Voorwoord
De robot Prospero liep uit het lage, donkere gebouw de nacht in naar de man in het lichtgrijze uniform. Hij stond een flink eind bij het licht vandaan, vlak bij de kust.
Prospero liep met voorzichtige, gestage passen. Hij wilde geen plotselinge bewegingen maken. Dit contact was duidelijk al opdringerig genoeg.
De kleine koffer in Prospero's hand was zwaar en zat propvol. Het was heel toepasselijk dat hij zwaar was, gezien de grote belangen die met deze transactie waren gemoeid. Als je bedacht welke vrijheid ermee zou worden gekocht, leek hij zelfs vrij licht.
Prospero liep naar de man toe en bleef een meter of twee voor hem staan.
'Is dat het geld?' vroeg de geüniformeerde man. De nasale klank in zijn stem verried dat hij uit het achterland van Inferno afkomstig was.
'Ja,' zei Prospero.
'Geef op dan,' zei de man. Hij pakte de koffer, zette hem op de grond en deed hem open. Hij pakte een zaklamp, deed hem aan en verlichtte de koffer.
'Je vertrouwt me niet,' zei Prospero. Het was geen vraag.
'Ik heb geen reden om je wél te vertrouwen,' zei de man. 'Als je zou moeten, zou je graag willen liegen, en het kunnen ook, nietwaar?'
'Ja,' zei Prospero. Het had geen zin om iets te ontkennen wat iedereen over de nieuwwetrobots wist. Robots die konden liegen. Het was een vreemd idee, zelfs voor Prospero.
Maar het idee van een criminele robot was ook heel vreemd. De man gaf Prospero de lantaarn. 'Hier,' zei hij, 'houd vast.' Zelfs hier, op dit moment, gebeurde het. Zelfs deze man, die diep verwikkeld was in de handel in Roestruggen, gaf, zonder er bij stil te staan, een nieuwwetrobot gewoon bevelen. Zelfs hij realiseerde zich niet dat nieuwwetrobots een opdracht van een mens niet hoefden te gehoorzamen. Tenzij de man hem gewoon manipuleerde, een spelletje met hem speelde. Als dat zo was...
Nee, Prospero onderdrukte de opwelling om ertegenin te gaan, te protesteren. Dit was noch het moment, noch de plaats om erover te beginnen. Hij mocht deze man niet tegen zich in het harnas jagen. Niet wanneer hij de macht bezat om hen allemaal met de wet om de oren te slaan. Niet wanneer de schicht van een ploffer tussen de ogen de standaardstraf was voor een gevluchte robot. Hij was verantwoordelijk voor de anderen. Prospero hield de lantaarn vast en lichtte de man bij, zodat hij de inhoud van de koffer goed kon zien. Die zat vol met regelmatige stapels papier en elk stapeltje was in het midden keurig dichtgebonden. Geld. Papiergeld, van iets wat 'handelsbiljetten' werd genoemd, wat dat ook mocht zijn. Blijvers gebruikten ze en ze waren niet op te sporen, en heel veel waard. Dat was alles wat Prospero ervan wist, behalve dat het enorm veel moeite had gekost om deze stapels papier bij elkaar te krijgen.
Belachelijk, dat zo veel robots konden worden verhandeld voor zoiets idioots als stukjes mooi bedrukt papier. De man liet zijn handen over de stapels papier in de koffer glijden, streelde ze bijna, alsof die opzichtige dingen heel mooi waren.
Hij pakte een van de stapels eruit en telde de biljetten langzaam en zorgvuldig, waarna hij de stapel weer teruglegde. Uiteindelijk deed hij de koffer tevreden dicht. 'Het klopt,' zei hij.
'Ja,' beaamde Prospero, die de lantaarn teruggaf. 'Komen we nu dan tot zaken?'
'Zeker,' zei de man met een nare grijns. 'Het schip ligt aangemeerd aan de noordkade. Ligplaats veertien. Ik houd de bewakings-schermen in de gaten. Om 03.30 uur voel ik me plotseling niet zo lekker. Mijn stafrobot helpt me naar mijn kamer en zolang let niemand op de schermen. Omdat ik me niet goed voel, vergeet ik het opname-apparaat aan te zetten. Niemand zal zien wie of wat er aan boord van dat schip gaat. Maar ik denk dat ik me tegen 04.00 uur weer beter zal voelen en terug op mijn post ben. Tegen die tijd moet alles weer keurig in orde zijn, want anders...'
'Want anders geef je ons allemaal aan en zullen mijn vrienden allemaal doodgaan. Ik begrijp het. Maak je maar niet ongerust. Alles zal volgens plan gaan.'
'Ja, vast,' zei de man. 'Je bent zeker wel blij dat je hier weg kunt?'
'Ik ga zelf niet,' zei Prospero, terwijl hij naar de kaden, de schepen en de zee keek. 'Ik moet hier blijven en de volgende ontsnapping coördineren, en de daaropvolgende. Ik kan de zee niet oversteken, de vrijheid tegemoet.'
Hij draaide zich met zijn rug naar het water en keek naar het land, het harde, schrale land en het tegenstrijdige, half vrije bestaan dat voor de andere helft een slavenbestaan was. Hij kende niet anders. 'Ik moet hier blijven,' zei hij. 'Ik moet op Purgatory blijven.'