14. Een schim
De nekharen van Tor staan overeind. Vanuit zijn keel klinkt een zacht gegrom. Edwin staat onmiddellijk stil.
‘Wat is er aan de hand?’ vraagt Peter.
‘Weet ik niet’, antwoordt Edwin, ‘alleen doet Tor dat niet voor niets.’ Hij kijkt om zich heen, maar ziet niets bijzonders. Er zijn alleen kale rotsen, gras en wat verderop een paar schuurtjes te zien. Snel doet Edwin Tor aan de riem. Hij weet dat Tor er in dit soort situaties ineens vandoor kan gaan.
En dat wil Tor inderdaad. Al snel staat de riem strak.
Edwin kijkt naar Peter. ‘Laten we hem maar volgen.’
Het kan Tor niet snel genoeg gaan, maar hij wordt tegengehouden door de riem die Edwin stevig vasthoudt.
De jongens volgen op een holletje. Het gaat in één rechte lijn richting een van de schuurtjes.
Bij de schuur blijft Tor voor de deur staan en krabt er met zijn poot aan.
‘Hij wil naar binnen’, zegt Edwin. ‘Wacht eens … ik heb ook een schuurtje gefilmd.’
‘Is de deur open?’ vraagt Peter.
Edwin voelt en inderdaad gaat de deur zonder probleem open.
Voorzichtig en nieuwsgierig kijkt Edwin om de hoek, maar ziet in eerste instantie niets meer dan een lege schuur.
Ze trekken de deur verder open en Edwin en Peter sluipen naar binnen.
De ruimte is ongeveer 8 bij 5 meter. Er ligt wat afrasteringsmateriaal. In een hoek ligt nog wat hooi en er staat een ladder om naar een zolder te gaan.
Edwin en Peter lopen langzaam naar het midden van de ruimte en kijken om zich heen.
Tor gromt opnieuw onder aan de trap die er staat. Hij heeft zijn kop omhoog gericht.
Peter en Edwin kijken elkaar tegelijkertijd aan.
‘Daar boven is iets’, fluistert Edwin. ‘Wie gaat voorop?’
Zonder iets te zeggen loopt Peter naar de ladder en klimt behoedzaam naar boven.
Edwin volgt hem. Tor blijft vanzelfsprekend beneden en gaat onder aan de ladder zitten.
Eenmaal boven aan de ladder kijkt Peter de zolder rond.
Het is er vrij donker. Er staan wat kisten en er ligt een flinke partij houten stokken; hij vraagt zich af waar deze voor dienen.
Beweegt daar iets? Hij staat meteen op scherp. Achter zich, of liever: onder zich, voelt hij Edwin duwen als teken dat hij verder moet gaan.
Peter draait snel zijn hoofd naar beneden en houdt kort zijn wijsvinger voor zijn mond. Edwin begrijpt meteen dat zijn vriend iets gezien moet hebben.
Peter speurt weer de duistere ruimte af en sluipt de zolder op, Edwin volgt in zijn kielzog.
Peter kruipt achter een stapel kisten. Edwin sluipt achter hem aan. Ze houden hun adem in. Het is doodstil, totdat …
Er verschuift iets.
Opeens klinkt er een bons en schiet er aan de andere kant van de stapel kisten een schim weg.
De persoon kijkt naar links en ziet de twee vrienden. Razendsnel begeeft hij zich naar de ladder en klimt naar beneden. Hij houdt zich met zijn rechterhand vast. Zijn linkerarm hangt vreemd langs zijn lichaam.
Peter en Edwin komen snel overeind en zien voor ze de trap kunnen bereiken tot hun verbazing weer een hoofd boven aan de ladder verschijnen. Beneden klinkt een nijdig gegrom.
‘Gaan wij ook nog iets doen?’ vraagt Vera.
‘Jij wil nog iets gaan doen’, stelt vader vast. ‘We hebben al een bijzondere ochtend gehad, Veer. Enerverend genoeg voor de hele dag, toch?’
‘De jongens zijn er toch ook weer op uit gegaan’, zegt Vera. ‘Toe pap …’
‘Wat had jij dan in je hoofd?’ vraagt vader.
‘Weet ik niet, maar misschien weet u nog iets leuks?’
‘Daar vraag je me wat’, reageert vader. ‘Wat vinden jij en ma leuk?’
‘En u dan?’ kaatst Vera de bal terug.
‘Ik vind alles in dit land leuk’, zegt vader.
‘We kunnen ergens met een kabelbaan omhooggaan. Daarvoor heb je aan een middagje wel genoeg’, oppert Vera. ‘En ik weet iets’, gaat ze verder. ‘We zijn naar de Britanniahütte geweest, het eerste stuk met de kabelbaan tot Felskin. Maar daarvandaan kun je ook nog verder omhoog. Lijkt me gaaf om te doen. Dan ga je echt hoog.’
‘Ben je daar afgelopen winter niet geweest dan?’ vraagt vader.
‘De jongens wel, maar ik niet.’
‘Hmm, voor de Metro Alpine kun je overigens niet meer gebruikmaken van je pas. Daar moet je tegenwoordig apart voor betalen.’
‘O …’ zegt Vera een beetje teleurgesteld. ‘Dan gaan we dus niet …’
‘Nee, dat heb ik niet gezegd’, lacht vader. ‘We zijn nu maar met z’n drieën. Dat scheelt weer een beetje in de prijs en de jongens zijn er al geweest, dus die doen we niet tekort. Zullen we dan maar meteen gaan?’
‘Moet ik m’n bergschoenen aan?’ vraagt moeder.
‘Zou ik maar doen, lief. Er ligt daarboven een hoop sneeuw.’
‘Ga je mee, Timmetje?’ roept Vera in de gang.
Tim springt op en tippelt nieuwsgierig naar de gang.
‘We nemen de bus natuurlijk’, zegt vader.
‘Dan moeten we wel tien minuten wachten’, weet moeder. ‘De bus stopt hier om tien over.’
‘Dat is wel te overzien’, vindt vader.
Een halfuur later stappen Vera, vader, moeder en Tim uit de bus en lopen ze richting de Alpine-Express die hen naar grote hoogte zal brengen.
Het is niet druk en ze hebben de grote gondel helemaal voor zichzelf. Als ze bij het eerste tussenstation aankomen, drukt Vera haar neus tegen de voorruit. ‘Daar heb je Galerie Maste 4 weer’, wijst ze. ‘Die zagen we vanochtend vanboven.’
Ineens schiet haar iets te binnen. ‘Ik moet nog afspreken met Marjolein wanneer ik het schilderij af kom maken. Kunnen we nu ook wel doen, toch?’
‘Laten we dat doen als we terugkomen’, stelt moeder voor.
‘Ook goed’, zegt Vera. ‘Maar dan moeten we daar voor vier uur weer terug zijn. Dan sluit Marjolein haar atelier.’
‘Oké, daar zullen we rekening mee houden’, belooft vader.
De gondel wordt weer opgeslokt door een betonnen kolos en de familie stapt over op de volgende gondel die hen op Felksin zal brengen. Daar nemen ze de metro; een onder een hoek van 45 graden gebouwd treintje, dat hen dwars door de berg tot vlak onder het draairestaurant op Mittelallalin brengt. Vader heeft in het dalstation al kaartjes gekocht. Binnen een paar minuten zijn ze boven.
‘Denk eraan dat je niet te hard de trap op rent’, waarschuwt vader. Tim heeft kennelijk nergens last van en trekt Vera mee omhoog.
‘Kom, we gaan sneeuwballen gooien’, zegt vader, terwijl hij haar voorbijloopt.
Moeder komt achter vader aan en biedt haar arm aan. ‘Kom meid, steek in.’
Vera haakt in bij moeder en als twee dikke vriendinnen lopen ze naar de uitgang.
Buiten is het verblindend licht in deze witte wereld. Alle drie zetten ze een zonnebril op hun neus.