2. Melkziekte

Edwin loopt achter Peter aan. Bij de stal haalt hij z’n vriend even snel in en opent de deur zodat Peter er zo met de kruiwagen door kan.

Edwin heeft twee scheppen bij zich. Een voor Peter en een voor zichzelf.

In de stal zet Peter de kruiwagen met voer neer tussen de hekken waar de koeien achter lopen en begint dan met lossen.

‘Wil jij even bij de koe achterin kijken, die ene die apart staat, om te zien of ze haar voer al opheeft?’

‘Waarom staat ze apart?’ vraagt Edwin.

‘Ze heeft gisteren gekalfd, maar is niet zo fit.’

Edwin loopt naar achteren. Daar moet de koe volgens Peter staan, maar hij ziet nog niets. Edwin versnelt zijn pas. Eenmaal voorbij een muurtje ziet hij wat Peter bedoelt. De koe ligt. Edwin kijkt eens goed. Het beest ligt er eigenlijk een beetje raar bij. Hij vertrouwt het niet.

‘Peet!’ roept hij.

‘Wat is er?’ roept Peter terug.

‘Ik denk dat ze zich nog minder dan “niet fit” voelt.’

Peter komt al aangerend en kijkt ook om de hoek. Als hij de koe ziet, springt hij meteen in het hok en begint aan het dier te trekken. Hij schopt de koe tegen haar achterwerk, maar de koe wil niet opstaan. Het enige wat ze doet, is een keer met haar staart heen en weer zwiepen.

‘Wil je m’n vader even roepen?’ vraagt Peter gejaagd.

‘Waar is die?’

‘Het is koffietijd, dus ik denk dat hij binnen is.’

Edwin is al onderweg.

Binnen treft hij inderdaad boer Groeneveld achter een mok koffie.

‘Ha Eddy, wat een haast …’

‘Ik moest u roepen van Peter. De koe achter in de stal wil niet meer opstaan.’

‘Oké. Ik ga wel even met je mee.’ Hij slaat snel de laatste slok koffie achterover en trekt bij de achterdeur zijn laarzen aan. Samen met Edwin loopt hij op een draf naar de stal.

‘Ik was er al een beetje bang voor’, zegt hij, als hij bij de zieke koe komt. ‘Gisteren gekalfd en dat ging prima, maar vanochtend was ze niet in orde. Eens even denken. Je vader heeft op het moment geen dienst als ik het goed heb …’

‘Klopt’, antwoordt Edwin.

‘Dan bel ik de dienstdoende veearts wel’, zegt vader Groeneveld, terwijl hij een mobiele telefoon uit zijn broekzak vist. Hij zoekt even bij de contacten en drukt dan op een knop op zijn toestel. Hij houdt het toestel tegen zijn oor en dan wordt er aan de andere kant opgenomen.

‘… Ja, met Groeneveld. Ik heb een koe die gisteren heeft gekalfd en nu niet meer wil staan. Dan weet u al hoe laat het is.’

‘… O. Ja, dat is vervelend. Ik zoek even verder. Bedankt.’

Vader drukt op het rode hoorntje.

‘Rienks is net met een keizersnee bezig, dus die kan onmogelijk weg. Ik probeer nog wel een ander nummer, maar dat moet ik even binnen opzoeken. Ben zo terug.’ En weg is-ie.

Edwin kijkt Peter aan. ‘Is het nodig dat er snel een dierenarts komt?’

‘Ik weet het niet, maar ik denk het wel. Als m’n vader zo reageert, betekent het meestal niet veel goeds, dat weet ik in ieder geval wel.’

Even later is vader Groeneveld weer in de stal. Hij wrijft door zijn grijzende haardos en zucht. ‘Alle dienstdoende artsen zijn bezet …’

Hij springt weer in het hok bij de zieke koe.

Edwin kijkt nog eens naar Peter. ‘Zal ik m’n vader eens bellen?’ zegt hij zacht.

Peter kijkt verrast opzij. ‘Als dat zou kunnen? Is-ie thuis?’

‘Dat denk ik niet. Hij ging met m’n moeder naar Gorinchem om een nieuw pak te kopen.’

Maar hij pakt z’n eigen mobiele telefoon en zoekt het nummer van z’n vader op.

Peter kijkt gespannen toe.

‘… Ja, met mij. Ik ben bij Groeneveld en daar is een zieke koe enne … alle dierenartsen in de omgeving zijn bezet. En volgens mij gaat het niet zo goed met de koe.’

‘… Ja, die is hier ook. Hij zit in het hok bij de koe. Zal ik hem even geven?’

‘… Ja, hier is-ie.’

Edwin geeft z’n telefoon aan vader Groeneveld die inmiddels is opgestaan.

‘… Met Groeneveld hier. Tja, ik had niet gebeld hoor, maar uw zoon kwam zelf met het idee. U hebt een vrije dag …’

‘… Oh, eh ja, als u dat doen wilt, graag. Het gaat niet echt goed.’

‘… Fijn, dank u. Tot zo.’

Vader Groeneveld geeft de telefoon weer aan Edwin. ‘Je vader komt eraan, gelukkig. Hij is wel vrij, maar toch komt hij. Heel fijn.’ Groeneveld steekt zijn duim omhoog en buigt zich weer over de koe.

‘Ik weet al hoe m’n moeder nu kijkt’, zegt Edwin zacht tegen Peter en hij trekt een vreselijk boos gezicht.

‘Het is ook best vervelend voor haar’, probeert Peter moeder De Jongh te verdedigen.

Een halfuurtje later komt vader De Jongh de stal in en loopt meteen door naar achteren.

‘Ah, daar is de patiënt.’ Hij springt lenig in het hok bij boer Groeneveld en de koe. ‘Gister gekalfd, zei u?’

Vader Groeneveld knikt.

Dierenarts De Jongh luistert met een stethoscoop en drukt hier en daar op het lijf van de koe.

‘Ik denk dat ik het wel weet en u ook wel, lijkt me.’

Boer Groeneveld knikt opnieuw. ‘Melkziekte.’

Nu is het de beurt van dierenarts De Jongh om te knikken. Meteen opent hij zijn tas en pakt een infuus. ‘We zullen deze dame eens een flinke oppepper geven. Calciumtekort. Komt nogal eens voor.’

Vader prikt de naald van het infuus in de koe en sluit een fles aan. ‘Wilt u deze even vasthouden?’ vraagt hij aan de vader van Peter. ‘Ik moet nog even iets uit m’n auto pakken.’

Vader De Jongh klimt weer over het hek.

Als hij de vrienden passeert, fluistert Edwin hem snel iets toe. ‘Denkt u nog aan de vakantie?’

Vader kijkt hem een moment vragend aan, maar loopt dan snel door met een grijns op zijn gezicht.

Niet veel later is hij terug. ‘Jij bent echt uitgekookt’, lacht hij. ‘Van de nood een deugd maken; zo zeg je dat, toch?’

Hij klimt weer in het hok en buigt zich opnieuw over de koe. Hij luistert nog eens met de stethoscoop en knikt. ‘Gaat wel goed komen.’

Als de klus geklaard is, komen de beide vaders overeind.

‘Laten we maar even afwachten.’

‘Wilt u misschien intussen een bak koffie? Ik had net m’n eerste bak op.’

‘O, als u hebt … lekker.’

‘Ik niet, maar Jenny wel’, grijnst vader Groeneveld.

Samen met De Jongh loopt hij de stal uit.

‘Jullie voeren de rest van de koeien nog?’ roept hij over zijn schouder naar de jongens.

‘Doen we’, antwoorden ze tegelijkertijd. Edwin geeft z’n maat een por in zijn rug.

‘Ik hoop dat m’n vader het niet vergeet om over de vakantie te beginnen’, fluistert hij.

Peter kijkt hem verbaasd aan. ‘Nou snap ik waarom je vader zei dat je uitgekookt was.’

Edwin grijnst van oor tot oor. ‘Wie niet sterk is, moet slim zijn.’

 

‘Etenstijd!’ klinkt moeders stem.

Voordat Edwin gaat zitten, kijkt hij snel over de rand van de pan. Hij wil een gezicht trekken, maar ziet z’n moeder kijken. Snel gaat hij zitten. ‘Mijn lievelingskostje is blijkbaar niet aan de beurt’, zegt hij voorzichtig.

‘Ieder op zijn tijd. Wees maar niet bang’, zegt moeder stellig.

Als vader de maaltijd is begonnen met gebed, wacht hij in spanning wat voor groente moeder uit de pan tevoorschijn zal halen. Vader krijgt naar gewoonte als eerste opgeschept.

Zijn ogen gaan glimmen. ‘Mmm, alweer m’n lievelingskostje … spruitjes!’

Edwin werpt snel een blik op z’n zus. Hij weet dat ook zij niet bepaald dol is op spruitjes. Ze moeten moeite doen om het niet te laten merken.

‘Zal ik eens wat vertellen’, zegt vader. ‘Vroeger … toen ik net zo jong was als jullie, lustte ik ook geen spruitjes, maar dat is helemaal veranderd. Nu ben ik er dol op. Zo zie je maar. Alles kan veranderen. Ook dat komt wel goed.’

‘Nou, ik denk bij mij niet’, reageert Edwin. Hij kan het niet laten.

‘Wacht maar, jochie’, zegt vader. ‘Ik hoop dat we het er later, bij leven en welzijn, nog eens over zullen hebben.’

‘Hebt u de afgelopen middag nog met Peters vader gesproken over … u weet wel’, begint Edwin snel over iets anders.

‘Wat zou je denken, na aandringen door zo’n uitgekookte zoon? Maar eh …’ zegt vader en hij zwijgt even.

Edwins gezicht betrekt. ‘Maar eh …’ klinkt niet echt alsof het gesprek erg positief is verlopen en hij wacht tot vader verdergaat.

‘Maar eh …’ begint vader weer. ‘Ik denk wel dat het gaat lukken met Peter. Z’n vader zoekt voor die twee weken wel hulp van een andere boerenzoon uit de Biesbosch.’

Edwins mond zakt open. Na de eerste zinnen van vader was hij ervan overtuigd dat het niet zou lukken om Peter mee te krijgen, maar nu … dus toch!

Hij grijnst van oor tot oor.

‘Zo zie ik het graag’, zegt vader.