16. Overleg
Als Edwin en Peter bijna bij hun appartement zijn aangekomen, zien ze een stukje voor hen een bus stoppen. Vader, moeder en Vera stappen uit.
Vader merkt hen al snel op. ‘Perfect getimed, mannen’, roept hij al uit de verte.
Als ze dichterbij komen, vraagt hij: ‘En is ’t allemaal een beetje gelukt?’
‘Wat moet er gelukt zijn?’ vraagt Edwin.
‘Nou ja zeg, jullie zijn toch niet zomaar naar boven gegaan?’
Edwin trekt even een onnozel gezicht. ‘O, ja hoor … als u het zo bedoelt, is het wel gelukt. Wat gaan we morgen doen?’
Vader kijkt snel even in de richting van moeder en zegt dan: ‘Daar hebben we het tijdens het eten wel over. Dat lijkt me een mooi moment.’
Vader steekt de sleutel in het slot van hun appartement. Achter elkaar lopen ze naar binnen. Binnen worden de rugtassen op de grond gezet en ieder ploft op een stoel of bank neer.
‘Ik zou best wat te drinken lusten’, zegt vader. ‘Wie biedt zich aan om wat in te schenken?’
‘Ma’, antwoordt Edwin.
‘Ook je moeder heeft veertien dagen vakantie’, reageert vader. ‘Het zou je sieren als je nu eens een keertje deze taak overneemt.’
‘Vera is ook goed’, zegt Edwin dan.
‘Dat kan’, beaamt vader.
‘Edwin doet nooit iets in het huishouden. Hij mag nu weleens een keer’, laat Vera zich niet op de kop zitten.
‘Ik heb ook vakantie’, houdt Edwin vol.
‘Einde discussie’, zegt vader met een zucht. ‘Ik zal het zelf wel doen.’
‘Zal ik u even helpen?’ vraagt Peter.
‘Prima, kerel’, reageert vader. Samen lopen ze naar de keuken. ‘Pubers …’ zucht vader. ‘Ben jij thuis ook zo?’
‘Dat moet u aan m’n ouders vragen’, antwoordt Peter lachend.
Vader geeft hem een knipoog. ‘Zal ik maar niet doen.’
Niet veel later is iedereen voorzien van een natje.
‘We kunnen het ook nu wel vast even over morgen hebben’, vindt vader. ‘Moeder en ik hebben bedacht dat we via de Höhenweg van Gspon naar Kreuzboden kunnen lopen. Die is lang, maar niet zo inspannend omdat je niet te veel hoeft te klimmen of dalen. Bovendien hebben we al van verschillende kanten gehoord dat het een pad is met veel mooie uitzichten. Wat vinden jullie ervan?’
Edwin kijkt naar Peter. Nog niet zo gek, lijken zijn ogen te zeggen. Dan kijkt hij weer naar vader. ‘Goed. Hoe lopen we dan?’
‘We gaan eerst naar Gspon. Daar met een kabelbaan omhoog en dan lopen we naar Kreuzboden. Iets van vijf of zes uur lopen.’
‘Kan het niet andersom?’ vraagt Edwin.
‘Hoezo?’ luidt de wedervraag van vader.
‘Hmm, zomaar …’
‘Van iedereen krijg je het advies om zo te lopen, dus waarom zouden we dat niet doen?’
Nog voor het avondeten loopt hij naar de slaapkamer van Peter en hemzelf. Hij wenkt Peter om even mee te lopen.
Vera heeft de wenk ook gezien. Edwin voert weer iets in zijn schild – dat weet ze eigenlijk wel zeker. Hij doet de hele dag al zo eigenwijs en geheimzinnig. Dan vormt er zich een idee in haar hoofd en ze loopt naar haar eigen slaapkamer. Het gaat alleen lukken als ik een beetje geluk heb, denkt ze. Vera weet dat wanneer het slaapkamerraam van de jongens openstaat en zij haar eigen raam openzet, ze redelijk goed kan verstaan wat er op de slaapkamer naast haar wordt besproken. Als ze niet fluisteren tenminste. Voorzichtig doet ze het raam open en steekt haar hoofd een stukje naar buiten. Ja, het raam bij de jongens staat open. Ze hoort hen zelfs al praten.
‘Hoe doen we dat morgen?’ klinkt Edwins stem. Ze spitst haar oren.
‘Beetje lastig, begrijp ik’, zegt Peter. ‘Als we van de andere kant komen, moet Peter erg lang wachten …’ De stem van Peter gaat verloren in het geluid van een passerende auto.
Hè? denkt Vera. Waarop moet Peter wachten? Hij loopt toch gewoon met pa, ma, Edwin en mij mee?
‘Ik ben bang dat er niets anders op zit’, reageert Edwin.
‘Kunnen we het niet beter aan je ouders vertellen?’ stelt Peter voor. ‘Misschien dat zij wel een oplossing weten.’
‘Je weet wat we Peter beloofd …’ Vera hoort niet wat Edwin verder zegt, omdat er opnieuw een auto passeert. Hè, wat lastig die auto’s iedere keer, denkt ze, terwijl ze naar de weg staart. Eigenlijk begrijpt ze niets van het gesprek.
Als het geluid van de auto wegsterft, probeert Vera verder te luisteren, maar het is stil in de kamer naast haar.
Ineens klinkt er vlak naast haar een stem. ‘Luistervinkje spelen, hè?’
Vera schrikt en als ze omdraait kijkt ze recht in de boze ogen van haar broer. ‘Nou en … jij loopt al de hele dag geheimzinnig te doen en nu weet ik waarom’, bluft ze.
Edwin kijkt haar onderzoekend aan alsof hij wil weten of ze de waarheid spreekt en denkt een moment na. Dan zegt hij: ‘Kom mee naar onze kamer.’
Daar hoeft Vera niet lang over na te denken. Ze loopt snel bij het raam vandaan en gaat Edwin achterna.
‘Veer …’ begint Edwin. ‘Wat we nu gaan zeggen moet onder ons blijven. Ik meen het!’
Vera knikt.
‘We hebben iemand gevonden. Het is de jongen die vermist is sinds dat lawineongeluk.’
Vera trekt een verbaasd gezicht.
‘Waarom kijk je zo vreemd? Je zei toch dat je alles wist?’ zegt Edwin.
‘Doe ik nu ook’, grijnst Vera. Haar gedachten gaan razendsnel. ‘Waarom is-ie niet met jullie naar beneden gekomen?’ zegt ze vlug.
‘Hij is bang dat hij zwaar in de problemen komt omdat-ie zijn kameraden naar die gevaarlijke plek heeft meegenomen’, antwoordt Peter.
‘Dom. Berouw komt na de zonde’, vindt Vera.
‘Jij hebt makkelijk praten’, vindt Edwin.
‘Wie was er boven op Hohsaas toen die jongens onder de lawine kwamen? Niet jij’, gaat Vera ertegenin.
‘Wie heeft die Peter gesproken? Niet jij’, kaatst Edwin de bal terug.
‘Maar wat zijn jullie dan van plan morgen en waar is die andere Peter nu?’ vraagt Vera.
‘We willen in ieder geval die Duitse naamgenoot van mij eten gaan brengen en misschien kunnen we hem er dan wel van overtuigen dat-ie beter mee naar beneden kan gaan’, mengt Peter zich in het gesprek. ‘Alleen moet-ie wel lang wachten op z’n eten als we vanaf Gspon lopen. Dan wordt het wel dik in de middag voor we bij hem zijn.’
‘Hoe weet je dat? Heb je dat pad weleens eerder gelopen?’ vraagt Vera.
‘Nee, dat niet, maar ik kan wel rekenen. Je vader zei vijf tot zes uur lopen naar Kreuzboden. Nou, de schuur waar die Peter zit, is hooguit een halfuur van Kreuzboden … Reken maar uit.’
Vera denkt even na. ‘Had-ie maar niet zo dom moeten doen. Boontje komt om z’n loontje.’
‘Je zit weer lekker in je spreekwoorden’, schampert Edwin.
‘Jij wilt toch dat ik m’n mond houd?’ zegt Vera dreigend.
Edwin zwijgt. Hij heeft allang spijt dat hij z’n zus erbij heeft betrokken. Die meiden ook altijd, denkt hij.
‘Hoe willen jullie extra eten meenemen voor die Peter?’ wil Vera weten.
‘O, we smeren wel wat extra brood’, zegt Peter.
‘En we nemen wat fruit en drinken mee’, vult haar broer aan.
‘Oké’, knikt Vera. ‘Jullie gaan dus gewoon mee naar Gspon?’
‘We zullen wel moeten’, antwoordt Edwin. ‘Anders valt het misschien op.’
‘Soms zegt-ie nog weleens verstandige dingen’, grijnst Vera naar Peter.
‘Nou moet je maken dat je de kamer uit komt’, roept Edwin.
De deur gaat open en het hoofd van vader steekt om de hoek. ‘Hoe dat zo?’
‘O, Edwin maakt weer eens een grapje’, lacht Vera.
‘Komen jullie eten?’ vraagt vader.
‘Ik was net onderweg’, zegt Vera.
Nadat vader de maaltijd is begonnen, staat moeder op en opent de oven. ‘Ik heb het me vandaag gemakkelijk gemaakt … Pizza!’
‘O, maar dan mag u het zich vaker gemakkelijk maken’, lacht Peter.
‘Kijk, zo hoor ik het graag’, zegt moeder.