10. Zoekactie

Op het plein bij de kerk in Saas-Grund zijn Edwin en Peter overgestapt en in de buurt van het weggetje zijn de vrienden weer uitgestapt. Ze zijn al een heel eind het weggetje op gelopen als ze een helikopter horen. Nieuwsgierig staan ze even stil. Vanaf de helling waar ze zich bevinden hebben ze een goed uitzicht over het dal en de overzijde van het dal. De helikoper vliegt bijna loodrecht over hen heen, richting Hohsaas.

‘Daar moet Vera zo ongeveer zitten te schilderen en m’n vader en moeder zullen er nu zo ongeveer ook wel zijn’, wijst Edwin.

De rode helikopter cirkelt in een boog over Hohsaas.

‘Misschien hadden we toch met je vader en moeder mee moeten gaan’, grijnst Peter. ‘Volgens mij gaat-ie landen in de buurt waar zij naartoe zijn gegaan.’

Opnieuw klinkt het geluid van een overvliegende helikopter die in dezelfde richting vliegt.

‘Het moet niet gekker worden. Dat zijn er al twee’, zegt Edwin.

‘Misschien heeft je vader een camera bij zich en zien we vanavond wel een paar helikopters op de foto’, veronderstelt Peter.

Edwin trekt een bedenkelijk gezicht. ‘Volgens mij zag ik hem zonder fototoestel vertrekken.’

De tweede helikopter zakt evenals het eerste toestel loodrecht naar beneden en verdwijnt uit het zicht. Vanaf hun positive zien de jongens de besneeuwde top van de Weissmies en een stuk van de gletsjer eronder, maar meer ook niet.

‘Ze zijn daarboven ergens echt geland, als je het mij vraagt’, zegt Edwin. In zijn stem klinkt spijt door.

‘Niets aan te doen’, reageert Peter. ‘Al zouden we nu omdraaien en alsnog naar Hohsaas gaan, dan zijn de helikopters alweer opgestegen voordat we er zijn … toch?’

De jongens vervolgen hun weg.

Na tien minuten klinkt ver weg weer een geluid.

Edwin stopt pardoes en zet zijn handen als grote geluidsvangers achter zijn oren. ‘Luister’, zegt hij.

Peter volgt zijn voorbeeld. Nu hoort hij het ook. ‘Nog een. Die komt van een andere kant.’

Ineens wijst Edwin in de richting van Visp. ‘Daar komt-ie.’

‘Zou die ook naar Hohsaas gaan?’ vraagt Peter zich hardop af.

Ze hoeven niet lang op antwoord te wachten. Als de heli dichterbij komt, buigt deze af en vliegt ook richting Hohsaas. Zwijgend volgen de jongens de landing van het toestel.

‘Die landt ook ongeveer op dezelfde plek’, stelt Edwin vast.

‘Daar kon je weleens gelijk in hebben’, reageert Peter. ‘Drie helikopters … dan moet er wel echt iets aan de hand zijn.’

‘Hmm’, bromt Edwin. ‘M’n zusje, vader, moeder en de honden zijn daar ook ergens …’

 

Op Hohsaas wordt koortsachtig gezocht. Twee jongens zijn inmiddels gevonden. Ze hebben het geluk gehad helemaal aan de rand van waar de lawine tot stilstand kwam te zijn gegrepen door de lawine en daardoor waren ze niet helemaal bedolven. Eentje mankeert lichamelijk niets, maar is wel helemaal van slag. De andere heeft in ieder geval een gebroken been en wordt nu door enkele mensen van de helikopter verzorgd. Marjolein heeft gemeld dat het om vier jongens gaat. Ze hebben er echt vier gezien. Vera knikt. Intussen zijn er al een paar reddingswerkers met lange dunne stokken in de lawine aan het prikken.

‘Er komen nog meer mensen’, verzekert een van de reddingswerkers Marjolein en Vera.

Ze staan er een beetje verloren bij.

Dan horen ze opnieuw een helikopter. Marjolein en Vera kijken op. Al snel komt het toestel achter een berg vandaan.

Zwijgend volgen ze de landing. Als de heli aan de grond staat, gaat een schuifdeur aan de zijkant open en stapt er een man uit. Achter hem aan springen twee honden en nog een man uit de helikopter.

‘Ze gaan met honden zoeken’, zegt Marjolein. ‘Het is te hopen dat ze snel wat vinden, want zo lang houd je het onder de sneeuw niet uit.’

De man die zo te zien de leiding heeft bij de reddingsactie komt weer naar Vera en Marjolein toe gelopen en vraagt in het Duits of ze misschien nog iets nauwkeuriger kunnen vertellen waar ze de jongeren voor het laatst hebben gezien.

Voor Vera is het lastig om te antwoorden, maar Marjolein spreekt vloeiend Duits en antwoordt: ‘Wij zaten er wel zo’n 300 tot 400 meter bij vandaan en het ging allemaal zo snel. We hebben gezien dat de jongens verschillende kanten op renden. De twee die nog vermist worden, zijn een eind meer naar links de helling af gerend dan de twee die u al gevonden hebt, toch Vera?’

Hoewel Vera nog niet echt Duits spreekt, verstaat ze Marjolein wel aardig en knikt heftig.

De man bedankt hen en zegt dat ze zich meer op de linkerkant ten opzichte van de lawine zullen concentreren.

Als de man is weggelopen, zegt Marjolein: ‘Ik vrees dat het nog niet mee zal vallen. De lawine is onderaan, als ik het zo schat, wel zo’n 150 meter breed geworden.’

Achter hen klinkt plotseling een bekende stem.

‘Kijk nou’, zegt Marjolein.

‘Vera!’ roept moeder vanuit de verte. Hijgend komt ze dichterbij. Vader doet het wat rustiger aan.

‘We mochten … eerst niet verder’, zegt moeder, terwijl ze naar adem hapt als ze bij Vera en Marjolein aankomt. ‘Maar vader kon de mensen daar bij het bergstation toch overtuigen dat onze dochter hierboven was en dat hielp. Wat is er toch gebeurd?’

‘Er was een lawine waar vier jongens onder terecht zijn gekomen’, legt Marjolein uit.

‘En jullie zaten ook hier?’ vraagt moeder ontdaan.

‘Nee hoor’, stelt Marjolein haar gerust, ‘wij zaten zeker zo’n 300 meter verderop, maar we zagen het wel vanuit de verte gebeuren. Verschrikkelijk!’

‘Marjolein heeft meteen de hulpdiensten gebeld’, zegt Vera, niet zonder enige trots in haar stem en vervolgt: ‘Twee jongens zijn gevonden … de andere twee nog niet.’

‘Dat is inderdaad zo’, beaamt Marjolein. ‘En dat moet ook niet te lang duren, want veel langer houd je het niet uit onder de sneeuw. Bovendien, als zo’n lawine naar beneden komt, en zoals hier onderaan stopt, wordt de sneeuw met geweld in elkaar gedrukt, net zoals je een sneeuwbal in elkaar drukt. Je kunt je daar alles bij voorstellen.’

‘Wat erg’, rilt moeder. ‘Ik moet er niet aan denken.’

‘Waar kwamen de jongens vandaan?’ vraagt vader.

‘O ja, dat ook nog’, zegt Vera. ‘Weet u wie het zijn? Hebt u gister die jongens gezien die zo gevaarlijk deden boven het pad naar de Britanniahütte?’

‘Nee hè! Waren zij het?’ zegt moeder.

‘Twee in ieder geval, volgens mij, maar ook nog twee andere jongens. Die zullen wel bij dezelfde groep horen’, zegt Vera.

‘Daar kijk ik niet vreemd van op. Wat een brutaal, of liever onnadenkend stelletje was dat …’ vindt moeder.

‘Tja, brutaal of onnadenkend of niet … nu liggen ze daar onder die lawine’, concludeert vader. ‘Triest … heel triest!’

‘Dat is het zeker’, zegt Marjolein. ‘Ik weet niet of wij hier verder nog iets kunnen betekenen. Ik denk het eigenlijk niet. Hoe laat is het?’

Vader kijkt op zijn horloge. ‘Bijna drie uur.’

Marjolein kijkt Vera aan. ‘Tja, meid, we zijn eigenlijk nog niet klaar, maar ik denk dat jij nu ook niet zo veel zin meer hebt om verder te gaan.’

Vera schudt haar hoofd. Ze begint steeds meer te beseffen wat er eigenlijk gebeurd is.

Marjolein merkt het en zegt: ‘Ik ben er ook wel even klaar mee. Weet je wat? We ruimen onze spullen op. Ik heb een fototoestel bij me en zal nog wat foto’s maken vanaf onze positie. Dan maken we het werk dat we hier zijn begonnen in mijn atelier af als jullie dat in deze vakantie nog een keer uitkomt. Het ging juist zo goed met jouw schilderij.’

Vader en moeder De Jongh merken ook dat hun dochter meer ontdaan is dan zo op het eerste gezicht leek.

‘Komt goed’, zegt vader. ‘Daar passen we wel een mouw aan, Veer.’

Met z’n vieren lopen ze terug naar de plaats waar de ezels nog steeds staan opgesteld.

Vader kijkt even naar de twee werken. ‘Welke is van wie?’ vraagt hij.

‘Pap, dat ziet u echt wel’, zegt Vera.

Vader knipoogt een keer zonder dat Vera het ziet.

‘Zonder gekheid, ze heeft echt talent’, vindt Marjolein. ‘Ik zou verder gaan in dit vak, Vera.’

Vera helpt stilletjes mee de spullen weer inpakken. Achter haar steekt Marjolein, terwijl ze naar Vera wijst, een duim omhoog naar vader en moeder. Ze doet het goed, betekent dat.

Ondanks de trieste situatie komt er een glimlach op het gezicht van moeder.

‘De doeken nemen we zo mee. De olieverf is natuurlijk nog niet droog. Wel handig dat jullie erbij zijn. Dat maakt het sjouwen wat gemakkelijker’, zegt Marjolein. ‘Beneden zetten we alles in mijn auto en dan zorg ik wel dat ze in het atelier terechtkomen.’

‘Galerie Maste 4?’ veronderstelt vader.

‘Nee, ik heb in mijn woning in Saas-Fee ook een atelier.’

‘Moet je ver lopen vanaf de parkeerplaats?’ vraagt vader. ‘Dat krijg je namelijk niet allemaal in één keer mee.’

‘Ongeveer 500 meter’, antwoordt Marjolein.

‘Zullen wij even meegaan om te dragen?’ stelt moeder voor.

‘Nee hoor’, zegt Marjolein. ‘Jullie hebben vakantie. En het is mooi weer, dus twee keer lopen is helemaal niet erg. Gaan jullie gerust naar jullie appartement. Vera heeft me verteld over haar broer en zijn vriend.’

‘Klopt, die zijn in het appartement gebleven’, zegt moeder.

Ze zwaaien elkaar gedag en gaan dan ieder een kant op.