6. Bouillon met ei

De Aziatische toerist staat wat zenuwachtig te grijnzen en ademt hijgend uit. Zojuist moest hij even rennen voor zijn leven.

‘Nog aardig lenig voor zijn leeftijd’, merkt Edwin nuchter op, achter in de rij.

Peter kijkt om. ‘Ja, ik schat hem toch wel eind zestig, begin zeventig.’

‘That was close’, zegt vader, terwijl hij de man aankijkt.

De man wrijft een keer met de bovenkant van zijn hand over zijn voorhoofd en zegt: ‘Thanks!’

‘It’s alright. Be careful!’

Terwijl iedereen even naast het smalle sneeuwpaadje gaat staan, passeert de man vriendelijk knikkend.

‘We zullen een beetje op moeten letten zolang we langs deze helling lopen’, zegt vader.

‘Hè bah, ik vind er niks aan’, huivert moeder.

‘Kom op, het valt best mee’, sust vader. ‘We gaan gewoon rustig verder en letten goed op. Als er een steen komt, zien we hem vast aankomen, toch?’

‘Daar lopen mensen’, wijst Peter omhoog.

Iedereen blijft weer stilstaan en kijkt in de gewezen richting.

Inderdaad beweegt er iets tussen de rotsen, een eind boven hen op de helling.

‘Dat zijn een paar van die sukkels van de groep in de kabelbaan’, laat Edwin zich ontvallen.

Peter vernauwt zijn ogen. ‘Ja, inderdaad. Die ene heeft de blauwe rugtas om waar dat label aan hing.’

‘Die lopen helemaal niet op het pad’, roept moeder verontwaardigd.

‘Da’s niet erg slim of beter gezegd: levensgevaarlijk’, vindt vader. ‘Door hen is die steen van zo-even natuurlijk ook naar beneden gekomen.’

De jongens staan even stil en kijken in hun richting. Vader zwaait met zijn armen dat ze naar beneden moeten komen, maar daar trekken ze zich niets van aan.

‘Dan moeten ze het zelf maar weten’, zegt vader. ‘Wel opletten dat ze niet nog meer stenen naar beneden trappen. Levensgevaarlijk, die lui.’

Vera draagt Tim weer. Tim heeft er een hekel aan om zijn pootjes in de sneeuw te zetten. Tor heeft echter de grootste lol in de sneeuw. Af en toe gaat hij er zelfs op zijn rug in liggen rollebollen.

Net voorbij de volgende rotsen die boven de sneeuw uitsteken, staat ineens de groep Duitse jongelui met begeleiders. Zo te zien staan ze te wachten.

‘Verpassen Sie zwei?’ vraagt vader.

‘Stimmt’, zegt een van de mannen kort.

Vader wijst naar boven. De helling waar de twee jongens lopen is vanhier niet te zien. Vader neemt de Duitse man even een stukje mee terug en wijst nog eens.

De Duitse man foetert in zichzelf en loopt terug. Achter hem hoort vader de man tierend tekeergaan.

De groep jongeren heeft kennelijk ook iets van hun begeleider die terug is gegaan gehoord en staat gedwee te wachten.

De familie passeert en loopt verder.

Na enige tijd komen ze veilig bij de Britanniahütte. De berghut staat op een rand en erachter is weer een heel nieuw berglandschap te zien. Met z’n allen staan ze een moment stil om de grote gletsjer voor hen te bewonderen.

‘Wat mooi, hè’, verbreekt vader de stilte. ‘Maar eh … zullen we even naar binnen gaan?’

Ondanks dat het hartje zomer is, waait er een fris windje.

‘Het is bijna twaalf uur. Mooie tijd voor onze lunch … en ik heb ma een lekkere kom bouillon beloofd’, gaat vader verder.

Achter elkaar lopen ze het trapje bij de deur op en gaan naar binnen.

Binnen is een knus restaurantgedeelte vol tafels en stoelen en hoekbanken, maar het is er wel warm.

‘Zoeken jullie een plaatsje, dan ga ik wat bestellen’, zegt vader. ‘Wat wensen jullie? Ma bouillon, ik koffie en de jeugdige dame en heren?’

‘Cola’, klinkt het in koor.

‘Dat had ik kunnen weten’, lacht vader. ‘Nou ja, gemakkelijk te onthouden.’

Hij draait zich om en loopt naar de afhaalbar.

Even later is hij terug met een vol dienblad.

Als eerste zet hij de grote kom dampende bouillon recht voor moeder neer.

Ze kijkt in de kom. ‘Dat krijg ik nooit helemaal op.’ Dan wijst ze in de kom. ‘Wat is dat?’

‘Een ei, lief’, zegt vader. ‘Of beter gezegd: een eierdooier. Dat hoort erbij, een versterkend eitje na zo’n inspannende tocht op grote hoogte.’

De kinderen moeten alle drie lachen om het onnozele gezicht dat moeder trekt. Ze slikt een keer en blijft naar de rauwe dooier op de bodem van haar kop bouillon staren.

‘Hoe hoog zitten we hier?’ vraagt Vera.

‘Ik dacht net iets hoger dan 3000 meter boven de zeespiegel’, antwoordt vader.

Voorzichtig eet moeder haar kom leeg, maar uiteindelijk is het vader die de dooier naar binnen werkt.

‘Ik heb straks de minste moeite met de terugtocht’, grijnst hij.

 

Op de terugweg letten ze goed op of er niet weer een steen naar beneden komt. Er gebeurt echter niets. Voor ze er erg in hebben staan ze al weer voor de gletsjer om die over te steken.

Weer klinkt er een knal. Het is wat verder weg, maar toch …

‘Wat kan dat toch zijn?’ vraagt moeder zich hardop af.

‘Wij hoorden het gister ook al’, zegt Peter.

‘Het is in ieder geval geen onweer’, reageert vader beslist.

‘We moeten nog bij Marjolein langs’, zegt Vera. ‘We kunnen het haar vragen. Zij weet het vast wel.’

‘Klopt’, zegt vader. ‘Doen we zo meteen gelijk.’

Over de gletsjer nemen ze de kabelbaan weer terug naar beneden.

Op het tussenstation moeten ze sowieso overstappen, maar dat doen ze nog even niet en lopen naar buiten. Aan de kant van de berg lopen ze onder het gebouw door tot aan een grote, stalen trap. Die dalen ze af en dan staan ze voor de ingang. Vader voelt aan de klink. Deze gaat moeiteloos omlaag.

Vera stoot haar moeder aan. ‘Ze is er!’

Achter elkaar lopen ze naar binnen. Alles is net als de afgelopen winter. Vader loopt voorop een trap op. Boven lopen ze de galerie binnen. Aan de andere zijde staat een vrouw die bezig is wat boeken netjes recht te leggen.

‘Goeiemiddag’, zegt vader.

De vrouw kijkt achterom en komt overeind. ‘Hallo … Hé, wat leuk! Zijn jullie hier ook weer?’

‘Zoals je ziet’, glimlacht vader. ‘We komen net terug van de Britanniahütte en dachten: laten we even bij Marjolein langsgaan.’

‘Ja, goed dat jullie dat doen. Zijn jullie al lang hier?’

‘Nee, we zijn afgelopen zaterdag gearriveerd’, antwoordt moeder.

‘Dus jullie hebben er alweer een mooie tocht op zitten’, gaat Marjolein verder. ‘En weer in dezelfde samenstelling als afgelopen winter, als ik me niet vergis.’

‘Dat heb je goed gezien’, zegt vader.

‘Ja, want ik heb jullie nog iets beloofd, Vera, Edwin en eh …’

‘Peter’, helpt Peter.

‘Ja, precies’, glimlacht Marjolein. ‘En belofte maakt schuld, dus dat gaan we nu meteen regelen. Vera, heb je zin om een dagje te komen schilderen?’

Vera begint helemaal te glimmen. ‘Ja, graag’, knikt ze.

‘Hoe lang zijn jullie hier?’ vraagt Marjolein.

‘Twee weken’, antwoordt moeder.

Marjolein denkt even na. ‘Het is hier best druk. Woensdag heb ik wat afspraken met mensen in de galerie …’ Ze kijkt even op haar smartphone. ‘Donderdag ook, zie ik … en vrijdag … Weet je wat, zou het morgen kunnen?’

‘Wij hebben vakantie en kunnen alle kanten op’, vindt vader.

‘Nou, dat is mooi’, zegt Marjolein. ‘Ik denk zelf aan Hohsaas. Ik weet daar wel een mooi plekje waar we op ons gemak kunnen schilderen.’

Vera kan alleen maar glimlachen.

‘Hier doe je haar een enorm groot plezier mee’, zegt moeder.

‘Nou, helemaal mooi’, zegt Marjolein. ‘Waar verblijven jullie?’

‘Wij zitten in Silberdistel, in Tamatten, het noordelijke deel van Saas-Grund, maar jullie gaan wellicht met de kabelbaan. Als wij Vera nu eens naar het dalstation brengen, dan is dat net zo gemakkelijk. Hoe laat wil je met haar naar boven?’

Marjolein kijkt Vera aan. ‘Hoe laat zullen we afspreken, Vera? Halftien?’

Vera knikt.

‘Oké’, zegt vader, ‘dan zorgen wij dat Vera klaarstaat.’

‘Super!’ zegt Marjolein en ze klopt Vera op haar schouder. ‘Nou meid, dan gaat het er toch van komen. Ik heb er zin in. Jij ook?’

Vera knikt nog harder dan zo-even.

‘Wellicht kunnen we in jullie tweede week ook nog een keer afspreken om te skiën, jongens’, zegt Marjolein.

‘Top!’ zegt Peter. Edwin steekt enthousiast zijn duim omhoog. Hij durft nu niet nonchalant te doen.

‘Moet Vera nog iets meenemen?’ vraagt moeder.

‘Nee hoor’, antwoordt Marjolein. ‘Op Hohsaas is een restaurantje waar we tussen de middag iets lekkers gaan halen. Ik ben nog steeds blij dat ik dankzij jullie die schilderijen van Compton weer terug heb gekregen in m’n galerie.’