9

 

 

‘Angela Cannings is niet in staat te verklaren wat de wetenschap evenmin heeft kunnen verklaren. Maar ze is wel in staat haar eigen verhaal te vertellen. Leden van de jury, mevrouw de rechter, ik roep Angela Cannings op als getuige.’

Ik voelde dat honderd ogen me volgden toen ik naar de getuigenbank liep. Ik moest denken aan de dag waarop ik afscheid van Matthew had genomen en Gill Dawson elke reactie van me nauwlettend in de gaten had gehouden. Ik had het paranoïde gevoel dat elke blik, elk woord en elke uitdrukking door de jury, acht vrouwen en vier mannen, werd gadegeslagen, in de hoop dat ik me zou verspreken. Toen ik mijn hand op de bijbel legde en de eed aflegde, keek ik op naar de publieke tribune. Mijn familieleden keken me gespannen aan. Voor het eerst tijdens dat lange, lange proces kon ik de mensen van wie ik hield recht aankijken. Mijn keel werd droog. Ik ging zitten.

Ik keek naar de juryleden, zoals ik al zo vaak had gedaan, en vroeg me af wat ze er eigenlijk van vonden. Hoe ervoeren ze het dat mijn lot in hun handen lag? Jo had me eerder verteld dat geen van de deskundigen die bij de deze zaak betrokken waren de jury een eenduidige verklaring kon bieden omdat niemand weet waarom sommige kinderen op jonge leeftijd zo plotseling een natuurlijke dood sterven. Ze zei dat het onwaarschijnlijk was dat de verklaring voor wiegendood, als die ooit werd gevonden, uit één enkele oorzaak bestond. De kans was groter dat meerdere factoren een rol speelden. Deskundigen zouden de jury vertellen over de verschillende factoren die tot een plotselinge dood kunnen leiden: genetische aandoeningen zoals het lange-QT-syndroom – een mogelijk fatale storing waarbij de elektrische prikkels die ervoor zorgen dat het hart samentrekt worden verstoord – of de vasovagale collaps van het zenuwstelsel, een zeldzame lichamelijke reactie die optreedt wanneer een baby braakt en de nervus vagus de ademhaling stopzet om te voorkomen dat het braaksel in de longen terechtkomt. In sommige gevallen is zo’n reactie fataal. Ook kan het immuunsysteem zijn verstoord, waardoor een baby niet in staat is zich te verweren tegen alledaagse bacteriën, die vervolgens gifstoffen in het lichaam gaan produceren.

Ik probeerde mijn zenuwen te bedwingen toen Jo vragen begon te stellen over het leven dat we in de aanloop tot het proces hadden geleid. Daarna begon ze over de geboorte en dood van Matthew en de ziekenhuisopname van Jade. Vervolgens stelde ze voor om een videoband van mij en Jason te laten zien.

Ik kon mijn tranen niet bedwingen toen ik naar de korrelige film keek en zag hoe Terry en ik lang voor deze nachtmerrie hadden geleefd. Op het scherm waren we als onbekommerde, blije mensen te zien: jong, mollig en zonder de zorgen die ons de afgelopen twee jaar hadden getekend. We zaten met Jason te spelen en te lachen. Het was zo onwerkelijk om de kleurige, bewegende beelden van ons leven als een bewijsstuk in een rechtszaak te zien. Toen ik mezelf Jason de borst zag geven, moest ik een kreet onderdrukken. Daar zat ik dan, naakt. Het intiemste moment tussen mij en mijn zoon, als een hapklare brok aan het publiek geserveerd.

Jullie kunnen toch zo wel zien dat ik het niet heb gedaan, dacht ik bij mezelf. Ik keek met tranen in mijn ogen naar de jury, die onaangedaan terugkeek.

Jullie zien me mijn kind voeden, jullie zien hem in mijn armen liggen. Wat voor bewijs dat ik hem niets heb aangedaan kunnen jullie nog meer verlangen?

Toen ik de volgende morgen wederom in de getuigenbank plaatsnam, liep Jo weer mijn getuigenis met me door en vertelde ik de jury over het leven en de dood van zowel Gemma als Jason, over de momenten waarop ik mijn kindjes naar adem had zien snakken of hen levenloos in hun bedje had aangetroffen, over de beslissing om later nogmaals voor een kind te kiezen. Ten slotte vroeg Jo me hoe ik me nu voelde.

‘Ik begrijp niet waaraan ik dit verdriet heb verdiend. Dat heb ik al zo vaak gezegd, ik snap niet hoe of waarom,’ zei ik tegen de rechtbank. ‘Na de dood van Gemma en Jason heb ik wel eens gedacht dat Terry misschien beter af zou zijn zonder mij, dat ik misschien beter alleen zou kunnen zijn omdat... omdat ik gewoon het gevoel had dat ik een mislukkeling was.’

‘Heb je er spijt van dat jullie het nog een keer hebben geprobeerd en Matthew hebben gekregen?’ vroeg Jo.

‘Zeer zeker niet,’ antwoordde ik. ‘Als ik niet gesteriliseerd was, had ik nog een poging gedaan.’

Jo ging weer zitten en Dunkels stond op. Ik haalde diep adem. Hij begon talloze vragen op me af te vuren: over mijn vriendenkring, mijn familie, mijn kinderen, Terry’s verplichtingen op zijn werk en of ik echt altijd alleen was geweest toen mijn baby’s in ademnood verkeerden of dood in hun wiegje hadden gelegen.

‘We lagen op een avond een keer allemaal al in bed toen opeens het alarm bij Matthew afging. Ik rende meteen naar hem toe, maar het bleek vals alarm. De batterijen waren bijna op.’

‘Juist,’ merkte Dunkels op.‘En ik heb begrepen dat Terry nieuwe batterijen is gaan halen?’

‘Ja.’

‘Meteen?’

‘Het was het eerste wat hij de volgende morgen deed.’

‘Hij is niet even naar een tankstation gegaan dat de hele nacht open was?’

‘Nee.’

‘Goed. Het eerste wat hij dus de volgende morgen deed,’ herhaalde hij.‘Er was dus alleen sprake van een vals alarm wanneer Terry er was.’

Ik wilde iets zeggen, maar Dunkels keek naar de jury en zei:‘Is dit een geschikt moment?’

De zitting werd geschorst, en de insinuatie dat ik wist dat we niet meteen batterijen nodig hadden omdat ík degene was die mijn kindjes steeds iets aandeed bleef voelbaar in de zaal hangen. Ik wilde uitleggen hoe het zat, maar kon geen woord uitbrengen. We hadden niet meteen batterijen gekocht omdat Terry en ik na alles wat er was gebeurd het liefst de illusie wilden handhaven dat we een normaal gezinsleven hadden. Laat op de avond nog naar een tankstation racen om batterijen te kopen was verre van normaal. Dat soort momenten heb ik in de getuigenbank diverse keren ervaren: ik wilde dolgraag iets uitleggen, maar wist niet hoe.

De uren daarna waren de langste van mijn leven. Meneer Mansfield had gezegd dat ik rustig moest blijven en zo goed mogelijk antwoord moest proberen te geven, maar naarmate de tijd vorderde, merkte ik dat ik steeds zenuwachtiger werd. Ik was me in de getuigenbank akelig bewust van alle blikken die op me gericht waren – die van de jury, de rechter, de advocaten, de pers, mijn familie, de overige belangstellenden

– en nadat ik twee jaar had moeten wachten totdat ik voor mezelf kon opkomen en iedereen ervan kon overtuigen dat ik niets op mijn kerfstok had, was ik verlamd door angst.

Tijdens het kruisverhoor werd ik weer teruggevoerd naar die verhoorkamer op het bureau, naar de verwarrende, telkens terugkerende vragen waarmee ze me in de val wilden lokken, terwijl ik mijn uiterste best deed om daar juist niet in te trappen. Ik raakte in paniek toen Dunkels me keer op keer vroeg of ik alleen met mijn kinderen was geweest toen het mis was gegaan.

Ja, natuurlijk was ik alleen, wilde ik schreeuwen. Als moeder ben je het grootste deel van de dag alleen thuis met je baby.

Weer lukte het me niet om me al die kleine details te herinneren waarnaar Dunkels vroeg. Ik raakte steeds geïrriteerder toen hij maar bleef hameren op de inconsistenties tussen de medische verslagen, de verhoren van de politie en de uitlatingen die ik nu in de rechtszaal deed.

Ik vertelde de rechtbank bijvoorbeeld dat ik, op de dag dat Jason last had gehad van ademhalingsmoeilijkheden, het alarm had gehoord toen ik buiten de was aan het ophangen was. Maar tegen de politie had ik gezegd dat ik het alarm niet bij me had gehad. Vier dagen na de dood van Matthew was de stress zo groot geweest dat ik het me gewoon niet had kunnen herinneren.

‘Hebt u het raam geopend en “Gloria! Kom gauw!” geroepen?’ vroeg Dunkels naar aanleiding van de komst van de wijkverpleegkundige.

‘Nee. Zodra ik haar zag aankomen, ben ik naar de voordeur gerend om die open te doen.’

‘Juist. Hoe lang duurde het voordat Gloria was uitgestapt, haar spullen had gepakt, naar binnen is gegaan en daarna de trap op naar boven is gelopen?’

‘Dat weet ik niet meer. Het duurde niet lang, dat weet ik nog wel.’

‘Het leek niet erg lang te duren?’

‘Nee.’

‘En waar was Jason ondertussen?’

‘Hij lag op het bed.’

‘Waarom had u hem niet bij u?’

‘Omdat ik over mijn toeren was. Ik heb hem op het bed gelegd en ben toen de deur open gaan doen voor Gloria.’

‘Het is niet ver van de slaapkamer aan de voorzijde van de woning naar de voordeur, maar toch had u niet de behoefte om Jason op te tillen en mee te nemen?’

‘Nee.’

‘Of gewoon de deur open te gooien?’

‘En?’

‘En daarna meteen terug te rennen naar Jason?’

‘Ja.’

‘En vanuit de slaapkamer naar Gloria te roepen dat u daar was?’

‘Ja.’

‘Ja? Maar dat is toch niet wat u deed?’

‘Pardon, wat deed ik niet?’

‘Dat deed u niet. U gooide niet de voordeur open om meteen terug te rennen naar Jason. U riep niet vanuit de slaapkamer naar Gloria dat ze snel moest komen?’

‘Nee. Ik deed de deur open, Gloria kwam binnen, liep naar boven en toen liet ik haar zien waar Jason lag.’

‘Weet u nog dat u het alarm hoorde afgaan toen u in de achtertuin was?’

‘Ik was in de achtertuin, ja.’

‘Dat hebt u al eerder gezegd, maar wat u vandaag tegen ons hebt verteld, is iets anders dan wat u de politie hebt verteld toen die er in november 1999 naar vroeg. Klopt dat?’

‘Ja.’

‘Ja.’

Het leek een eeuwigheid te duren. Dunkels bleef maar op de details terugkomen: had ik de deur opengelaten toen ik op de dag dat Jason niet meer ademde naar binnen was gerend, welk knopje had ik ingedrukt om het alarm uit te schakelen, had ik dat op de dag van zijn dood, toen ik in de keuken was geweest, wel of niet af horen gaan? Ik had tegen de politie gezegd dat ik me dat niet meer kon herinneren. Ik had gewoon een alarm horen afgaan en was me bewust geworden van het geluid, maar ik had het gevoel dat ik tegenover de jury niet mocht twijfelen, en daarom zei ik beslist: ‘Ik hoorde het afgaan. Mijn eerste reactie was ernaar handelen. Dus ik heb het horen afgaan, ook al heb ik eerder misschien gezegd dat dat niet zo was.’

‘Hebt u tegen de politie gezegd dat u het niet hebt horen afgaan?’ beet Dunkels me toe.

‘Ja.’

Hij vroeg me van alles over de dagen die nu een wazige herinnering waren, en het kostte me de grootste moeite om die vragen te beantwoorden. Maar ik wist veel dingen gewoon niet meer, omdat een groot deel van wat er is gebeurd toen en nu in een waas was gehuld. Ik kan alleen maar zeggen dat ik doodsbang werd toen ik onduidelijke herinneringen probeerde op te rakelen. Mijn antwoorden waren onsamenhangend. Ik wilde het allemaal graag verduidelijken toen ik daar zat, maar nu weet ik dat ik fouten heb gemaakt. Ik vraag me af of een mens wel in staat is om zich de kleinste details te herinneren van gebeurtenissen die lang geleden zijn gebeurd en bovendien worden gekleurd door een enorm verdriet. Ik wist gewoon niet meer of ik het bovenste raampje in de slaapkamer elf jaar geleden tien of zeven centimeter ver had geopend.

Maar naarmate het verhoor vorderde, maakte angst plaats voor woede. Nadat ik meer dan twee jaar lang had moeten opboksen tegen maatschappelijk werkers, de politie, advocaten en artsen, was het nu alsof er iets in me knapte toen Dunkels me maar door bleef zagen over de kleinste dingetjes. Had ik het alarm afgezet voordat ik op de dag van Matthews dood naar boven was gelopen? Hoe had ik geprobeerd hem te reanimeren? Waarom had ik hem alleen gelaten toen ik met een buurvrouw stond te praten?

Ik kon gewoon niet al die vragen beantwoorden. Boos snauwde ik:‘Ik wil even duidelijk maken dat het, voordat Matthew problemen kreeg, zo goed ging met hem en Jade dat ik het wel aandurfde om hem even alleen te laten. De voordeur stond open, maar ik was me er goed van bewust dat hij binnen lag. Ik probeerde alleen maar een zo normaal mogelijk leven te leiden. Na alles wat er was gebeurd, wilde ik gewoon normaal zijn.’

Ik probeerde het allemaal zo goed mogelijk uit te leggen, maar het leek niets uit te maken. Ik had fouten gemaakt toen ik in de getuigenbank zat, en ik vermoedde dat dat, in combinatie met de woede waarvan ik blijk gaf, een negatief effect op de jury had. Ze hadden op een dociele, huilende moeder gerekend, maar nadat ik me jarenlang koest had gehouden omdat ik doodsbang was dat ik Jade zou verliezen, kreeg nu eindelijk mijn woede de overhand. Ik had het idee dat ik me beter kon overgeven aan mijn wanhoop omdat ik anders geheid in een onbeheersbaar gekrijs zou uitbarsten.

Hoewel ik doodsbenauwd was, wist ik mijn zelfbeheersing te bewaren. Daardoor maakte ik een kille indruk op de jury, die nog werd versterkt door het feit dat mijn gezicht ten gevolge van de verlamming van Bell nog steeds niet veel emoties kon vertonen. De rechtbank had al vernomen dat ik zo ‘kalm’ was geweest nadat mijn kinderen waren gestorven, en zo kalm leek ik nu weer. In werkelijkheid was ik allesbehalve kalm: ik had door schade en schande geleerd hoe ik mezelf emotioneel kon afsluiten en deed dat tijdens het proces opnieuw. Ik dacht dat ik, teneinde te kunnen overleven, alles voor me moest houden.

‘Was er, toen u alleen met uw baby’s was, iets wat u ertoe aanzette om hun iets aan te doen?’ vroeg Dunkels aan het einde van wat de langste dag van mijn leven leek.

‘Nee.’

‘Om een hand, een deken, een kussen, of iets anders op hun neus en mond te leggen, zodat de ademhaling van de baby in kwestie werd verstoord?’

‘Nee, nee.’

‘Wilde u op 4 juni 1991 met Jason een bepaalde situatie creëren om aan de wijkverpleegkundige te kunnen tonen?’

‘Nee.’

‘Wilde u op 12 november 1991 met Matthew een bepaalde situatie creëren waarmee u Terry kon confronteren?’

‘Nee.’

‘Zodat ze zouden zien hoe het was?’

‘Nee.’

‘Vond u het zwaar om in uw eentje voor de baby te zorgen en alleen thuis te zijn?’

‘Nee.’

‘Nooit?’

‘Nee.’

‘Vond u het vervelend dat Terry niet thuis kon zijn vanwege zijn werk, of vanwege een andere reden?’

‘Nee.’

‘Wilde u meer aandacht?’

‘Nee.’

‘We hebben namelijk het vermoeden dat u elk van uw drie kinderen, dus Jason, Jade en Matthew, hebt aangevallen op de dagen dat ze in het ziekenhuis zijn opgenomen en dat u hetzelfde met Jason en Matthew hebt gedaan op de dag van hun dood. Zo is het toch gegaan?’

‘Nee.’

‘Dat was toch iets wat u alleen deed, wanneer er verder niemand thuis was?’

‘Nee.’

‘En op het moment dat u dat deed, was u toen van plan om uw baby zwaar lichamelijk letsel toe te brengen?’

‘Nee.’

‘Maar toen u onmiddellijk daarna de gevolgen van uw daden zag, had u natuurlijk wel snel spijt?’

‘Nee, helemaal niet. Want ik heb niets gedaan.’

Dunkels deed een stap naar achteren. Ik zakte onderuit. Na twee dagen in de getuigenbank was mijn kans om alles te kunnen uitleggen verkeken.

De eerste getuige à decharge was geen medisch deskundige of een familielid van me, maar Susie, moeder van twee kinderen. Ze had twee zoontjes aan wiegendood verloren, en ik zal nooit het moment vergeten waarop ik haar naar de getuigenbank zag lopen: ze was de eerste vrouw die ik zag die hetzelfde had meegemaakt als ik. Ik was heel erg dankbaar omdat Susie zich bereid had verklaard om haar verhaal voor de rechtbank te vertellen.

Een vreselijk gevoel van déjà vu maakte zich van me meester toen ik haar hoorde vertellen dat ze zich een groot deel van de dag waarop haar zes weken oude zoontje Aaron in 1986 aan wiegendood was overleden niet meer kon herinneren.

‘Ik was gewoon helemaal in paniek,’ zei ze.

Weer voelde ik me bijna misselijk worden toen Susie de rechtbank vertelde wat een arts na de dood van haar zoontje tegen haar had gezegd.

‘Hij heeft me uitgelegd dat er doorgaans geen reden voor zulke sterfgevallen aan te wijzen is en dat wiegendood meestal niet één oorzaak heeft, maar dat het om een combinatie van verschillende factoren gaat,’ zei Susie. ‘Er werd me verteld dat de kans op herhaling nagenoeg nihil was.’

Maar net als bij ons hadden de artsen het ook in haar geval mis. Vijftien maanden later gebeurde het onvoorstelbare en werd haar vier weken oude zoontje na een middagdutje niet meer wakker.

‘Ik liep de trap op en had gewoon het nare gevoel dat... dat er iets mis was. Het was gewoon zo stil in huis. Ik had geen radio of tv aan staan of iets dergelijks.’ Ze vervolgde: ‘Ik liep de slaapkamer in. Zijn wiegje stond aan het voeteneinde van ons bed. En voordat ik naar het wiegje toe liep, dacht ik: nee, niet weer. Toen ik hem optilde, wist ik gewoon dat het te laat was. Maar ik nam hem in mijn armen, knuffelde hem en ging op het bed zitten en dacht.... Ik wist gewoon niet wat ik moest doen, want ik wist dat als ik iemand zou bellen ze hem zouden komen halen en van me af zouden pakken.’

Susie zweeg even en probeerde haar tranen te bedwingen. Toen vertelde ze dat ze het alarmnummer en haar man had gebeld. ‘Ik wilde dat hij zou komen. Ik weet niet meer wat ik daarna deed. Ik heb waarschijnlijk een dokter gebeld, maar ik weet het niet meer. Af en toe kan ik me flarden herinneren, maar meer niet. Het is net alsof je wakker wordt uit een nachtmerrie: je kunt je sommige dingen eruit wel en andere niet herinneren. Na zoiets is de werkelijkheid gewoon een soort waas.’

Het was stil in de zaal toen Jo aan Susie vroeg of ze had geprobeerd haar zoon te reanimeren.

‘Ik wist dat het te laat was,’ zei ze. ‘Dat wist ik gewoon. Ik bedoel, ik wist hoe ik moest reanimeren, dat hadden ze me geleerd, maar ik wist gewoon dat het te laat was. Ik wist dat ik niets meer voor hem kon doen.’

Ze voegde eraan toe: ‘Niemand kan je een reden geven, omdat die er niet is. Je blijft jezelf maar de schuld geven en denkt steeds dat hij ziek was en je dat misschien niet hebt gezien, of dat je iets verkeerd hebt gedaan. Er is toch geen andere reden te bedenken waarom een kerngezonde baby een slaapje gaat doen en niet meer wakker wordt? Je kunt het gewoon geen plekje geven. Dat kan ik nog steeds niet, en het is vijftien jaar geleden.’

Even later vertelde Susie wat er een paar dagen na de geboorte van haar dochter, die wel was blijven leven, was gebeurd toen ze haar in het ziekenhuis aan het voeden was en ze dacht dat het kind niet meer ademde.

‘Ik had haar meteen moeten reanimeren, maar ik was alleen maar bezig om haar kruippakje uit te trekken. Ik weet niet eens waarom ik dat deed, maar ik was maar met dat pakje bezig. Ik bedoel, ik weet echt niet wat voor zin het had om dat uit te trekken. Ik moet op de bel hebben gedrukt, want er kwamen verpleegkundigen binnen die haar van me overnamen, en toen was er niets met haar aan de hand... Ik wist wat ik moest doen, ik wist hoe ik moest reanimeren, maar ik... Tot op de dag van vandaag, het was gewoon... Ik heb gewoon... Ik kon niet meer helder of logisch nadenken. Ik was gewoon helemaal in paniek.’

Ik leefde enorm met Susie mee toen ik haar haar verhaal hoorde vertellen. We kenden elkaar niet en hadden elkaar nooit gesproken, maar we droegen hetzelfde soort verdriet met ons mee. De woorden die ze gebruikte om de tragedie te beschrijven, hadden de mijne kunnen zijn. Meer bewijzen dan die van een andere moeder kon de jury zich toch niet wensen? Ik was niet bijzonder samenhangend geweest, maar ik had ook elke vraag beantwoord en had nooit gelogen. Ik vond het gewoon, net als Susie, heel erg moeilijk om me te kunnen herinneren wat er precies was gebeurd. Bij ervaringen als de onze was een ‘normale’ reactie eigenlijk niet mogelijk. We waren simpelweg moeders die hun kinderen hadden verloren, en we vertoonden ieder een uitzonderlijke reactie op een uitzonderlijke gebeurtenis.

In de vijf dagen die volgden, werden mijn familieleden en vrienden als getuigen à decharge opgeroepen. Ik vond het bijna onverdraaglijk om hen daar te zien zitten. Terry, mijn ouders, Terry Chambers, Stephen, John Walton, Claire en Brian moesten allemaal een verklaring afleggen, en mijn hart brak toen ik zag dat ze stuk voor stuk heel nerveus hun best deden om me zo goed mogelijk te helpen. De tranen stroomden meerdere malen over mijn wangen toen ik naar hen zat te luisteren.

Ik zal nooit vergeten wat Stephen zei, dat Terry en ik hem een beter mens hadden gemaakt en dat hij me zijn ‘mama’ noemde, en ook niet hoe vastberaden Terry ‘absoluut’ had geantwoord toen hem werd gevraagd of hij nog van me hield, of hoe erg de handen van mijn vader trilden toen hij zijn getuigenis aflegde. Ik wilde overeind springen toen Dunkels de beschrijving die mijn vader gaf van een gesprek met mij over reanimatietechnieken in een kwaad daglicht probeerde te stellen. Mijn vader had me aangeboden de procedure nogmaals door te nemen, maar ik had gezegd dat de artsen me al uitgebreid hadden laten zien wat ik moest doen.

‘Dus ze heeft u nooit om extra uitleg gevraagd?’ vroeg Dunkels bijna snerend.

‘Nee,’ antwoordde mijn vader.

‘Goed. Hoe lang bent u al ambulancechauffeur?’

‘Een jaar of achtentwintig, denk ik. Zoiets.’

‘Dus sinds uw dochter een jaar of negen, tien was?’

‘Ja.’

‘Juist. Dank u, meneer Connolly.’

Weer bleef mijn ‘gebrek aan belangstelling’ voor het reanimeren van mijn levenloze kinderen als een levensgroot vraagteken in de lucht hangen. Ik vond het walgelijk dat ze zelfs hadden geprobeerd om mijn vaders woorden tegen me te gebruiken.

In de dagen erna traden medisch specialisten als getuigen à decharge op, onder wie dokter Ian Rushton, een kinderarts en perinataal patholoog die werkzaam was in een ziekenhuis in Birmingham en al negenentwintig jaar lesgaf aan universiteiten. Hij meldde dat het aantal ijzerdeeltjes dat in Jasons longen was aangetroffen niet veel hoger was dan het aantal dat bij andere aan wiegendood gestorven kinderen was gevonden. Hij vertelde de rechtbank dat ze het gevolg konden zijn van het inademen van bloed tijdens de keizersnede, of tijdens de pogingen tot reanimatie op de dag dat hij problemen met zijn ademhaling had gehad.

Dokter Rushton sprak tevens zijn ongenoegen uit over ‘het vaste aantal regels’ dat leek te worden gehanteerd wanneer het om wiegendood ging.

‘Bij gezinnen die meermalen door wiegendood worden getroffen, hanteert men momenteel het dogma dat het om een onnatuurlijke dood gaat, tenzij er met absolute zekerheid een oorzaak voor een natuurlijke dood kan worden gegeven,’ zei hij.

Toen rechter Hallett hem vroeg waarom hij het woord ‘dogma’ gebruikte, antwoordde hij: ‘Ik gebruikte het om aan te geven dat we doorgaans een vast aantal regels volgen die door sommigen van ons als te beperkend worden ervaren, maar die we bij gebrek aan beter toch maar volgen, al zijn we er niet gelukkig mee.’

Jean Golding, een hoogleraar in de kindergeneeskunde en perinatale epidemiologie aan de universiteit van Bristol die na bestudering van de zaak had besloten als getuige à decharge op te treden, zei iets soortgelijks: ‘Als ik het in een context moet plaatsen, kan ik zeggen dat het tegenwoordig de gewoonte is om bij meer dan één geval van wiegendood aan te nemen dat een tweede of volgend sterfgeval opzettelijk moet zijn veroorzaakt. Veel artsen in de kindergeneeskunde volgen die aanname, ook als er onvoldoende bewijs is. Natuurlijk zijn er gevallen waarbij sprake is van opzettelijk veroorzaakt letsel, maar bij het merendeel van de zaken is er niets wat daarop wijst.’

Naar aanleiding van de bewering dat smoren tot onverwachte sterfgevallen kan leiden, merkte ze op: ‘Ik moet toegeven dat dat in theorie mogelijk is. Er zijn enkele gevallen bekend waarin iets dergelijks lijkt te hebben plaatsgevonden. Maar dat wil absoluut niet zeggen dat de bewering dat meerdere gevallen van SIDS in één gezin aan opzettelijke verstikking te wijten zouden zijn ook waar is. De gevallen zijn niet onderworpen aan wat ik een passende statistische analyse zou willen noemen. Het gaat meestal om een vermoeden van een kinderarts of een andere medicus die de zaak onderzoekt, maar er is geen enkel wetenschappelijk bewijs voor te geven.’

Later werd aan professor Golding gevraagd of ze het eens was met de bewering dat professor Meadow meer onderzoek naar de materie had verricht dan de meeste andere artsen.

‘Nee, dat ben ik niet,’ antwoordde ze.‘Ik zou eerder willen zeggen dat hij gevallen heeft verzameld waarin volgens hem sprake is van dood door verstikking. Het doet eerder denken aan postzegels verzamelen dan aan gedegen wetenschappelijk onderzoek.’

Andere deskundigen legden de rechtbank uit wat de dood van mijn kinderen kon hebben veroorzaakt. Professor Peter Milla, hoofd van de afdeling gastro-enterologie van Great Ormond Street Hospital, zei dat Jade op de dag van haar opname in het ziekenhuis symptomen van een maag-darmcatarre had vertoond en dat ze had geleden aan stoornissen in de bloedsomloop, en niet aan ademhalingsmoeilijkheden.

Ian Hutchinson, hoogleraar immunologie aan de universiteit van Manchester, zei dat er in het lichaam van Matthew minder dan tien procent van een bepaalde antistof was aangetroffen, waardoor hij vatbaarder moet zijn geweest voor infecties, met name longinfecties.

Dokter David Drucker, die voor de universiteit van Manchester onderzoek had gedaan naar microbiologische oorzaken van SIDS, meldde dat relatief onschuldige organismen een baby met een verzwakt immuunsysteem fataal kunnen worden.

Dokter Paul Johnson, specialist in de klinische fysiologie en neonatologie in een ziekenhuis in Oxford, legde tot in detail uit wat een vasovagale collaps inhield. Dokter Morgan, een cardioloog uit Southampton, zei dat hij niet met zekerheid kon zeggen dat Jade en Matthew aan het lange-QT-syndroom hadden geleden, maar dat hij het sterke vermoeden had van wel. Professor Anthony Maden, een forensisch psychiater die me had onderzocht, verklaarde dat hij geen enkele aanwijzing voor een psychische stoornis had gevonden. Hij zei dat vrouwen die geen motief hadden om hun kinderen te doden doorgaans wel aan zo’n stoornis leden.

Toen professor Patton plaatsnam in de getuigenbank en over mijn familie en de familie McDermott vertelde, kwam de genetische invalshoek aan bod.

‘Wanneer we naar de stamboom kijken, zien we iets heel opvallends, namelijk dat in twee verre takken van een grote familie een bijzonder zeldzame aandoening optreedt. Daarvoor zijn twee mogelijke verklaringen te geven. De ene is dat er sprake is van autosomale dominante overerving met variabele penetrantie. Dat betekent dat een kind de bewuste aandoening al kan krijgen indien het van slechts één van de ouders een afwijkende erfelijke eigenschap krijgt. In dat geval zou één drager van het gen in de familie McDermott en Cannings al voldoende zijn om de aandoening over te brengen. Een andere mogelijkheid is de zogenaamde autosomale recessieve overerving, waarbij beide ouders drager van het gen zijn, maar daar zelf niets van merken. Hun kind kan dan echter weer wel door de aandoening worden getroffen. Het is natuurlijk heel goed mogelijk zowel de heer McDermott als mevrouw Angela Cannings een afwijkend gen bezitten én met iemand zijn getrouwd die hetzelfde afwijkende gen met zich meedraagt. Dat zou verklaren waarom een recessieve aandoening in twee verschillende takken van een grote familie optreedt.’

Professor Patton vertelde de rechtbank tevens dat er veel genetische aandoeningen waren die een lage penetrantie hadden. Dat zou verklaren waarom er verder binnen onze familie niemand was getroffen.

Tijdens het kruisverhoor vroeg Dunkels aan de arts of de tests die hij op een bloedmonster van mij had uitgevoerd op genetische afwijkingen wezen. Dat was niet het geval.

‘Binnen de genetica zijn er heel veel aspecten die we niet kunnen onderzoeken,’ legde de arts uit. ‘We hebben nog steeds niet alle genen geïdentificeerd.’

Maar terwijl de aanklager er voortdurend op had gezinspeeld dat ik mijn kinderen misschien wel had gesmoord, merkte ik dat de getuigen die door de verdediging waren opgeroepen veel minder stellig konden zijn: geen van hen kon één bepaalde doorslaggevende reden voor de dood van mijn kinderen geven. Het enige wat ze konden, was een eindeloos aantal mogelijke verklaringen opnoemen. De dood van zowel Jason als Matthew was een mysterie dat niemand wist te ontrafelen. Tijdens het kruisverhoor gaven sommige experts echter toe dat een onnatuurlijke dood tot de mogelijkheden behoorde. Die kon gewoon niet honderd procent worden uitgesloten omdat er geen enkele andere oorzaak was vastgesteld.

Maar dat betekent niet dat het een feit is, dacht ik. Ik kan niet worden veroordeeld voor iets wat mogelijk zou kunnen zijn.

Toen het proces de vijfde week inging, had ik het gevoel dat voor elke vorm van twijfel die door een deskundige van de andere partij werd opgeworpen de verdediging een antwoord paraat had. Het verbaasde me dat al die deskundigen, die er zo lang voor hadden gestudeerd en zich op jarenlange ervaring konden beroepen, het niet eens konden worden over de vraag hoe mijn kinderen waren gestorven, en dat ik toch terechtstond wegens moord. Bij een zaak als de mijne kwam het telkens weer neer op de vraag hoe iets werd geïnterpreteerd, en hoewel er tastbare bewijzen waren, zoals de bloedsporen in Jasons longen, kon niemand het eens worden over de vraag hoe belangrijk die waren: volgens de ene deskundige betekende het dat ik een moordenares was, maar een andere achtte het van geen betekenis. Ik klampte me vast aan de hoop dat de jury ervan zou worden overtuigd dat ik mijn kinderen niet had vermoord. Ze konden me onmogelijk veroordelen op grond van cijfers, statistieken en patronen. Onschuldig tot het tegendeel is bewezen, zonder gerede twijfel – dat vormde de basis van het Britse rechtssysteem.

Na een twee weken durende onderbreking vanwege Pasen, afsluitende pleidooien en de samenvatting door de rechter kwam er op vrijdag 12 april eindelijk een einde aan het proces. Slechts een weekend scheidde me van het oordeel van de jury, die op maandag met de beraadslaging zou beginnen. Het einde was in zicht.

Het was zaterdagavond, een dag nadat het proces was beëindigd. Terry en ik waren naar de pub gegaan om een hapje te eten, maar ik kreeg niets door mijn keel. Na tweeënhalf jaar was het einde eindelijk in zicht, maar ik had geen idee hoe het zou aflopen.Aan de ene kant wilde ik van de tijd samen met Terry genieten omdat ik wist dat dit wel eens de laatste keer kon zijn, maar ik had tegelijkertijd het gevoel dat hij er niet meer helemaal bij was. Angst was het enige wat ik voelde toen ik met mijn eten zat te spelen. Wanneer zou de jury eruit zijn? Wat dachten ze? Zaten ze nu ontspannen een avondje tv te kijken, zonder aan mijn lot te denken, of waren ze nu al bezig de knoop door te hakken?

‘Wil je iets drinken?’ vroeg Terry kortaf toen we even later weer thuiskwamen.

Ik wist dat ik een poging moest doen om er iets van te maken en hem uit moest proberen te leggen dat ik telkens met mijn gedachten bij het proces zat, maar ik kon alleen maar snauwen: ‘Is dat je antwoord op alles?’

Hij draaide zich om en keek me woedend aan.‘Als het zo moet, kun je beter terug naar je moeder gaan,’ riep hij.

Ik draaide me om en liep het huis uit. De voordeur smeet ik met een harde klap achter me dicht.

Even vroeg ik me ziedend van woede af wat ik moest doen, maar toen liep ik naar de buurtsuper en kocht een paar flessen wijn. Een paar minuten later liep ik ons huis weer in. De stilte was bijna tastbaar.

‘Als je denkt dat ik je nu in de steek laat, dan heb je het goed mis,’ zei ik. ‘Laten we proberen om er vanavond nog iets van te maken. Help me alsjeblieft een beetje.’

Ik keek naar Terry, hem bijna smekend toe te geven, en door die woorden leek er iets tussen ons te veranderen. Ik weet niet hoe dat kwam

– door de wanhoop misschien, of door plichtsgevoel, of doordat onze liefde die zoveel klappen had gekregen toch weer de kop opstak – maar het leek alsof de jaren tussen nu en de dood van Matthew opeens niet meer bestonden.

Net als vroeger trokken we een fles wijn open en zetten een muziekje op. Langzaam nam de alcohol bezit van ons en wist de muziek ons tot rust te brengen, en we begonnen weer met elkaar te praten. Echt met elkaar te praten, zoals we ook hadden gedaan toen we nog een eigen leven hadden gehad en niet werden geleefd. We hadden het over vroeger, over de lol die we samen hadden gehad, over hoe we altijd zo met elkaar hadden kunnen lachen en ons bij elkaar op ons gemak hadden gevoeld. Op de een of andere manier veranderden Terry en ik weer in de mensen die we voor de ochtend van Matthews overlijden waren geweest. Heel even voelden we ons weer prettig bij elkaar en maakten we ons geen zorgen over Jade, over de maatschappelijk werkers of de politie. We waren teruggevoerd naar het verleden, naar een tijd waarin we gelukkig met elkaar waren geweest. Voor het eerst sinds het begin van het proces stond ik het mezelf toe om in zijn bijzijn te huilen.

‘Ik hou zoveel van je,’ zei ik tegen hem.‘En ik ben zo bang.’

Hij zei niets, maar begon ook te huilen. We speelden ons lievelingsliedje, ‘The Future Ain’t What It Used To Be’ van Jim Steinman, op volle sterkte af. Daarin leek alles wat we voelden te worden samengevat. Een vrouwenstem zong:

 

I never knew so many bad times could follow me so mercilessly

It’s almost surreal all the pain that I feel

The future ain’t what it used to be

It doesn’t matter what they’re thinking

It doesn’t matter what they’re thinking of me

It’s always so cold

I’m to young to be old

The future ain’t what it used to be

Were there ever any stars in the sky?

Did the sun ever shine so bright?

Do you have any dreams I could borrow

Just to get me through the lonely night?

Is there anything left to hold on to

When the rivers wash it all away?

Is there anyone left to hold on to

Is there anything left I can say?

 

We moeten het liedje die avond wel twintig keer hebben gedraaid, ons vastklampend aan de woorden die uitdrukten wat wij niet konden zeggen. Toen we er eindelijk genoeg van hadden, stond ik op en liep de kamer uit.

Ik liep naar boven en ging voor de spiegel in de slaapkamer zitten. Daarna pakte ik mijn toilettas en probeerde voor het eerst sinds lange tijd weer de vrouw en echtgenote te worden die ik voor de dood van Matthew was geweest. Een paar minuten later liep ik weer de woonkamer in, waar Terry op me zat te wachten. Zwijgend wendde hij zich tot me. Er hoefde verder niets te worden gezegd.

We klampten ons vast aan die laatste momenten samen, aan de vertrouwdheid van elkaars lichaam, aan de troost die we uit elkaar konden putten. Maar toen we later in bed lagen, werd ik overvallen door een gevoel van schuld. We zouden ongetwijfeld voor een dergelijk genoegen worden gestraft. De angst laaide weer op. En ik wist dat de snelle bevrijding van het heden even snel was verdwenen als ze was gekomen.

De volgende dag zag ik Jade weer, en ook toen had ik het vreselijke gevoel dat dit wel eens de laatste keer kon zijn. Ik kan onmogelijk beschrijven wat ik voelde toen ik haar in mijn armen nam, wetend dat ik gauw van haar kon worden gescheiden, maar niet in staat om haar daarop voor te bereiden omdat ik niet zeker wist wat er ging gebeuren.

‘Zijn ze al klaar in het grote gebouw?’ vroeg ze.

‘Nee, lieverd,’ antwoordde ik. ‘Ze moeten nog even met elkaar praten.’

Ze was zo jong, zo kwetsbaar, nog maar zes jaar oud. Elke vezel van mijn lichaam verzette zich tegen de gedachte dat ik haar alleen zou moeten laten. Ik moest er voor haar zijn om haar te beschermen, maar ik wist dat dat binnenkort misschien niet langer mogelijk zou zijn. Ik pakte haar stevig beet toen we bij de voordeur afscheid van elkaar namen. Het leek alsof mijn hart uit elkaar barstte, zoveel liefde voelde ik voor haar, en weer ervoer ik die ondraaglijke pijn bij het besef van wat wat haar werd aangedaan.

Toen ik samen met de maatschappelijk werkster weer wegreed, had ik alleen maar oog voor de steeds kleiner wordende gestalte van Jade, die huilend naast Terry in de deuropening stond. Ik vroeg me af of ze op de een of andere manier doorhad dat dit afscheid anders was dan alle andere keren.

Op dinsdag hoorden we kort na twee uur ’s middags een stem uit de omroepinstallatie van de rechtbank komen. Ik zat met een aantal familieleden en vrienden, onder wie mijn moeder, Brian, Claire, Tina, Andrew, mijn vader, Jacqueline, Gill en haar ouders te wachten. Jo Briggs had haar best gedaan om ons af te leiden door wat met speelkaarten te goochelen, maar ik was zenuwachtig en stil, niet in staat om ook maar één seconde te vergeten dat twaalf vreemden ergens in dit gebouw over mijn lot moesten beslissen. Terry was er niet; hij had thuis moeten blijven omdat Jade erg van streek was. In zekere zin begreep ik dat wel, maar ik wist ook dat hij bang was, en ik voelde me door hem in de steek gelaten.

‘De betrokkenen bij de zaak-Cannings wordt verzocht terug te keren naar zaal drie,’ zei de stem.

Angst golfde door me heen toen ik naar de beklaagdenbank liep. Ik dacht aan Terry die samen met Stephen thuis op telefoon van de politie zat te wachten, aan Jade die nu op school zat en niet wist wat er op dit moment gebeurde, aan mijn familie en vrienden die boven op de publieke tribune zaten, en aan de kinderen die ik had verloren: Gemma, Jason en Matthew. Eindelijk, na jaren, was voor mij de dag des oordeels aangebroken.

Ik zag de voorzitter van de jury opstaan.

‘Bent u tot een oordeel gekomen?’ vroeg de griffier haar.

‘Ja,’ antwoordde de vrouw.

‘Mevrouw Cannings, als u wilt gaan staan?’

Ik hield mijn adem in en ging staan.

‘Hebt u met betrekking tot punt één – de aanklacht wegens moord op Jason Cannings – een unaniem oordeel bereikt?’

‘Ja.’

‘Acht u de verdachte schuldig of onschuldig?’

‘Schuldig.’

Ik hoorde iemand op de publieke tribune naar adem snakken.

‘Hebt u met betrekking tot punt twee – de aanklacht wegens moord op Matthew Cannings – een unaniem oordeel bereikt?’

‘Ja.’

‘Acht u de verdachte schuldig of onschuldig?’

‘Schuldig.’

Er viel een stilte. Het leek wel alsof de tijd was stilgezet in een moment van zwijgend ongeloof. Toen begonnen mijn oren te suizen.

‘Nee, nee, nee,’ zei ik kreunend. Even kreeg ik geen lucht, en ik merkte dat mijn knieën het begaven. Het voelde alsof iemand me had neergeschoten, en ik probeerde mijn evenwicht te bewaren. De bode schoot naar voren en pakte me vast om te voorkomen dat ik zou vallen. Boven op de tribune kon ik mensen horen huilen en schreeuwen. De rechter verzocht om stilte.

Schuldig, schreeuwde een stem in mijn hoofd. Schuldig.

‘U moet opstaan,’ hoorde ik iemand zeggen. Ik werd overeind geholpen.

Ik kon niet helder denken. Ik was gedesoriënteerd, ademloos, doodsbang. Ik had me hierop nooit durven voorbereiden, maar het was nog erger dan ik me ooit had kunnen voorstellen. Zelfs nu weet ik nog steeds niet hoe ik het moet omschrijven. Ontzetting, walging, angst, paniek, ongeloof... Niets geeft weer hoe ik me voelde nu ik te horen had gekregen dat ik schuldig was bevonden aan de moord op mijn zoontjes.

Ik was me er vaag van bewust dat de rechter iets zei, maar ik kon niets zien vanwege mijn tranen en niets horen vanwege het gesuis in mijn oren. Nu weet ik natuurlijk dat rechter Hallett me vanuit de ongevoelige beslotenheid van de rechterstoel veroordeelde tot levenslange gevangenisstraf.

‘Er is aan deze rechtbank geen enkel medisch bewijs gepresenteerd waaruit blijkt dat u iets mankeerde toen u uw kinderen doodde,’ zei ze. ‘Ik twijfel er geen moment aan dat er iets ernstig mis is met een vrouw die in staat is haar eigen kinderen door verstikking om het leven te brengen. Alle bewijzen tonen aan dat u kinderen wilde, en afgezien van deze vreselijke gebeurtenissen wijst alles erop dat u van hen hield. Het is volgens mij geen toeval dat deze incidenten in de eerste weken na de bevalling plaatsvonden. Dat is naar mijn mening de enige verklaring voor het feit dat iemand als u, met een liefhebbende familie, tot dergelijke daden kan komen.’

Ze voegde eraan toe: ‘Zoals u weet, heb ik geen andere keuze dan u een levenslange gevangenisstraf op te leggen. In mijn optiek is dit een klassiek geval van de onrechtvaardigheid die door verplichte strafoplegging wordt veroorzaakt. Het is niet aan mij om te beslissen wanneer u zult worden vrijgelaten, maar ik wil wel duidelijk maken dat u naar mijn mening in de toekomst voor niemand een gevaar zult vormen.’

Ik hoorde dat allemaal niet: de toespeling op een postpartumdepressie, haar amper verhulde afkeer van de levenslange straf die ze gedwongen was me op te leggen. Haar opmerkingen veroorzaakten opschudding in de wereld van het recht, maar het enige wat tot mij doordrong, was ‘levenslang’. Die kreet weerklonk in mijn hoofd. Ik probeerde me te concentreren op wat er gebeurde, maar tranen vertroebelden mijn blik.

‘Voer haar weg,’ hoorde ik rechter Hallett zeggen. Iemand pakte mijn arm vast.

Ik wist dat ik in beweging moest komen, maar het ging niet. Het was alsof mijn hersenen zich op de een of andere manier hadden losgekoppeld van mijn lichaam. Mijn voeten bleven staan, ook al wilde ik ze bewegen. Ik liet me tegen degene aan vallen die me de zaal uit probeerde te leiden, en toen we op de gang waren aangekomen, merkte ik dat ik naar een trap werd geleid die naar beneden voerde. Daar was ik nog niet eerder geweest.

Dit kan niet waar zijn, zei ik tegen mezelf. Schuldig? Schuldig?

Terwijl ik de trap af strompelde, op weg naar de cellen, vertelde Bill de journalisten die zich bij de rechtbank hadden verzameld dat mijn veroordeling aan een heksenjacht deed denken.

‘Het is het soort logica dat zegt dat het wel moord moet zijn omdat er geen doodsoorzaak is vast te stellen,’ zei hij. ‘Hier wordt beweerd dat wanneer een moeder alleen met haar kind is en het kind sterft, en het niet kan worden uitgesloten dat er sprake is van verstikking, de moeder het kind dus moet hebben gesmoord.’ Hij voegde eraan toe: ‘Ik ben niet de enige wiens vertrouwen in het jurysysteem door de uitkomst van dit proces aan het wankelen is gebracht.’

Zelfs degenen die me hadden aangeklaagd, konden niet uitleggen waarom ik mijn kinderen zou hebben gedood.

‘Ik heb geen flauw idee wat het motief kan zijn geweest. Er is maar één persoon die die vraag kan beantwoorden,’ zei een hoofdinspecteur van de politie van Wiltshire.

Ik kreeg van dat alles echter helemaal niets mee omdat de bewaker me op dat moment langs de wenteltrap naar beneden voerde. Het enige wat tot mijn verdoofde brein doordrong, was dat ik de rest van mijn leven achter de tralies zou moeten doorbrengen.

Ze zei dat ik levenslang moet zitten, dacht ik toen we tree voor tree naar beneden liepen. Ik hoorde snikken, maar wist niet of die van mij waren of van iemand anders.

Wanneer ik nu terugkijk op het proces, waarbij de deskundigen soms lijnrecht tegenover elkaar stonden, voel ik me heel erg gefrustreerd vanwege de manier waarop het allemaal is verlopen. Zoals Bill al zei, was het een soort heksenjacht: er was geen bewijs, geen motief, zelfs geen misdrijf. Hoe had dit in een Britse rechtbank kunnen gebeuren? Zelfs nu vind ik dat nog heel moeilijk te begrijpen. Ik verwijt de jury niets, maar het systeem wel: de advocaten, de rechters, de rechtbank, de politie, de medisch experts. Als er al boosdoeners zijn, zijn zij het.

Ze namen me mee een andere gang in, waar Jacqui op me stond te wachten. Samen werden we naar een kamertje gebracht waar een vrouwelijke bewaker me de opdracht gaf om mijn zakken leeg te maken. Ik was zo verbijsterd dat ik me niet kon verroeren. Jacqui probeerde met me te praten, maar ik begon onbeheerst te snikken.

‘Ik kan het gewoon niet geloven,’ zei ik, bijna in mezelf. ‘Ik kan het niet geloven.’

‘Ik ook niet,’ zei Jacqui zacht.

Ik keek naar haar op, beseffend dat ze me weldra alleen zou moeten laten.

‘Laat me niet alleen. Laat me alsjeblieft niet in de steek.’

‘We zullen je nooit in de steek laten,Angela,’ zei ze tegen me.‘We zijn niet van plan je ooit te vergeten. We zullen er alles aan doen om je vrij te krijgen. We zullen voor je blijven vechten.’

‘Help me alsjeblieft. Haal me hieruit,’ zei ik snikkend. ‘Laat ze me dit niet aandoen. Laat me alsjeblieft naar huis gaan.’

‘We zullen doen wat we kunnen,’ zei Jo Briggs zacht, die achter ons aan was gelopen. Daarna moesten zij en Jacqui gaan.

Als ik me in de beklaagdenbank al alleen had gevoeld, dan weet ik niet hoe ik moet beschrijven hoe ik me voelde toen Jacqui en Jo waren vertrokken. Niemand kon me nog helpen. Dit was het dan. Er was een oordeel geveld, en ik was helemaal alleen. Ik ging zitten, niet in staat het te verwerken. Waarom hadden ze niet geluisterd toen ik had gezegd dat ik onschuldig was? Waarom deden ze me dit aan?

Hoe moeten Terry en Jade zich redden, vroeg ik me af. Wie zal er voor hen zorgen? Wat gaat er met hen gebeuren? Ik bleef maar huilen. Het was een rivier van tranen die een paar dagen bleef stromen, totdat ze me meenamen naar een vertrek dat aan een kant door een dikke glazen plaat was afgescheiden. Aan de andere kant zag ik mijn moeder, Jacqueline en Claire snikkend binnenkomen. Het enige wat we konden doen, was elkaar huilend aankijken.

Mijn moeder zag lijkbleek toen ze me vanaf de andere kant van het glas smekend aankeek en zei:‘Je moet volhouden,Angela.’

‘Zorg alsjeblieft goed voor Terry en Jade, mam, want ik kan dat nu niet meer doen,’ fluisterde ik.

‘Maak je daar maar geen zorgen over. Ik zorg wel voor ze. Als het nodig is, stop ik met werken.’

‘Alsjeblieft, mama. Zorg alsjeblieft goed voor hen. Dat heeft Jade nodig, en Terry ook. Ik kan er niet voor ze zijn, en God mag weten hoe lang dit gaat duren.’

Ik stak mijn hand uit en drukte die tegen het glas. Aan de andere kant deden zij hetzelfde, zodat onze vingers slechts door de ruit van elkaar gescheiden waren. Die voelde koud aan onder mijn huid.

Waarom kan ik niet aan die kant zitten, dacht ik. Waarom komt er niemand zeggen dat dit een nare droom was en dat ik nu weer naar huis mag? We zaten allemaal te huilen.

‘Geef het niet op, Ange,’ zei Claire snikkend tegen me. ‘We krijgen je wel vrij. Echt waar.’

Maar terwijl zij daar zat te huilen, kon ik alleen maar zeggen: ‘Wat kunnen jullie dan doen? Het is voorbij. Ik zal nooit meer vrij kunnen komen.’

‘Jawel. Jawel,’ zei ze. ‘We gaan ons hiertegen verzetten. Je moet sterk zijn.’

Mijn maag draaide zich om van angst en eenzaamheid – datzelfde gevoel dat je als kind wel eens had wanneer je besefte dat je was verdwaald. Ik weet nog goed dat ik, toen ik een jaar of acht was, tijdens een bezoek aan de braderie in Victoria Park in Salisbury mijn ouders ben kwijtgeraakt. Het gevoel dat je dan hebt, wanneer je je omdraait en verwacht je familie te zien maar opeens beseft dat er niemand meer is en dat je helemaal alleen bent. Als kind kon ik echter aan mensen vragen of ze mijn moeder hadden gezien, en die kwam me ook snel weer ophalen. Nu, als volwassene, kon ik niemand vragen me te helpen. Ik zou nooit mijn weg terug vinden naar de mensen van wie ik hield.

Later, nadat ik voor mijn gevoel een eeuwigheid had gewacht, sloot een koude handboei zich om mijn pols en werd ik mee naar buiten genomen, waar op de binnenplaats een gevangenenbusje stond te wachten. Ik had het gevoel dat mijn benen het elk moment konden begeven toen ik het busje in werd geleid en daar in een soort stalen kooi werd opgesloten. Het was er benauwd, net een graf, en mijn knieën raakten de wanden. Ik moest me met mijn volle gewicht op het bankje laten zakken om te voorkomen dat ik heen en weer gleed. Voordat het busje werd gestart, hoorde ik de klik van het slot. Zoals me was opgedragen, hield ik een krant voor het piepkleine ruitje van het busje om te voorkomen dat de pers, die zich wederom had verzameld in de hoop een plaatje te kunnen scoren, een foto van me zou maken. Ik was nu meer dan een verdachte; ik was een vrouw die haar kinderen had vermoord. De hoofdprijs.

Ik had geen idee waar ze me heen zouden brengen. Het enige wat ik had gehoord, waren de woorden ‘Eastwood Park’. Ik kon niets anders doen dan wachten totdat het busje zich in beweging had gezet en snelheid maakte. Ik zat daar in die metalen doos naar de wanden te staren, voor het eerst van mijn leven ingesloten, en kon maar één ding denken: ik ben een moordenares, ik heb mijn kinderen gedood, en ik moet de rest van mijn leven achter de tralies doorbrengen.