3

 

 

Ik lag in bad en keek naar het litteken van mijn keizersnede onder het warme water. Die felrode streep was het enige wat me nog van Gemma restte. In de weken en maanden na haar dood hadden Terry en ik ons best gedaan om de draad weer op te pakken, maar de dood van een baby veroorzaakt een leegte in je leven die je nooit helemaal kunt opvullen. Ik voelde me uitgehold, beroofd van het moederschap en van alles waarop ik me zo had verheugd. In één dag was ons gezinnetje uiteengereten, en ik had geen idee hoe we er ooit weer bovenop moesten komen. Ik voelde me kaal, van alles ontdaan. Ik was moeder geweest, maar nu was dat allemaal verdwenen.

De artsen hadden ons verteld dat we niets voor Gemma hadden kunnen doen: haar dood was niet te verklaren, wiegendood, een verlies dat zomaar ons leven was binnengedrongen, zonder aanleiding of reden. Dat vond ik nog het moeilijkste, dat ik niet wist waarom het was gebeurd, en ik vroeg me voortdurend af wat ik verkeerd had gedaan. Keer op keer liep ik in gedachten de gebeurtenissen na die zich kort voor de dood van mijn dochtertje hadden afgespeeld. Kleine dingetjes bleven aan me knagen: de inentingen die Gemma een dag voor haar dood had gehad, de stinkende luier die ik had verschoond. Hoewel ik dat alles telkens weer de revue liet passeren, kon ik geen enkele reden bedenken waarom ons leven plotseling zo wreed was verstoord.

‘De artsen weten niet eens waarom ze is gestorven, dus dan kun jij het ook niet weten,’ zei ik tegen mezelf, als antwoord op de vragen die me bleven kwellen.

Diep in mijn hart had ik echter het gevoel dat ik had gefaald als moeder. Ik was de enige die moest kunnen vertellen waarom mijn baby was overleden, maar dat kon ik niet.

Een paar weken na de dood van Gemma gingen Terry en ik weer aan het werk. We wilden dolgraag weer terugkeren naar het leventje dat we voor haar geboorte hadden geleid, maar omdat we wisten dat dat niet ging, stortten we urenlang onze harten uit bij John Walton. Hij probeerde ons geen religieuze mening op te dringen of boodschap te verkopen, maar luisterde naar wat we kwijt wilden over de dood van ons kindje. We zochten troost bij elkaar en probeerden samen een uitweg uit de doolhof van ons verdriet te vinden. Ik had Terry nu harder nodig dan ooit tevoren en wist, zoals ik altijd al had geweten, dat zijn liefde voor mij me zou helpen dit te overleven.

Ook Stephen, die toen een puber van veertien was, was ziek van verdriet. Toen hij op de dag van Gemma’s dood uit school was gekomen, was mijn vader degene geweest die hem had verteld wat er was gebeurd. Stephen had geprobeerd zich goed te houden toen mijn vader het hem vertelde, maar zodra Terry later die dag zijn armen om hem heen had geslagen, was Stephen in tranen uitgebarsten. Ik wist dat hij zijn zusje heel erg miste.

Naarmate de maanden verstreken, werd ik stukje bij beetje weer de oude, en na verloop van tijd besefte ik dat ik nog een kind wilde. Terry had een krachtig moederinstinct in me opgewekt en ik wilde hem dolgraag het liefhebbende gezin bieden dat we vroeger allebei hadden gehad. Terry aarzelde, maar hij kon zien dat ik dolgraag opnieuw moeder wilde worden. Negen maanden na de dood van Gemma ontdekte ik dat ik in verwachting was.

‘Wat zou volgens jou de ideale temperatuur in mijn oven thuis moeten zijn?’ vroeg de chirurg toen hij over de doek keek die over mijn buik was gespannen.

Het was 25 april 1991. Ik lag in het ziekenhuis van Salisbury en onderging een keizersnede. Ik had mijn tweede kind dolgraag via de natuurlijke weg ter wereld willen brengen, maar de artsen vonden een stuitligging te riskant. Terry zat naast me, en de artsen stelden hem tijdens de operatie allerlei vragen over hun bakpogingen. Het enige wat ik tijdens die operatie kon voelen, was wat getrek achter het doek, maar toen liet iemand me opeens de billetjes van een baby zien.

‘Jullie hebben een zoon,’ zei de operatiezuster.‘Weten jullie al hoe jullie hem gaan noemen?’

‘Ja, Jason Terry,’ antwoordde ik trots.

Terry nam zijn zoontje in zijn armen, en voor het eerst sinds de dood van Gemma voelde ik me bijna weer compleet. Ik had mijn kindje negen maanden in me laten groeien, en nu was hij er dan. Hij was deel van me, dat kon niemand me afnemen. Weer had de natuur haar wonderbaarlijke werk gedaan. Ik keek vol trots naar Terry die onze zoon knuffelde.

Zodra ik terug was op de zaal begon ik met borstvoeding geven. De onzekerheden waardoor ik de afgelopen negen maanden was geplaagd, smolten weg als sneeuw voor de zon. Met Jason voelde het meteen net zo vertrouwd als met Gemma. Voor mij is borstvoeding geven altijd een van de belangrijkste en intiemste momenten van het moederschap geweest. Ik deed het nooit lang omdat mijn melk snel op raakte, maar ik wist in elk geval dat ik mijn kinderen tijdens de eerste weken van hun leven een goede start gaf. Ik had in het ziekenhuis vrouwen gesproken die zeiden dat ze het nooit zouden kunnen, maar voor mij was het de natuurlijkste zaak van de wereld. Maar iedereen is anders, en ik vond het fascinerend om te zien dat andere vrouwen weer heel anders met hun kinderen omgingen.

Na een week mochten we naar huis. Jason bleek aan heupdysplasie te lijden en moest over zijn luier en hansopje heen een beugeltje dragen dat zijn beentjes in spreidstand hield. We kregen ook een alarm mee dat bijhield of een baby goed bleef ademen. Dat vond ik erg geruststellend; iedereen bleef maar zeggen dat ik het nu meteen zou merken als er iets mis was. Er was me ook geleerd hoe ik moest reanimeren, maar dat vond ik erg moeilijk omdat ik telkens aan Gemma moest denken als ik de oefenpop zag. Maar dankzij alle informatie en de voortdurende verzekering dat we niet nog een kind aan wiegendood zouden verliezen wist ik de zorgen die ik tijdens mijn zwangerschap had gehad van me af te zetten. Ik probeerde me sinds de geboorte van Jason niet van alles af te vragen omdat ik niet paranoïde wilde worden. Ik besefte dat ik een balans moest vinden tussen mijn bezorgdheid en mijn dagelijks leven.

Ik moest mijn angsten op de een of andere manier kunnen wegstoppen omdat ze me anders te veel zouden worden. Ik moest me concentreren op de kleine stapjes op weg naar een normaal leven, zoals het moment waarop ik Jason voor het eerst in mijn armen hield, hem voor de eerste keer de borst gaf en hem mee naar huis nam. Natuurlijk waren de zorgen nooit helemaal weg, maar ik probeerde ze zo goed mogelijk te onderdrukken. Jason is een blije, gezonde baby, zei ik tegen mezelf. Eindelijk konden we weer een gezinnetje vormen.

Amper vijf weken later hoorde ik het schrille, hoge gepiep van het alarm. Ik was net in de tuin bezig de was op te hangen en had het gevoel dat iemand een emmer ijskoud water over me heen gooide; ik hapte letterlijk naar lucht, zoals je doet wanneer je heel erg schrikt. Ik rende naar binnen. Eerder die ochtend had ik Jason voor een dutje in onze slaapkamer neergelegd, maar toen ik binnenkwam, zag ik dat hij heel bleek was en doodstil lag.

Ik zette het alarm uit, tilde hem uit zijn wiegje en legde hem op het bed. Een golf van paniek schoot door me heen, zodat ik niet meer kon reageren. Ik probeerde me te herinneren wat ze me in het ziekenhuis hadden verteld, maar toen ik naar hem keek, hoorde ik net een auto aankomen. Ik keek uit het raam en zag dat het Gloria Peacock was, de wijkverpleegkundige met wie ik die ochtend een afspraak had. Ik rende naar de deur: Gloria was er, ze was mijn wijkverpleegkundige en ze kon me helpen. Alles zou goed komen.

‘Het is weer gebeurd,’ zei ik, zodra ik de deur had geopend.

Gloria rende naar de slaapkamer en riep dat ik een ambulance moest bellen. Ik ging naar de woonkamer, belde het alarmnummer en daarna Terry. De paar minuten die volgden, heb ik in een waas beleefd. Het enige wat ik nog weet, was dat ik hulpeloos toekeek terwijl Gloria mijn zoontje mond-op-mondbeademing gaf en ik Jason even later weer ademend in mijn armen hield. Ik kan me heel veel niet herinneren, er zijn zoveel kleine dingetjes die ik niet meer weet – zoals het feit dat ik na aankomst van Terry naar de badkamer ben gerend om over te geven. Ik kan me alleen maar indenken dat dat het gevolg moet zijn geweest van de ontzetting die ik voelde toen ik besefte dat het weer gebeurde. Verder kan ik me van die dag weinig herinneren, net zoals bij Gemma’s dood het geval was.

Ik weet nog wel dat de ambulanceverpleegkundigen Jason in folie wikkelden en dat Terry en ik in de ambulance stapten. In gedachten schreeuwde ik voortdurend: ‘Dit kan niet waar zijn. Dit kan niet waar zijn.’

Jason werd razendsnel naar de spoedeisende hulp gebracht, en dik een kwartier later kwamen de artsen met ons praten. Het enige wat ze konden zeggen, was dat zijn lichaamstemperatuur erg laag was en dat hij waarschijnlijk een virus had opgelopen. Mijn paniek was inmiddels weer wat afgezakt, maar ik bleef mezelf de schuld geven. Iedereen in het ziekenhuis bleef maar tegen me zeggen dat het wel goed zou komen, dat ik gewoon heel erg geschrokken was en dat ik er niets tegen had kunnen doen. Net als de keren ervoor en erna werd ik in het ziekenhuis met heel veel medeleven bejegend. Dat bleef zo tot aan de dag waarop Matthew stierf.

Twee dagen later vertelden de artsen dat de onderzoeken die ze hadden verricht niets hadden uitgewezen en dat we Jason mee naar huis mochten nemen. Maar hoewel ik heel erg mijn best deed om mijn angst te onderdrukken, wist ik dat er iets mis was. Hij was niet dezelfde baby als voorheen. Het voeden lukte niet goed, en elke keer dat ik zijn luier verschoonde, werd hij onrustig. Hij zag pips en leek gewoon zichzelf niet.

Ik zei tegen mezelf dat ik me niet zo moest aanstellen, maar mijn angsten bleven de kop opsteken, hoe hard ik ook mijn best deed om er niet aan toe te geven. Ik had steeds meer het gevoel dat ik tegenover Jason tekortschoot omdat ik wist dat er iets mis was maar niet kon zeggen wat. Noem het moederinstinct, noem het een zesde zintuig, maar ik kende mijn baby, zoals iedere moeder dat doet. Zelfs Terry kon merken dat er iets mis was. Ik voelde me op een vreemde manier gerustgesteld toen hij opmerkte dat Jason zo pips zag.

Drie dagen later probeerde ik met de vroedvrouw, die bij ons kwam kijken, over mijn angst te praten.‘Er is iets heel erg mis.’ Ik barstte in tranen uit.‘Dat weet ik gewoon.’

‘Angela, er is helemaal niets aan de hand,’ zei ze geruststellend. ‘Het zal even duren voordat hij weer helemaal de oude is, maar je hoeft je nergens druk over te maken. Ik weet dat je je zorgen maakt omdat je Gemma hebt verloren, maar dit is anders. Het zal niet weer gebeuren. Je moet ophouden met piekeren.’

Ik zei tegen mezelf dat ik het er met de artsen over zou hebben wanneer ik over een paar dagen met Jason op controle ging. Maar hoe vaak ik mezelf ook maande dat ik naar de deskundigen moest luisteren, mijn instinct bleef me maar duidelijk maken dat er iets heel erg mis was. Een afschuwelijke week volgde, waarin ik alleen maar kon afwachten, op van de zenuwen, ervan overtuigd dat mijn kindje iets zou overkomen.

Ik zat te ontbijten toen ik het alarm af hoorde gaan. Voor de tweede keer die week werd mijn wereld door een elektronische noodkreet aan stukken gescheurd. Het was 13 juni. Terry was al naar zijn werk. Ik rende naar de slaapkamer en zag het rode lichtje van het alarm knipperen. Toen ik Jason omdraaide, was hij helemaal slap en lijkbleek. Er gebeurde niets. Geen enkele beweging.

Een week eerder was ik verstijfd, maar nu was ik vastbesloten om ervoor te zorgen dat Jason niet zou sterven. Ik boog me over mijn baby heen en begon hem mond-op-mondbeademing te geven. Keer op keer drukte ik mijn mond op de zijne en duwde ik twee vingers op zijn kleine borstkasje. Elke keer zag ik zijn borst op en neer gaan en elke keer dacht ik dat hij zelf zou gaan ademen, maar dan bleef hij weer doodstil liggen en moest ik weer opnieuw beginnen.

Waarom werkt dit niet? schreeuwde ik in gedachten. Ik moet hem weer laten ademen. Dat móét.

Boos veegde ik de tranen weg die mijn blik vertroebelden en blies weer in zijn mondje, wachtend totdat hij tekenen van leven zou vertonen. Ik zou het niet opgeven. Ik zou hem niet verliezen. Jason zou me niet verlaten. Ik zou niet opnieuw in de steek worden gelaten.

De paniek kreeg de overhand toen ik merkte dat hij niet reageerde. Net als een week eerder raakte ik helemaal over mijn toeren toen ik naar Jason keek en zag dat hij niet ademde.

Op een bepaald moment tijdens die afschuwelijke minuten belde Terry naar huis, en ik riep tegen hem dat hij een ambulance moest bellen. Daarna boog ik me weer over Jason. Ik weet niet hoe lang ik daar zo heb gezeten. De hele wereld leek zich samen te ballen tot slechts mij en mijn zoon. Ik was me er vaag van bewust dat de ambulance er was, maar toen de ambulanceverpleegkundigen naar ons toe kwamen, wilde ik niet dat ze in de buurt kwamen.

Ik zorg wel voor hem! riep ik in gedachten. Hij is van mij, ik maak hem weer gezond. Blijf van hem af, hij is van mij!

Een van de mannen kwam naar me toe en trok me overeind. ‘Laat ons maar even kijken,’ zei hij.‘Laat ons maar even ons werk doen.’

Achter me hoorde ik de stem van Terry.‘Het heeft geen zin,Ange,’ zei hij zacht.‘Hij is er niet meer. Kom maar hier.’

Zonder iets te zeggen rende ik naar het toilet, hurkte voor de pot neer en begon te braken. Het was weer gebeurd. Het koude zweet brak me uit. Ik liet me op de grond zakken. Boven me hoorde ik het geluid van de traumahelikopter die Jason naar het ziekenhuis zou brengen. En er waren de geluiden van de verpleegkundigen die wanhopige pogingen deden om een kind dat naar ik wist al dood was tot leven te wekken.

De weken en maanden na de dood van Jason vormden een gruwelijke herhaling van dat wat we al eerder hadden meegemaakt. We rouwden om hem in dezelfde kerk waarin we om Gemma hadden gerouwd, we begroeven hem in hetzelfde graf als haar, mijn vader droeg het kistje naar het graf en we legden er allemaal witte rozen op. En weer zeiden familieleden, vrienden en artsen dat we niets hadden kunnen doen om dit drama te voorkomen.

Het enige wat ik voelde, was het overweldigende besef dat ik had gefaald. Weer had ik niets kunnen doen om mijn kindje tegen onheil te beschermen – iets had mijn baby’s gedood, en hoewel de artsen niet konden zeggen wat dat was, vond ik dat ik hen had moeten redden.

Terry en ik probeerden verder te gaan, troostten elkaar zo goed als we konden en zochten steun bij elkaar, maar we waren amper in staat om ons afschuwelijke verlies te dragen. Weer waren we een stel, terwijl we een gezinnetje hadden moeten zijn. Deze keer kostte het me heel veel moeite om weer aan het werk te gaan. Ik dacht dat ik overal moeders met kinderen zag lopen en voelde telkens een steek van verdriet. Ik had ook een van die vrouwen moeten zijn; ik had thuis voor mijn kindje moeten zorgen, samen boodschappen moeten doen, met Cindy en mijn baby moeten gaan wandelen. Maar dat deed ik allemaal niet. Ik was aan het werk. Ik had twee prachtige kinderen op de wereld gezet, maar nu was ik weer alleen.

Weer was ik kwaad op God, en hoewel ik allang al niet meer naar de kerk ging, dacht ik op stille momenten aan mijn geloof en trok tegen Hem van leer omdat Hij dit had laten gebeuren. Soms, wanneer ik met Cindy door de velden liep – dezelfde velden waar ik met Gemma en Jason in de kinderwagen had gelopen – sprak ik hardop tegen Hem en stelde Hem keer op keer woedend dezelfde vragen.

‘Waarom doet U mij dit aan? Wat heb ik verkeerd gedaan? Waar hebben we dit verdriet aan verdiend?’ vroeg ik huilend.

Het is moeilijk te beschrijven, maar ik voelde me vanbinnen verscheurd. Ik was geestelijk gebroken en trok me steeds meer in mezelf terug. Wanhopig zocht ik naar de reden waarom ik mijn kindjes had verloren en denk nog altijd dat ik anders met mijn verdriet om zou zijn gegaan als iemand me een reden had kunnen geven. Ik ben ervan overtuigd dat een deel van je sterft wanneer je een kind verliest, en ik wist dat ik met de dood van Jason een deel van mezelf kwijt was geraak dat ik nooit meer terug zou krijgen. Zo had ik me na de dood van Gemma ook gevoeld.

Een half jaar later kregen we bezoek van John Emery, een hoogleraar kindergeneeskunde die aan de universiteit van Sheffield was verbonden en werkte voor een stichting die onderzoek deed naar zuigelingensterfte. Hij was een aardige, bebaarde man van in de zestig die als een van ’s lands grootste deskundigen op het gebied van wiegendood gold. Een dag lang spraken we met hem over wat er was gebeurd.

‘Er zijn maatregelen die de kans op het verlies van een kind kunnen verkleinen,’ zei hij tegen ons. ‘Jullie moeten stoppen met roken en een ander huis zoeken, maar het allerbelangrijkste is dat jullie jezelf de tijd gunnen om dit verlies te verwerken. En dan heb ik het over een jaar of drie, vier. Neem die tijd om de dood van Gemma en Jason te verwerken en denk dan pas weer aan een eventueel volgend kindje.’

Het belangrijkste wat Emery ons vertelde, was dat we niet de enigen waren. Er waren meer gezinnen die twee of meer kinderen aan wiegendood hadden verloren. Niemand kon ons garanderen dat het niet opnieuw zou gebeuren, maar nu wisten we in elk geval dat we niet de enige ouders waren wie dit was overkomen. Dat was voor mij een enorme troost. Tot dat moment had ik gedacht dat we de enigen waren, waardoor ik nog meer het gevoel had gehad dat we tekort waren geschoten. Het gesprek was ook voor Terry een grote steun. Na de dood van Jason was hij ervan overtuigd geweest dat hij nooit meer aan een kind moest beginnen omdat hij zichzelf en mij een dergelijk verdriet nooit meer opnieuw wilde aandoen. Emery was de eerste die hem de hoop gaf dat we zelf heel veel konden doen om te voorkomen dat een dergelijk drama voor de derde keer zou plaatsvinden – en de eerste die hem ervan wist te overtuigen dat we misschien toch een toekomst hadden.

In de jaren daarna ging het leven gewoon door en konden wij niets anders doen dan ook doorgaan. Het verlies van slechts één kind is al iets wat je nooit meer vergeet, laat staan dat van twee, maar door de jaren heen leerden we ermee om te gaan. Natuurlijk hadden we dagen waarop het echt niet ging, maar Terry en ik zochten steun bij elkaar en kregen een nog hechtere band. Onze liefde werd alleen maar sterker omdat we ons verdriet slechts met elkaar konden delen. Op een bepaalde, vreemde manier werden we in die tijd vrij egoïstisch. We gaven ons met hart en ziel over aan al onze genoegens: we gingen op vakantie, we gingen avondjes uit en we brachten veel tijd met familie en vrienden door – allemaal dingen die we niet op die manier hadden kunnen doen als onze kinderen waren blijven leven. Het was bijna een soort verzet tegen het verdriet: we hadden Gemma en Jason verloren maar waren vastberaden om van ons leven te genieten omdat we, ondanks alles, nog steeds elkaar hadden. Het was onze manier om verder te gaan: door afscheid te nemen van de opofferingen die je doet als je kinderen hebt en het uiterste uit het leven te halen. Ook op andere gebieden vielen dingen op hun plaats. Geld en financiële zekerheid waren altijd erg belangrijk voor ons geweest, maar onze ervaringen hadden ons geleerd dat er meer was. Terry werkte nog steeds veel en hard, maar hij ging niet zo in zijn werk op als voorheen het geval was geweest. Ik wist dat hij zich schuldig voelde omdat zijn werk tijdens de korte leventjes van Gemma en Jason voor hem op de eerste plaats was gekomen. Hij beloofde plechtig dat dat niet nog eens zou gebeuren.

Op aanraden van professor Emery verruilden we onze woning voor een huis met drie slaapkamers in Darlington, een dorpje op bijna twintig kilometer afstand van Salisbury. We namen het uitgebreid onder handen: we lieten dubbel glas zetten, legden een terras aan en verfden alle slaapkamers.

We brachten ook veel tijd door met onze vrienden Terry en Gill Chambers. In 1993 gingen we samen op vakantie naar Cyprus en in het weekend ondernamen we vaak iets met ons vieren. In veel opzichten leken we op elkaar: ook Terry en Gill scheelden tien jaar in leeftijd, en ook Terry Chambers was al eerder getrouwd geweest. In de loop der jaren zijn ze een enorme steun voor ons geweest en hebben we veel lol met elkaar gehad.

We vulden onze tijd ook met andere leuke dingen: we gingen naar concerten van Meat Loaf – aanvankelijk alleen Terry’s lievelingsband, maar al snel ook de mijne – in Londen, Brighton en Birmingham; we waren avonden lang in de kroeg aan het kegelen en gingen naar wedstrijden van Southampton. We waren ook dol op de Rocky Horror Picture Show en huurden zelfs een bus zodat we al onze vrienden en collega’s mee konden nemen naar een voorstelling. We verkleedden ons in kousen en jarretels, behalve natuurlijk Terry, die grapte dat er geen jarretelgordels waren die om zijn buik pasten. We lagen allemaal dubbel toen Nicholas Parsons en de man uit de reclame van Golden Blend op het toneel verschenen.

Voor onze dierbaren veranderde er ook veel. Stephen leerde zijn toekomstige vrouw Kellie kennen, en in mei 1994 werd hun eerste kindje, Shannon, geboren. Twee jaar later volgde Lindon. Er gebeurden ook dingen die minder fijn waren: in 1996 gingen mijn ouders uit elkaar. Toen de kinderen ouder werden, werd duidelijk dat de afstand tussen hen steeds groter werd. Eerlijk gezegd had ik medelijden met mijn moeder; ik vond dat ze meer aandacht en liefde verdiende dan mijn vader haar gaf. Maar ik wist ook dat ze dat zelf moesten oplossen en zei er niets over, ook al niet omdat ik van mijn vader hield. Toen hij kort na de scheiding introk bij een dertig jaar jongere vrouw, Katherine, veroorzaakte dat de nodige opschudding. Het was heel moeilijk te accepteren, en een half jaar lang sprak ik eigenlijk niet met mijn vader. Vooral Andrew had het er erg moeilijk mee. Hij woonde nog steeds thuis toen mijn ouders uit elkaar gingen en moest eindelijk echt op eigen benen gaan staan. Mijn ouders hertrouwden allebei binnen een paar jaar: mijn vader met Katherine, mijn moeder met Brian. Ik heb het gevoel dat ze allebei een tweede kans hebben gekregen en vind dat erg fijn voor ze.

Bij mij had het verlies van twee kinderen wonden nagelaten waarvan ik vreesde dat ze nooit zouden helen. Ik sprak er nooit openlijk over, maar diep in mijn hart voelde ik me anders dan anderen omdat ik twee kindjes had gebaard – en begraven. Mijn zusje Tina had twee zoontjes, en vrienden als Steve en Anthea Crouch en Steve en Jane Grant zagen hun gezinnen allemaal groeien, maar Terry en ik niet. Niemand deed daar vreemd of moeilijk over, maar ik was me er heel erg van bewust dat ons leven anders verliep dan bij de meeste mensen. Ik had Gemma en Jason bij me moeten hebben.

Door mijn jeugd, mijn grote familie en de zorg voor Stephen had ik het gezinsleven weten te waarderen, en hoewel ik wist dat kinderen niet alles waren, had ik toch het gevoel dat mijn leven zonder nageslacht niet compleet zou zijn. Ik wilde Terry dolgraag een zoon of dochter schenken; hij was de man van wie ik hield en ik had het gevoel dat kinderen onze relatie zouden bezegelen. We zouden ze samen groot zien worden en zelf samen oud worden.

Vier jaar na de dood van Jason spraken Terry en ik voor het eerst weer over het krijgen van een kindje. We hadden alles gedaan wat professor Emery ons had aangeraden en durfden eindelijk weer hoop voor de toekomst te koesteren. Ik had me heel lang een mislukkeling gevoeld omdat de kinderen die ik op de wereld had gezet waren gestorven, maar in de loop der jaren was er opnieuw een intens verlangen in me naar boven gekomen. Ik wist dat we alles hadden gedaan wat van ons was gevraagd. We verdienden een toekomst samen. Terry en ik waren al meer dan tien jaar gelukkig met elkaar. Ik had het gevoel dat we het opnieuw moesten proberen.

Op 15 januari 1996 werd Jade geboren. Ik kan gewoon niet beschrijven hoe gelukkig we toen waren. Terry nam de eerste paar weken na haar geboorte vrij, en het was een belangrijke tijd voor ons. De artsen waren ook fantastisch: Jade maakte een jaar lang deel uit van een speciaal onderzoek waarbij informatie werd verzameld over zuigelingen wier broers of zusjes aan wiegendood waren overleden. Dat betekende dat ze extra goed in de gaten werd gehouden en alleen al tijdens de eerste twee maanden van haar leven op vijftien bezoeken van wijkverpleegkundigen mocht rekenen. We mochten ook naar behoefte langskomen op de kinderafdeling van het ziekenhuis in Salisbury en ik hield zes maanden lang een soort logboek van haar groei bij.

Toen ze drie maanden oud was, werd ook zij in het ziekenhuis opgenomen. Ik had haar snakkend naar adem aangetroffen en had de oude angst weer voelen opwellen. Maar wederom werd ons verzekerd dat de baby niets mankeerde. In de weken die volgden, voelde ik voortdurend de bekende doodsangst dat we een kindje zouden verliezen, maar ik deed mijn uiterste best om mijn emoties te beteugelen. Toen Jade een jaar werd en niet langer onder voortdurend toezicht van een kinderarts hoefde te staan, hadden we het gevoel dat we het groene licht hadden gekregen en eindelijk een gewoon gezinsleven mochten gaan leiden. Een nieuw kindje kan nimmer een vorig vervangen en ik wist dat mijn verdriet altijd deel van me zou blijven, maar ik had eindelijk het gevoel dat we een nieuw leven konden beginnen.

Tijdens de eerste twee jaar van Jades leven genoten we van haar, zagen we haar groeien en verdween onze angst voor wiegendood langzaam maar zeker naar de achtergrond. Ze schonk Terry en mij zoveel vreugde dat we steeds vaker over een broertje of zusje voor haar begonnen te praten. We wilden niet dat Jade enig kind zou blijven.

Op 5 juli 1999 kwam Matthew ter wereld. Weer boden artsen aan om hem in het onderzoek te laten meedraaien, maar we besloten dat niet te doen. Toen Jade klein was, had ik het erg zwaar gevonden omdat het me voortdurend aan ons droeve verleden had herinnerd. Nu wilden we vooruitkijken en weer gewoon zijn. Ons leven was eindelijk compleet. Terry, ik en onze twee prachtige kinderen vormden eindelijk een gezin.

Toen ik op de morgen na de dood van Matthew wakker werd, dacht ik heel even dat mijn wereld nog steeds volmaakt was. Toen ik me tijdens die eerste momenten van 13 november 1999 nog even in de toestand tussen waken en slapen bevond, leidde ik het leven dat ik zou moeten leiden. Mijn twee kinderen lagen in de kamer naast ons te slapen en ik zou aan een nieuwe dag als hun moeder beginnen. Maar toen drong tot me door dat Jade niet onze slaapkamer was binnen gerend, dat ik Matthew niet kon horen brabbelen, dat het doodstil was in huis – en toen wist ik weer wat er was gebeurd. De aanhoudende geluiden van twee kleine kinderen waren niet langer te horen. Terry en ik waren alleen. Ik voelde me volkomen leeg.

De enige aan wie ik kon denken, was Jade. Wanneer zouden we haar weer mogen zien? Zou ze ooit begrijpen waarom haar papa en mama haar in de steek lieten op de dag dat haar broertje stierf?

En toen dacht ik aan Matthew, helemaal alleen in het ziekenhuis, met alleen maar vreemden om hem heen.

‘Ik moet naar hem toe,’ zei ik tegen Terry, die beneden zat te roken. Hij zag er even verslagen en ontzet uit als de dag ervoor.

‘Ik weet dat mijn vader gisteravond bij hem is geweest en hem officieel heeft geïdentificeerd, maar ik moet hem zien.’

Ik wist toen nog niet dat Tina en Andrew samen met mijn vader naar het mortuarium waren gegaan en te horen hadden gekregen dat ze Matthew niet mochten aanraken en niet te dichtbij mochten komen. Het enige waarvan ik me bewust was, was het allesverterende verlangen om mijn zoon te zien. Ik denk dat ik ergens diep in mijn hart heel irrationeel geloofde dat we vanzelf weer een normaal leven zouden leiden als ik hem mee naar huis kon nemen. Dan zou er weer vrede heersen en een eind worden gemaakt aan deze tragedie.

‘Het spijt me, Ange. Maar ik kan het niet. Ik kan het niet,’ zei Terry. Er viel een korte stilte voordat hij vervolgde:‘Jade moet maar bij Jenny blijven.’

Jade logeerde altijd graag bij de zus van Terry, die haar de dag ervoor had opgehaald.

‘Ze kan maandag weer thuiskomen, als de politie klaar is met wat ze willen doen. En als ze weer thuis is, ga ik hier een klacht over indienen.’

Ik wist dat hij gelijk had. Hoewel we Jade dolgraag bij ons wilden hebben, was het beter om de politie het onderzoek te laten afronden, zodat ze daarna weer naar een rustig huis kon terugkeren. Per slot van rekening zou alles snel zijn afgerond.

‘Goed, dan ga ik wel met Claire. Ze wil ook nog afscheid nemen,’ zei ik. Toen durfde ik eindelijk de vraag te fluisteren die al tussen ons in had gehangen vanaf het moment dat ik Matthew levenloos in zijn wiegje had aangetroffen.‘Terry, hoe heeft dit weer kunnen gebeuren?’

‘Dat weet ik niet, Ange,’ antwoordde hij. ‘Ik snap er helemaal niets meer van.’

‘Maar ik moet iets verkeerd hebben gedaan,’ zei ik.‘Het moet aan mij liggen. Ik moet iets niet goed hebben gedaan.’

‘Je hebt niets verkeerd gedaan,’ was het enige wat Terry kon uitbrengen.

Zijn zwijgen maakte me bang. Na de dood van Gemma en Jason hadden we eindeloos met elkaar zitten praten en had Terry me keer op keer opgedragen mezelf niets te verwijten. Maar wat kon hij nu nog zeggen? We waren er na de geboorte van Matthew zo zeker van geweest dat we nu eindelijk geluk hadden gevonden dat ik me had laten steriliseren.

Ik had een nieuwe tegenslag te verduren gekregen toen ik na die operatie een infectie had opgelopen. Terwijl ik mijn best deed om beter te worden, had ik me voortdurend huilend afgevraagd of ik het leven met een zuigeling en een levendige peuter wel aankon. Mijn arts had me antidepressiva voorgeschreven, maar na één pilletje had ik al besloten dat die niets voor mij waren. Terry en ik hadden onze problemen altijd weten te overwinnen, en dat zouden we weer doen.

Nu leek het alsof we voor de derde keer werden gestraft omdat we hadden gedacht dat we recht hadden op een gewoon leven. Het was zo schokkend dat we er niet eens over konden praten. We wisten instinctief dat dit niet uit te leggen viel. In die eerste dagen na de dood van Matthew leek het alsof we gewoon waren opgehouden te bestaan. We wilden niet meer.

Toen ik de kamer uit liep, werd ik overvallen door achterdocht en ongeloof, en dat zou daarna nog maanden zo blijven.

‘Het is weer gebeurd,’ zei een stem in mijn hoofd. ‘Wanneer zul je nu eens accepteren dat jij en Terry gewoon niet voor elkaar bestemd zijn? Dat zei iedereen jaren geleden al, en ze hadden gelijk. Wat mankeert er aan je? Hoe kun je negen maanden lang zonder problemen een kind dragen en het dan zo ontzettend in de fout laten lopen? Er is vast iets mis met je, met je lijf. Het moet aan jou liggen. Je zult nooit het gezin krijgen dat je wilt omdat iemand daarboven nee zegt. Leer dat nu eens, je zult gewoon nooit geluk kennen.’

De deuren van de lift schoven met een dof geluid open. We zagen een lange, koude gang met een glimmende vloer en liepen de lift uit. Ik was weer terug in het ziekenhuis in Salisbury, samen met Claire en Gill Dawson, de rechercheur die we de avond tevoren hadden leren kennen en die was aangewezen als aanspreekpunt voor de familie. Zij zou ons helpen tijdens de afronding van het politieonderzoek. Claire en ik hadden samen naar het ziekenhuis willen gaan om Matthew te zien, maar Gill had ons per se willen rijden.

‘Ik breng jullie wel,’ had ze gezegd toen we in de woonkamer stonden. ‘Dat vind ik helemaal niet erg. Mijn auto staat voor.’

We gingen naar een wachtkamer, waar een verpleegkundige met zachte stem me naar een deur leidde die toegang gaf tot een piepklein zijkamertje. Aan mijn rechterkant zat een raam van melkglas en links van me stond een tafeltje met een kruis en een rieten mandje. Claire begon te huilen toen ze het mandje zag. Haar gesnik werd steeds heviger toen ze zich eroverheen boog en naar Matthew keek. Instinctief pakte ik haar hand en viel terug in mijn vroegere rol van grote beschermende zus. Bijna wanhopig probeerde ik haar te troosten.

‘Waarom?’ bleef ze maar zeggen. ‘Waarom is dit gebeurd? Hij is zo mooi, Ange.’

Omdat elke vezel in mijn lichaam me toeschreeuwde dat ik niet moest kijken, bleef ik me concentreren op het troosten van Claire, dankbaar voor die afleiding. Ondertussen drong het tot me door dat Gill Dawson vlak achter ons stond, in een hoek van de kamer, met een pen en een opschrijfboekje in haar hand. Ze keek me indringend aan, sloeg toen haar blik neer en begon aantekeningen te maken. Ik keek nietbegrijpend naar de verpleegkundige, die terugkeek, niet in staat om met haar blik uit te leggen waar Gill mee bezig was. Ik begreep er helemaal niets van. Mijn zusje stond om haar dode neefje te huilen en Gill stond aantekeningen te maken? Ik stond bij het lichaam van mijn kindje en zij was bezig van alles op te schrijven? Ik voelde me misselijk worden toen ik me realiseerde dat ze dit moment op de helderwitte pagina’s van haar politieaantekenboekje aan het vastleggen was.

En toen keek ik naar Matthew, en een overweldigende golf van liefde vermengde zich met de woede die ik al in me had. Mijn twee andere kindjes waren al heel jong overleden, maar Matthew was vierenhalve maand oud geweest en was dus geen pasgeborene meer. Hij had al een eigen persoonlijkheid gehad. Hoe kon hij nu dood zijn? Ik was hier toch om hem mee naar huis te nemen, of niet?

Ik begon te koken van woede: het was de eerste echte emotie die ik voelde sinds ik Matthew levenloos in zijn wiegje had zien liggen. Maar toch wilde ik op dat moment de waarheid nog steeds niet onder ogen zien. Ik wilde wanhopig aan de werkelijkheid ontsnappen en stond het mezelf niet toe om mijn baby aan te raken en echt te voelen wat mijn hart nog steeds niet wilde aanvaarden: dat zijn ooit zo warme huidje nu zo koud als marmer was. Het enige wat ik wilde, was mijn armen uitsteken, hem oppakken en hem mee naar huis nemen. Maar toen ik daar in dat kamertje naar een huilende Claire stond te luisteren, besefte ik ten slotte dat Matthew nooit thuis zou komen en dat ik voor de derde keer een van mijn kinderen zou moeten begraven. Ik begon te huilen.

De rest van het weekend probeerde ik te doen alsof het leven ‘normaal’ was. Ik zette thee toen er familieleden langskwamen, maar af en toe keken Terry en ik elkaar niet-begrijpend aan of barstte ik in huilen uit wanneer iemand de naam van Matthew of Jade noemde. Vanbinnen voelde het alsof ik gestorven was: ik deed gewoon wat ik moest doen, maar alles leek uit me te zijn weggesijpeld. Gill Dawson kwam weer langs, evenals Graham Fisher van Jeugdzaken, die Terry nogmaals een verklaring liet afleggen. De politie had een paar van Matthews spulletjes meegenomen, zoals zijn hansopje, en toen een paar familieleden zich hardop afvroegen waar ze mee bezig waren, verzekerden Terry en ik hun dat dat er gewoon bij hoorde. Ze wilden zeker weten hoe Matthew was gestorven, en we moesten de autoriteiten hun werk laten doen.

‘Waarom overkomt ons dit?’ snikte ik ’s middags toen ik samen met Stephen op een bankje in de tuin zat. ‘Hoe hebben we hem kunnen verliezen? Wat moeten we tegen Jade zeggen wanneer ze weer thuiskomt?’

‘Dat weet ik niet, Ange.’ Hij sloeg zijn arm om me heen. ‘Maar het komt allemaal wel goed. De politie zal erachter komen wat er met Matthew is gebeurd. Je bent een geweldige moeder. Je moet jezelf niet de schuld geven.’

We concentreerden ons op maandag, de dag waarop de resultaten van de lijkschouwing bekend zouden worden en we Jade weer thuis verwachtten. Maar het werd maandag, en Jade kwam niet thuis. Pas laat in de middag stond Gill Dawson bij ons voor de deur.

De moed zonk ons in de schoenen toen Gill ons vertelde dat de patholoog-anatoom niet had kunnen vaststellen wat de doodsoorzaak was geweest. We wisten dat het betekende dat Jade niet thuis zou komen.

‘Het resultaat van het postmortaal onderzoek is niet eenduidig,’ zei ze tegen ons.

We keken haar vragend aan.‘Wat wil dat zeggen?’ vroeg ik.

‘Dat de doodsoorzaak niet kon worden vastgesteld en dat er nader onderzoek moet worden verricht. Dat kan nog even duren,’ antwoordde Gill.

‘Maar waarom moet dan dan? Er is toch niets te vinden?’ zei Terry. ‘Dat was bij Gemma en Jason ook zo. Het is weer wiegendood geweest. Wanneer denken jullie dit te kunnen afronden? Jade moet weer naar huis komen.’

We wilden haar dolgraag zien, met haar praten, haar aanraken – Matthew was drie lange dagen geleden gestorven, en sindsdien hadden we haar niet meer gezien. Het kwam echter geen moment bij ons op om de politie onder druk te zetten. Door het verdriet en onze gewoonte om ons altijd aan de regels te houden legden we ons braaf neer bij nog langer wachten. Met een bezwaard gemoed aanvaardden we dat het nog minstens een dag zou duren voordat ze hun onderzoek zouden afronden en we Jade weer zouden zien.

De volgende dag ging rond een uur of half elf ’s morgens de bel. Claire en ik keken door het raampje in de keuken en zagen Gill Dawson en Rob Findlay staan. Ik had hen wel verwacht, maar toen ze binnenkwamen, wisselden mijn zusje en ik even een snelle blik en trokken we verbaasd onze wenkbrauwen op bij het zien van Gills kleding. Ze droeg een donkerblauwe jurk met een lang jasje eroverheen en was keurig opgemaakt. Haar schouderlange blonde haar zat perfect. Op de een of andere manier leek ze in ons huisje helemaal niet op haar plaats.

‘Angela, ik wil je even spreken. Ik heb iets belangrijks te vertellen,’ zei Findlay. Hij gebaarde dat ik naar de woonkamer moest gaan, waar Terry ook was.

Toen ik op de bank ging zitten, nam hij plaats op de poef vlak voor me. Gill bleef aan de andere kant van de kamer staan en keek ons aan. Ik zette me schrap voor wat ging komen. Eindelijk zou iemand me gaan uitleggen waarom mijn kinderen waren gestorven. Eindelijk zou iemand me gaan vertellen dat het lag aan een infectie, aan iets lichamelijks, aan een aangeboren afwijking die Matthew fataal was geworden. En dan zouden we echt kunnen rouwen. Er zou een einde komen aan dagen van onzekerheid. Jade zou weer thuiskomen en ons troosten met de vrolijkheid die een driejarige zo eigen was. Ik haalde diep adem en keek Rob aan.

‘Op grond van ons onderzoek en gezien de omstandigheden rond de dood van je kinderen arresteer ik je op verdenking van moord op Gem-ma, Jason en Matthew Cannings,’ zei hij. Hij pakte voorzichtig mijn hand in de zijne. Een kreet verscheurde de stilte.

Ik keek nietsziend op. Het leek alsof alle lucht uit mijn lichaam was gezogen.

Claire begon te schreeuwen. ‘Dat kan niet!’ riep ze. ‘Dat kun je niet doen!’

Ik keek Rob Findlay aan en zag geen triomf in zijn ogen. Ik zag niet de zelfvoldane glans die je zou verwachten bij een man die zo-even een moeder heeft gearresteerd die wordt verdacht van het ergste misdrijf dat je kunt bedenken. Hij keek me alleen maar kalm aan terwijl ongeloof mij leek te verlammen. Ik was gearresteerd. Ik begon te huilen toen één emotie – woede– de leegte in me vulde.

Hoe durf je, wilde ik schreeuwen. We hebben alles gedaan wat jullie wilden. Hoe durf je hierheen te komen en me te arresteren voor de moord op mijn kindjes? Ik hield van hen. Ik hield alleen maar van hen.

Maar ik zei niets. Ik stond op en liep achter rechercheur Findlay aan toen die zei dat ik mee naar het bureau moest.

‘En ik?’ vroeg Terry.

‘We hoeven jou nu niet in het verband met het misdrijf te spreken,’ luidde het antwoord. ‘Maar je moet wel met ons meekomen, dan kun je met een medewerkster van de kinderbescherming bespreken hoe het nu verder moet met Jade.’

Terry keek de rechercheurs ontzet aan. Voor ons – gewone, hardwerkende mensen die braaf hun belasting betaalden en nooit iets verkeerds deden – was de kinderbescherming iets vreselijks. Daar wisten we niets over, behalve dan dat het een organisatie was die zich bezighield met kinderen die werden mishandeld of misbruikt of verwaarloosd. Dat was niet onze wereld.

‘Terry, ik heb niets gedaan,’ zei ik toen ze me wegvoerden en achter in een surveillanceauto zetten, met Claire aan mijn zijde. Ik was geschokt over wat er allemaal gebeurde en wist dat Terry het ook zo ervoer. Ik wilde hem alleen maar geruststellen, die woorden hardop horen, zodat hij niet aan me zou twijfelen.

In de auto pakte Claire mijn ene hand vast, en Rob Findlay mijn andere. Het was een vreemd, troostend gebaar van de man die me zoeven op verdenking van moord had gearresteerd. Ik zweeg, niet in staat te bevatten wat er aan de hand was.

Toen we op het politiebureau van Salisbury aankwamen, werd ik door een achterdeur naar binnen gebracht en daarna meegenomen naar een balie waarachter een agent stond. Ik voelde een enorme angst toen ik een glimp opving van cellen met tralies in de deuren. Opeens besefte ik waar we waren.

‘Ze denken vast dat je iets verkeerds hebt gedaan,’ zei een stemmetje in mijn gedachten.

‘Hoe kan dat dan?’ antwoordde mijn gezonde verstand. ‘Dat zouden ze nooit denken. Ik weet van niets. Het is gewoon een vergissing.’

Ze stelden me voor aan een vrouw van midden twintig die Elaine Hattersley heette. Ze werkte voor een plaatselijk advocatenkantoor, Pye-Smiths, en zou erbij zitten wanneer de politie me ondervroeg.

‘U moet me vertellen wat er allemaal is gebeurd, mevrouw Cannings,’ zei ze. ‘Ik moet precies weten hoe het is gegaan. U moet me alles vertellen wat u zich over uw kindjes kunt herinneren.’

‘Vertelt u me alstublieft wat er aan de hand is,’ zei ik. ‘Waarom doen ze dit?’

Terwijl we met elkaar zaten te praten, kwam een arts van het bureau kijken of ik me goed genoeg voelde voor een gesprek. Ik zei dat ik per se door wilde gaan. Ik wilde iedereen vertellen dat ik mijn kinderen niet had gedood. Hoe konden ze me op verdenking van moord arresteren? Later ondertekende ik een formulier waarmee ik hun toestemming gaf mijn huis te doorzoeken. Ik had niets te verbergen.

Een uur later werd ik naar een vertrek gebracht dat rechtstreeks uit een tv-serie leek te komen. Hoog in een van de muren zat een raam van melkglas, en midden in de ruimte stond een tafel met een cassetterecorder erop. Achter de tafel zaten twee rechercheurs met grimmige gezichten. Ze verschilden als dag en nacht van elkaar. De een was lang, had een buikje en pikzwarte krullen; de ander was klein, had dunner wordend haar en een kale plek op zijn hoofd. Ze leken allebei halverwege de veertig te zijn. De kleine stopte een bandje in de recorder, en toen begonnen de vragen.

‘Hebt u een fijne jeugd gehad, mevrouw Cannings? Hoe was het om in een gezin van vier kinderen op te groeien? Hoe was uw puberteit? Had u veel vriendjes? Had u vaste verkering? Voor wie hebt u allemaal opgepast? Hoe is uw relatie met Terry? Kunt u goed met Stephen opschieten? Wat gebeurde er op de dag van uw miskraam? U bent nu gesteriliseerd, hè? Vertelt u eens iets over Gemma, mevrouw Cannings, en over Jason. Vertelt u eens wat meer over Matthew.’

Ik wist niet hoe de politie al die dingen kon weten. Er kwam geen einde aan hun vragen. Elaine had me al gezegd dat ze misschien wat ver zouden gaan, maar toch verbaasde ik me over de grote hoeveelheid vragen die ze stelden. Telkens weer begonnen ze over mijn medische verleden – blindedarmontsteking, aften, ziekte van Pfeiffer, een gebroken pols – en ze stelden me zelfs vragen over een teen die ik vijftien jaar geleden een keer had gebroken. Ik kon me niet eens alle details herinneren.

Ik had het gevoel dat ik van een afstand naar alles keek, alsof ik een rol speelde in een tv-serie, maar dat maakte het niet minder ijzingwekkend. Het enige wat ik moest doen, was de waarheid vertellen en zo goed mogelijk antwoord geven. Rond zes uur ’s middags had ik mijn hele levensgeschiedenis verteld: ik had het over mijn jeugd gehad, over mijn relaties, de geboortes van mijn kinderen en over de dood van drie van hen.

Het deed er allemaal niet toe. Een paar dagen eerder had ik mijn derde kind verloren, en verder leek niets ertoe te doen. Ik gaf blindelings antwoord, probeerde zo goed mogelijk in mijn herinnering te graven en haalde de kleinste details uit die afschuwelijke dagen van soms meer dan tien jaar geleden naar boven, al wist ik sommige dingen echt niet meer. Meer dan vier uur lang zat ik de twee mannen alles te vertellen wat ik wist.

‘We wilden alleen maar weten waarom,’ zei ik tegen hen. ‘Het waren gezonde baby’s. We weten de oorzaak niet.’

Toen we klaar waren, verlieten de rechercheurs het vertrek. Even later kwamen ze terug en meldden dat ik hangende het onderzoek op borgtocht werd vrijgelaten. Hun woorden drongen amper tot me door: de betekenis ging verloren te midden van de chaos van mijn verdriet en algehele verbijstering. Ik keek echter aandachtig op toen Gill Dawson binnenkwam.

‘Je wordt op borgtocht vrijgelaten omdat we het onderzoek nog niet hebben afgerond,’ zei ze tegen me. ‘Dat betekent dat je aan bepaalde voorwaarden moet voldoen en uit twee mogelijkheden kunt kiezen. Of je gaat nu met Terry mee naar huis en Jade wordt in een pleeggezin geplaatst, of je gaat ergens anders wonen en vermijdt elke vorm van contact met haar. In het laatste geval mag je haar alleen onder toezicht spreken.’

Ik was ontzet. Hoe durfde ze me te vertellen dat ik niet bij mijn man en dochter mocht blijven? Dat er iemand bij me moest zijn als ik Jade wilde zien, alsof ik een of andere crimineel was?

Ik keek op. ‘Mijn dochter gaat in geen geval naar een pleeggezin,’ zei ik tegen haar.‘Jade heeft haar vader nodig, en ik zal alles doen om ervoor te zorgen dat ze bij hem kan blijven. Plaats haar niet in een pleeggezin. Ik ga wel weg.’

Ik werd teruggebracht naar de balie en kreeg een vel papier uitgereikt waarop stond dat ik me eind januari weer op het politiebureau moest melden. Toen al het papierwerk was gedaan, werd ik naar een wachtruimte voor in het bureau gebracht, waar mijn vader, Claire, Kevin, Andrew en John Walton op me zaten te wachten.

Ik had nog niet eerder een geestelijke uit zijn vel zien springen, maar John Walton begon Rob Findlay meteen de mantel uit te vegen. ‘Waar zijn jullie in vredesnaam mee bezig?’ wilde hij weten. ‘Heeft die arme vrouw niet genoeg doorstaan? Ze heeft net haar derde kind verloren, maar jullie hebben het lef om haar hierheen te slepen. Ik ga een klacht indienen. Dit is een schande.’

‘Het spijt me dat dit voor u allemaal zo ingrijpend is, maar zo is nu eenmaal de procedure,’ was het enige wat Findlay kon antwoorden.

Voordat we het bureau verlieten, kwam hij naar me toe en zei:‘Wat er ook gebeurt, mevrouw Cannings, houdt u alstublieft contact met Jade. Verlies dat niet, wat er ook gebeurt. Dat is heel erg belangrijk.’

Hij gaf me een kneepje in mijn hand, maar ik voelde woede in me opkomen. Waarom deed hij zo vriendelijk?

‘Maak je geen zorgen,’ zei mijn vader toen we van het bureau naar de flat van Claire liepen, die door een wrange speling van het lot aan het einde van de straat lag. ‘Het komt wel goed, meid. We lossen het wel op. Ze weten wat ze doen. Het komt wel in orde. Maak je niet druk. Dit is gewoon een grote vergissing.’

Later die avond, nadat iedereen eindeloos over hun woede had zitten praten in de hoop dat die daardoor zou zakken, kwam Terry naar me toe.‘Gaat het, lieverd?’ Hij sloeg zijn armen om me heen.

‘Hoe is het met Jade?’ vroeg ik meteen.

‘Goed,’ zei hij. ‘Ze hebben haar naar me toe gebracht toen ik bij mijn moeder zat en het lijkt goed met haar te gaan. Gill Dawson heeft ons naar huis gebracht. Ze is onderweg zelfs nog even gestopt om iets lekkers voor Jade te kopen.’

Ik zat vol ongeloof te luisteren toen Terry me vertelde dat hij kennis had gemaakt met een medewerkster van de kinderbescherming aan wie Jades zaak was toevertrouwd. De kinderbescherming was nu officieel betrokken geraakt bij de kwestie: omdat de politie onderzoek naar mij deed, was Jade onder hun toezicht geplaatst. Ik zou een bedreiging voor haar kunnen vormen, en daarom moest ze beschermd worden. Het was nu aan de rechter om te bepalen wat er met haar ging gebeuren. Terry was in niet mis te verstane bewoordingen te kennen gegeven dat hij er maar beter in kon toestemmen om de officiële instanties hun gang te laten gaan, want anders was de kans groot dat hij zijn dochter zou verliezen.

Ik kon geen woord uitbrengen.

‘En dan nog iets,’ zei Terry zacht. ‘Ze hebben het hele huis omgekeerd. Ze hebben Matthews wiegje meegenomen, zijn kamertje doorzocht, de klerenkasten leeggehaald, zijn aankleedkussen meegenomen, de babyfoon met het alarm... Ze hebben de kinderaspirine en de paracetamol uit de keukenkastjes gehaald. Ze hebben zelfs bankafschriften meegenomen, en het dekbed van Jade.’

Ik begreep er helemaal niets van. ‘Waarom?’ fluisterde ik. ‘Ze hebben me vandaag als een crimineel behandeld, Terry. Ze keken me aan alsof ik iets op mijn kerfstok heb. Ze denken dat ik een moordenaar ben.’

‘Nee,’ zei hij.‘Dat kunnen ze niet denken. Het komt wel goed. We zorgen er wel voor dat ze weten hoe het zit. Het is gewoon een grote vergissing.’

Ik keek Terry in paniek aan toen ik merkte dat hij niet van zijn eigen woorden overtuigd was. Het was alsof ik geen adem meer kon krijgen toen ik hem in zijn ogen keek en voor de eerste keer de bezorgdheid zag.

Toen hij weer naar huis was gegaan, ging ik in het bed op Claires logeerkamer liggen. Ik had nog nooit een nacht gescheiden van mijn gezin doorgebracht, in een ander huis. Het zou meer dan vier jaar duren voordat ik weer met mijn man en dochtertje onder één dak zou slapen.

Zachtjes huilde ik mezelf in een droomloze slaap.