10

 

 

Kort nadat het busje rond half acht ’s avonds tot stilstand was gekomen, hoorde ik opnieuw de klik van het slot. We waren aangekomen bij Eastwood Park, de gevangenis in Gloucestershire. Het enige wat ik door het piepkleine raampje kon zien, waren grote hekken. Zware voetstappen maakten duidelijk dat er eerst nog andere gevangenen werden uitgeladen.

‘Kom er eens uit,’ klonk een stem, maar ik wilde niet overeind komen. Hier was ik tenminste veilig, opgesloten in die kleine metalen kist.

Ik kon het niet opbrengen om het busje te verlaten en naar mijn nieuwe toekomst te lopen: een van sloten, cellen, regels, angst en afzondering van alles wat ik kende en liefhad. Ik voelde me een lege huls: van alles ontdaan, uitgeknepen, verteerd door een nachtmerrie waaruit ik nooit meer zou ontwaken.

‘Naam, leeftijd en adres?’ vroeg een vrouwelijke bewaarder nadat ik naar een grotendeels verlaten ruimte in een gebouw uit de jaren zestig was gebracht.‘Je moet al je sieraden afdoen.’

Langzaam deed ik de aandenkens aan mijn vorige leven af: mijn horloge, het hangertje met het klavertjevier, mijn trouwring. Op een vel papier werd genoteerd om welke sieraden het ging. Met een misselijk gevoel trok ik die gouden ring van mijn vinger. Het was mijn laatste tastbare band met Terry, hoe klein ook, maar zelfs die moest ik nu afstaan.

Daarna volgde een kort gesprek met een andere bewaarster en kreeg ik een welkomstpakket uitgereikt: een doorschijnende plastic tas met een klein pakje shag, vloeitjes, lucifers, een telefoonkaart ter waarde van twee pond, een pen, twee postzegels en een klein notitieblokje. Ik keek er onbewogen naar. Dit waren mijn nieuwe aardse bezittingen.

Nu elk vakje was aangevinkt en ik in de computer stond, had ik het gevoel dat ik een nieuwe en volledig vreemde wereld werd binnengezogen. Het was haast niet voor te stellen dat ik die morgen nog bij mijn moeder thuis wakker was geworden, op weg naar de rechtbank Claire had omhelsd en afscheid had genomen van Bill en Jacqui. Nu was ik hier. Het leek zo verschrikkelijk onwerkelijk.

Ik begon weer te snikken toen ik naar een klein hokje werd geleid dat nog het meest leek op een kleedhokje in een zwembad. Ik kreeg te horen dat ik daar moest wachten.

Wat gaan ze met me doen? Wat gaat er met me gebeuren? Hoe heeft dit kunnen gebeuren, dacht ik bij mezelf. Hoe is het met Terry en Jade? Is er iemand bij hen?

Ik was doodsbang. Tot dat moment was de gevangenis iets geweest wat ik op tv had gezien of waarover ik in de krant had gelezen, maar nu zat ik er zelf. Voor de rest van mijn leven.

Al snel werd ik meegenomen naar een vlakbij gelegen douche, waar twee bewaarsters me opdroegen mijn bovenkleding uit te trekken. Ik ging achter een gordijn staan en trok snel het jasje uit van het pakje dat ik speciaal voor de zitting van vandaag had aangetrokken, en daarna mijn blouse en beha.

‘Doe je armen omhoog. Doe je mond open, tong omhoog. Draai je om,’ zeiden ze nadat ze het gordijn opzij hadden getrokken. De ene bewaarster staarde me aan, terwijl de andere achter mijn oren keek. Ik voelde me net een rat in een laboratorium en was geschokt toen ze zeiden dat ik de rest van mijn kleren moest uittrekken.

Deze keer was er geen gordijn waarachter ik me kon verschuilen toen ik mijn rok, ondergoed, maillot en schoenen uittrok. De bewaarsters keken zwijgend toe. Zenuwachtig bewoog ik mijn handen voor me heen en weer, in een vruchteloze poging mijn vernederende naaktheid aan het oog te onttrekken, maar ik kon niets anders doen dan me onderwerpen aan een uitgebreid onderzoek van top tot teen.

‘Jackie, kom eens hier! Angela moet onder de douche en haar haar moet gewassen!’ hoorde ik iemand roepen nadat ik een badjas had gekregen en was teruggebracht naar het hokje waarin ik eerder had moeten wachten.

Het plastic gordijn werd met een ruk opzijgeschoven. Er kwam een oudere vrouw in een grijze sweater en een legging het hokje in. Ze droeg haar lange grijzende haar in een paardenstaart, en aan de donkere kringen onder haar ogen en de diepe groeven in haar gezicht te zien had ze een zwaar leven gehad.

Toen ik haar kleren zag, besefte ik dat ze geen bewaarster was. Ik had nog nooit een gevangene ontmoet.

‘Kom mee,’ zei ze op vriendelijke toon. ‘Je moet met mij meekomen. Je moet onder de douche. Alle nieuwelingen moeten altijd eerst douchen. Ik ben Jackie. Ik werk hier bij de receptie.’

Ik staarde haar aan. Ik wilde niet onder de douche, ik wilde niet doen wat anderen me opdroegen. Ik wilde alleen maar met rust gelaten worden, mezelf tot een bal oprollen en de duisternis over me heen laten komen.

Maar ik liep zonder iets te zeggen achter Jackie aan, en nadat het douchegordijn was dichtgetrokken en de kraan open was gedraaid, begon ik weer te snikken. Ik was gebroken, inwendig verscheurd, leeg. Ik zou nooit meer vrijkomen, Terry en Jade nooit meer zien, nooit meer een gewoon leven kunnen leiden. Ik had geen flauw idee hoe ik dit moest overleven.

Later, toen we vriendinnen waren geworden, vertelde Jackie dat ze in al die jaren bij de ontvangst van nieuwe gevangenen nog nooit iemand had gezien die zo van de kaart was geweest als ik. ‘Ik zal nooit vergeten hoe je toen keek,’ zei ze.‘Je zag er zo verloren uit.’

Toen gaf ze me echter alleen maar een dunne blauwe handdoek aan en voerde me nadat ik me had afgedroogd mee terug naar het hokje. Daar kreeg ik een enorme sweater, een zwarte legging, ondergoed en badslippers. Nadat ik me had aangekleed, gaf ze me een kop thee en wat toast.

‘Je moet wat eten,’ zei ze. ‘Het is vast een lange dag geweest. Maak je geen zorgen, het komt allemaal wel goed.’

Bepaalde kleine details blijven altijd hangen, en wanneer ik terugdenk aan die vreselijke eerste uren in de gevangenis herinner ik me vooral Jackies vriendelijkheid. Ik had het gevoel dat ik deel ging uitmaken van een reusachtige machine, maar zij gaf me heel kort de geruststellende indruk dat ook hier ergens nog wat menselijkheid te vinden was.

Ik kon alleen maar achter de bewaarsters aanstrompelen, die me van hot naar her leken te voeren: een onderzoek door een arts, stille wandelingen door gangen met als enige begeleiding het geklik van sloten, en ten slotte een cel op de ziekenafdeling.

Die was kaal, leeg en koud. Aan mijn linkerkant zag ik een lange betonnen plaat met twee holle vierkanten eronder en een plastic matras en kussen erbovenop. Er stond ook een houten tafeltje met een tv erop. Rechts van me was een nis met een roestvrijstalen wasbak en wc-pot. Het stonk er naar oude pis. Ik zag dat er niet alleen een luikje in de deur zat, maar dat er achter de wc ook nog een kijkgaatje zat. Het was onmogelijk om aan de blik van mijn bewaarsters te ontkomen.

Hoe zouden Terry en Jade het hebben opgenomen, dacht ik toen ik me moeizaam op het bed liet zakken. Wat heeft hij tegen haar gezegd? Zijn ze in orde?

Ik stond op, maakte het bed op en ging weer zitten. Op zoek naar afleiding zette ik de tv aan. Het nieuws was net aan de gang. Ik speelde de hoofdrol.

‘Een moeder is vandaag tot tweemaal levenslang veroordeeld wegens de moord op haar kinderen,’ meldde een stem. ‘Angela Cannings stortte in de beklaagdenbank in toen ze hoorde dat ze werd veroordeeld wegens het door verstikking om het leven brengen van haar zoontjes Jason en Matthew.’

Terwijl de verslaggever zich uitputte in details over mijn rechtszaak, werden er beelden van het busje getoond dat me had weggebracht. Fotografen renden erachteraan toen het wegreed. Daar zat ik in, dacht ik. Ik begon weer te huilen.

Het was net een droom. Ik kon gewoon niet geloven wat er was gebeurd. Snel zette ik de tv uit en bleef zwijgend zitten. Vragen spookten door mijn hoofd.

Er kwam een mannelijke verpleegkundige mijn cel in die tegen me zei dat ze me de hele nacht in de gaten zouden houden. ‘Zo luiden de voorschriften. Ik zal je ook iets geven waardoor je beter zult slapen.’

Ik nam braaf de pil in die hij me had gegeven en ging op het harde bed liggen wachten totdat ik in slaap zou vallen. Maar dat lukte niet. Ik kon me niet ontspannen. Telkens hoorde ik het woord ‘schuldig’ in mijn gedachten weerklinken en beleefde ik opnieuw dat afschuwelijke moment in de rechtszaal.

Ik weet niet of ik dit kan verdragen, dacht ik toen ik me oprolde en weer begon te huilen. Zal ik dit echt kunnen overleven?

Ik lag urenlang te malen, maar viel ten slotte toch in een rusteloze slaap. Ik werd wakker toen ik het luikje in de deur open hoorde schuiven en een fel wit licht achter mijn gesloten oogleden zag branden. Een verpleegkundige keek op me neer. Ik wist dat ze me in de gaten hielden om te voorkomen dat ik een zelfmoordpoging zou doen. Dat was logisch. Na alles wat me was overkomen, had ik het gevoel dat ik ten onder zou gaan, hier, in een cel, ver weg van alles en iedereen van wie ik hield.

De volgende dag brachten ze me naar de recreatieruimte, waar de gevangenen hun tijd buiten de cel doorbrachten. Daar stelden ze me voor aan mijn ‘begeleidster’, die uitlegde dat ze samen met mij mijn ‘traject voor levenslang’ zou opstellen.

Ik keek haar niet-begrijpend aan.

‘Zo’n traject maken we voor iedereen met levenslang,’ legde ze uit. ‘We bepalen hoeveel tijd je maximaal in de gevangenis zult moeten doorbrengen. Levenslang betekent nooit levenslang. Ik denk dat we eerder aan maximaal vijftien jaar moeten denken.’

Vijftien jaar, dacht ik. Dan is Jade eenentwintig, Terry drieënzestig en ik drieënvijftig. Dat kan ik niet. Dat kan ik niet.

‘Je zult pas zeker weten hoe lang je moet zitten wanneer het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft bepaald of je voor vervroegde invrijheidstelling in aanmerking komt. In de tussentijd moeten we een traject voor je opstellen, omdat een dergelijke lange straf betekent dat je die in verschillende penitentiaire inrichtingen zult uitzitten,’ ging ze verder. Het was duidelijk dat ze geen oog had voor de angst die in me opwelde. ‘Je zult vijf tot zes maanden hier in Eastwood Park doorbrengen en daarna worden overgebracht naar een inrichting met een afdeling voor levenslang gestraften. Er zijn twee van zulke inrichtingen voor vrouwen: Durham en Bullwood Hall in Essex. Ik zal pleiten voor Bullwood Hall omdat je dan dichter in de buurt van je man en dochter zit.’

‘Ik wil niet naar Durham, alsjeblieft niet,’ zei ik tegen haar. ‘Dat is te ver weg. Dan zou ik Terry en Jade nooit zien.’

‘Dat gebeurt vast niet,’ zei ze. Daarna meldde ze dat ik in ‘categorie 1’ viel omdat het misdrijf dat ik had gepleegd verband hield met kinderen.

‘Angela, je moet weten dat bepaalde misdrijven gevoelig kunnen liggen bij de andere gevangenen. Dat is voor ons een punt van aandacht,’ zei ze tegen ons. ‘We zullen maatregelen met betrekking tot je persoonlijke veiligheid nemen.’

Mijn maag draaide zich om van pure angst. Ze moesten me beschermen om ervoor te zorgen dat me niets zou overkomen. Binnen deze muren was ik een mikpunt voor anderen. Omdat ik was veroordeeld wegens kindermoord, stond ik helemaal onderaan in de rangorde, als het laagste van het laagste. Veel andere gevangenen zouden niets liever willen doen dan me een lesje leren en me door middel van klappen duidelijk willen maken hoe erg ze mijn vermeende misdaad vonden.

Ik voelde hevige paniek opkomen toen ik de vrouw zwijgend aankeek. Ik wilde haar vastpakken, haar smeken om me te vrij te laten, tegen haar schreeuwen dat ze me moest beschermen. Maar ik bleef zwijgend zitten terwijl ze me uitlegde dat ik apart zou worden gehouden van de andere gevangenen en uiteindelijk hopelijk naar een andere vleugel zou worden overgebracht.

‘Wanneer kan ik Terry en Jade zien?’ vroeg ik toen ze me terugbracht naar mijn cel.

‘Ik zal kijken wat ik kan regelen,’ zei ze.

Toen viel de deur met een klap dicht en was ik weer alleen in die kale ruimte.

Nerveus keek ik naar de menselijke gestalten achter de matglazen ruit die de ruimte waar ik zat scheidde van de aangrenzende gang. Het was drie dagen na mijn aankomst in Eastwood Park.

Ik zat aan een ronde tafel met vier luie stoelen in de grote bezoekersruimte van de gevangenis op Terry en Jade te wachten. Een paar minuten eerder was ik de ruimte binnengeleid en hadden ze me een oranje doek gegeven die ik om mijn hals moest binden. Daarna moest ik aan een van de tien tafels gaan zitten en werd me verteld hoe de regels voor het bezoek luidden.

‘Jullie mogen elkaar niet te lang omhelzen en moeten te allen tijde blijven zitten. Als het bezoek iets wil drinken, mogen ze het uit de drankenautomaat halen, maar jij moet blijven zitten. Je hebt een uur de tijd.’

Ik keek naar de bewaarster die op een verhoogd podium in de ruimte zat en daarna naar de andere bewaarsters die achter een balie voor in de ruimte stonden. Hoe zou ik me voelen wanneer mijn man en dochter mijn wrede nieuwe wereld zouden betreden? Ik voelde me opgelucht omdat ik ze weer zou zien, maar ik was ook zenuwachtig.

‘Mama!’ hoorde ik Jade roepen. Ze rende de zaal door en kroop op mijn schoot. Ik begon meteen te huilen en sloeg mijn armen om haar heen. Ik had mezelf opgedragen sterk te zijn, maar dat ging me niet lukken. Door mijn tranen heen zag ik Terry en Stephen naar me toe lopen.

‘O, Ange,’ zei Terry. Hij keek naar me. Ik droeg dezelfde sweater, legging en badslippers als op de avond van mijn aankomst.‘We hadden wat kleren voor je mee moeten nemen. Waarom heb ik daar niet aan gedacht?’

Aan Terry’s gezicht was duidelijk te zien dat hij van mijn uiterlijk was geschrokken. Hij had me vijf dagen eerder voor het laatst gezien, toen ik na het weekend afscheid van hem had genomen. Nu zag ik er bleek, onverzorgd en moe uit; heel anders dan de vrouw die ik toen was geweest. Toen was ik bang geweest, maar had ik alles in de hand gehad. Nu voelde ik me een zombie, en hoewel ik heel erg mijn best deed, wist ik dat ik niet de Angela kon zijn van wie hij hield. Voor het eerst in de twee lange jaren sinds Matthews dood liet de kracht die me al die tijd op de been had gehouden me in de steek. Ik voelde me volkomen overweldigd, niet in staat te vechten, hulpeloos – en ik wist dat hij dat aan me kon zien.

‘Ik snap het niet,’ kon ik alleen maar snikkend uitbrengen toen we elkaar aankeken. ‘Ik moest me uitkleden en dit aantrekken. Ze hebben mijn horloge en trouwring afgepakt. Waarom doen ze dit? Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Haal me hier alsjeblieft weg, Terry. Stephen?’

Ik keek hen huilend en smekend aan, maar zij begonnen ook te huilen. We hadden ons in het bijzijn van Jade nooit eerder zo laten gaan, maar nu konden we ons verdriet gewoon niet meer verbergen.

‘We krijgen je hier wel uit,’ zei Terry tegen me. ‘Echt waar. Maar je moet nog even volhouden. Ik zal aan Bill vragen hoe lang het precies kan gaan duren, maar vergeet niet dat het bijna twee jaar duurde voordat je proces eindelijk begon. God mag weten hoeveel tijd het gaat kosten om je hier weer uit te krijgen. Het spijt me, Ange, ik wil het niet nog moeilijker voor je maken, maar als ik nu tegen je ga liegen, wordt het alleen maar erger en dat wil je niet. Ik zal voor je blijven vechten, maar het zal niet meteen lukken.’

‘Maar iedereen denkt dat ik een moordenares ben,’ fluisterde ik. ‘Ze denken allemaal dat ik Jason en Matthew heb gedood.’

‘De mensen die je goed kennen, weten dat je niets verkeerds hebt gedaan, Ange, en daar gaat het uiteindelijk om. Op een dag zal het allemaal weer goed komen.’

Ik kon het gewoon niet opbrengen om hem op zijn woord te geloven. Ik had al die maanden geloofd dat het systeem ons niet in de steek zou laten, hoewel Terry had gezegd van wel, en nu hij beweerde dat het goed zou komen, kon ik het gewoon niet geloven. Ik raakte niet in paniek en werd ook niet boos omdat hij zulke loze woorden gebruikte. Ik voelde me alleen maar als verdoofd. Het enige wat er voor mij op dat moment toe deed, was mijn gezin, en ik verlangde ernaar even alleen met hen zijn, zonder een klok die we in de gaten moesten houden, zonder maatschappelijk werkers of gevangenbewaarsters die naar ons keken.

‘Hoe is het met Kellie en de kinderen? Hoe was de rit hierheen?’ vroeg ik op doffe toon. Ik deed mijn best om niet te huilen.

‘Het gaat prima met ze, hè Stevey?’ zei Terry.‘Het is maar goed dat hij mee wilde gaan, want hij wist hoe we moesten rijden. Binnenkomen was een stuk moeilijker. We zijn gefouilleerd en ze keken zelfs of we niets in onze monden hadden verstopt. Maar Jade heeft zich voorbeeldig gedragen.’ Hij zweeg even en zei toen: ‘Hoe is het met jou, Ange? Hoe is je cel? Hoe is het om zonder horloge te moeten leven? Hoe weet je hoe laat het is?’

‘Dat weet ik pas als Eastenders begint,’ antwoordde ik. Daarna vertelde ik over mijn cel en over de bomen die ik boven het hek uit zag steken.

Tijdens ons gesprek gleed Jade van mijn schoot. Ze ging naast Ste phen staan en haakte haar arm door de zijne. Ik wilde haar het liefst weer naar me toe trekken, maar wist dat dat niet ging – ik mocht wel opstaan, maar nergens heen lopen – en kon dus alleen maar blijven hopen dat ze weer naar me toe zou komen. Dat gebeurde niet.

‘Toe, lieverd, geef mama nog eens een knuffel,’ zei Terry tegen haar toen een bewaarster ‘Nog vijf minuten!’ had geroepen.

Ik voelde de bekende paniek in me opkomen toen ik eraan dacht dat Terry, Jade en Stephen me weldra alleen zouden laten. Toen Jade me kwam knuffelen, voelde ik de kille eenzaamheid bezit van me nemen.

‘Ik hou van je, ik hou van je, ik hou van je,’ fluisterde ik keer op keer tegen haar. Ik klampte me aan mijn dochtertje vast en probeerde haar van die woorden te doordringen, zodat ze ze nooit meer zou vergeten.

‘Wees lief voor papa,’ zei ik tegen haar met een stem die verstikt klonk door de tranen. Toen moest ik haar loslaten.

‘Hou je taai,’ fluisterde Terry toen hij me omhelsde.‘Ik hou van je.’

Vreemd genoeg vond ik het nog het moeilijkst om afscheid van Ste phen te nemen, waarschijnlijk omdat ik wist dat hij degene was die vanaf nu voor Terry en Jade zou moeten zorgen.

‘Pas goed op die twee,’ zei ik tegen hem.

‘Maak je geen zorgen, Angela,’ antwoordde hij. ‘Ik zal ze nooit in de steek laten. Je kunt van me op aan.’

Ik weet niet hoe ik mezelf heb gedwongen om weer te gaan zitten en hen na te kijken. Bij de deur bleven ze alle drie – vader, zoon en dochter – even staan en wierpen me een kushandje toe. Ik nam dat laatste beeld van hen gretig in me op. Het verdriet sneed als een mes door me heen toen ik hoorde dat mijn naam werd afgeroepen. Ik moest terug naar mijn cel.

Een van de eerste dingen die ik in de gevangenis leerde, was dat je zelfs aan de vreemdste, meest groteske en droevigste zaken heel snel kunt wennen. Binnen een paar dagen na mijn aankomst wist ik al dat mijn ontbijt elke ochtend door het luik in de deur naar binnen werd geschoven, dat ik even later braaf voor het luikje moest gaan staan om mijn dagelijkse dosis slaappillen en antidepressiva in ontvangst te nemen en dat ik ’s avonds op een lijstje moest aanvinken wat ik de volgende dag wilde eten. Ik raakte zelfs gewend aan badend in het zweet wakker worden op mijn plastic matras, aan de smurrie – alles tussen vette spaghetti bolognese en stoofpot met grijze stukjes vlees in – die tijdens etenstijd werd geserveerd en aan mezelf af en toe dwingen om naar de recreatieruimte te gaan waar activiteiten werden aangeboden. Meestal ging het om iets creatiefs.

‘Dat is mooi,’ zei een vrouw tegen me nadat ze een blik had geworpen op een ronduit afschuwelijke tekening die ik van een fruitschaal had gemaakt.

Jade zou het beter hebben gedaan, dacht ik somber, maar ik dwong mezelf naar haar te glimlachen.

Ik wou dat ik kon zeggen dat een zekere routine troost bood, maar eerlijk gezegd kon tijdens die eerste dagen op de ziekenafdeling niets mijn verdriet verminderen. Ik had het gevoel dat ik een half uitgegumde tekening was, met vage lijnen, en moest de grootste moeite doen om mijn weg te vinden in de nieuwe wereld die zich voor me had geopend. Alles wat ik zag, rook, voelde – de regels en bepalingen van de gevangenis waren zo anders dan alles wat ik tot dan toe had gekend.

Ik bracht het grootste deel van de tijd in mijn cel door en vermeed zelfs de zeldzame gelegenheden waarbij we in de recreatieruimte bij elkaar mochten komen. Ik was zo bang dat ik de voorkeur gaf aan alleen zijn. Maar naarmate de tijd verstreek, werd ik me er steeds meer van bewust dat ik anders was dan de meeste andere vrouwen op mijn afdeling. Ik voelde me verschrikkelijk, maar wist nog steeds wie en waar ik was. Wanneer ik echter om me heen keek, raakte ik er steeds meer van overtuigd dat dit geen gevangenis was maar een gekkenhuis.

Tijdens de zeldzame keren dat ik naar de recreatieruimte ging, zag ik altijd een jong meisje in de asbakken kijken, op zoek naar de peuken van anderen, totdat een verpleegkundige haar ten slotte wegvoerde. Ook liep er altijd een oudere vrouw handenwringend rond, mompelend in zichzelf. Ze zag eruit als een zwerfster. De meeste anderen keken ook niet al te helder uit hun ogen; ze hadden lege blikken en donkere wallen.

Overdag leek de afdeling net een veemarkt: gevangenen die hun cel niet mochten verlaten, stonden voortdurend te schreeuwen en te krijsen. Al snel kwam ik erachter dat de vrouwen die in de cellen achter de zware stalen deur vlak bij de ingang zaten aan ernstige psychische aandoeningen leden. Degenen die wel hun cellen uit mochten, moesten er dus minder erg aan toe zijn.

Na een tijdje werd ik overgeplaatst naar een tweepersoonscel, die ik moest delen met een meisje van in de twintig die haar helft van de cel binnen een paar dagen had vernield. Ik denk dat ik op die afdeling een cel mocht delen omdat de meeste vrouwen niet eens wisten welke dag van de week het was, laat staan dat ze beseften dat ik was veroordeeld voor moord op mijn kinderen. Mijn helft van de cel liet ze ongemoeid, maar alles op haar helft scheurde ze letterlijk aan stukken. Ik was volkomen ontzet. Met een gezicht dat was vertrokken van woede ging ze haar bezittingen krijsend te lijf, en ik stond als aan de grond genageld te kijken wanneer de verpleegkundigen naar binnen stormden. Iets dergelijks had ik nog nooit van mijn leven meegemaakt, maar er werd me later verzekerd dat ze me met geen vinger zou hebben aangeraakt. Ik kon deze eerste kennismaking met het geweld dat onder het schijnbaar ordelijke leven in de gevangenis schuilging echter maar moeilijk vergeten.

Het meisje werd al snel vervangen door een nieuwe celgenoot, een vrouw uit Wales die Paula heette. Ze zei dat ze een paar maanden moest zitten vanwege het dealen van drugs. Drugs waren duistere zaken waarvan ik niets wist en die me bang maakten, maar toen ze uitlegde dat ze het voor het geld had gedaan en het vreselijk vond dat ze nu van haar twee tienerzoons werd gescheiden, kon ik merken dat ze, net als ik, kapot was vanwege het verlies van haar kinderen.

Veel te snel brak het moment aan dat ik sinds mijn aankomst in de gevangenis al had gevreesd.

‘Waarom moet jij zitten?’ wilde Paula weten.

Mijn maag draaide zich om. Ik haalde diep adem en sprak toen de woorden uit die ik nooit had gedacht te zullen zeggen. ‘Ik ben veroordeeld wegens moord. Ze denken dat ik mijn twee baby’s heb vermoord.’

‘O god,’ zei Paula. Haar adem stokte.

Ik begon te huilen.‘Ik heb het niet gedaan, en ik lieg niet,’ zei ik snikkend. ‘Ik heb niet gedaan wat zij beweren.’

Paula zweeg even, maar vroeg toen wat er precies was gebeurd.

In het begin vond ik het moeilijk, maar in de loop van de dagen erna vertelde ik haar alles over Terry en Jade, onze gedwongen scheiding en het verlies van Gemma, Jason en Matthew. Het hele verhaal leek uit me te vloeien, totdat ik ten slotte alles had verteld.

‘Je moet proberen sterk te blijven en je niet laten kisten,’ zei ze tegen me.

Ik keek haar vol opluchting aan. Ik wist dat ik nog jarenlang het mikpunt van haat zou worden, maar Paula geloofde me in elk geval. Ik wist niet of dat ooit nog een keer zou gebeuren, maar het feit dat daar in elk geval één persoon rondliep die me vriendelijk behandelde, was al een hele steun.

Twee weken lang deelden Paula en ik een cel en gaven we elkaar de moed om door te gaan. Ondanks ons verdriet moesten we lachen wanneer we samen naar een soap keken, of giechelden we als bezetenen wanneer we onze peuken uit elkaar trokken in de hoop er nog een sjekkie van te kunnen draaien. We wilden geen kruimel uit ons welkomstpakket verspillen. We begonnen zelfs tegen een paar verpleegkundigen te slijmen, zodat die ons af en toe een sigaret door het luikje aangaven wanneer we echt wanhopig waren. Soms voelde ik me ’s avonds schuldig omdat we die dag hadden gelachen. Het voelde niet goed. Maar Paula was mijn redster, en ik vond het verschrikkelijk toen ik te horen kreeg dat ik naar de gewone cellen zou worden overgeplaatst.

Mijn gympen maakten een piepend geluid op het linoleum toen ze me door een lange gang vol cellen leidden. Naast elke cel hing een metalen houder aan de wand waaruit een stukje karton stak, zoals bij de kaarten voor een prikklok. Weer een reis naar het onbekende – ik had al zoveel gangen gezien, in ziekenhuizen, mortuaria, politiebureaus, rechtbanken

– maar ik wist dat deze zou eindigen in een cel die ik drieëntwintig uur per dag niet zou mogen verlaten. Er was me verteld dat ik onder ‘regel 43’ viel: dat betekende dat ik zoveel gevaar van de andere gevangenen te duchten had dat ik mijn cel alleen mocht verlaten wanneer zij opgesloten zaten. Mijn nieuwe onderkomen, voor mij alleen, zat in een rijtje van drie dat door een volledig afsluitbare deur van de rest van de cellen in vleugel A van Eastwood Park was gescheiden. Toen ik naar binnen liep, werd een kaartje met mijn gegevens in de houder naast de deur geschoven. ‘A. CANNINGS DT9868 LEVENSLANG’. Ik was nu officieel deel van dat systeem.

In de ruimte stond een bed met een houten onderstel waarop een dun matras en een dekbed lagen. Er stonden ook een kastje en een tafeltje met een tv. De moed zakte me in de schoenen toen ik om me heen keek, maar ik dwong mezelf het kleine beetje bagage dat ik had uit te pakken en het ‘gezellig te maken’. Ik had niet alleen wat spulletjes uit de gevangenis, maar ook dingen die mijn familie me had mogen sturen, zoals kleren, briefpapier en postzegels. Het voelde fijn dat ik ook iets van mezelf had.

Mijn kostbaarste bezittingen waren foto’s van Terry en Jade, en het eerste wat ik deed, was die met behulp van tandpasta aan het grote prikbord op de muur plakken. We mochten geen punaises gebruiken, maar ik had dit trucje geleerd toen mijn eerste pakje van thuis was gekomen. De foto’s waren voor mij net kroonjuwelen: kleine vlekjes kleur in een verder zo grijs bestaan, die me de kracht gaven om door te gaan. Kiekjes van een ander leven, die me, vlak voordat ik in slaap viel, de illusie boden dat ik daar was, in dat leven. De foto’s herinnerden me aan de dingen waarin ik moest geloven en fungeerden in dat opzicht bijna als religieuze relikwieën.

Die dag waren ze echter belangrijker voor me dan ooit tevoren: dit was het begin van mijn leven in de echte gevangenis. Ik voelde me heel erg kwetsbaar, ook al had de directeur me verzekerd dat ik voor mijn eigen veiligheid apart zou worden gehouden. Na een paar uur merkte ik echter al dat ik de andere gevangenen niet eens hoefde te zien om te beseffen hoe erg ze me haatten.

In vleugel A zaten voornamelijk jonge meiden tussen de achttien en de eenentwintig, die ’s avonds, wanneer het overal stil was geworden, naar elkaar begonnen te schreeuwen.

‘Heb je morgen wat te roken voor me?’

‘Ben je vandaag naar Engels geweest? Ik zat de hele dag in mijn cel.’

‘Hé, kun je je bek niet houden? Ik probeer te slapen.’

‘Trek maar een kussen over je kop, trut.’

‘Wie is er vandaag naar de wasserij geweest?’

Ik kon hun stemmen horen wanneer ik in bed lag. Het was zo anders dan op de ziekenafdeling of in mijn cel met Paula. Ik miste haar.

Toen ik het geschreeuw van de anderen hoorde, merkte ik tot mijn grote angst dat het nieuws van mijn komst naar deze vleugel hen allang had bereikt.

‘En die drie aan het einde?’

‘Die apart zitten?’

‘Ja, die zijn allemaal gestoord.’

‘Daar zit dat klerewijf dat haar baby’s heeft vermoord. Dan moet je toch wel echt gek zijn.’

‘Vuile pedo,’ gilde een andere stem.

Het was de eerste keer dat ik iemand dat woord tegen me hoorde gebruiken, en het zal me altijd bijblijven. Ik heb er nooit aan kunnen wennen. Ik voelde me vies. Ze plakten me het etiket van kinderverkrachter op, en daar walgde ik van. Ik hield mijn adem in toen het geschreeuw steeds harder werd en de meiden antwoord van me eisten. In de nachten daarna liepen de bewaarsters af en toe door de gang heen en weer en maanden de vrouwen tot stilte, maar vaak gingen ze gewoon door en bleven ze schreeuwen totdat ze in slaap vielen. Soms was dat pas om een of twee uur ’s nachts.

‘Zeg eens wat, teringtrut, doe je bek eens open.’

‘Als ik je zie, dan maak ik je dood. Ik heb ook een kind. Ik heb de pest aan vrouwen die hun kinderen pijn doen.’

‘Ja, kijk maar goed uit, kankerhoer. Je weet nooit wie er achter je staat.’

Ik bleef doodstil liggen, niet in staat om me te verroeren toen de stemmen steeds luider klonken en het duister zich met dat vreselijke geluid vulde.

‘Klerewijf, klerewijf,’ scandeerden de meiden tegelijk.

Ik lag huiverend van angst in het donker.

‘Gefeliciteerd, Angela,’ hoorde ik mijn moeder zeggen nadat de wieltjes van het bandje zich in beweging hadden gezet. Het was 22 mei, vijf lange weken na mijn aankomst in vleugel A, en vandaag werd ik negenendertig.

Terry had vrienden en familieleden die me niet persoonlijk konden bezoeken hun gelukwensen op een bandje laten opnemen, en ik moest huilen toen mijn cel zich vulde met het geluid van al die bekende stemmen: Claire, mijn moeder, mijn vader, Brian, Bill, Tina, Jacqui, Kellie, Gill en Terry. Op de achtergrond hoorde ik het geroezemoes van de pub waar ze bij elkaar waren gekomen om hun tekst in te spreken. Ik sloot mijn ogen en stelde me voor dat ik hun stemmen in het echt hoorde, maar al veel te snel hoorde ik geruis: het bandje was afgelopen. Ik deed mijn ogen weer open en zag mijn grijze cel. Dit kleine vertrek was nu letterlijk mijn gevangenis, die ik niet meer zou verlaten, tenzij het moest. Na die eerste avond in deze vleugel was de hysterie die mijn aanwezigheid had veroorzaakt er niet minder op geworden.

De andere gevangenen schreeuwden bij elke gelegenheid die zich voordeed om mijn bloed. In een van de cellen in mijn rijtje zat een brandstichtster die goed uit haar woorden kon komen en soms iets terugriep, maar ik zei nooit wat. In het begin was het gescheld voor ons allemaal bedoeld, en sommige meiden waren erger dan andere: wie door haar voorraad sigaretten heen was, was doorgaans niet te genieten. Maar uiteindelijk richtten ze hun pijlen na een tijdje allemaal op mij en kon ik voelen hoe wanhopig die jonge vrouwen waren. Hun haat jegens mij was hun enige uitlaatklep.

Ik probeerde een paar keer te gaan luchten, maar de binnenplaats was omringd door cellen, zodat het geschreeuw ook daar al na een paar minuten oorverdovend was. ‘Klerewijf, teringtrut,’ dreunde het om me heen. Ik voelde ogen in mijn rug prikken. Na een paar keer wilde ik niet meer naar buiten en deed ik het enige wat ik goed kon: me verstoppen.

Ik kreeg mijn eten in mijn cel en ging maar één keer per week naar buiten: om te douchen of om naar het kerkgroepje te gaan. Zelfs dat bleek een beproeving: ik mocht alleen maar douchen wanneer de andere meiden in hun cel zaten, en tegen die tijd waren de douches een zwijnenstal. Bloed en poep waren uitgesmeerd over de muren, en ik probeerde zo snel mogelijk klaar te zijn. In het begin begreep ik niet hoe ze zo konden leven, maar al snel kreeg ik door dat veel van de vrouwen in Eastwood Park aan de drugs waren en niet wisten wat ze deden. Wanneer ik hen ’s avonds of ’s nachts met elkaar hoorde praten, begreep zelfs ik waarover ze het hadden. Het was duidelijk dat drugs een wezenlijk onderdeel van het gevangenisbestaan vormden, hoe verborgen ook, en de glimp die ik af en toe van mijn medegevangenen opving, bevestigde dat alleen maar.

Verder zat ik alleen maar in mijn cel te lezen, brieven te schrijven, tv te kijken en naar het leven in de vleugel te luisteren. Vanuit mijn cel kon ik ontzettend veel horen: deuren die dichtsloegen, dreunende muziek, babbelende stemmen, meisjes die moesten overgeven, geroep om een vuurtje voor een sigaret of sjekkie, gehuil, geruzie en het voortdurende geluid van tv-toestellen.

Tijdens die lange, eenzame uren dacht ik aan van alles: ik kwelde mezelf met gedachten aan Terry en Jade, die het zonder mij moesten stellen, of voelde een irrationele schaamte wanneer ik me afvroeg wat Gemma, Jason en Matthew hiervan zouden denken. Hun moeder, een moordenares. Het leek zo’n belediging jegens hen. Maar ook nu probeerde ik die gedachten te verdringen. Rouwen om het leven dat ik had verloren, kon ik nog maar net verdragen. Rouwen om de kindjes die niet meer bij me waren, zou te veel zijn geworden.

Op een middag zat ik in mijn cel toen er gezichten voor het raampje in

de deur verschenen.

‘Kankerwijf!’ riep iemand. Vuisten sloegen tegen de deur.

‘Kijk nou, dat zit erbij alsof ze niks heb gedaan!’ riep een ander. ‘Jij heb toch je baby’s vermoord?’

Ik zei niets. Ik liet mijn hoofd hangen en wilde niet eens die gezichten zien die me door het raampje aanstaarden. Het enige wat ik kon doen, was hopen dat er snel een bewaarster zou komen en proberen niet in paniek te raken. Stel dat die meiden op de een of andere manier binnen wisten te komen? Dan zouden ze me aan stukken scheuren. Ik kon horen dat ze elkaar voor de deur stonden te verdringen om een kijkje te nemen in het hol van het monster, vastbesloten ervan te profiteren dat iemand was vergeten de tussendeur af te sluiten.

‘Vieze pedo,’ klonk een hoge stem.

Ik drukte me dichter tegen de muur, zoekend naar een hoekje waar ik me voor hun blikken kon verstoppen.

‘Zeg eens wat. Jij hebt toch je baby’s vermoord?’

‘Nee,’ fluisterde ik.

‘Je liegt. Daarom moet je zitten, toch? Je moet zitten, dus je hebt het gedaan. Vuile leugenaar.’

‘Gore pedo.’

Ik zag de gezichten voor de tralies in de deur, ik zag ogen die de hele cel in zich opnamen.

‘Gatver, dat vieze wijf heeft zelfs foto’s van haar kinderen opgehangen,’ riep er eentje toen ze de foto van Jade zag.

‘Dat is mijn dochter,’ zei ik. Voor het eerst keek ik recht naar het raampje.

Ik weet niet waarom ik antwoord gaf, maar ik wist gewoon dat ik iets moest doen om een einde aan die woorden te maken die me als mokerslagen troffen. Maar het hielp niet. De vrouwen bleven schreeuwen en krijsen, niet van plan op te geven nu ze hun doelwit bijna konden aanraken.

‘Gestoorde!’ riep een stem.‘Babymoordenaar!’

‘Vieze pedo.’

‘Terug naar jullie cellen,’ riep opeens een bewaarster over de kreten van de vrouwen heen.

‘Kom op, de voorstelling is voorbij. Lopen!’ klonk een andere stem.

Met tegenzin zetten de gevangenen zich in beweging. Ik hoorde hun voetstappen echoën in de gang toen ze met bijna slepende tred terug liepen naar hun cellen.

Trillend ging ik op het bed zitten. Toen draaide ik mijn hoofd naar de muur en begon te huilen.