3. Silberdistel
‘Het volgende dorp is onze eindbestemming’, kondigt vader aan.
‘En waar ergens moeten we in het dorp zijn?’ vraagt Vera achterin.
Vader kijkt haar via de achteruitkijkspiegel aan. ‘Als het goed is helemaal voor in Saas-Grund. Het huis heet Silberdistel.’
‘Silberdistel …’ herhaalt Edwin. ‘Silber gaat nog wel, maar distel? Klinkt niet echt aantrekkelijk. Ik hoop niet dat het huis is zoals de naam …’
‘Een Silberdistel is anders best een mooie plant, als je daar tenminste oog voor hebt’, brengt vader ertegenin. ‘We komen er ongetwijfeld tijdens onze wandelingen hier nog wel een paar tegen. Dan zal ik je ze wel aanwijzen.’
De BMW 5 Touring van de familie De Jongh nadert Saas- Grund. Waar de dorpskom begint, splitst de weg zich op. Aan de splitsing staat een vrij nieuwe woning.
‘Dat kon het weleens zijn, als ik het goed zie’, wijst vader. ‘Lijkt op de foto’s die ik ervan heb gevonden op internet.’
Vader remt af en stopt naast het huis. ‘Kijk eens wat er op het naambord van het huis te lezen is? Tadaaa!’ Hij draait de auto op een parkeervak voor het huis en zet de motor af.
Vader is de eerste die naast de auto staat en rekt zich uit. ‘Hèhè, dat was een hele rit, maar we zijn weer veilig aangekomen.’
De anderen stappen ook uit.
‘Het ziet er vanbuiten in ieder geval netjes uit’, vindt moeder en ze geeft vader een knuffel. ‘Fijn dat we er zijn.’
Vader kijkt even rond, maar er is niemand te zien.
‘Moeten we ons ergens melden?’ vraagt moeder.
‘Ik zal eens even kijken’, zegt vader en hij loopt naar de deur.
Meteen komt er iemand aan de andere kant van het huis de hoek om. ‘Hallo … Familie De Jung?’
Vader ziet de jongeman ook en loopt in zijn richting. Hij steekt zijn hand uit. Daarna krijgen de anderen ook een hand en hij stelt zich voor als Edgar.
‘Gute Reise gehabt?’ informeert hij.
‘Ja, prima’, antwoordt vader.
Edgar gaat hen voor naar de ingang van het grote huis.
‘Deze woning herbergt vast meer appartementen’, denkt moeder hardop.
Ze lopen een hal door met een brede natuurstenen trap. Hun appartement is op de begane grond. Edgar opent de deur en gaat hen voor. Hij toont een voor een de kamers, de keuken en de badkamer.
Moeder knikt tevreden. ‘Schön.’
‘Sieht gut aus!’ zegt vader tevreden.
Edgar knikt met een glimlach. ‘Gut. Wenn Sie Fragen haben, ich wohne ein bisschen da vorbei.’ Hij wijst verder het dorp in. ‘Gehen Sie das Wasser hier hinten entlang bis Sie ein Haus sehen mit gelben Fensterläden. Da wohne ich. Ja?’
‘Prima’, knikt vader.
‘Warten Sie!’ zegt Edgar ineens en hij loopt terug naar de keuken. Daar pakt hij een vijftal pasjes uit een kastje. ‘Das sind die Bürgerpassen. Ihre Nahmen stehen darauf.’
‘Ah mooi’, reageert vader. ‘Met deze passen kunnen we een aantal kabelbanen gebruiken en ook de bus hier in de omgeving’, legt hij aan de anderen uit.
‘Danke!’ zegt hij tegen Edgar.
Edgar neemt weer afscheid en loopt het appartement uit.
Even later zien ze hem over de weg die langs het water achter hun appartement loopt naar zijn eigen woning terug wandelen.
‘Nou, ik weet niet wat jullie ervan vinden, maar ik houd het hier wel veertien dagen uit’, roept vader opgetogen.
‘Ik ook’, roept Vera.
‘Keurige woning’, vindt moeder. ‘Het valt me alles mee.’
‘Wij hebben al een slaapkamer uitgekozen’, zegt Edwin.
‘Daar gaan we het zo meteen over hebben’, verbetert vader hem. ‘Zullen we eerst maar eens gaan uitladen? De honden zitten ook nog in de auto.’
‘Ach, Timmetje en Tor’, roept Vera en ze rent meteen naar buiten.
Even later is ze terug met twee uitbundig kwispelende honden. ‘Ze zijn ook blij dat ze er zijn’, zegt Vera.
De jongens lopen met vader naar de auto en komen even later met koffers en tassen weer het appartement in.
‘Toch handig, zo’n dakkoffer’, vindt vader. ‘Anders had ik een karretje achter de auto moeten hangen.’
Als alles binnen is, zegt moeder: ‘Zal ik eerst eens voor wat drinken zorgen? Jij koffie?’ Ze kijkt haar man aan.
‘Ja, lekker’, antwoordt vader.
‘Pak jij even een colafles uit een tas?’ vraagt ze aan Vera. ‘Ik had er alvast eentje meegenomen van thuis.’
Een moment later zitten ze allemaal in de kamer iets te drinken.
‘Ik zal even een sms’je naar huis sturen dat we zijn aangekomen’, zegt Peter.
‘Goed idee’, vindt moeder.
‘En hoe vind je de distel?’ vraagt vader aan Edwin.
‘Kan ermee door …’ mompelt Edwin en hij grijnst.
‘Super dus!’ vertaalt Vera in haar eigen woorden.
Tim en Tor zijn hun nieuwe onderkomen aan het verkennen Alle kamers, hoeken en gaten worden even besnuffeld.
‘Ja, ook honden moeten alles grondig keuren’, lacht vader en hij kijkt op zijn horloge. ‘Hmm, halftwee. Te laat voor een bergwandeling …’
‘Dat is ook geen goed idee’, valt moeder hem in de rede. ‘Net een lange reis achter de rug …’
‘Ik was nog niet uitgesproken, lief. Wat ik wilde voorstellen is het volgende. We hebben die pasjes gekregen. We zouden nog mooi even met de kabelbaan naar Hohsaas kunnen gaan. Het is daar prachtig en met de kabelbaan kost het weinig inspanning.’
‘Ja!’ juicht Vera.
Edwin en Peter kijken elkaar eens aan. Goed plan, zeggen Peters ogen.
Moeder sputtert nog even wat tegen, maar ziet wel in dat ze in de minderheid is. En het is prachtig weer, dus vindt ze het stiekem toch ook wel leuk.
‘Oké’, zegt vader. ‘Alle spullen staan binnen. Die krijgen straks wel een plaats. Wat doen we? Nemen we de benenwagen naar de kabelbaan?’
‘Hoe ver is het?’ wil moeder weten.
‘Een goede kilometer, schat ik in’, antwoordt vader. ‘Dat kunnen we toch nog wel?’
Niet veel later loopt de familie met de honden richting het centrum van het dorp waar het dalstation is. Bij het gebouw moeten ze een brede, stalen trap op. Bovenaan staan toegangspoortjes.
‘Nou, nu komt het uur van de waarheid’, zegt vader.
‘Hoe bedoelt u?’ vraagt Vera een beetje benepen.
‘Nou … ik ben benieuwd of onze pasjes daadwerkelijk werken’, lacht vader en hij steekt de zijne in een gleuf.
Er klinkt een piepje en er springt een licht op groen.
Vader kan via een kantelslagboompje doorlopen. Bij de anderen werkt het pasje ook. Langzaam draaien de gondels in het hoge gebouw voorbij.
‘Zullen we die nemen?’ wijst vader.
Edwin en Peter rennen tegelijk in de richting van de blauwe gondel met geopende deurtjes en gaan snel zitten. De rest, inclusief de honden, volgt. Even later sluiten de deuren automatisch en draait de gondel recht voor de uitgang. Buiten het gebouw klimt hij meteen steil omhoog.
Vera zit tussen vader en moeder met haar rug naar het dal. ‘Niet omkijken, Veer’, plaagt Edwin.
Vera werpt snel een blik over haar schouders. Ze huivert opeens.
‘Ik zei toch: niet omkijken, Veer?’ plaagt Edwin nogmaals.
‘Heb je last van hoogtevrees?’ vraagt Peter.
‘Hmm’, mompelt Vera en ze haalt haar schouders op.
‘Houd je pappie maar goed vast’, glimlacht vader.
Vera steekt haar neus in de lucht en doet net alsof ze hem niet hoort.
Na enige tijd komen ze op een tussenstation, Kreuzboden.
‘Hier moeten we overstappen’, weet vader.
Even later zitten ze in de volgende gondel voor de laatste etappe.
Vanuit de gondel zien ze de grote gletsjer liggen.
‘Wow!’ roept Peter.
‘Volgens mij ligt hierboven nog best veel sneeuw’, zegt Edwin.
‘Zou zomaar kunnen’, reageert vader. ‘Ik heb het weer hier de afgelopen week een beetje in de gaten gehouden en het heeft hierboven in de bergen gister nog gesneeuwd.’
Als ze allemaal uit de gondel gestapt zijn, zien ze rechts van hen een bord met de naam Hohsaas.
‘Kijk eens’, wijst Vera, ‘3142 meter. Zitten we echt zo hoog?’
‘Het staat er’, lacht vader, ‘dus ik geloof het meteen. We kunnen hier nog een route lopen van drie kwartier en we moeten daarheen’, wijst hij. Tegen moeder: ‘Dit tripje kost niet veel inspanning.’
Peter kijkt Edwin verrast aan. ‘Waar we heen gaan, ligt nog een berg sneeuw … gaaf!’
‘En dat midden in de zomer’, vult Vera vol bewondering aan.
Achter elkaar volgen ze het slingerpad over de rotsen dat voornamelijk met sneeuw is bedekt. Het is windstil en niet koud. Tor vermaakt zich best met het witte goedje. Tim kennelijk minder. Vera tilt Tim op en draagt hem verder.
Een kwartiertje later zijn ze op het hoogste punt van de route.
‘Vanaf hier kun je achttien vierduizenders zien’, vertelt vader.
‘Vierduizenders?’ vraagt Vera.
‘Bergtoppen van 4000 meter of hoger’, verduidelijkt vader.
Ineens klinkt er een harde knal.
Allemaal kijken ze verschrikt om zich heen.
‘Kijk daar!’ roept Edwin en hij wijst.
Iedereen kijkt in de aangewezen richting.
Bij de gletsjer is een stuk ijs of sneeuw losgeraakt en het stort naar beneden langs een sneeuwhelling.
‘Een lawine …’ mompelt vader. Zijn ogen vernauwen zich. ‘Ik moet er niet aan denken daar vlakbij te staan.’
De familie ziet het natuurgeweld verbijsterd aan.
‘Gelukkig bevinden we ons er een eind vandaan’, verbreekt vader het stilzwijgen weer.
De lawine wordt steeds groter, totdat ze onder aan de sneeuwhelling is gekomen. Daar valt alles langzaam stil. Een grote wolk sneeuwpoeder komt omhoog en valt langzaam weer terug.
Als ze ’s avonds op het lage balkon zitten, komt over de weg langs de Saas een man aanlopen.
‘Dat is Edgar, volgens mij’, zegt vader.
Als hij dichterbij komt, steekt hij zijn hand omhoog. ‘Abend … Alles gut?’
‘Ganz gut’, zegt vader en hij staat op. Edgar loopt over het gazon naar het balkon dat niet zo hoog boven het gazon hangt.
Vader leunt over de rand en knoopt een praatje aan.
De anderen luisteren. Moeder heeft moeite met het Duits en de jongelui hebben wel Duits op school, maar ze zijn er nog niet zo heel bedreven in. Af en toe moeten ze lachen om het steenkolenduits van vader.
Edgar ziet hen gniffelen en heeft wel door waarom. Zijn ogen lachen ondeugend. ‘Deine Vater spricht sehr gut Deutsch.’
Nu is het de beurt van vader om te grijnzen. ‘Nu horen jullie het van iemand die het kan weten.’
Als Edgar weer weg is, vertelt vader dat het gezin waar Edgar toe behoort nog meer huizen en appartementen heeft in het dorp. ‘Ze hebben zelfs nog een huis hier een eind omhoog op de helling van deze berg achter ons, maar dat verhuren ze niet. Dat gebruiken ze alleen als ze daar in de zomer gaan hooien. Het schijnt een bijzonder oud huis te zijn.’
‘Hoe kom je daar dan?’ vraagt moeder.
‘Edgar vertelde me dat er net voorbij de tweede haarspeldbocht van de weg naar Saas-Fee een weggetje naar rechts gaat. Als je dat volgt tot zo ongeveer hier recht boven, dan kom je er vanzelf.’