zich dik een paar meter ver en zeker tien meter breed voor de rechtbank uit te strekken. En ze stonden allemaal te wachten op mij.

Terry gaf me een geruststellend kneepje in mijn hand. De journalist van de Daily Mail zei tegen me: ‘Zeg wat je te zeggen hebt, en daarna gaan we. Maak je geen zorgen. Wij zorgen wel voor jullie.’

Bevend liep ik verder naar voren, zodat ik naast Terry in het grijze licht van de wintermorgen stond, met mijn familie en advocaten achter me. Opeens zag ik een felle lichtflits toen honderden fotograferen afdrukten en ‘Angela, hier! Hier!’ riepen in de hoop dat ik recht in hun lens zou kijken. Het enige wat ik hoorde, was het lawaai van het verkeer op de straat achter hen. Ik was de geluiden van de buitenwereld helemaal ontwend.

Ik voelde mijn knieën knikken toen ik mijn vel papier openvouwde en met trillende stem begon te lezen. De journalisten dromden dichter om me heen en probeerden elk woord te registreren. Aan mijn voeten hurkten mensen met uitgestoken microfoons neer.

‘Op 12 november 1999 hebben we ons dierbare zoontje Matthew verloren, nadat we al eerder afscheid hadden moeten nemen van onze geliefde Gemma en Jason,’ zei ik. ‘We dachten dat we al genoeg verdriet hadden beleefd, maar nee, er volgde een politieonderzoek, een rechtszaak en toen een veroordeling. De afgelopen vier jaar zijn een hel voor mij en mijn gezin geweest, maar vandaag heeft het recht eindelijk kunnen zegevieren en is aangetoond dat ik onschuldig ben. Ik zou graag aandacht willen vragen voor twee heel bijzondere mensen in mijn leven. De eerste is mijn man Terry, die me altijd heeft gesteund en in mijn onschuld geloofde. Hij is mijn steun en toeverlaat. De tweede is mijn dochter Jade, die me de afgelopen vier jaar de moed heeft gegeven om door te gaan.’ Ik keek op.

‘Hoe voel je je, Angela?’ riep iemand.

‘Heb je ooit de hoop laten varen?’ wilde een ander weten.

‘Wat ga je nu als eerste doen?’ vroeg een derde.

‘Gewoon naar huis en moeder spelen,’ zei ik.

De ene na de andere vraag werd op ons afgevuurd, maar we draaiden ons om en liepen terug naar binnen om afscheid van vrienden en familie te nemen. Weer vond ik het heel jammer dat ik het niet samen met hen kon gaan vieren.

Daarna werden we door een zijdeur mee naar buiten genomen, waar een auto op ons stond te wachten.Volgens de afspraak met de Daily Mail moesten we een paar dagen met hen doorbrengen en zou ik mijn hele verhaal vertellen. Als dat was gedaan, kon ik eindelijk naar huis. Angela Levin, de journaliste die het interview zou afnemen en die ook met me had gecorrespondeerd toen ik in de gevangenis zat, kwam bij Terry en mij in de auto zitten.

‘Dag,’ groette ze ons glimlachend.

Ik kon amper bevatten wat ik onderweg zag: andere auto’s, mensen op straat, winkels... Het echte leven was opeens weer zo dichtbij.

Iemand gaf me een mobiele telefoon. Ik pakte het voorwerp aan. Er was één persoon die ik nog niet had gesproken, maar met wie ik dolgraag wilde praten. Ik belde naar het huis van Terry’s ouders, maar tot mijn grote ergernis nam er niemand op.

‘Probeer het over tien minuten nog eens, dan is ze wel thuis uit school,’ zei Terry.‘Mijn vader en moeder zijn haar nu vast aan het ophalen.’

De tijd leek vooruit te kruipen. Even later probeerde Terry het nog eens. ‘Dag lieverd,’ zei hij lachend. ‘Mama komt weer thuis. Er is hier iemand die heel graag even met je wil praten.’

Met een trillende hand pakte ik de telefoon aan. ‘Dag schat,’ zei ik, ‘met mama. Ik ben vandaag naar het grote gebouw geweest en daar zeiden ze dat ik weer thuis mag komen.’

Opeens begon Jade aan de andere kant van de lijn luidkeels te roepen. ‘Ze is vrij, ze is vrij, ze komt naar huis, naar mij,’ zong ze.

Het geluid van haar stem deed mijn laatste restje ongeloof verdwijnen. Het was echt waar. Ik ging naar huis, naar mijn dochter. Ik was vrij.