9. Edwin heeft andere plannen
Machteloos staan Vera en Marjolein naar het verschrikkelijke schouwspel te kijken. Boven aan de hoge helling is sneeuw losgeraakt. Er ontstaat een enorme wolk die steeds groter wordt en met toenemende snelheid over de helling naar beneden komt.
De vier die een eindje de helling hebben beklommen, maken geen schijn van kans, al haasten ze zich nog wel naar beneden.
‘Dat redden ze nooit!’ roept Marjolein, terwijl ze een hand voor haar mond slaat.
De vier struikelen, vallen en rollen naar beneden. De nog steeds in omvang toenemende lawine komt steeds dichterbij. De jongens rennen letterlijk voor hun leven.
‘Dat gaat helemaal niet goed!’ roept Marjolein nog eens. Ze kijkt om zich heen, maar op dit moment zijn er geen andere mensen in hun buurt.
Op de helling stuiven de jongens uit elkaar. Ze proberen wanhopig nog een goed heenkomen te zoeken. Ze rennen steeds verder uit elkaar. De eerste heeft de onderzijde van het steile deel van de helling bereikt, maar de lawine is ook vlakbij en stopt niet bij de onderzijde.
De opwaaiende wolk sneeuw die de lawine vooruitgaat, heeft de jongens bereikt, waardoor ze uit het zicht verdwijnen.
‘Dit is goed fout’, fluistert Marjolein. Ze grijpt in de rugtas naar haar telefoon en belt het Notrufnummer 144. Gehaast meldt ze wat ze zojuist gezien hebben.
De lawine is tot stilstand gekomen. Een enorme wolk sneeuwpoeder dwarrelt langzaam neer. Het is ongewoon stil.
‘Kom’, zegt Marjolein, ‘we moeten die kant op.’
Zonder zich te bekommeren om hun spullen, klautert Marjolein haastig over de rotsen naar het doorgaande pad van de route boven hen. Vera volgt haar voorbeeld.
‘Ik zal haar vast een sms’je sturen dat we eraan komen’, zegt moeder.
‘We kunnen hen ook verrassen en niets sturen’, oppert vader.
‘Ja, maar we weten niet precies waar ze zitten’, zegt moeder.
‘Nee, maar ze zouden toch ergens langs die korte route daarboven zitten?’ reageert vader.
‘Ik stuur toch een sms’je.’ Op het bankje in de gondel tikt moeder een bericht in en drukt op verzenden.
‘We boffen maar weer’, zegt vader even later.
‘Hoe bedoel je?’ vraagt moeder.
‘Met het weer’, verduidelijkt vader. ‘En de verwachtingen zijn dat het voorlopig nog zo blijft ook.’
‘Dat is mooi’, reageert moeder en ze kijkt op haar telefoon. ‘Vera heeft nog niets teruggestuurd.’
‘Dat kind is druk bezig, dat snap je toch wel?’
‘Maar ze reageert vrijwel altijd meteen.’
‘Ach ja, dan nu een keer niet. We zijn nog niet boven. En zo heel lang is die route niet, dus we vinden haar vast gauw.’
‘Maar misschien zijn ze ergens anders gaan schilderen’, veronderstelt moeder.
‘Dat denk ik niet’, reageert vader. ‘Marjolein weet dat we vanmiddag nog zouden komen. Dat hebben we toch gezegd.’
‘“Misschien”, hebben we gezegd.’
‘Komt wel goed’, zegt vader en hij slaat een arm om moeders nek. ‘Ze lopen niet in zeven sloten tegelijk. Trouwens, die heb je daar niet eens’, lacht hij.
Edwin en Peter lopen naar een bushalte.
‘Wat ben je nu eigenlijk van plan?’ wil Peter weten.
‘Zal ik je zo vertellen’, zegt Edwin geheimzinnig. ‘Als we in de bus zitten.’
‘Daar heb je de bus al’, wijst Peter.
‘Mooi’, zegt Edwin kort en steekt zijn arm op.
De bus stopt en de jongens stappen in. Ze steken hun pasje omhoog bij de chauffeur en mogen doorlopen.
‘Weet je nog dat afgelopen zaterdagavond die Edgar nog even bij ons kwam en vader vertelde dat ze ook nog een leeg huis hebben, hier in de bergen?’
Peter knikt.
‘Daar gaan wij even kijken’, zegt Edwin.
‘Even …’ mompelt Peter.
‘Met de bus zijn we zo een heel eind en dat weggetje waar hij het over had, moet toch een eitje zijn voor ons. Wij zijn geen kleuters meer en ook nog geen oude mensen, toch?’
Peter moet lachen om Edwin. Hij kent zijn vriend. Als die eenmaal iets in zijn hoofd heeft …
‘Maar wat denk je daar te zien of te vinden?’ vraagt Peter.
Edwin haalt zijn schouders op. ‘Weet ik niet, maar het staat er natuurlijk erg afgelegen, een aardig stukje omhoog in de bergen. Er woont niemand. Mijn gevoel zegt dat het een bijzonder plekje moet zijn.’
‘Jouw gevoel spreekt?’ Peter lacht.
‘Ja, nou. We zullen zien’, zegt Edwin. ‘Wie het laatst lacht …’
‘Ik ben erg benieuwd naar dat geheimzinnige optrekje’, grijnst Peter.
‘Hé, daar gaat een helikopter van Air Zermatt’, zegt vader. ‘Misschien vliegen wij daar morgen ook wel mee.’
Moeder kijkt in de richting waarheen vader wijst. Ze zijn niet ver meer van het tussenstation Kreuzboden.
‘Wie weet, maar ze zullen daar wel meer helikopters hebben’, zegt moeder.
‘Klopt’, zegt vader en hij wijst opnieuw. ‘Daar heb je er nog een.’
‘Ze vliegen achter elkaar aan, volgens mij’, ziet moeder. ‘Wat zou dat betekenen?’
‘Inderdaad’, reageert vader en hij wrijft over zijn kin. ‘Ik zou het niet weten, lief.’
‘Ze vliegen naar Hohsaas’, zegt moeder. ‘Zie je dat?’
‘Hmm’, bromt vader.
‘En Vera reageert nog steeds niet op m’n sms’je’, vervolgt moeder. ‘Ik ga het nog eens proberen.’
‘Wacht even’, zegt vader. ‘We zijn bijna bij Kreuzboden. Laten we eerst even overstappen. Als we in de volgende gondel zitten, kun je het op je gemak nog eens proberen.’
De gondel zweeft het tussenstation al binnen en de deuren gaan open.
Terwijl ze uitstappen, zien ze een van de mensen die op het tussenstation werken naar hen kijken. Vader knikt vriendelijk.
De man knikt terug en doet een paar stappen in hun richting. ‘Sie wollen nach Hohsaas?’ vraagt hij.
‘Stimmt. Wieso?’ vraagt vader.
De man trekt een triest gezicht. ‘Oben war ein Unfall, ein Lawin …’
‘Was?’ zegt vader ongelovig. ‘Unsere Tochter und eine Bekannte sind oben.’
‘Es tut mir leit …’ zegt de man.
‘Was ist dan passiert?’ vraagt vader.
De man haalt zijn schouders op. ‘Weiss nicht genau …’
‘Kom, we gaan naar boven’, zegt vader tegen moeder en hij loopt meteen door. Moeder komt op een holletje achter hem aan. Ook Tor moet zich haasten.
In de gondel naar boven is het stil.
‘Je zou nog een keer kunnen sms’en’, zegt vader.
‘Dat lukt niet’, klaagt moeder. ‘M’n vingers beven.’
‘Kom eens hier’, zegt vader en hij steekt zijn hand uit.
Moeder legt haar telefoon erin. ‘Heb je zelf geen telefoon bij je?’
‘Nee, die ligt nog in het appartement.’ Vader De Jongh tikt een paar korte zinnen in en drukt op verzenden. Dan zucht hij een keer diep en kijkt achterom in de richting van Hohsaas. De telefoon houdt hij in zijn hand. Af en toe kijkt hij een keer op het scherm, maar er verschijnt niets.
Op het bakje dat aan de voorkant van de ezel van Vera vastzit, ligt een telefoon. Het apparaatje trilt een keer, maar er is niemand om het berichtje te bekijken.
Vera is met Marjolein richting de helling gelopen waar de lawine tot stilstand is gekomen. Alle poedersneeuw is neergedwarreld.
Op de noodoproep van Marjolein zijn al twee helikopters gearriveerd en hebben hun skids op een vlak stukje neer weten te zetten. Onmiddellijk zijn de Bergretters aan de slag gegaan.