‘ZE ZAGEN DAT IK HAD GEHUILD

Op ’t trottoir voor de deur van de winkel waar ik iets had gekocht, stonden twee vrouwen. Ze waren kennelijk in ’n ernstig gesprek gewikkeld. Toen ik voorbij liep, ving ik één zinnetje ervan op: 'Ze zagen dat ik had gehuild."

Dat ene zinnetje waaide regelrecht in m’n oren en ik kreeg het er niet meer uit. Ik had ogenblikkelijk zoiets van: Mag dat dan niet?

Toen ik alweer in de auto zat, hoorde ik het nog steeds: ’Ze zagen dat ik had gehuild.’

Zou het zo zijn, vroeg ik me af, dat we ons verdriet niet mogen laten zien, hoewel we toch allemaal weten dat we zo nu en dan verdriet hebben? Daar hoef je toch niet geheimzinnig over te doen?

Onderweg naar huis bleef ik erover zitten nadenken. Als je blij bent draag je toch ook je lach naar buiten, soms zelfs overdreven luidruchtig?

Als je je blijheid naar buiten toont, waarom dan niet je verdriet? Moet je misschien een mooi stil plekkie opzoeken en daar lekker in je eentje gaan zitten treuren?

Toen ik thuis kwam stond de kleine Gemma, die zich altijd zo graag verkleedt, hartverscheurend te huilen in de tuin voor de deur, omdat het buurmeisje haar die mooie rooie papieren muts had afgenomen. Het fantastische geschrei kwam mij aan het hek al tegemoet. Ik schoot in de lach.