VISJE

Toen ik ’n jaar of vijf was vond ik eens ’n stuk zilverpapier.

Ik knipte er een visje uit. In ’n leeg jampotje deed ik wat water en ik stopte m’n zilveren visje erin. Ik verbeeldde mij dat het toen begon te leven en in het water van het jampotje ronddartelde. Ik weet me zelfs nog te herinneren dat ik er wat broodkruimeltjes in strooide.

Maar ook herinner ik mij dat het een grote teleurstelling voor me was toen mijn moeder zei dat een zilverpapieren visje niet echt leeft.

 

Toen ik later in het huis van mijn opa een echte goudvis zag, was mijn respect voor het waarachtig leven des te groter, hoewel mijn opa opmerkte:

’ ’t Is neit ech van goud, jungske.’