11. Nog één vermist

Edwin en Peter lopen door in de richting van het huis dat ergens op de berghelling moet staan.

Peter kijkt een keer op zijn telefoon. ‘Kwart voor vier’, zegt hij. ‘Hoe ver zou het nog zijn?’

‘Geen idee’, antwoordt Edwin.

‘Ik denk dat we niet te laat thuis moeten komen’, zegt Peter. ‘Je ouders weten niet eens dat we weg zijn. Laat staan waarnaartoe.’

‘We lopen niet in zeven sloten tegelijk’, zegt Edwin. ‘Dat zegt m’n vader zelf ook altijd.’

‘Kijk, er stijgt weer een helikopter op, daarboven’, wijst Peter. ‘Dat is de tweede.’

Edwin kijkt in de aangewezen richting. ‘Inderdaad. Ik ben benieuwd wat ze daar nu hebben gedaan.’

‘Dat hoor je straks vast wel’, zegt Peter. ‘Er moet er dus nog eentje staan, nu.’

Edwin kijkt naar het dal en wijst: ‘Ik denk dat we er bijna zijn. Daar is ongeveer het einde van het dorp en daar recht boven zou volgens Edgar hun woning moeten staan, maar ik zie nog niets wat lijkt op een oud huis dat niet bewoond wordt.’

‘Ik zie hier zelfs helemaal geen huis’, zegt Peter.

‘Daar wel’, roept Edwin dan. ‘Daar stopt de weg ook.’

‘Maar daar staan meerdere gebouwen en Edgar had het toch over een huis alleen?’

‘Ja, dat is inderdaad zo.’ Edwin kijkt om zich heen. ‘Wacht! Daar is nog een paadje dat omhoogloopt.’

Edwin loopt er meteen heen en wenkt Peter. Samen volgen de vrienden het stijgende pad.

‘Kijk eens! Daar verderop staat nog een huis’, wijst Edwin. ‘Dat zou het weleens kunnen zijn.’

Meteen klinkt er een riedeltje vanuit zijn broekzak. Edwin grijpt naar zijn telefoon en kijkt op zijn scherm en leest: Wij zijn weer thuis. Waar zijn jullie?

Edwin laat het berichtje even aan Peter zien. ‘Van m’n zus …’

‘Ik denk dat het beter is om weer naar ons appartement te gaan’, zegt hij. ‘Als we nu nog verder omhooggaan en daarna weer terug, wordt het erg laat.’

Edwin kijkt even naar de oude woning die hij een stukje hoger ziet. Zo dicht bij het einddoel, denkt hij, maar diep in zijn hart weet hij dat Peter gelijk heeft.

‘Oké, dan gaan we maar terug.’

 

‘Je had toch op z’n minst een briefje neer kunnen leggen waarop je had geschreven waar jullie naartoe waren’, berispt moeder Edwin als ze thuis zijn.

‘Niet aan gedacht’, antwoordt Edwin kort. ‘Maar we zijn er toch weer.’

‘Wat was er eigenlijk aan de hand daarboven op Hohsaas?’ probeert hij snel op een ander onderwerp over te gaan. ‘We zagen allemaal helikopters vliegen.’

‘Weet je nog van die jongens van gisteren’, mengt Vera zich in het gesprek.

‘Boven ons op die sneeuwhelling?’ vraagt Edwin.

‘Ja, die bedoel ik. Die zijn op Hohsaas onder een lawine terechtgekomen. Ze waren met z’n vieren.’

Even is het stil.

‘Da’s niet zo best’, zegt Edwin wat aarzelend.

‘Inderdaad’, beaamt Vera. ‘Toen wij naar beneden gingen, waren er pas twee gevonden.’

‘En verder?’ vraagt Edwin.

‘Een van hen mankeerde niets. De ander had een gebroken been’, antwoordt Vera.

Peter heeft het stilzwijgend aangehoord. ‘Dus er liggen nog twee jongens onder de sneeuw?’ zegt hij.

‘Dat is helaas de enige juiste conclusie, vrees ik’, zegt vader.

Weer is het een moment stil.

‘En nu?’ vraagt Edwin zich hardop af.

‘Ze zullen daarboven best nog verder aan het zoeken zijn’, antwoordt vader. ‘Maar voor ons was er geen reden om daar nog langer te blijven en misschien … zijn die andere twee inmiddels gevonden.’

 

’s Avonds na het eten gaat de familie nog een poosje op het balkon zitten. Vader is met de honden lopen, omdat hij even de benen wil strekken. Edwin en Vera vinden het prima.

In de verte zien ze Edgar weer aan komen. Vader komt ook net terug. Vanaf het balkon zien ze dat hij in gesprek is met Edgar.

Eenmaal binnen wil moeder weten of Edgar misschien nog nieuws had.

‘Hij nodigde ons uit om donderdagavond, morgen dus, bij hem en zijn ouders te komen eten’, meldt vader.

‘En wat heb je gezegd?’ vraagt moeder.

‘Dat het goed is, natuurlijk’, antwoordt vader.

‘En zijn wij het daarmee eens?’

‘Jaaa!’ juicht Vera. ‘Eddy, Peet? Ja toch?’

‘Ik vind het allemaal best’, bromt Edwin.

‘Leuk man!’ port Peter hem in zijn zij.

‘Oké, dan zal ik er ook mee in moeten stemmen’, zegt moeder zuchtend, maar in haar ogen zijn pretlichtjes te zien.

‘Je hebt geen keus’, grijnst vader.

‘Wist Edgar nog iets meer over het ongeval op Hohsaas? Ik bedoel: heeft hij nog gehoord of ze die andere jongens ook hebben gevonden?’ vraagt moeder.

‘Daar heb ik inderdaad naar gevraagd’, zegt vader. ‘Eén jongen is gevonden. Die ligt in coma. De andere nog niet. Het ziet er dus niet goed uit.’

‘Hè, wat naar toch’, vindt moeder. ‘Ik krijg het er koud van.’

‘Ik denk dat we wel weten wat dit betekent’, zegt vader zacht. ‘Zo lang onder de sneeuw …’

Een beetje bedrukt wordt er koffie en fris gedronken.

Dan zegt vader: ‘Ik ben vanochtend bij het Tourist Office geweest. We hadden na de vakantie van afgelopen winter hier nog een helikoptervlucht tegoed. Die heb ik maar geboekt. De weersverwachting voor morgen is goed. We moeten om halftien bij Air Zermatt zijn. We gaan met z’n allen, maar zonder de honden. We blijven niet zo heel lang weg, dus dat moet kunnen. Ma gaat shoppen in Zermatt.’

‘Het zal wel alleen bij winkels kijken blijven. Duur daar, hoor’, verbetert moeder hem.

 

De volgende ochtend worden Tim en Tor al vroeg uitgelaten. Daarna gaat de familie met de auto naar Täsch. Vanaf daar volgt een korte treinrit naar Zermatt.

Vlak voordat ze het station van Zermatt binnenrijden, trekt vader moeder naar het raam. In een bocht kunnen ze het platform van Air Zermatt zien liggen.

Vlak voordat ze er met de trein onderdoor rijden, zegt vader: ‘Daar moeten we zijn, lief.’

Op het plein voor het station nemen ze afscheid van moeder.

‘Vindt u het niet erg dat u niet mee kunt?’ vraagt Vera aan moeder.

‘Nee hoor, ik moet er niet aan denken. Laat mij maar lekker hier in Zermatt wat rondneuzen.’

Pa geeft ma een knuffel en daarna lopen ze met z’n vieren in de richting van het Air Zermatt-platform.

‘Hopelijk deze keer geen voorzorgslanding’, zegt vader en hij knipoogt naar Vera.

‘Hè pap, we moeten nog gaan vliegen’, zegt Vera. ‘Er kan nog van alles gebeuren.’

‘Oké, ik zal niets meer zeggen’, lacht vader.

 

Bij het station nemen ze de lift en niet veel later komen ze uit op het platform, waar ze naar het kantoortje lopen dat naast de hangaar staat.

‘Vier Personen für einen Rundflug’, meldt vader. ‘Gestern gebucht. Familie de Jongh.’

De man van de receptie checkt het op het beeldscherm voor hem. ‘Stimmt. Ich rufe deinen Pilot.’ Meteen neemt hij de hoorn van de telefoon.

Niet lang daarna komt er een man naar hen toe gelopen, die zich voorstelt als Gerold Biner.

‘Herzlich willkommen. Ah, Sie sind die Familie von der Sicherheitslandung?’ zegt Gerold glimlachend.

‘Stimmt’, reageert vader. ‘Aber diesmal möchten wir gerne hier wieder landen.’

‘Genau’, lacht Gerold.