8

 

 

‘Niet kijken,’ zei Bill toen we ons naar het gerechtsgebouw in Winchester haastten. ‘Er staat heel veel pers en ik zie een hoop fotografen. Kijk gewoon voor je uit.’

Ik liep tussen Bill en Jacqui in en keek naar het brede stuk beton dat ons nog scheidde van het enorme moderne gebouw waarnaar we op weg waren – we hoefden alleen maar over te steken en we zouden binnen zijn, buiten bereik van de turende lenzen van de fotografen. Maar hoewel ik mijn uiterste best deed om voor me uit te kijken, bleef mijn blik afdwalen naar de hoge bakstenen muur waarvoor de fotografen zich stonden te verdringen. Ze werden in de rechtbank niet toegelaten, maar ze waren vastbesloten niet te vertrekken voordat ze mijn aankomst hadden vastgelegd. Overal flitsten de camera’s, en het geklik van de sluiters was oorverdovend. Terwijl mijn verstarde uitdrukking op de gevoelige plaat werd vastgelegd, voelde het alsof mijn keel werd dichtgeknepen. De adrenaline gierde door mijn lijf.

Het was 19 februari 2002. Eindelijk, zevenentwintig lange maanden na de dood van Matthew, begon mijn proces. Toen het bijna zover was, had ik me in zekere zin opgelucht gevoeld omdat er eindelijk iets gebeurde, omdat Terry, Jade en ik zouden worden bevrijd van de onzekerheid die ons al zo lang in haar greep hield. Maar nu, nu ik onder begeleiding van het metalige geklik van de camera’s het gerechtsgebouw betrad, vergat ik dat allemaal weer en voelde ik alleen nog maar een kille, verlammende angst.

Een uur later stond ik achter een bewaker in de koude gang voor rechtszaal nummer drie. Op de trap achter ons klonken gedempte geluiden en gebons, voor me was de deur die naar de rechtszaal leidde. Terwijl de minuten voortkropen, voelde ik de paniek in me toenemen en dwong ik mezelf aan de dag ervoor te denken, toen Terry me voor een paar kostbare minuten samen een stukje mee uit rijden had genomen.

‘Ange,’ had hij onderweg in de auto tegen me gezegd, ‘ik moet je iets bekennen. Het spijt me dat ik zo lelijk tegen je heb gedaan en zo afstandelijk ben geweest. Dat was ontzettend naar van me. Ik heb grote bewondering voor je omdat je al die tijd voor ons bent blijven vechten. Je hebt je uiterste best gedaan om een goede moeder-dochterrelatie met Jade te onderhouden. Petje af daarvoor, het zou mij nooit zijn gelukt. Wat ze ook zeggen, ik weet dat jij een topmoeder bent. Niet alleen voor Jade. Dat was je ook voor Gemma, Jason en Matthew. Ik zal tijdens het proces niet bij je zijn, maar ik zal elke seconde aan je denken. Ik hou van je. Ik zal altijd van je houden. We komen hier wel doorheen, en dan zal ons huwelijk beter dan ooit zijn.’

‘Ik ben zo bang,’ fluisterde ik. De tranen stroomden over mijn wangen.

Terry pakte mijn hand en gaf me een knuffel.

‘Ik wou dat ons dit nooit was overkomen.’

We waren uit elkaar gehaald, tot het uiterste op de proef gesteld, en nu, nadat we maandenlang steeds verder uit elkaar waren gegroeid, deed Terry eindelijk een poging om de kloof tussen ons te overbruggen.

Toen ik daar in het gerechtsgebouw stond te wachten, moest ik denken aan wat hij had gezegd.

‘Terry en Jade zijn de enigen die ertoe doen. Al het andere is onbelangrijk,’ zei ik tegen mezelf. Ik haalde diep adem in de poging mijn angst de baas te worden. ‘Wat ze verder ook over me beweren, zij zijn belangrijk. Alleen zij.’

Toen de bewaker me naar binnen bracht, keek ik op. Ik zag een kale, modern ogende ruimte.Voor de beklaagdenbank bleef ik staan. Michael Mansfield en zijn jongere collega, Jo Briggs, zaten links van me, in de banken die evenwijdig aan de beklaagdenbank stonden. Ik had meneer Mansfield voor het proces al een paar keer gesproken en was aangenaam verrast geweest toen hij niet het arrogante, stijve type bleek te zijn dat ik had verwacht, maar een erg menselijke man die zich oprecht zorgen leek te maken over de effecten die de zaak op ons gezin had. Ook Jo vond ik erg aardig. Ze was energiek en intelligent; het soort vrouw van wie ik me gemakkelijk kon voorstellen dat ze voor iets op de barricaden zou klimmen. Ze had zelf een jong zoontje en maakte zich vreselijk kwaad over wat ons was aangedaan. Achter hen zaten Bill en Jacqui, omringd door stapels papieren.

Rechts van me zat het team van de aanklager, geleid door Paul Dunkels, waarschijnlijk de langste man die ik ooit heb gezien. Dankzij zijn enorme gestalte kreeg hij bij mijn familie al snel de bijnaam ‘de reus’. Ook Dunkels (ik ben bang dat ik het nooit zal kunnen opbrengen om hem met ‘meneer’ aan te spreken) had een assistent. Achter hen zag ik Rob Findlay en Gill Dawson zitten. Aan mijn rechterkant stonden de banken in de breedterichting van de zaal gevuld met pers, aan mijn linkerzijde de nog lege banken voor de jury.

Ik voelde me zo alleen toen ik om me heen keek en geen enkel bekend gezicht zag. Van mijn advocaten zag ik alleen hun ruggen, mijn familie en vrienden zaten op de publieke tribune boven me, die ik vanaf hier niet kon zien. Al die mensen waren getuigen van mijn vernedering, en ik zag geen enkele vriendelijke blik. Ik voelde me verschrikkelijk eenzaam.

Er klonk een klop op een deur. Iedereen in de zaal stond op toen daarom werd verzocht. Alle aanwezigen vielen stil en bogen vol eerbied hun hoofd toen rechter Hallett binnenkwam.

Rechter Hallett nam recht tegenover me plaats, vanwaar ze de hele zaal kon overzien. Ze was heel anders dan de oude man die ik me had voorgesteld: een blonde vrouw van eind veertig, perfect opgemaakt, gekleed in een rode toga en met een pruik op. Ze deed me denken aan de priesters uit mijn jeugd. Ik was verbaasd omdat de rechter heel anders was dan ik had verwacht, maar toen we goed en wel begonnen waren, merkte ik dat het allemaal heel erg leek op wat ik op tv had gezien. De pruiken, het gebuig, het opstaan en weer zitten, de opmerkingen van de griffiers, de eerbiedige verzoeken van de pers om ondanks het verbod over Jade te mogen berichten, de rechter die hoog boven ons troonde. Het was onvoorstelbaar dat ik anno 2002 in een bijna middeleeuws decor voor mijn toekomst moest vechten. Mijn lot lag in handen van al deze mensen.

Nadat de jury de eed had afgelegd, stond Dunkels op om de aanklacht voor te lezen. Ik voelde de adrenaline door mijn lijf stromen. Ik had me hierop voorbreid en wist wat ik kon verwachten, maar toch hapte ik naar adem bij het horen van het pure gif in zijn stem. Toen hij zijn lange gestalte aan het bankje ontworstelde, leek alles aan hem – zijn stem, zijn lichaamstaal en de blik in zijn ogen – walging uit te stralen. Het leek wel alsof hij het misselijkmakend vond om met mij in één ruimte te moeten verkeren.

‘Het is natuurlijk volkomen onnatuurlijk en druist tegen elke vorm van beschaving in als een moeder haar kind op deze manier aanvalt,’ dreunde de stem van Dunkel op afgemeten toon door de rechtszaal. ‘Toch hebben wij bewijzen dat Angela Cannings dit haar twee kinderen heeft aangedaan.’

Ik kon alleen maar machteloos toekijken terwijl hij me zijn vreselijke beschuldigingen toebeet. Net als op de dag van het verhoor door de politie voelde ik de paniek in me opwellen. Zijn woorden deden me verstijven, ik was volkomen van mijn stuk gebracht door de beschuldiging die tot nu toe alleen maar binnen de muren van een verhoorkamer was geuit. Nu kon de hele wereld het horen.

Dunkels zei tegen de jury dat het geen toeval was dat ik altijd alleen was geweest op het moment dat mijn baby’s stierven of ademhalingsmoeilijkheden kregen – die nu werden omschreven als ‘acute levensbedreigende situaties’. Hij zei dat Jason, Jade en Matthew zich alle drie in een dergelijke situatie hadden bevonden, maar dat ik elke keer alleen was geweest. Terry was er niet, en ook geen buurvrouw of een vriendin, geen familielid, geen arts. Mijn kinderen hadden naar lucht liggen happen omdat ik hen had aangevallen.

Weer werden de details over mijn kindjes als een beschuldiging gepresenteerd – de sporen van bloedingen die na de lijkschouwing in Jasons longen waren aangetroffen, de ademhalingsmoeilijkheden van Jade, de uitgebreide hartonderzoeken die Matthew vlak na zijn geboorte had ondergaan maar die niets hadden opgeleverd. Ook zou mijn gedrag op schuld wijzen: ik was niet altijd even zorgvuldig met het alarm omgegaan. Ik had een keer met een buurvrouw staan praten en had Matthew toen een paar minuten alleen binnen laten liggen. Dat betekende dat ik wist dat het alarm zinloos was; ik was immers degene die een bedreiging vormde. Gloria Peacock wist nog dat ik naar de wc was gelopen om over te geven toen zij Jason had gereanimeerd. En ik had Terry gebeld, en niet de ambulance, toen ik Matthew voor de laatste keer had aangetroffen.

Terwijl ik zat te luisteren naar wat Dunkels allemaal opsomde, besefte ik dat alle gebeurtenissen uit de afgelopen dertien jaar van mijn leven werden gebruikt om een inktzwart beeld van me te schetsen. Het was alsof ik in een zaal vol lachspiegels stond en telkens een andere afschuwelijk verwrongen weerspiegeling van mezelf zag. Je weet dat jij het bent, maar het spiegelbeeld is zo misvormd dat je jezelf eigenlijk niet herkent. Ik voelde dat ik misselijk van angst werd omdat ik nu besefte wat er ging gebeuren.

Meneer Mansfield weerlegt het wel, dacht ik toen we aan het einde van de eerste dag in een keurige rij de rechtszaal verlieten en ik mijn angst probeerde weg te slikken. De jury zal de getuigenissen van Terry, Stephen en mijn vader en moeder aanhoren, en dan zullen ze begrijpen dat ik dit nooit heb kunnen doen.

In de dagen daarna kon ik alleen maar machteloos toekijken terwijl de openbaar aanklager de ene na de andere getuige opriep: verpleegkundigen, kinderartsen, verloskundigen, ambulancepersoneel, anesthesisten, artsen van de spoedeisende hulp – al die mensen die op de een of andere manier bij de geboorte of dood van mijn kinderen betrokken waren geweest. De meesten leken zich niet op hun gemak te voelen toen ze uitlegden wat hun rol was geweest. Sommigen hadden mijn kinderen behandeld, anderen hadden zonder succes geprobeerd uit te zoeken of mijn baby’s aan een of andere ziekte hadden geleden.

Ik wist dat verklaringen van deze groep mensen me de meeste schade zouden kunnen berokkenen, hoe weinig ze misschien ook te zeggen hadden. Na Gloria Peacock werd een buurvrouw, Jane Aldous, opgeroepen, gevolgd door Roland Revell, een van de beste vrienden van mijn vader, die meer dan twintig jaar op de ambulance had gezeten. Ik wist dat niemand een appeltje met me te schillen had, dat ze verplicht waren om de rechtbank alles te vertellen wat ze wisten, en dat vooral getuigen als Roland, die me al hadden gekend toen ik nog maar drie turven hoog was, zich hier heel ongemakkelijk onder voelden. Maar desondanks voelde ik me heel erg gekwetst toen ik hun getuigenissen hoorde, ook al wist ik dat het niet zo bedoeld was.

Ik merkte al snel dat ik mijn uiterste best moest doen om al die ingewikkelde technische en medische terminologie te kunnen volgen. Tijdens het acht weken durende proces legden uiteindelijk meer dan tien medisch experts een getuigenis af. Ze hadden allemaal tientallen jaren ervaring in hun vak en bedienden zich van een uitermate gecompliceerd wetenschappelijk jargon. Ik vroeg me af wat de jury ervan zou begrijpen en begon al snel aantekeningen in een notitieboekje te maken, zodat ik aan het einde van de dag, wanneer Bill, Jacqui, meneer Mansfield, Jo en ik in een kamer bijeenkwamen om de getuigenissen te bespreken, wist wat ik wilde vragen. In de loop der dagen begon ik een bepaalde routine te ontwikkelen, zodat ik te midden van al die vreemde gebeurtenissen iets vertrouwds had om me aan vast te klampen. Elke dag stopte ik dezelfde dingen in mijn handtasje: een kaart met VEEL SUCCES erop die Jade voor me had gemaakt, een pakje sigaretten, een telefoon, een portemonnee en een notitieboekje. Om mijn hals droeg ik een kettinkje met een klavertjevier dat Claire voor me had gekocht. Al snel ontstonden er andere vertrouwde gewoonten: het kantinepersoneel van de rechtbank kneep een oogje dicht wanneer we de broodjes opaten die we thuis hadden klaargemaakt omdat het eten in de kantine ons een fortuin zou kosten; de zaalwachter die me elke dag twee kussentjes kwam brengen nadat ik had opgemerkt dat ik het bankje zo hard vond. Het waren kleine, vriendelijke gebaren die me heel erg ontroerden. Mijn moeder en Brian waren elke dag aanwezig en brachten me aan het einde van de dag weer naar hun huis, en andere familieleden kwamen zo vaak als ze maar konden. Mijn vader was er heel vaak, Tina kwam vanuit haar nieuwe woonplaats, Folkstone, en ook Claire en Andrew deden hun best om zoveel mogelijk aanwezig te zijn. Vrienden als Steve Crouch, Terry en Gill, de ouders van Gill, John Walton en zijn vrouw Sandy, en Ally kwamen wanneer ze maar konden. Ik was hevig aangedaan wanneer mensen van wie ik het niet had verwacht ook hun steun kwamen betuigen.

Zowel mijn oude filiaalleider van Tesco als de psychologe bij wie ik onder behandeling was geweest kwam me sterkte wensen.

Ik begon te beseffen dat de rechtszaal een theater was en dat ik slechts een bijrol had in een drama voor knappe juridische koppen. Ik kon alleen maar zwijgend blijven zitten terwijl de jury ingespannen zat te luisteren, de rechter onbewogen bleef en de journalisten als bezetenen aantekeningen zaten te maken.

Het gevoel dat ik echter het vaakst ervoer terwijl ik daar in mijn bankje naar de openbaar aanklager zat te luisteren, was dat van puur ongeloof. Soms had ik het idee dat ik mezelf moest knijpen om zeker te weten dat ik niet droomde, dat dit geen nachtmerrie was. Ik raakte snel gewend aan de vaste, alledaagse aspecten van het proces – het opstaan en weer gaan zitten, het eindeloze juridische gesteggel, het onderdrukken van de neiging om na uren in het bankje niet heel erg te gaan zitten schuiven – maar het gevoel van pure ontzetting omdat dit allemaal om mij draaide, kon ik maar niet van me afzetten.

Natuurlijk waren er momenten waarop ik mijn tranen niet kon bedwingen. Ik kan me nog goed dag zeven van het proces herinneren, toen men de opnamen van mijn telefoontjes naar het alarmnummer liet horen. Ik begon te snikken terwijl ik daar in de koude rechtszaal zat en vreemden mijn huilende verzoeken om hulp te horen kregen. Het was gewoon zo onwezenlijk dat ik, Angela Cannings, vrouw van Terry, moeder van Jade, dochter van Mary en Steve, moest gaan zitten luisteren naar mijn eigen woorden die nu aan een breder publiek ten gehore werden gebracht. Ik schaamde me diep.

Ik dwong mezelf om naar buiten toe sterk te blijven. Net zoals tijdens mijn scheiding van Terry en Jade vreesde ik te worden overweldigd door verdriet als ik ook maar heel even liet merken hoe ik me echt voelde, en daarom deed ik mijn uiterste best om elke dag met een kalm en onbewogen gezicht de rechtszaal in te lopen.

Tot mijn groeiende ontsteltenis begon ik steeds meer inzicht te krijgen in de manier waarop het openbaar ministerie zijn zaak tegen me vorm wilde geven. Voordat het proces begon, was ik zo naïef geweest om te denken dat feiten feiten waren, dat de waarheid de waarheid was en dat de medische wetenschap zich van in steen gehouwen zekerheden bediende. Niets was minder waar. Langzaam werd me duidelijk dat het vooral een kwestie was van hoe de feiten werden gepresenteerd. Telkens weer werd iets wat zo onschuldig had geleken op een dusdanige manier naar voren geschoven dat het belastend voor me kon zijn. Gesprekken met buren en familieleden, dingen die ik tijdens die inmiddels schimmige eerste dagen na de dood van Matthew tegen de politie had gezegd, beslissingen die we na het verlies van ons eerste, tweede en toen derde kind hadden genomen, dingen die we hadden gedaan om zulke uitzonderlijke gebeurtenissen te kunnen overleven.

Toen bijvoorbeeld dokter Barnes als getuige werd opgeroepen, deed Dunkels zijn uiterste best om diens op zich neutrale uitleg over zijn bemoeienis met ons gezin op een voor mij zo ongunstig mogelijke manier af te schilderen. Toen de kinderarts vertelde dat hij Terry en mij op de dag van Matthews dood had gesproken, zei hij ook dat heel even de vraag bij hem was opgekomen of ik mijn kinderen misschien had gedood. Een paar tellen nadat het woord ‘kindermoord’ was gevallen, besloot Dunkels dat hij geen verdere vragen wilde stellen. Tijdens het kruisverhoor had de kinderarts gezegd dat de dood van drie kinderen weliswaar onvermijdelijk tot vraagtekens leidde, maar dat hij geen moment had gedacht dat Terry en ik tot moord in staat waren. Ik had echter het gevoel dat de onuitgesproken beschuldiging van de openbaar aanklager te midden van al die vragen en antwoorden die door de zaal heen en weer vlogen het meest bleef hangen. Mensen onthouden altijd vooral het slechte nieuws, nooit het goede.

Ik vond het al verschrikkelijk dat dokter Barnes als getuige à charge moest optreden, maar hoe erg het was, drong pas goed tot me door toen professor Peter Berry, de kinderpatholoog, zijn verhaal deed. Hij was de gepensioneerd specialist uit Bristol die de lijkschouwing op Matthew had verricht en de resultaten van de autopsies van Gemma en Jason opnieuw had bekeken.

De rechtbank had al eerder van Christine Scott, de patholoog uit Salisbury, vernomen dat Gemma en Jason allebei aan wiegendood waren overleden. Zij had ook verteld dat professor Emery, die na zijn bezoek aan Terry en mij helaas was overleden, na bestudering van de door haar vastgestelde gegevens tot dezelfde conclusie was gekomen.

Professor Berry was echter op iets gestuit wat volgens de openbaar aanklager belastend voor me kon zijn. Hij vertelde de rechtbank dat hij sporen in Jasons longen had aangetroffen die erop wezen dat er voor zijn dood bloed in zijn longen had gezeten. Professor Berry vertelde de rechtbank dat hun aanwezigheid weliswaar op verstikking kon wijzen, maar hiervoor geenszins een bewijs vormde. Er waren talloze redenen voor het ontstaan van een bloeding bij kinderen.

Maar in mijn ogen maakte de patholoog heel duidelijk hoe het bloed volgens hem in de longetjes van Jason terecht was gekomen.

‘Er zijn talloze aandoeningen die bloedingen in de longen kunnen veroorzaken,’ zei hij tegen de rechtbank. ‘Vele daarvan zijn uiterst zeldzaam en worden pas bij postmortaal onderzoek zichtbaar. Er kan sprake zijn van een aandoening aan het hart die de bloedsomloop verstoort, of van een beschadiging in de longen ten gevolge van een ziekte, zoals afwijkende bloedvaten die zijn geknapt, of er kan een bloeding ten gevolge van een zware longontsteking zijn ontstaan. In het geval van Jason was er echter geen natuurlijke oorzaak aan te wijzen.’

Later vertelde professor Berry dat hij na het postmortaal onderzoek bij Matthew geen oorzaak voor diens dood had kunnen vaststellen. Maar op grond van het verleden van mijn kindjes – de acute levensbe dreigende situaties, hun overlijden – veronderstelde hij dat zowel Jason als Matthew tekenen van ‘obstructie van de bovenste luchtwegen’, oftewel verstikking, vertoonde.

‘Dat bewijst helemaal niets,’ zei Claire later.‘Dat iets tekenen van verstikking vertoont, betekent niet dat er ook echt sprake van verstikking is geweest. En afgezien daarvan heeft hij helemaal niets afwijkends gevonden.’

‘Maar wat moet de jury er wel niet van denken?’ vroeg ik zenuwachtig. Ik was doodsbang dat de vraagtekens hun wederom zouden ontgaan en dat alleen het woord ‘verstikking’ bij hen zou blijven hangen.

‘Er was niets aan je kinderen te zien, Angela. Geen blauwe plek, geen schrammetje, geen sneetje, helemaal niets,’ zei Claire. ‘En ze zullen niemand kunnen vinden die onder ede durft te beweren dat jij een slechte moeder bent. De jury zal hier niet eens meer aan denken als ze jouw kant van het verhaal horen. Het zegt helemaal niets.’

In de dagen daarna nam mijn angst alleen maar toe. Professor Berry bleef benadrukken dat bepaalde aspecten van de dood van zowel Jason als Matthew slechts als ‘verdacht’ konden worden aangemerkt, maar hij leek elke suggestie die de invloed van zijn oordeel kon verzwakken te verwerpen, van die van een van ‘onze’ deskundigen dat het geringe aantal bloedsporen in Jasons longen het gevolg waren van bloed dat hij bij de geboorte had ingeademd tot de uitspraak van een andere deskundige dat de betekenis ervan ‘twijfelachtig’ was.

Berry vertelde ook over het uiterst zorgvuldige onderzoek dat hij op het lichaampje van Matthew had verricht, op zoek naar sporen die zouden duiden op verstikking, zoals sporen van bloedingen rond de neus, tekenen dat er druk was uitgeoefend of sporen van eerdere mishandeling, zoals breuken of hersenletsel. Hoewel hieran nooit bewijzen zijn aangetroffen, werd het gezichtje van mijn kind tijdens de vruchteloze zoektocht naar aanwijzingen volledig ontleed.

Ik denk dat ik me op dat moment, bij het aanhoren van die kille, onpersoonlijke taal van medisch onderzoekers waarin over mijn prachtige zoontje werd gesproken, eindelijk helemaal losmaakte van wat er om me heen gebeurde. Tot dan toe had ik getracht om me zo goed mogelijk te concentreren op wat er allemaal werd gezegd, hoe ingewikkeld de medische of juridische terminologie ook was. Maar toen de kille, harde feiten over het postmortaal onderzoek van Matthew en Jason werden besproken, schiep ik een afstand tussen mezelf en de rechtszaal. Het was alsof ik mijn lichaam verliet en ergens hoog boven dit alles zweefde, veilig, ver weg van die ongelooflijke beschrijving van de manier waarop het ontzielde lichaam van mijn kind uit naam van het gerechtelijk onderzoek was behandeld. Terwijl ik naar de getuigenverklaring van professor Berry zat te luisteren, herinnerde ik me de woorden van John Walton op de dag dat ze Matthews lichaam hadden vrijgegeven: dat het leek alsof Matthew op een ‘hakblok’ had gelegen. Nu pas besefte ik wat hij daarmee had willen zeggen. Ik dwong mezelf mijn oren te sluiten voor het geluid van de stemmen die door de rechtszaal zweefden.

Denk aan de leuke dingen die je met hem hebt beleefd, dacht ik, aan de dag waarop we naar Weymouth zijn gegaan om naar de zonsverduistering te kijken en dat we daar met Jacqueline en haar kinderen op het strand zaten. Ik, Terry, Jade en Matthew.

Denk aan de keren dat Jade je hielp met voeden, dat ze op de bank zat met de fles in haar hand. En dat we Matthew daarna op de commode legden en ze je hielp hem te verschonen.

Denk aan al die keren dat hij lachte, lekker lag te brabbelen wanneer je hem onder zijn mobile legde en Jade naast hem kwam zitten.

Denk aan hoe hij lachte wanneer Jade hem in bad nat spatte en dat ze later hielp hem in te poederen voordat we zijn kruippakje over zijn schone, frisse lijfje trokken.

Denk aan al die keren dat we zijn gaan wandelen, met Jade voor in het wandelwagentje en Matthew erachter, en dat ze vol trots aan iedereen die we tegenkwamen vertelde dat hij haar broertje was.

Terwijl de deskundige maar doorging met zijn gedetailleerde verslag over het onderzoek op het lichaam van mijn zoontje dwong ik mezelf om aan mijn prachtige, blije baby te denken. Aan mijn gezin. Ik zei tegen mezelf dat ze me nooit van mijn herinneringen zouden kunnen beroven, wat er in die rechtszaal ook zou gebeuren. Natuurlijk kwam ik er pas later achter dat ik het mis had. Zelfs de kostbaarste herinneringen kunnen maar een beperkte hoeveelheid verdachtmakingen verdragen voordat ze uiteindelijk toch voor altijd worden bezoedeld.

Na afloop van zulke dagen namen we bij mijn moeder thuis de gebeurtenissen door met een glas wijn erbij. We waren nooit mensen geweest die elke dag dronken, maar tijdens het proces genoot ik van de snelle roes die alcohol me kon geven.

‘Wat dacht de reus vandaag wel niet waar hij mee bezig was?’ zei mijn moeder soms vol minachting.

‘Wie denkt hij wel niet dat hij is?’ merkte Brian dan op, vol verontwaardiging over wat me die dag was aangedaan.‘Hij kent je niet eens.’

Soms spraken we vol woede over wat er die dag was gebeurd, op andere momenten zaten we hysterisch te lachen omdat er zelfs op de duisterste momenten altijd wel een sprankje licht te zien was.

‘Ik neem morgen een paar lekkere broodjes voor meneer Mansfield mee,’ zei Claire op een avond.

‘Waarom?’ Ik keek haar vragend aan.

‘Omdat hij zo leuk is.’ Haar ogen begonnen te glanzen toen ze aan de charmante advocaat dacht. ‘Ik heb hem verteld dat ik in een bakkerij werk en vroeg hem of hij iets wilde proeven, en toen zei hij ja. Hij zei dat hij ze in de doos van zijn pruik zou doen, zodat hij in de trein op weg naar huis iets lekkers zou hebben. Misschien neem ik ook wel een Mars voor hem mee.’

Claire was niet de enige die onder de indruk van hem was. Zelfs op de naarste dagen kon hij me nog aan het lachen maken wanneer we de rechtbank verlieten. Hij zorgde ervoor dat hij elke dag nog even met mijn familie kon napraten en liet Brian zelfs zijn pruik passen. Naar mate de weken vorderden, kreeg ik met hem en Jo al net zo’n goede band als met Bill en Jacqui. Toen Jacqui vijftig werd, dronken we aan het einde van de dag allemaal op haar met champagne uit plastic bekertjes.

Elke avond belde ik Terry om hem te vertellen wat er die dag was gebeurd. Soms putte ik me uit in details, soms vond ik het vreselijk om de hele dag nogmaals te beleven. Ik wilde dolgraag bij hem en Jade zijn en begon hen in de loop van het proces steeds meer te missen. Tot aan de rechtszaak had ik Terry elke dag nog gezien en had ik tijd met Jade kunnen doorbrengen, al was dat veel te weinig geweest, maar nu zag ik Jade slechts vier uurtjes op zaterdag en zondag en moest ik zonder Terry aan mijn zijde de ergste ervaring van mijn leven door zien te komen. Ik voelde me in emotioneel en lichamelijk opzicht steeds vermoeider worden, en soms had ik zelfs geen zin in bezoek van Claire of Ally. Ik wilde Terry. Hoewel mijn familieleden en vrienden en vriendinnen heel erg lief voor me waren, ergerde ik me er soms aan dat ik hen wel, en mijn man niet zag.

Elke avond ging ik, wanneer we uitgepraat waren, op het luchtbed in mijn moeders woonkamer liggen en nam ik in gedachten de dag nog eens door. Maar hoewel ik afstand probeerde te nemen en tegen mezelf zei dat iedereen ook maar gewoon zijn of haar werk deed, lukte het me niet om er objectief naar te kijken. Mijn leven stond op het spel en ik was tot in het diepst van mijn ziel gekwetst omdat de kleinste details over Jason en Matthew in woorden en op papier aan iedereen in de rechtszaal werden geopenbaard. Het was alsof ons hele gezinsleven onder een microscoop werd gelegd. Het ging allemaal om onderzoeken, verslagen, medisch deskundigen. Terwijl ik lag te wachten totdat ik in slaap zou vallen, kon ik alleen maar denken aan onze kindjes die ik bij me had gedragen, had gevoed, gekoesterd en om wie ik later had gerouwd. Dat ik nu van moord op hen werd beschuldigd, voelde als een steek in mijn rug. Ze waren geen bewijsstukken of tastbare voorwerpen, ze waren mensjes, mijn zonen en dochter, en alles wat ik aan moederinstinct in me had, verzette zich hevig tegen de manier waarop ze in de rechtszaal werden behandeld. Het was zo beledigend. Ik werd er onpasselijk van.

Maar ik dwong mezelf om niet aan dat soort dingen te denken wanneer ik ’s morgens de rechtbank binnenliep. Ik was altijd bang dat ik, als ik aan mijn gevoelens zou toegeven, zou instorten, en daarom probeerde ik kalm en onbewogen voor me uit te staren. Soms vond ik de bewijzen zo ingewikkeld, zo ondoorgrondelijk en zo medisch dat ik het amper kon volgen, maar op andere momenten ervoer ik het proces zowaar als saai. Ik dwong mezelf echter altijd om te blijven luisteren en bleef wanhopige pogingen doen om te begrijpen wat me nu toch in vredesnaam overkwam.

‘Ik roep professor sir Roy Meadow als getuige op,’ zei Dunkels op de tweede vrijdag van het proces op luide toon.

Ik had me maandenlang een voorstelling van de man gemaakt, maar nu verbaasde het me dat hij er zo gewoon uitzag. Hij was niet de stereotiepe schurk uit een tekenfilm die ik me had voorgesteld, maar een magere man van in de zestig met grijzend haar en een bril: de zoveelste arts op leeftijd. Al snel werd ik overweldigd toen deze emeritus hoogleraar in de kindergeneeskunde aan de universiteit van Leeds zijn verdiensten opsomde en tot in detail inging op zijn vijfentwintig jaar ervaring op dit gebied. Hij had met meer dan honderd gezinnen gewerkt waarvan kinderen door verstikking om het leven waren gekomen. Hij was ontegenzeggelijk een uiterst ervaren man en daarmee een vijand van formaat.

Tijdens die eerste dag kwam Meadow door gebrek aan tijd maar even aan het woord, maar tijdens die korte momenten klonk hij gewichtig en zelfverzekerd. Hij zei tegen de rechtbank dat hij na het bestuderen van de bevindingen van de artsen tot de conclusie was gekomen dat Jason en Matthew hoogstwaarschijnlijk door verstikking om het leven waren gekomen. Dat baseerde hij op hun medische geschiedenis en de ademhalingsmoeilijkheden die ze hadden ondervonden.

Toen hem werd gevraagd naar het overlijden van Jason, een week nadat hij problemen had gehad met zijn ademhaling, antwoordde hij: ‘Het feit dat er in het gezin al eerder een kind is overleden is beslist relevant omdat een dergelijke combinatie van omstandigheden, een dergelijke geschiedenis, bijzonder kenmerkend is voor kinderen die door verstikking om het leven komen.’

Over de ademhalingsproblemen van Jade merkte hij op: ‘Dat is binnen de context van het gezin zeer belangrijk omdat een van de redenen voor dergelijke problemen een poging tot verstikken kan zijn.’

Ik besefte dat ik, als het aan professor Meadow lag, zou worden veroordeeld op grond van een verleden waarop ik geen enkele invloed had kunnen uitoefenen.

Een week later werd hij nogmaals opgeroepen. Toen hem vragen over Matthew werden gesteld, zei hij tegen de rechtbank:‘Dat was in de eerste plaats een vreselijke tragedie, een afschuwelijk en zeer ongewoon voorval. Een derde sterfgeval in één gezin. Dat is uitzonderlijk. Zeer uitzonderlijk.’

Maar professor Meadow had zijn twijfels over de ware toedracht van dit ‘uitzonderlijke’ voorval. ‘Er is tijdens het onderzoek geen doodsoorzaak vastgesteld,’ vertelde hij. ‘Ik vind het vooral ongewoon dat hij zo snel overleed nadat was vastgesteld dat hem niets mankeerde, dat er in het gezin al eerder kinderen waren overleden en dat er slechts negen dagen voor zijn dood ook al iets was voorgevallen... Dergelijke gebeurtenissen ziet men vaker bij kinderen die door hun moeder zijn verstikt.’

Ik kon gewoon niet geloven wat hij daar op zachte, maar besliste toon beweerde. Hoe kon een bepaald patroon van gebeurtenissen belastend voor me zijn? Hoe kon uit een patroon blijken dat het de moeders, en niet de vaders, zijn die kun kinderen smoren? Hoe was het volgens hem mogelijk dat ik wel Jason en Matthew had laten stikken, maar Jade slechts had aangevallen? Hoe paste dat in het patroon?

Ik voelde de woede in me oplaaien toen ik hem zijn verklaring op bijna verontschuldigende toon hoorde afleggen. Ik had zin om te schreeuwen: ‘Hoe kun je dat allemaal zeggen? Niemand die me kent, zou zoiets zeggen. Er is nooit iets geweest wat erop zou kunnen wijzen dat ik mijn kinderen zou mishandelen. Hoe durf je te beweren dat ik mijn kinderen heb vermoord terwijl andere deskundigen zeggen dat ze niet eens weten waaraan mijn kinderen zijn overleden? Je hebt me nog nooit ontmoet, nog nooit een woord met me gewisseld, je ként me helemaal niet, maar toch zeg je dat ik mijn kinderen kan hebben vermoord?’ Ik dwong mezelf echter om naar de kinderarts te luisteren.

Meadow besloot zijn verhaal met de uitspraak dat hij andere mogelijkheden had overwogen. ‘Ik was niet in staat de diagnose te stellen dat het hier om een natuurlijke en ons bekende aandoening gaat. Natuurlijk kan men zich afvragen: “Is het mogelijk dat het hier om een aandoening gaat die nog niet door de medische wetenschap is ontdekt en beschreven?” Ja, dat is altijd mogelijk, maar desondanks zeg ik in mijn hoedanigheid als kinderarts dat al deze kenmerken op verstikking wijzen.’

Mijn woede zakte niet af toen meneer Mansfield aan zijn kruisverhoor begon. Met verbijstering moest ik aanhoren dat professor Meadow al een paar dagen na de dood van Matthew door de politie om raad was gevraagd. Maandenlang hadden ze me verteld dat ze elke optie overwogen, maar nu bleek dat ze al na een paar dagen een expert op het gebied van kindermishandeling hadden geconsulteerd. Alles wat ze me hadden verteld, werd zo een farce.

Vol ongeloof hoorde ik hem beweren dat hij open en objectief was, maar daarna gaf hij bijna onmiddellijk toe dat hij na zijn pensionering een groot aantal dossiers van oude zaken waarbij hij betrokken was geweest door de papiervernietiger had gehaald. Ik was woedend omdat hij hier vooral bijzonderheden uit zijn geheugen zat op te diepen.

Later hoorde ik professor Meadow tot mijn grote verbazing toegeven dat hij niet eens had gesproken met mensen die mij of mijn kinderen kenden. Niet met de wijkverpleegkundigen, niet met onze huisarts, niet met dokter Barnes, niet met professor Emery, met niemand. Hij had op grond van een stapel papier de conclusie getrokken dat ik een moordenares was en had geen woord gewisseld met degenen die al die jaren met ons te maken hadden gehad en nooit blijk van enige twijfel hadden gegeven.

Professor Meadow maakte als getuige zeker indruk: hij was tegelijkertijd vriendelijk, gezaghebbend en onbuigzaam, en verwees elke andere mogelijke verklaring voor de ademhalingsmoeilijkheden en de doodsoorzaak van mijn kinderen naar de prullenbak, zoals de veronderstelling dat Jade last had gehad van een ernstige maag-darmcatarre. Ik had het gevoel dat de grond onder me wegzonk toen het tot me doordrong dat hij ervan overtuigd was dat hij de waarheid vertelde. Niemand die aan mijn zijde stond kon een reden noemen waarom mijn kindjes waren gestorven, maar professor Meadow was nu bezig de openbaar aanklager die reden op een presenteerblaadje aan te reiken. De jury zou een dergelijke vooraanstaande arts meteen geloven. Dat kon niet anders.

Ik weet nog goed dat ik laat die dag letterlijk begon te rillen toen meneer Mansfield nogmaals benadrukte dat het, als we naar het hele plaatje keken – dus naar mij, mijn gezin, het ontbreken van verwondingen bij Jason en Matthew, de feiten die overeenkwamen met wiegendood – heel goed mogelijk was dat mijn kinderen een natuurlijk dood waren gestorven, al was de precieze oorzaak nog onbekend.

‘Het probleem met die uitspraak is volgens mij dat meneer Mansfield wil beweren dat er bij een dergelijk normaal gezin geen sprake kan zijn van kindermishandeling,’ merkte professor Meadow op. ‘Het is zeer zeker correct om te veronderstellen dat kindermishandeling en verstikking in bepaalde gezinnen vaker voorkomen dan in andere, maar we mogen niet vergeten dat mishandeling en verstikking ook voorkomen bij gezinnen die op het eerste gezicht heel normaal en liefdevol lijken. Het grootste deel van de moeders die hun kinderen hebben gesmoord, lijkt volkomen normaal. Een tweede punt betreft de kenmerken van wiegendood. Wiegendood betekent dat we niet weten waaraan een baby is overleden. Het betekent dat er geen onnatuurlijke dood ten gevolge van bijvoorbeeld verstikking kan worden vastgesteld, maar evenmin dat er een oorzaak voor een natuurlijke dood kan worden aangewezen. Ook onder baby’s die aan wiegendood zijn overleden, treffen we er een aantal aan die door verstikking om het leven zijn gebracht.’

Ik zat in de val. Als ik normaal overkwam, kon ik een moeder zijn die mijn kinderen mishandelde. Als mijn baby’s door wiegendood om het leven waren gekomen, kon ik hen hebben gesmoord. Er waren misschien geen concrete bewijzen tegen me gevonden, maar professor Meadow wist een heel rookgordijn rondom me op te trekken waardoor er voor mij geen enkele uitweg meer was.

Ik zat te rillen toen hij zijn verhaal besloot en de rechter tegen hem zei dat hij op een rechtbank in Londen werd verwacht. Tegen wie zou hij nu gaan getuigen?

Twee dagen later nam dokter Martin Ward Platt plaats in de getuigenbank. Ik wist dat ook hij een beschuldigende vinger naar me zou uitsteken. Hij leek me eind veertig, maar verder kan ik me van hem alleen zijn enorme neus herinneren. Hij werkte als specialist in de kinder geneeskunde in Newcastle en deed me denken aan een acteur op de bühne omdat hij de jury aansprak alsof die zijn publiek vormde. Professor Meadow had zich bijna verontschuldigend opgesteld, maar Ward Platt was heel wat fanatieker.

‘Mijn mening luidt, zoals ik al eerder heb aangegeven, dat ik, na niet uitsluitend de medische aspecten, maar de gehele situatie te hebben bekeken – en met de gehele situatie bedoel ik niet alleen de dood van Jason, maar ook die van Matthew en de acute levensbedreigende situatie waarin Jade zich heeft bevonden – maar één conclusie kan trekken, en dat is dat de dood opzettelijk is veroorzaakt, in dit geval door de kinderen te verstikken,’ zei hij onomwonden tegen de rechtbank toen hem naar zijn mening over Jasons ademhalingsmoeilijkheden en overlijden werd gevraagd.

Hij beweerde zelfs dat de dood van Gemma ‘met vraagtekens’ was ‘omgeven’. De aanklacht wegens moord op haar had men laten vallen, maar het leek wel alsof ik in deze rechtszaal ook voor haar dood terechtstond.

Een groot deel van het zogenaamde bewijs dat door dokter Ward Platt werd aangedragen, had betrekking op de onderzoeken die hadden aangetoond dat zowel Jason als Jade grote lichamelijke stress had ervaren toen ze last hadden gehad van ademhalingsmoeilijkheden. Maar hij wees mogelijke andere verklaringen voor die problemen en de sterfgevallen van de hand. Telkens weer werd het verleden in plaats van de feiten gebruikt om een oordeel over me te vellen. Ook dokter Ward Platt sprak van een patroon in de medische geschiedenis van mijn kinderen.

Een genetische oorzaak veegde hij eveneens meteen van tafel. Ten behoeve van het proces hadden we een zo compleet mogelijk beeld geprobeerd te schetsen van de Ierse kant van onze familie. Patrick McDermott, een achterneef van me, had zeven kinderen van wie er twee aan wiegendood waren overleden en nog eens twee medische problemen hadden gehad. Aan een van hen, een meisje, was op een leeftijd van negen maanden cafeïne voorgeschreven omdat ze zo uitzonderlijk diep sliep dat het haar ouders en artsen zorgen baarde, en één jongetje had men moeten reanimeren omdat hij plotseling geen adem meer had gehaald.

Dokter Ward Platt beweerde echter dat die kinderen weliswaar een aantal genen met de mijne deelden, maar dat de verwantschap niet nauw genoeg was om van betekenis te kunnen zijn.

Tegen de rechtbank zei hij: ‘De kinderen McDermott en Cannings hebben de nodige voorouders gemeen. In totaal is er sprake van minstens vijftig personen met dezelfde genetische kenmerken. Indien we uit zouden gaan van een genetische afwijking die via de vrouwelijke lijn wordt overgedragen, zouden we moeten concluderen dat er bij meer dan vijftig personen in het geslacht niets aan de hand is, maar dat de afwijking plotseling wel bij Gemma, Jason, Jade en Matthew, en Dermott, Orla, Fiona en Owen zou optreden. Dat is hoogst onwaarschijnlijk.’

In tegenstelling tot professor Meadow bediende dokter Ward Platt zich van een bijna agressieve manier van doen. Als hij ‘Ze is een moordenaar!’ door de zaal had kunnen schreeuwen, had hij dat gedaan, daar twijfel ik niet aan. Toen meneer Mansfield aan zijn kruisverhoor begon, merkte ik dat het ging om een persoonlijk gevecht tussen dokter Ward Platt en mij.

Totdat bleek dat de deskundigen tegen me waren, had ik de hoop gekoesterd dat het gezond verstand zou zegevieren. Maar nu werd ik overvallen door angst omdat niet één, niet twee, maar welgeteld drie artsen de dood van mijn kindjes als een geval van verstikking beschreven. Het voelde bijna onwerkelijk, alsof je een gesprek met een vreemde voert die heel normaal lijkt, maar bij hoog en laag beweert dat de hemel eigenlijk roze is. Naarmate het gesprek vordert, begin je je langzaam af te vragen of jij het misschien mis hebt. Zo voelde ik me ook toen ik daar in de beklaagdenbank zat.

Ik had zo lang geloofd en daarna gehoopt dat ik nooit zou worden veroordeeld. Ik wist dat ik niets verkeerds had gedaan en had gedacht de waarheid boven tafel te zien komen; ik had immers geleerd dat dat voor een rechtbank gebeurde. Maar nadat ik die deskundigen had horen praten, verdween eindelijk het laatste restje vertrouwen in het systeem dat ik al die tijd was blijven koesteren.Voor het eerst vermoedde ik dat ze me schuldig zouden verklaren. Ik zou nooit in staat zijn de dood van mijn kinderen te verklaren, maar toch hadden de drie artsen getuigenissen afgelegd die om maar één ding draaiden: dood door verstikking.