15

 

 

Het was al donker toen we bij een klein huisje op het platteland in de West Midlands aankwamen. Hier zouden we twee dagen blijven voor het interview met de Daily Mail. Ik zag dat er aan de andere kant van de oprit nog meer huisjes stonden, evenals een groter huis waarin zich, zo ontdekte ik later, een eetkamer voor gasten bevond.

Terry en ik hadden het huisje voor onszelf. Er was een knusse woonkamer met een open haard, en een wenteltrap leidde naar een verdieping met twee slaapkamers. Een paar treden voerden naar een eetkamer met een aangrenzende keuken.

Het was erg leuk, maar raar. Het was vijf uur geleden dat de rechters me hadden vrijgesproken, maar ik kon het nog steeds niet bevatten. Onderweg naar het huis hadden we bij een tankstation een broodje gehaald, en dat was een van de vreemdste ervaringen van mijn leven gebleken. Nu ik weer terug was in de buitenwereld ontdekte ik hoe snel je aan de regels in een instelling gewend kunt raken. Ik had naar al het eten en drinken staan staren dat je daar kon kopen en was gewoon in de war geraakt. Welke smaak frisdrank moest ik nemen? Welk broodje? De lampen waren zo fel, de kleuren waren zo schreeuwend, de geluiden zo hard. Alles leek overdreven, en ik kon gewoon niet geloven hoe duur het was. Drie pond vijftig, zei het prijsje op mijn broodje. Ik was gewend aan twaalf pond per week verdienen.

‘Kijk eens hoe duur dat allemaal is, Ter,’ zei ik toen we waren gaan zitten.

Ik was me tijdens het eten van mijn broodje heel erg bewust van de mensen om me heen. Voor hen was het een doodgewone dag, maar ik was zojuist vrijgesproken van moord. Zou ik ooit weer net als zij worden? Maar toen ik naar mijn kopje en mijn bordje keek, besefte ik dat het niet lang meer zou duren voordat de gewoonste dingen me niet meer zouden opvallen.

In het huisje had ik de neiging om mezelf te knijpen toen ik de wasmachine en de kerstboom zag en tapijt onder mijn voeten voelde. Ik vond alles even mooi; het was alsof ik een filmset vol kleur en licht had betreden. Ik voelde me net een buitenaards wezen, maar bij elke stap die ik zette – op het tankstation; in het huisje; toen ik later met Terry aan tafel ging zitten, mijn servet openvouwde en mijn eerste glas wijn in twintig maanden dronk – voelde ik me steeds meer deel van het echte leven worden.

Dit moet wel waar zijn, dacht ik toen ik Terry de lamsschotel zag opscheppen. Ik ben echt vrij. Dit is geen droom.

Ik was alleen niet opgewonden of buiten zinnen van vreugde. Het enige wat ik voelde, was opluchting: omdat ik eindelijk weer bij Terry was, dat ik morgen Jade weer zou zien en dat we over een paar dagen eindelijk weer thuis zouden zijn. Jade was die avond nog niet bij ons omdat we niet zeker hadden geweten of ik die dag al vrij zou komen, maar ze zou de volgende dag naar ons toe komen. Ik voelde me niet helemaal op mijn gemak omdat ik nu door vreemden in plaats van door mijn eigen familie werd omringd, maar het team van de Daily Mail hield voldoende rekening met ons en gaf ons de tijd om met elkaar alleen te zijn. Ik hield mezelf echter voor dat het alleen maar voordelig voor ons was om het interview te geven.

‘Toen de rechter het woord nam, had ik geen idee dat ik zou worden vrijgelaten. Ik besefte niet wat er gebeurde,’ zei ik tegen Terry.‘Ik kan het nog steeds niet geloven.’

‘Ik heb er geen moment aan getwijfeld,’ zei hij. ‘De mensen die het konden weten, waren er zo zeker van dat je zou worden vrijgesproken dat ik er heel wat om durfde te verwedden dat dat ook zou gebeuren.’

‘Maar ik bleef maar denken dat iemand opeens zou zeggen dat het allemaal een vergissing was en dat ik terug moest naar Bullwood Hall.’

‘Ik niet,’ zei Terry. ‘Het is nu voorbij. Je hoeft nooit meer terug. We hebben het gered, Ange, en ik had nooit gedacht dat het zo snel zou gaan. Ik dacht dat het nog jaren zou duren voordat we je weer zouden zien. Er zijn nu geen maatschappelijk werkers, bewaarders, advocaten, politieagenten of wat dan ook meer die ons vertellen wat we moeten doen. We hebben het gered.’

Ik keek Terry aan en voelde iets van de spanning uit mijn lijf wegebben. Hij had gelijk. We hadden het gered. Alle twijfels die ik in de gevangenis had gehad, waren ongegrond. We waren zo sterk dat we ons er wel doorheen zouden slaan.

‘Godzijdank voor die rechters,’ zei ik tegen hem.‘Ik ben zo blij dat we weer bij elkaar zijn. De gedachte hieraan heeft me op de been gehouden.’

Later liepen we via de wenteltrap naar boven en ontdekten elkaar daar opnieuw. Het voelde vreemd na zo’n lange tijd, maar ik voelde me meteen weer met Terry verbonden en wist dat voor hem hetzelfde gold. Ik dacht terug aan de laatste avond die we voor het proces met elkaar hadden doorgebracht. Toen hadden we twijfels en angst gevoeld, maar nu voelden we zekerheid en hoop. Ik was vrij. Ze hadden ons niet kapot gekregen.

Toen ik de volgende morgen wakker werd, wilde ik Jade zo graag zien dat het bijna pijn deed. Terry en ik hadden een heerlijke nacht achter de rug, maar nu was het alsof we een belangrijk element misten. Elke keer wanneer de telefoon ging, sprong ik op omdat Steve Grant, die haar hierheen zou brengen, voortdurend belde om te zeggen hoe lang het nog zou duren.

De komst van de kranten leidde me heel even af. Ik kon gewoon niet geloven dat mijn verhaal zoveel aandacht had getrokken. Elke krant schreef erover, op de voorpagina of vlak daarna, en de ene kop was nog opvallender dan de andere. VAN MOORD BESCHULDIGDE MOEDER VRIJ, kopte de Daily Telegraph, en de Daily Mirror schreef: DAG SCHAT, VAN DE MENSEN IN HET GROTE GEBOUW MAG IK NAAR HUIS. In sommige artikelen werd ingegaan op de vraag of zaken als deze zich nog eens zouden voordoen. Ook kwam duidelijk naar voren dat de bewijzen van professor Meadow nu al binnen één jaar in drie zaken onderuit waren gehaald.

‘Ik kan het gewoon niet geloven, Terry,’ zei ik toen we naar de kranten keken.

‘Dat zeg ik de hele tijd al tegen je, Ange,’ antwoordde hij.‘Het ligt allemaal achter je. De kranten en de tv hebben ons alleen maar gesteund. Ze zijn geweldig geweest, kijk toch eens. Dat probeerde ik je al te vertellen toen je nog vastzat, maar daar kon je het gewoon nog niet zien. Het is enorm. Jouw zaak is enorm.’

Ik keek hem aan, niet in staat het allemaal te bevatten. Het leek gewoon zo vreemd dat ik, Angela Cannings, een moeder uit Salisbury, het hart van deze wervelstorm vormde. In de gevangenis was dit me allemaal ontgaan, en het zou nog een hele tijd duren voordat ik zou beseffen hoeveel aandacht mijn zaak had getrokken.

Met bonzend hart keek ik uit het raam toen er een auto kwam aangereden.

‘Dat is Steve. Ze zijn er.’ Mijn stem stierf weg en ik kon amper ademhalen toen ik naar de deur liep. Maar op dat moment kwam er een nare gedachte bij me op. Is er ook iemand van maatschappelijk werk bij, vroeg ik me af. Ik onderdrukte de neiging om over mijn schouder te kijken.

Na vier lange jaren kon ik amper geloven dat Jade en ik bij elkaar konden zijn zonder dat iemand ons in de gaten hield. Misschien was dat nog wel vreemder dan met een derde erbij. Ik kon gewoon niet geloven dat we nu eindelijk van het toezicht af waren en koesterde de irrationele angst dat ze ons nooit met rust zouden laten en ons altijd zouden blijven observeren.

Opeens vloog de deur open en stormde Jade naar binnen, een en al blond haar en gelach.

‘Mama! Mama!’ Ze sloeg haar armen om me heen.

Ik voelde me zo gelukkig toen ik haar in mijn armen nam en haar stevig tegen me aan drukte. Weer voelde ik een enorme opluchting. Het was waar. Ik was vrij, ik had mijn dochter weer terug. Dit was het laatste stukje van de puzzel die mijn geluk compleet maakte. We waren samen, zonder dat er een maatschappelijk werker bij was, zonder dat een bewaarster keek of we geen regels overtraden. Sinds de dag van Matthews dood had ik aan één stuk door op dit moment gewacht, en nu was het zover. Eindelijk was ze weer van mij.

‘Ik kom weer thuis en ga nooit meer weg, Jade,’ zei ik tegen haar. Ik draaide haar om, zodat ik haar van alle kanten kon bekijken. Daarna liep ze naar Terry om hem een zoen te geven. Mijn ogen namen alles van haar in zich op: haar haar, haar blauwe ogen, de voortanden die ze aan het wisselen was, het mooie roze T-shirt dat ze droeg. Ik kon gewoon niet geloven dat ze er echt was.

‘Mag ik even rondkijken, mama?’ vroeg ze.

Ik knikte glimlachend. Dit was de Jade die ik kende, nieuwsgierig als altijd.

Ze wilde alleen via de trap naar boven gaan, met mij achter haar aan, maar toen we langzaam naar boven liepen, stak ze haar hand een paar keer naar me uit omdat ze bijna struikelde, en vroeg zachtjes:‘Mama?’

‘Het is goed, lieverd,’ zei ik tegen haar. ‘Ik ben vlak achter je. Als je valt, vang ik je op.’

We wisten dat er thuis een hele meute mensen op ons stond te wachten en besloten daarom in het weekend na het interview met de Daily Mail naar Penny en Andrew te gaan. Terry wilde me graag aan hen voorstellen, en ik wilde ze graag leren kennen. Het liefst wil ik de wachtende pers, het gebel aan de deur, de eindeloze telefoontjes en de echte wereld zoveel mogelijk vermijden. Ik was nog steeds bezig me aan te passen. Diep in mijn hart was ik ook een beetje bezorgd. Ik wist nog steeds niet wie die vrouw was die zo’n goede vriendin van Terry en Jade was geworden.

Vanaf het allereerste moment dat ik Penny zag, wist ik dat we goede vriendinnen zouden worden. Ze was klein, had een brede, aanstekelijke lach, praatte aan een stuk door, rookte als een schoorsteen en bruiste van de energie.

‘Daar ben je dan,’ zei ze toen we elkaar voor het eerst zagen. ‘Je hebt het gered. Goed gedaan.’

Al mijn twijfels verdwenen toen we gingen zitten en met elkaar aan de praat raakten. Penny en Andrew waren allebei zo aardig en gastvrij dat ik hen meteen mocht. Tegen de tijd dat we terug moesten naar ons eigen huis had ik het gevoel dat we vrienden voor het leven waren geworden.

Zenuwachtig reden we door de vertrouwde straten naar Waters Road. We zouden maar een paar uur blijven; morgen zouden we op vakantie gaan. Ik wist dat ik bij terugkeer zou moeten wennen aan een huis waarin ik nooit echt had gewoond: Terry en Jade waren hier na mijn arrestatie pas ingetrokken. Het was het huis waar ik slechts een paar uur per week had gedaan alsof ik moeder was.

We deden bij binnenkomst zo min mogelijk lampen aan. Ik weet nog goed dat ik het eerst verbaasd naar de woonkamer keek, die veel kleiner was dan ik me kon herinneren.

‘Ik heb laminaat gelegd.Vind je het wat?’ Terry wees naar de vloer.

‘Ja, hoor,’ zei ik onzeker. Ik liep naar de keukendeur, in de verwachting dat Cindy me elk moment kon begroeten.

Maar toen drong tot me door dat dat nooit meer zou gebeuren. Ik liep naar de tuindeuren en zag het kruis achter in de tuin, waar Terry haar had begraven.

Ze is er niet meer, Ange, zei ik tegen mezelf. Ik voelde het verdriet in me opwellen. De gevangenis had me van zoveel beroofd, zelfs soms van het vermogen om te voelen, en pas nu ik door het raam naar haar graf keek, wist ik dat Cindy er niet meer was. Ik dacht dat ik blij zou zijn omdat ik weer thuis was, maar nu wilde ik alleen maar huilen. Ik kon me geen leven zonder haar voorstellen. Haar afwezigheid was voelbaar. Pas nu besefte ik dat ik was teruggekeerd naar een ander leven dan dat ik had achtergelaten.

Ik liep naar de keuken en zag mijn vertrouwde spulletjes: de wasmachine, de strijkplank, de fluitketel. Het viel me op dat alles zo schoon was. Terry had voor Matthews dood misschien een paar keer in zijn leven gekookt, maar zijn huis zag er nu uit als om door een ringetje te halen.

Hij is een echte huisvrouw geworden, dacht ik. Dat ik dat nog mag meemaken.

Wie een tijdje in een instelling als een gevangenis heeft gezeten, moet zich aanpassen aan tientallen kleine dingetjes. Op talloze zaken kun je je voorbereiden, maar op heel veel andere niet: het gillende geluid van de fluitketel, het zachte tapijt onder je voeten of de kilte van een metalen vork na maandenlang met plastic bestek te hebben gegeten. Toen ik naar onze koffers keek, besefte ik dat ik nóg ergens aan moest wennen: kleren. Ik deed mijn uiterste best, maar kon me niet meer herinneren welke kleren ik had.

Het was zo lang geleden dat al mijn spullen hun vaste plek hadden gehad. Ik had mijn leven tussen verschillende adressen moeten verdelen, zodat er wat in Waters Road, wat bij mijn moeder en wat bij Claire lag. Het voelde vreemd dat ik nu niet eens wist wat voor kleren ik had. Uiteindelijk kwamen de korte broeken, de T-shirts, het ondergoed en de toiletartikelen die ik voor mezelf had ingepakt uit mijn tassen met gevangeniskleren. Van mijn vorige leven nam ik slechts een badpak, een sarong en een paar topjes mee.

Toen ik de laden opende, op zoek naar mijn spullen, merkte ik dat Jades kleren overal verspreid lagen. Ik wist dat ze op haar kleine kamer maar een piepkleine kast had, maar toch verbaasde het me dat zoveel van haar kleren tussen de onze lagen. Jurken hingen half aan hangertjes, poppen slingerden over de grond, haar T-shirts lagen over mijn schoenen. Haar kleren, vies en schoon, lagen overal. Terry had me verteld dat hij altijd moeite had gehad om haar kleren te vinden en ik wist dat ze haar eigen spullen opruimde, maar dit was bespottelijk.

Dat regelen we wel als we weer terug zijn, dacht ik.

Aan de ene kant vond ik het fijn om in te pakken, om iets voor Terry en Jade te doen en zo de rol van moeder en echtgenote weer op me te nemen, maar ik merkte ook dat ik er heel erg gespannen door werd.

‘Ik moet nog zoveel doen,’ zei ik toen Terry binnenkwam. ‘We gaan om drie uur vannacht al weg, maar ik moet dit allemaal nog uitzoeken.’

Terry keek me aan. ‘Luister eens, Ange,’ zei hij kil. ‘Toen jij vastzat, ben ik vier keer met Jade op vakantie geweest. Ik weet wat ik moet doen. Ik wil het best aan jou overlaten, maar ik kan het net zo goed.’

Meteen voelde ik me van streek. Waarom deed hij zo? Ik wilde iets gewoons doen, ik wilde weer moeder en vrouw zijn. Voordat ik weg was gegaan, had hij nog nooit een koffer aangeraakt, maar nu kon ik het weer voor hem doen.Vond hij dat dan niet fijn?

Ik ging in de ligstoel zitten en probeerde mezelf niet meer in mijn arm te knijpen. Als ik de afgelopen dagen elke keer aan die neiging zou hebben toegegeven, had ik nu bont en blauw gezien. We zaten op Tenerife, de hemel was blauw, het weer was lekker en Terry en Jade lagen in het zwembad. Het had de volmaakte vakantie moeten zijn, maar ik voelde me vreemd. Een week eerder had ik nog in de cel gezeten, en ik kon nog steeds niet geloven dat er in zo’n korte tijd zoveel was veranderd. Ik moest telkens aan Bullwood Hall denken en vroeg me af hoe het met Rose was. Ik had haar via een bewaker bij het hooggerechtshof een berichtje gestuurd, maar had haar niet meer persoonlijk gesproken. Ik bleef maar aan haar en aan de gevangenis denken.

‘Kom er ook in, mama,’ gilde Jade. Ze sprong op uit het water en greep Terry’s rug vast.

Ik verbaasde me nog steeds over de veranderingen in haar. Ze was heel anders dan het kleine meisje dat ik van vroeger kende. Ergens had ik gedacht hetzelfde meisje aan te treffen als de driejarige van wie ik op de dag van Matthews dood was gescheiden. Maar Jade was nu bijna acht en heel anders dan het kind dat ik had achtergelaten. Een jaar in het leven van een kind is als tien jaar voor een volwassene, en pas nu besefte ik hoeveel ik van haar had gemist.

‘Nee, lieverd,’ riep ik terug.‘Mama blijft lekker zitten. Ik kijk wel naar jou en papa.’

‘Goed!’ riep ze. Ze dook weer het turkooizen water in.

Ik glimlachte, maar vanbinnen voelde ik me ongemakkelijk en durfde ik me eigenlijk niet goed bij Terry en Jade te voegen. Iets hield me tegen. Vroeger zou ik gewoon in mijn bikini gaan liggen zonnen, maar nu verstopte ik me in een badpak en een sarong. Ik voelde me heel erg opgelaten; ik was bleek, en ook gespierd omdat ik in de gymzaal van de gevangenis had getraind, en met mijn gevoelens was het al niet veel beter gesteld. Alles hier was even mooi – het hotel, het strand, de zon – maar ik voelde me zenuwachtig, alsof ik in een oogwenk van een arm meisje in een prinses was veranderd. Ik was niet voorbereid geweest op mijn veroordeling, maar net zomin op mijn vrijlating. Me aanpassen aan het leven in de echte wereld was veel moeilijker dan ik ooit had kunnen denken. Het was vreemd om bijna twee jaar lang met heel je hart te wensen dat je ergens anders zou kunnen zijn en dan, als je er eenmaal bent, te ontdekken dat je daar eigenlijk helemaal niet past.

Aan het einde van de vakantie voelde ik me bijna eenzaam. Ik had nooit gedacht me zo te voelen als ik weer bij Terry en Jade zou zijn. Terry en ik praatten zoals altijd veel met elkaar, maar hij leek teruggetrokken en niet op zijn gemak. Ik schrok ook erg toen ik merkte dat hij elke avond dronk. Kort na onze aankomst had Jade een aankondiging voor een kinderdisco gezien, en ik had gezegd dat we daar heen zouden gaan. Terry had echter laten weten dat hij niet mee wilde.

‘We kunnen toch allemaal samen gaan?’ vroeg ik terwijl Jade iets leuks aantrok.

‘Nee, ik blijf wel hier,’ zei hij. ‘Gaan jullie maar, dan ga ik wel tv-kijken. Ik heb vier jaar lang op haar gelet, nu is het jouw beurt, Ange.’

Toen we weggingen, had hij zijn eerste cognacje al in de hand. De avonden daarna verliepen net zo: Terry bleef op de kamer, Jade en ik gingen samen uit. Dat deed me pijn. Ik dacht dat we samen op vakantie zouden gaan, maar nu wilde hij niet eens bij ons zijn.

Jade was ook veranderd. Het verbaasde me dat ze zich altijd zo netjes aankleedde en haar haar altijd keurig zat. Voor een meisje van zeven zag ze er heel verzorgd uit. Ze was zo onafhankelijk, en het deed pijn te beseffen dat ze me voor de praktische dingen niet meer nodig had. Maar ik ontdekte ook dat haar volwassen manier van doen in tegenspraak was met bepaalde kinderlijke eigenschappen. Ze wilde elke avond bij ons in bed kruipen en viel met een fopspeen in haar mond in slaap.

‘Waarom heeft ze een speen?’ vroeg ik aan Terry.

‘Daar begon ze mee toen jij naar de gevangenis moest,’ zei hij.‘Ze wilde er eerst een voor haar poppen, maar toen ook eentje voor haarzelf. Ze is er zo aan gewend geraakt dat ze zonder niet meer kan slapen. Het is een troost voor haar.’

Ik zei er verder niets over. Er waren nieuwe regels in huis ontstaan omdat hij het zo’n tijd in zijn eentje had moeten zien te rooien. Ik besloot een oplossing voor de speen en Terry’s drankzucht te zoeken als we weer thuis zouden zijn.

Als alles weer normaal is, komt het wel weer goed, zei ik tegen mezelf. Terry is gewoon van slag, net als ik. We moeten weer even aan elkaar wennen. Uiteindelijk komt het allemaal wel goed. We zijn weer bij elkaar. Daar gaat het om.

We kwamen in de vroege uurtjes van 23december weer thuis.

‘Kijk eens naar al die cadeautjes, mama,’ zei Jade met grote ogen zodra we het licht hadden aangedaan.

Onder een schitterende boom in de hoek van de kamer lag een stapel cadeaus. Aan het plafond hingen allerlei versieringen en een spandoek met WELKOM THUIS. In de keuken vonden we alles wat we voor onze eerste kerst samen nodig hadden: een kalkoen, ham, groenten en chocolade.

Zonder dat we het wisten, hadden mijn vader, Claire, Tina en Steve Grant tijdens onze vakantie van alles voor ons geregeld.

‘O!’ Ik was stomverbaasd en voelde me ontzettend ankbaar. ‘Dit is niet te geloven. Ze hebben van alles voor ons gekocht.’

Terry keek niet blij.‘Nou, nu jij weer uit de gevangenis bent, weten ze de weg hierheen ineens weer wel te vinden,’ mompelde hij toen hij naar de keuken liep.

Ik keek hem verwonderd aan. Schuldgevoel welde in me op. Ik begreep niet waarom hij boos was. Ik was me er heel erg van bewust dat ik iedereen sinds mijn vrijlating alleen maar even heel snel gedag had kunnen zeggen omdat het interview al mijn aandacht opeiste. Ze wisten natuurlijk dat we onze afspraken moesten nakomen en geen nee konden zeggen, en dat we onze kant van het verhaal wilden vertellen, maar het voelde wel vreemd.

Het was fijn dat we nu alles voor de kerst in huis hadden, maar ik had gemengde gevoelens over de feestdagen. Ik was nu twee weken vrij, maar voelde me nog steeds niet buiten zinnen van vreugde, ik voelde nog steeds niet de opwinding waarop ik had gerekend. Ik voelde me vooral opgelucht en maakte me nu zorgen omdat we na de vakantie weer een paar dagen kregen die verplicht ‘leuk’ moesten zijn. We waren nog steeds als een stel kuikens die pas uit het ei waren gekropen en heel erg aan elkaar moesten wennen. Ik wilde gewoon weer een normaal, saai, alledaags leven, maar probeerde daar nu even niet aan te denken. Het was kerst, en daar kon ik niets aan veranderen.

Die dag kreeg ik meer bloemen dan ik ooit eerder in mijn leven had mogen ontvangen. Al onze vazen zaten overvol. Er waren twee pakketten vol lekkers bezorgd. De ene, een mand vol wijn, kaas, bonbons en delicatessen, kwam van Richard Branson, die me wederom versteld deed staan omdat hij zo vrijgevig was. Philip Schofield en Fern Britton, die een ontbijtshow voor ITV presenteerden, stuurden een champagnefles vol bonbons. Het was fijn dat zelfs mensen met een druk leven nog tijd hadden om aan me te denken.

Er lagen ook meer dan honderd brieven op ons te wachten, en toen Terry en ik later die dag de post doornamen, ontdekte ik dat zelfs onbekenden de moeite hadden genomen om me te schrijven. Op sommige enveloppen stond niet meer dan ‘Angela Cannings, Salisbury’, maar toch hadden die gelukwensen ons bereikt. Ik voelde me overweldigd. Vanaf het moment van mijn veroordeling was ik er zeker van geweest dat iedereen tegen me was, en mijn vrijspraak had niets aan dat gevoel kunnen veranderen. Maar naarmate ik steeds meer brieven las, voelde ik me steeds opgeluchter omdat zoveel mensen in mijn onschuld hadden geloofd. Elk volgend woord van een vreemde gaf me weer een beetje meer zelfvertrouwen. Misschien zou ik op een dag toch het etiket kwijtraken dat op me was geplakt.

Ik pakte een bruine envelop en wilde die openmaken, maar Terry zei: ‘Niet doen, Ange. Maak die maar niet open.’

‘Waarom niet?’ vroeg ik.

‘Omdat die niet aardig is,’ zei hij.‘Die wil je niet lezen. Laat maar.’

Ik luisterde niet naar hem en scheurde de envelop open. Erin zat een vel papier, dat ik zonder iets te zeggen openvouwde.

‘We krijgen je nog wel, babymoordenaar,’ stond er.

Mijn hart begon als een razende te bonzen en mijn adem stokte me in de keel. Hoe had ik ooit zo dom kunnen zijn om te denken dat de hele wereld van mijn onschuld overtuigd was? In de ogen van sommigen zou ik altijd het sekreet blijven dat haar kinderen had gedood, daar kon het oordeel van de rechters niets aan veranderen. Net als in de gevangenis kreeg ik koude rillingen. Ik zou nooit weten wie dit hadden geschreven, of waar ze zaten.

Terry pakte het vel papier en verscheurde het. Hij probeerde me, net als de politie die we er later over belden, te verzekeren dat het niets te betekenen had. Het zou echter nog maanden duren voordat de paranoia die dat ene vel bij me had opgewekt weer zou verdwijnen. In de weken daarna durfde ik niet alleen naar de stad, bang dat ze me in de gaten zouden houden. Ik kon niet bepalen wie vriend of vijand was.

Terry, Jade en ik brachten kerst met zijn drietjes door. We wilden genieten van de tijd die we samen hadden. Er waren vrolijke momenten

– Terry weet nog goed hoe het voelde toen hij Jade aan mijn zijde haar cadeautjes zag uitpakken, zonder dat er een maatschappelijk werkster over haar schouder meekeek – maar eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat het geen fijne dag was. Het kostte ons nog steeds heel veel moeite om aan elkaar te wennen. We hadden zo lang moeten vechten – eerst de arrestatie, toen het proces, daarna het hoger beroep – dat het bijna vreemd voelde om gewoon bij elkaar te zijn, zonder om te hoeven kijken. Het echte leven lag als een schone lei voor ons, en langzaam begonnen we die in te vullen.

‘Ik ben blij dat het er bijna op zit, Ange,’ zei Terry toen we die avond bij elkaar zaten.‘Kerstmis deed me sinds de dood van Matthew altijd aan hem denken. Dat jij tijdens de eerste kerst na zijn dood om half acht ’s morgens met Claire voor de deur stond.’ Hij keek me aan.‘We hebben nog een lange weg te gaan,’ zei hij zacht. ‘Het zal nog een hele tijd duren voordat we weer een gewoon gezin zijn. Jade is nog altijd zo van streek dat ze me geen moment uit het oog durft te verliezen, en jou ook niet. En dus kruipt ze voortdurend tussen ons in. En ik heb gemerkt dat jullie ook weer heel erg aan elkaar moeten wennen. De band is er nog steeds, maar jullie kennen elkaar niet zo goed meer. Maar we zullen hier doorheen komen, al duurt het nog zo lang. Ik hou van je.’

Toen Terry dat zei, voelde ik me weer nerveus worden. Natuurlijk wist ik dat er het nodige was veranderd – Terry was gaan drinken, Jade ging naar hem in plaats van naar mij wanneer er iets was – maar nu deed hij alsof we voor een bijna onmogelijke opgave stonden.

‘Het zal moeilijk zijn,’ beaamde ik,‘maar het lukt ons wel. Het is overleven of eraan onderdoor gaan.’

Ik liep samen met Terry en Jade naar de ingang van basisschool en zag dat mijn adem wolkjes vormde in de koude lucht. Een paar weken eerder was de kerstvakantie geëindigd, en ik vond het leuk om Jade elke morgen naar school te brengen. De eerste dag was ik op van de zenuwen geweest omdat ik alleen maar aan die nare brief kon denken en me, kijkend naar de ouders om me heen, afvroeg wie er ook zo over me dachten. Na al die publiciteit was ik bang dat ik door iedereen zou worden herkend. Mijn angst leek te worden bevestigd toen ik het plein op liep en alle hoofden zich in mijn richting draaiden.

‘Wat fijn dat je er weer bent,’ zei een van de moeders die ik voor het proces wel eens had gesproken.

Toen bleek dat anderen op een afstand bleven, stak mijn paranoia weer de kop op, maar naarmate er in de loop van de week steeds meer moeders naar me toe kwamen en vroegen hoe het ging, besefte ik dat ze me niet vol haat hadden aangekeken, maar gewoon niet goed hadden geweten wat ze moesten zeggen. Inmiddels vond ik het heerlijk om Jade naar school te brengen en genoot ik elke dag van het feit dat we geen maatschappelijk werkster in ons kielzog hoefden te dulden. Ik was eindelijk vrij om te gaan en staan waar ik wilde.

Eind januari organiseerde ik een feestje omdat Jade acht was geworden. We gingen met een groepje van tien kinderen naar de bioscoop in Salisbury, waar Peter Pan werd vertoond. Ik vond het heerlijk om dat soort simpele dingen te doen als kaartjes kopen of traktaties klaarmaken. Nu er niemand meer in de buurt was die me vertelde waar, wanneer en hoe lang ik mijn kind mocht zien, was ik weer een echte moeder. Het voelde alsof mijn hart uit elkaar zou barsten van vreugde toen ik Jade tussen haar vriendinnen popcorn zag eten en hen zag lachen.

‘Is ze niet mooi?’ Terry keek me glimlachend aan.

‘O ja,’ zei ik toen de lampen werden gedoofd.

‘Waarom moeten we mijn kleren uitzoeken, mama?’ vroeg Jade. We zaten op een avond in januari op het bed. Ik wilde de kasten opruimen die ik met Terry deelde.

‘Omdat moeders dat nu eenmaal doen,’ zei ik. Ik deed een kast open. ‘Soms moet je gewoon even opruimen, en dat gaan wij nu doen. Kijk toch eens hoeveel kleren je hebt. Sommige draag je nooit meer, en andere zijn vies. We moeten maar eens kijken wat je wilt houden en wat niet.’

Jade viel stil toen we de kleren over verschillende stapeltjes verdeelden.

‘Ik wou dat je ze gewoon liet liggen en niet zo zeurde,’ snauwde ze opeens.

‘Dan blijft het hier een bende,’ antwoordde ik ferm.

‘Nietes. Ik weet waar ze liggen.’

‘Maar de helft ligt in de laden van papa en mij, Jade. Daar horen ze niet.’

‘Maar ik weet dat ze daar liggen. Daar heb ik ze zelf neergelegd.’

Zwijgend pakte ik de kleren uit de kast. Overal lag wel wat – op haar kamer, op onze kamer – en ik had besloten al haar kleren in een van onze kasten te leggen omdat er op haar kamertje gewoon niet genoeg ruimte was.

Jade was kwaad omdat ik het een en ander veranderde, maar ik wilde dit per se zo doen. Na de vakantie en Kerstmis wilde ik de draad van mijn leven weer oppakken en een gewone vrouw en moeder zijn. Voor mij betekende dat op een praktische manier voor Jade en Terry zorgen. Mijn eigen emoties waren weliswaar nog een chaos, maar voor hen wilde ik doen wat ik kon.

‘Kijk eens.’ Ik wees naar de kast. ‘Nu liggen al jouw spulletjes bij elkaar. In de laden kun je je sokken en ondergoed leggen, en daarboven heb je een hele rij hangertjes. Jij mag zelf weten waar je alles neerlegt, maar houd het wel allemaal bij elkaar in deze kast.’

‘Dat wil ik niet!’ krijste Jade kwaad.‘Het lag toch goed waar het lag?’

Ik viel stil toen ik haar zo hoorde schreeuwen. Het deed pijn dat ze op zo’n felle toon tegen me kon uitvallen. Soms was het moeilijk om te zien dat deze Jade heel anders was dan de driejarige peuter die ik me zo goed kon herinneren. In de gevangenis had ik soms ook wel gemerkt dat ze kwaad was, als ze bijvoorbeeld niet met me wilde praten, maar het verbaasde me dat ze nu nog steeds zo boos op me kon worden.

Rustig maar, zei ik tegen mezelf, terwijl ik verder ging met sorteren. Je bent nog maar net thuis en haalt meteen haar spullen overhoop. Het is logisch dat ze dat moeilijk vindt. Jullie moeten allebei behoorlijk wennen.

Zwijgend ging ik verder met Jades kleren te scheiden van die van Terry en mij. Zo probeerde ik orde te scheppen in een wereld die door de mensen die ons hadden moeten beschermen op zijn kop was gezet.

Met een gevoel van paniek liepen we naar het hooggerechtshof. Het was 19 januari 2004 en Terry en ik waren in Londen voor de toelichting op de uitspraak in mijn zaak. Wanneer een veroordeling wordt teruggedraaid, moeten rechters altijd toelichten waarom ze tot die beslissing zijn gekomen. Vandaag zou ik hun redenen horen.

Ik was voortdurend bang dat de rechters misschien zouden zeggen dat ze een fout hadden gemaakt en dat ik terug moest naar de gevangenis, maar ik dwong mezelf kalm te blijven en putte kracht uit de geruststellende aanwezigheid van Terry. Toen we naar binnen liepen, moesten we ons door een haag van fotografen en journalisten heen werken.

Ik zag een hoop bekende gezichten. John Sweeney en een aantal andere journalisten die ik had leren kennen; John Batt, de advocaat van Sally Clark die ook Bill had geholpen en mijn proces gedeeltelijk had bijgewoond, en natuurlijk Bill en Jacqui zelf. Ik probeerde echter aan niets of niemand te denken toen we de zaal betraden en plaatsnamen op de lange houten banken waarop ik eerder vanuit de beklaagdenbank had neergekeken.

Er viel een stilte toen de drie rechters die mijn beroep hadden behandeld binnenkwamen. Ze knikten even en gingen zitten.

Misschien gaan ze wel zeggen dat ze zich hebben vergist, zei de stem in mijn hoofd, en dat je weer de cel in moet.

Mijn angst verdween echter toen Terry en ik het oordeel op papier uitgereikt kregen en ik voelde hoe dik het pak was. Hier stond zwart op wit waarom ik was vrijgelaten, waarom ik nooit wegens moord op Jason en Matthew veroordeeld had mogen worden. Zouden de rechters echt mijn naam zuiveren, of was er slechts sprake van een technische handeling? Ik wist dat sommige rechters heel duidelijk waren in hoe ze over degene dachten over wie ze een oordeel velden en hield mijn adem in toen rechter Judge het woord nam.

Hij begon zijn betoog met de opmerking dat mijn zaak bijzonder ongewoon was omdat de centrale vraag luidde of mijn kinderen inderdaad waren vermoord, of er wel sprake was van een misdrijf.

Ik slaakte een zucht van verlichting toen ik hem dat hoorde zeggen. Ze hebben eindelijk geluisterd, dacht ik, terwijl hij dieper inging op de twee mogelijke manieren om drie sterfgevallen in één gezin te benaderen: meteen het slechtste denken of overal voor openstaan. De eerste benadering, zei hij, kwam neer op weigeren te geloven dat de bliksem ergens drie keer achter elkaar kon inslaan. In een dergelijk geval werd elk mogelijk bewijs, zoals een moeder die zich niet ‘normaal’ gedroeg, tegen iemand gebruikt. De tweede benadering – voor elke mogelijkheid openstaan – was de juiste, ging hij verder, want zoals veel deskundigen ook menen hoeft een niet te verklaren sterfgeval niet meteen te betekenen dat er sprake is van moord.

Weer voelde ik een enorme opluchting. Hij zei wat we al die tijd ook al hadden gedacht. Zoals Terry al had beweerd, waren ze in mijn zaak meteen van het slechtste uitgegaan en had ik vanaf het moment van Matthews dood geen schijn van kans meer gehad.

Ik kon mijn ogen niet van de rechter afhouden toen die langzaam en kalm meldde dat er ‘geen direct bewijs’ en ‘bijzonder weinig indirect bewijs’ was voor de veronderstelling dat ik mijn kinderen had vermoord. Daarna begon hij over de zaken van Sally Clark en Trupti Patel.

Mijn hart kwam weer een beetje tot rust toen hij professor Meadow beschreef als een ‘vooraanstaand getuige-deskundige’ wiens reputatie ernstig was ondermijnd door de ‘onjuiste uitspraken’ die hij tijdens het proces van Sally Clark had gedaan. ‘Hieruit blijkt dat zelfs de grootste expert fouten kan maken, en niet alleen op het gebied van wiegendood, en dat we ervoor moeten waken om tijdens dit soort zaken uit te gaan van een te dogmatische benadering door deskundigen.’

Heftige emoties welden in me op toen rechter Judge verwees naar de uitspraak die professor Golding tijdens mijn proces had gedaan, namelijk dat sommige kinderartsen meer dan één geval van wiegendood al als moord beschouwen.

‘Als dat tegenwoordig de gewoonte is, dan dient daar onmiddellijk een einde aan te komen,’ zei de rechter simpelweg.

Het werd steeds duidelijker dat elke veronderstelling die bij mijn veroordeling een rol had gespeeld en op grond waarvan ik schuldig aan moord was verklaard nu voorgoed onderuit werd gehaald. De houding waarmee iedereen, van de politie tot het openbaar ministerie, van de artsen tot de advocaten, ons had benaderd – dat ik wel schuldig moest zijn – bleek met elke bladzijde die werd omgeslagen onjuister te worden.

De rechters maakten duidelijk dat er steeds meer bekend werd over sterfgevallen onder zuigelingen en dat wiegendood nu weliswaar nog met raadsels was omgeven, maar dat we op een dag misschien zouden weten wat de oorzaak was. Er was een ‘grote kans’, sprak Judge, ‘dat de dood van Gemma, Jason en Matthew aan een erfelijke afwijking te wijten is. Wat we vandaag niet begrijpen, kunnen we misschien morgen uitleggen.’

Het was uitermate boeiend om te horen hoe zelfs de kleinste details van mijn zaak volledig werden ontleed: de getuigenissen van de deskundigen, de onenigheid tijdens mijn proces, leven en dood van mijn kinderen. De rechters besloten hun betoog met de woorden dat ‘er na het bestuderen van alle gegevens tot nu toe geen enkel moment is gebleken dat onomwonden vaststaat dat de verdachte schuldig aan moord zou zijn geweest’.

Eindelijk was hardop gezegd dat de bewijzen tegen me niets meer waren dan discutabele onderzoeksresultaten en conflicterende medische theorieën. De rechters gaven aan dat het openbaar ministerie vooral was uitgegaan van bepaalde patronen die de sterfgevallen en de ademhalingsmoeilijkheden zouden moeten verklaren, maar van patronen was geen sprake omdat er te veel tegengestelde feiten waren: Jade leefde nog, Gemma had voor haar dood nooit problemen met haar ademhaling gehad, Jason had naar adem gesnakt toen de wijkverpleegkundige net voor de deur stond en Matthew had helemaal nergens last van gehad

– ik had alleen maar om hulp gebeld omdat ik in paniek was geraakt.

Nadat ze de nieuwste ontdekkingen over meerdere gevallen van wiegendood binnen één gezin hadden besproken, voegden de rechters er simpelweg aan toe:‘Wat dankzij de huidige stand van kennis duidelijk is geworden, is dat drie onverklaarbare sterfgevallen binnen één gezin nooit als vanzelfsprekend tot de conclusie mogen leiden dat er sprake is van opzettelijk toegebracht lichamelijk letsel.’

Rechter Judge zei ook nog: ‘De snelheid waarmee nieuwe bevindingen aan het licht komen is geruststellend, maar een onbedoeld gevolg is dat er soms moet worden getwijfeld aan zaken die vroeger als absolute waarheden golden. De feiten die deskundigen vol vertrouwen aan de jury hebben gepresenteerd als de onomstotelijke bewijzen dat de dood van zowel Jason als Matthew het gevolg van opzettelijk toegebracht lichamelijk letsel was, dienen nu met een gezonde dosis scepsis te worden bezien.’

Het openbaar ministerie had vooral gekeken naar hoe klein de kans was dat drie kinderen in hetzelfde gezin zouden overlijden en daar een conclusie aan verbonden, maar die was volgens de rechters nu ‘ondermijnd door belangrijke en overtuigende nieuwe bewijzen’ waarvan de jury geen kennis had kunnen nemen.

Toen ik in die zaal zat en de minuten zich tot uren uitstrekten, raakte ik steeds meer aangedaan. Dit was geen droog, juridisch document, maar een verslag in een taal die ik kon lezen en waarin mijn kinderen Gemma, Jason, Jade en Matthew, bij naam werden genoemd. Ze waren niet langer lege bewijsstukken die mijn schuld moesten aantonen. Nu pagina voor pagina werd voorgelezen, voelde ik dat de verschrikkingen van het proces langzaam verdwenen en mijn kinderen weer persoonlijkheden werden. Binnen de beperkingen die de wet oplegde, leken de rechters Terry en mij de hand te reiken en duidelijk te maken hoe erg ze het vonden dat ons gezin zo was getroffen. Ik voelde me erdoor geroerd.

‘Er was ons gevraagd een aantal feiten in overweging te nemen die door eenieder met gezond verstand als relevant konden worden beschouwd,’ zei rechter Judge terwijl de klok aangaf dat we aan het derde uur begonnen. Ik schreeuwde bijna van opluchting omdat iemand eindelijk de term ‘gezond verstand’ had gebezigd.

‘Niemand hoeft eraan te twijfelen dat deze kinderen gewenst waren, dat er van hen werd gehouden en dat de ouders om hen gaven en voor hen zorgden. Niets wijst op ongepast gedrag, een verkeerde behandeling, woede-uitbarstingen en al helemaal niet op het gebruik van geweld. Geen van de vier kinderen is daar ooit het slachtoffer van geworden. Drie van hen zijn weliswaar jong gestorven, maar Jade niet. Dat zou, indien de vier kinderen allemaal opzettelijk letsel zou zijn toegebracht, al hoogst verwonderlijk zijn. Bovendien toonde het gebrek aan sporen van lichamelijk geweld al voldoende aan dat er geen enkel moment is gepoogd een van de vier kinderen van het leven te beroven.’

Ik werd opnieuw emotioneel toen de rechters dieper ingingen op de veronderstelling dat ik had geweten dat ik mijn kinderen iets aan wilde doen, hoewel een ‘vooraanstaand’ psychiater die me had onderzocht en mijn familie en buitenstaanders die wisten met hoeveel ‘liefde en zorg’ ik mijn kinderen omringde al duidelijk hadden gemaakt dat dat onmogelijk was.

Ik kan niet beschrijven wat er bij het horen van dat alles door me heen ging. Ik ben nog steeds dankbaar dat bepaalde autoriteiten wel durfden te zeggen dat ik een goede moeder was en dat iets van de eigenwaarde die alle andere autoriteiten – politie, maatschappelijk werk, artsen, advocaten en de gevangenis – me hadden ontnomen weer terugkwam toen ik Judge hoorde spreken. Zijn woorden maakten niet alles goed, dat zou ook niet kunnen, maar de vriendelijkheid en het mededogen die de rechters toonden, en de intelligentie waarmee ze het thema meervoudige wiegendood tegemoet traden, deden me goed.

Toen we bij de laatste pagina aankwamen, hield ik weer even mijn adem in toen rechter Judge zei dat hij en zijn collega’s aannamen dat de dood van mijn kinderen vanaf nu als natuurlijk zou worden be schouwd, mogelijk veroorzaakt door een erfelijke afwijking.

‘“Zeg nooit nooit” is een uitspraak die we in heel wat verschillende situaties uit de monden van vele getuigen-deskundigen hebben mogen vernemen,’ zei hij ernstig. ‘Doorgaans is het geen reden om een bepaald bewijs te verwerpen of vraagtekens te zetten bij resultaten van eventueel later onderzoek, maar in het geval van onverklaarbare zuigelingensterfte zijn we in veel opzichten nog lang niet van alles op de hoogte, zoals ook uit deze zaak blijkt.’

Ik zat zwijgend te luisteren, in het geheel niet voorbereid op de woorden die zouden volgen en die nog altijd van invloed zijn op de medische en juridische wereld.

‘In zaken als de onderhavige is het onverstandig en daarmede ook onverantwoord om een oordeel te vellen indien dat oordeel uitsluitend of nagenoeg uitsluitend wordt opgehangen aan een ernstig meningsverschil tussen vooraanstaande en erkende deskundigen,’ zei de rechter. ‘Dat zal ertoe leiden dat er in een bijzonder klein aantal van de gevallen waarin de moeder wel met opzet haar kinderen heeft gedood geen sprake zal zijn van gerechtigheid, maar hoewel dat een ongewenst gevolg is, worden ergere gevolgen zo vermeden. Als moord niet kan worden bewezen, mag een verdachte niet wegens moord worden veroordeeld. Bij een strafzaak is een ernstig vermoeden van schuld simpelweg onvoldoende. Indien we niet absoluut zeker zijn dat een verdachte schuldig is, bestaat er altijd de afschuwelijke mogelijkheid dat een moeder die al getekend is door de onverklaarbare dood van haar kind of kinderen, tot levenslange gevangenisstraf wordt veroordeeld op grond van moord terwijl zij on schuldig is. In onze maatschappij mag zoiets niet voorkomen. Dat mag in geen enkele beschaafde maatschappij voorkomen.’

Toen ik samen met Terry de rechtbank verliet, had ik geen idee van het effect dat zijn woorden zouden hebben. Het vonnis in mijn zaak was historisch: hiermee kwam een einde aan zaken waarin getuigenissen van medisch experts die het niet eens konden worden over de doodsoorzaak als doorslaggevend voor het vonnis werden beschouwd. Moeders als ik, die na de onverklaarbare dood van hun kinderen al waren verscheurd door verdriet hoefden, tenzij er echte bewijzen tegen hen waren gevonden, niet langer tegenover de openbaar aanklager het onmogelijke uit te leggen.

De gevolgen van Judges uitspraak strekten zich uit tot de hoogste regionen van de macht. Toen Terry en ik door het enorme gebouw liepen, waren ambtenaren in het kantoor van lord Goldsmith – de grote baas van het openbaar ministerie, bezig 297 vonnissen tegen ouders die in de afgelopen twintig jaar voor de moord op hun kinderen waren veroordeeld opnieuw onder de loep te nemen. Dit onderzoek naar mogelijke rechterlijke dwalingen behoorde tot de grootste in de geschiedenis van de Britse justitie. De volgende dag kondigde Advocaat-Generaal Harriet Harman bovendien aan dat ook opnieuw zou worden gekeken naar kinderen die op basis van te betwisten theorieën uit huis waren geplaatst. Dat was hoopvol nieuws voor al die gezinnen wier verhalen nooit naar buiten waren gekomen. In totaal werden bijna dertigduizend zaken opnieuw bekeken.

Dat wist ik natuurlijk allemaal nog niet toen ik daar met Terry liep. Ik voelde alleen maar opluchting omdat het systeem dat me ten onrechte had veroordeeld eindelijk mijn naam had gezuiverd. Het was niet alleen maar een kwestie van interpreteren: de rechters hadden duidelijk gezegd dat de hele zaak tegen mij van het begin af aan al niet had gedeugd en dat ik wel een goede moeder voor mijn kinderen was geweest.

‘Het recht heeft gezegevierd,’ zei Terry zacht. ‘Voor de eerste keer heeft een autoriteit toegegeven dat je niets verkeerds hebt gedaan en dat we drie kínderen hebben verloren, en geen voorwerpen die je zomaar in een rechtbank kunt laten zien als je daar zin in hebt.’

‘Dat weet ik.’ Ik pakte zijn hand vast.

Bill, Jacqui en Jo Briggs kwamen naar ons toe.‘Juridisch gezien is het een heel belangrijke dag,’ zei Jo. ‘Dit is een mijlpaal, die invloed zal hebben op rechtbanken in het hele land.’

Met Bill en Jacqui aan onze zijde liepen we naar buiten, waar de media al op ons stonden te wachten.