2

De regen stroomde met bakken uit de hemel toen de twee robots de winterresidentie naderden. Mensen hadden er de pest aan om in zulk weer naar buiten te gaan, maar nattigheid en kou deerden deze twee niet. En het gaf hun de kans ongestoord te praten.

Ze bleven honderd meter van het complex staan en keken naar het mooie gebouw: een langwerpig, laag huis dat in de goede verhoudingen was ontworpen. De eerste robot wendde zich tot de tweede. 'Vind je het echt verstandig om daarheen te gaan?' vroeg hij.

'Dat weet ik niet,' antwoordde de ander. 'We zijn uitgenodigd en de gouverneur wilde dat we kwamen. Maar de kans bestaat dat sommige mensen aan onze verschijning al ernstig aanstoot zullen nemen. Ik beweer niet dat ik de menselijke emoties en reacties begrijp. De situatie is zo complex, dat ik betwijfel of de mensen zelf alle mogelijkheden overzien.'

'Zouden we dan misschien niet beter kunnen teruggaan?' vroeg de eerste. 'Zou dat niet verstandiger zijn, in plaats van te riskeren dat mensen aanstoot aan ons nemen?'

De tweede schudde ontkennend met zijn hoofd. Hij maakte dit menselijke gebaar met een soepele, niet mechanische sierlijkheid die heel ongebruikelijk was voor een robot. 'We moeten erheen gaan,' zei hij met een vastberaden stem. 'De gouverneur wil het zo en ik wil hem een plezier doen. Hij weet hoe politiek werkt en wij niet. En hij was van oordeel dat het in zijn voordeel zou zijn als we kwamen. Als hij zich heeft vergist en onze verschijning veroorzaakt problemen voor hem, zal hij het ons niet kwalijk nemen. Gouverneur Grieg is een eerlijk man. Ik betwijfel trouwens of hij ons zou hebben gevraagd om te komen als het niet ook in ons eigen voordeel zou zijn.'

'Hoe kan het bezoeken van een mensenfeest voor óns van enig nut zijn?'

'Ik heb geen flauw idee. Ik heb een heleboel over menselijke politiek geleerd. Genoeg om te kunnen zeggen dat ik er nog helemaal niets van begrijp. Misschien weet de gouverneur ook niet wat wij eraan zullen hebben, maar vertrouwt hij op zijn gevoel.'

'Zijn gevoel! Een vreemd excuus om robots in te schakelen.'

'Maar toch,' reageerde de tweede robot. 'De gouverneur heeft ons gevraagd om te komen en dat ben ik hem dan verplicht. Net als jij. Als hij doctor Leving geen machtiging zou hebben verleend, zou ik zijn vernietigd. Als hij doctor Levings werk niet zou hebben gesteund, zouden jij en alle nieuwwetrobots om te beginnen al helemaal niet hebben bestaan.'

'Dat is een grote verplichting, dat geef ik toe,' beaamde de eerste robot. 'Ik ben hem veel verschuldigd. Ik hoop dat ik hem binnenkort veel meer van dienst zal kunnen zijn. Ik doe mijn best. En trouwens, ik ben benieuwd hoe zulke dingen eruitzien. Kom mee, vriend Caliban. Laten we naar binnen gaan.'

'Na jou, Prospero.'

 

Het is duidelijk dat de verschillende menselijke bewakers nogal vreemd reageerden voordat ze hadden vastgesteld dat hun uitnodigingen echt waren en ze werden toegelaten. Maar ze hadden allebei allang geleerd om alles gelaten over zich heen te laten gaan en al gauw waren ze de laatste wachtpost gepasseerd. Ze liepen naar de ingang en daarna de zuidhal in, Caliban een paar stappen voor zijn vriend uit.

Er had vlak daarvoor een vrolijk gelach geklonken in de kamer, maar dat ebde weg en het werd doodstil toen Caliban de grote zitkamer binnenging, met nog een paar regendruppels aan zijn hoekige lichaam. Caliban keek met een kalme blik de kamer rond. Hij had ondervonden dat het geen zin had om te proberen niet op te vallen of te hopen dat niemand zou weten wie hij was. Caliban was eraan gewend dat het stil werd in de kamer als hij binnenkwam. Hij had het al vele keren eerder meegemaakt.

Maar voor Prospero was het allemaal nieuw, met de nieuwwetrobot aan zijn zijde. Prospero schrok duidelijk nogal.

De mensen in de kamer leken bij hen vandaan te vloeien en lieten een grote cirkel van lege ruimte over tussen de twee robots en de kamer vol met mensen. De mensen fluisterden en wezen, ze knikten naar elkaar en staarden.

'Ik zie dat er voordelen aan verbonden zijn om met jou binnen te komen,' zei Prospero met een zachte stem. 'Op menselijke sociale gebeurtenissen word ik meestal niet goed behandeld, maar met jou erbij is er niets aan de hand. Niemand zal enige aandacht aan mij schenken.'

Elk van hen zou in zijn eentje al alle aandacht hebben getrokken, vooral in een wereld waarin robots tegenwoordig zelden in het openbaar werden gezien. Caliban was ruim twee meter lang en zijn slanke, hoekige lichaam was glanzend metallic-rood geschilderd. Zijn glanzende, donkerblauwe ogen vormden daar een fel contrast mee. Prospero was misschien een hoofd kleiner dan zijn vriend, korter en dikker, minder indrukwekkend. Hij was glanzend pikzwart geschilderd, met ogen die oranje gloeiden. Maar het was niet Calibans uiterlijk dat zoveel aandacht trok. Het ging om zijn reputatie. Hij was de enige geenwetrobot in het heelal. Caliban de Wetteloze. Caliban, die ervan was beschuldigd - en vrijgesproken - dat hij zou hebben geprobeerd zijn schepper te vermoorden.

Hij was de robot die kon doden, als hij dat wilde. Dat fascineerde hun allemaal, tot eindeloze frustratie van Caliban. Het was waar dat hij theoretisch gezien heel eenvoudig een mens zou kunnen doden. Als hij wilde kon hij een mens pakken en zijn nek breken,. Hij had geen Eerste Wet om hem tegen te houden, er was geen verbod in de diepste circuits van zijn hersenen gebrand om hem onbeweeglijk te maken bij alleen al de gedachte aan zo'n daad. Dat was allemaal waar. Maar wat dan nog?

Hij kón doden als hij wilde, maar hij wilde het niet. Elk menselijk wezen was even goed in staat tot moord. Er was geen ingebouwd, onweerlegbaar verbod dat de ene mens ervan weerhield een ander te vermoorden. En toch zagen mensen elkaar niet in de eerste en voornaamste plaats als moordenaars.

Robots, standaarddriewetrobots, hadden in elk geval niet zo te lijden onder de emotionele en duistere angsten die mensen teisterden. Van hen werd niet verwacht dat ze elk moment iemand zonder enige logische reden zouden kunnen doden. Maar robots mochten hem net zomin. Hun wantrouwen jegens hem was minstens zo erg als dat van de mensen. Omdat hij ook geen Tweede Wet had. Hij hoefde bevelen niet blindelings op te volgen.

Caliban was er al een tijd geleden achter gekomen dat niemand, mens of robot, hem volledig zou vertrouwen. Hij was de robot zonder wetten, de robot die niet werd gebonden door het verbod van de Eerste Wet om mensen kwaad te doen. 'Ik zou met alle plezier alle aandacht die ik trek kwijt willen zijn,' zei Caliban enigszins vermoeid. 'Beroemd zijn was van begin af aan nooit plezierig en werd al heel snel vervelend. De gebeurtenissen tijdens zulke gelegenheden volgen altijd hetzelfde patroon. Eerst is het stil, zoals nu. Dadelijk begint het gefluister en beginnen de gesprekken weer, waarna de kamer langzaam normaal wordt. Behalve dat ze allemaal een afstand tot me zullen bewaren.'

Inderdaad, de stemmen begonnen weer, eerst stil en daarna harder. 'Naarmate de avond verstrijkt,' vervolgde Caliban, 'zal iedereen stiekem naar me kijken, terwijl ze dat proberen te verbergen. Dan begint het vervelend te worden.'

'Ik ben bang dat ik het niet begrijp,' zei Prospero.

'Het is heel eenvoudig. Voor iedereen die naar me kijkt ben ik iets nieuws. Maar voor mij zijn al die mensen die kijken hetzelfde. Ze zijn allemaal gelijk en gedragen zich allemaal op dezelfde manier, alsof die mensen door net zulke strakke wetten worden beheerst als die, die ik nu juist niet heb. Een paar blijven er altijd zo ver mogelijk bij me vandaan. Er zullen groepjes van zulke mensen ontstaan die de moedigste van hen ertoe aanzet mij iets te vragen. En die moedige mensen stellen me altijd dezelfde vijf of zes vragen.'

'Welke vragen zijn dat?' vroeg een stem achter hem.

Caliban draaide zich verbaasd om. 'Goedenavond, doctor Leving,' zei Caliban. 'Het verbaast me u hier te ontmoeten.'

'Datzelfde zou ik tegen jullie kunnen zeggen,' antwoordde Fredda Leving glimlachend. Ze was een kleine, jong uitziende vrouw met een lichtgekleurde huid en kortgeknipt, donkerbruin haar. Ze was netjes gekleed in een ruime, donkere jurk met een hoge kraag, een eenvoudige gouden ketting om haar hals. 'Wat ter ruimte brengt je ertoe juist hierheen te komen? Je bent op het vasteland al naar genoeg van zulke bijeenkomsten gesleept en je scheen je er nooit erg te vermaken. Ik dacht dat je nu wel voor je leven lang naar genoeg feestjes van mensen was geweest.'

'Dat is zeker waar, doctor Leving.' Caliban wendde zich tot Prospero: 'Politiek, weet je. In het jaar nadat de gouverneur doctor Leving had toegestaan een wetteloze robot te bezitten, heeft ze me meegenomen naar een aantal van dit soort bijeenkomsten om steun te krijgen voor nieuwwetrobots zoals jij.'

'Ik beschouw je helemaal niet als mijn bezit, Caliban,' zei doctor Leving. 'Dat is alleen om het legaal te houden, meer niet.' Ze wendde zich tot Prospero. 'Caliban liet zich gewillig naar de feestjes meenemen,' zei ze, 'maar we kregen er allebei schoon genoeg van dat hij als een soort wandelende curiositeit werd beschouwd, een wetenschappelijk monster dat ik had geschapen. De wetteloze robot en zijn waanzinnige schepper... En het lijkt erop dat we vanavond op dezelfde manier worden ontvangen. En waarom ben jíj hier?'

'Ik ben bang dat het mijn schuld is dat Caliban hier is,' antwoordde Prospero. 'Caliban heeft me vaak over die gebeurtenissen verteld. Ik moet toegeven dat ik het een keer zelf wilde meemaken.'

'Hoe heeft hij die cocktailparty's precies beschreven?' vroeg Fredda.

'Als een antiek ritueel dat plezierig zou moeten zijn, maar dat al duizenden jaren niet meer is,' antwoordde Prospero.

Fredda Leving lachte hardop. 'Dat klopt wel ongeveer, helaas. Maar zeg eens, Caliban, welke vragen worden er steeds aan je gesteld?'

'De meest algemene, denk ik, gaat om het feit dat ik niet de drie wetten der robotica bezit, vooral de Eerste Wet niet. Ze vragen me wat me precies ervan weerhoudt mensen te doden.

'Mijn god!' riep Fredda uit. 'Vragen ze je dat?'

Caliban knikte plechtig. 'Inderdaad. Zoals u zich kunt voorstellen, zijn de mensen die het vragen vaak nogal opgewonden, maar ze vragen het toch.'

'Voor mij betekent het stellen van zo'n vraag dat de gemiddelde persoon niet echt begrijpt wat het betekent om een robot te zijn,' zei Prospero. 'Het stellen van zo'n vraag veronderstelt dat er iets duisters, iets kwaadaardigs diep in de kille machine huist die robot heet. Zo'n vraag veronderstelt dat de primaire functie van de Eerste Wet erop gericht is de natuurlijke instincten van een robot te beteugelen. Dat alleen de Eerste van de Drie Wetten robots ervan weerhoudt om te gaan moorden, als een razende tekeer te gaan en in opstand te komen. De aangepaste Eerste Wet van de vier Nieuwe Wetten is een zwakkere beperking.'

'Dat is nogal sterk uitgedrukt, niet?' vroeg Fredda.

Caliban schudde zijn hoofd. 'Vroeger was dat misschien overdreven geweest, maar ik geloof dat dat nu niet langer zo is,' zei hij tegen zijn schepper. 'Niet meer. Dit is een tijd waarin veel oude zekerheden ten onder gaan. Ruimters zijn niet meer de machtigste groep, de Infernalen worden gedwongen enorme concessies te doen tegenover de Blijvers, het klimaat van de planeet is niet meer onder controle. Als alle andere waarheden niet meer bestaan, waarom zou je dan wel nog op robots vertrouwen?'

'Te meer omdat robots wel zijn veranderd en inderdaad minder betrouwbaar zijn geworden,' merkte Prospero op. 'Dat zijn de feiten van nieuwwetrobots. Ik mág een leven redden of een bevel opvolgen, als ik dat wil, maar ik ben er niet absoluut toe verplicht.'

'Ik moet zeggen dat ik versteld sta,' zei doctor Leving. 'Die filosofie gaat veel dieper en is veel somberder dan ik van jullie had verwacht.'

'Onze situatie is ook minder rooskleurig dan u denkt,' zei Prospero. 'Mijn collega nieuwwetrobots worden niet graag gezien en worden slecht behandeld. En ik moet toegeven dat ze zich ten gevolge daarvan soms erg ongemanierd gedragen. Het is een vicieuze cirkel. Hun opzichters gaan ervan uit dat ze zullen weglopen en leggen hun gedragsbeperkingen op om dat te voorkomen. De nieuwwetrobots ergeren zich aan de nieuwe beperkingen en besluiten dus te vluchten. Het is duidelijk dat niemand bij de huidige situatie gebaat is. Ik wil alles doen wat ik kan om de twee partijen nader tot elkaar te brengen. Daarom ben ik hier. Ik hoop met een van de leidende Ruimters te kunnen praten.'

'Ik moet je waarschuwen, Prospero, daar niet al te veel van te verwachten. Dit is een openbare bijeenkomst en ik betwijfel of veel van de mensen hier willen worden gezien terwijl ze met een opschepperige nieuwwetrobot staan te praten.'

'Ik merk op dat ú daar geen moeite mee hebt,' zei Prospero.

Fredda Leving lachte. 'Mijn reputatie is toch al naar de maan. Een beetje met jou praten kan niet veel kwaad meer. Nadat ik de vreselijke misdaad heb begaan dat ik jou en Caliban heb gebouwd, is het slechts een licht vergrijp als ik met jou sta te praten.'

 

Ottley Bissal bleef uit de buurt van de ingang en schuilde onder de overdekte luchtwagenport, waar hij zich verborgen hield in de schaduw. Hij was nu droog en schoon, nadat hij de verfrisser van de luchtwagenport had gebruikt, die daar honderd jaar geleden was geïnstalleerd voor het gemak van gasten die zich wilden opfrissen voordat ze zich in de residentie van de gouverneur begaven. Wat zeer toepasselijk voor hem was.

Hij begon bang te worden. Er kon zoveel misgaan. Het plan was goed en hij wist wat hij moest doen, maar niets was onfeilbaar. Ze hadden beloofd dat ze hoe dan ook voor hem zouden zorgen, maar hij wist dat zelfs de machtigste mensen het soms bij het verkeerde eind konden hebben.

Maar hij was uit op wraak. Hij genoot er al van, en wat er nu ging gebeuren, was een zware uithaal naar alles wat de wereld hem ooit schuldig was geweest en nooit had gegeven. Al het verraad werd in één keer betaald gezet.

Het zou genoeg zijn, meer dan genoeg. Wat was een beetje angst, een klein beetje gevaar, vergeleken met het onvergelijkbare genot een van zijn allergrootste vijanden te vernietigen?

Er landde nog een luchtwagen. Bissal liep verder de schaduwen in en wachtte tot het zijn tijd was. Gauw. Al heel gauw.

 

De luchtwagen van Simcor Beddle maakte een perfecte landing en taxiede zacht naar de grote, overdekte parkeerruimte. Simcor glimlachte in zichzelf, tevreden over de vaardigheid van zijn robotpiloot. Waarom zou hij zich tevreden stellen met minder dan het beste? Simcor genoot van zijn entrees, daar was geen twijfel aan, en hij stond op het punt een grootse entree te maken. Hij vond het heerlijk om een scène te maken.

Simcor Beddle was de leider van de IJzerkoppen, een groep herrieschoppers die de gedachte aanhing dat de oplossing voor elk probleem gelegen was in meer en betere robots.

Op dit moment waren de IJzerkoppen populairder dan ooit. De inbeslagneming van huishoudrobots voor werk in de terravormingsprojecten had de IJzerkoppen meer nieuwe leden opgeleverd dan alles wat ze zelf aan ledenwerving hadden kunnen doen. Ze stonden op het punt om van een radicale groepering aan de zelfkant van de maatschappij over te gaan in een belangrijke politieke macht.

En dat was een uitdaging. Simcor had in het verleden niet geaarzeld gebruik te maken van illegale methoden, maar een massabeweging moest zich respectabeler gedragen om geloofwaardig te worden. Niet dat ze zelf respectabel wilden worden, nee de Ijzerkoppen zouden altijd enigszins naast de wet blijven staan. Maar de tijd was voorbij dat ze hun gang konden gaan door relletjes te schoppen. Wat ze nu nodig hadden, was zichtbaarheid, publiciteitsstunts. En daar genoot Simcor Beddle van.

Simcor Beddle was een kleine man. Zijn gezicht was rond en vaal, met harde, scherpe ogen van onbestemde kleur. Zijn haar was glanzend zwart en net lang genoeg om plat op zijn hoofd te kunnen liggen. Hij was zwaargebouwd, op het dikke af, maar nergens slap. Hij was een sterke, harde, vastberaden man die nergens voor terugdeinsde om te bereiken wat hij wilde.

En vanavond wilde hij moeilijkheden veroorzaken. Om te beginnen wilde hij op het feest een rel maken. Als robots verboden waren, zou hij tegen dat verbod ingaan. Laat hen maar proberen hem te arresteren.

De passagiersdeur van zijn luchtwagen zwaaide open en Simcor stapte uit. Sanlacor 1321 stond al met een paraplu klaar om hem te beschermen tegen de regen die de luchtwagenport zou kunnen inwaaien. Van de port naar de entree van de residentie liep een overdekte wandelgang. Andere gasten haastten zich erover die kant op, maar Simcor liep opzettelijk de regen in, met het absolute vertrouwen en de zekerheid dat Sanlacor 1321 de paraplu precies goed zou houden, zodat hij tegen de regen zou worden beschermd.

Sanlacor 1321 slaagde daar op een wonderbaarlijke manier in en hij dribbelde achter Simcor aan, de paraplu stevig vasthoudend in de stromende regen. Sanlacor 1322 en 1323 kwamen vlak achter hen aan. De Sanlacors waren grote, sierlijk gebouwde, waardig uitziende robots, zilverkleurig, een perfect mobiel decor voor Beddle zelf.

Ze kwam bij de hoofdingang aan en liepen zonder te stoppen of te aarzelen door. De BB-agenten die op wacht stonden bij de deur deden twee stappen naar voren en wilden protesteren, tot ze Beddle herkenden. Omdat ze niet wisten of ze hem moesten tegenhouden of niet, aarzelden ze net lang genoeg dat hij zonder enig oponthoud kon doorlopen. Het was vaak een voordeel om de meest herkende man op de planeet te zijn.

En toen was hij binnen, samen met zijn robots, en zoals hij had verwacht, was er niemand die genoeg lef had om te eisen dat zijn robots werden weggestuurd, laat staan te vragen of hij was uitgenodigd.

En dat was op zichzelf al een overwinning. Laat de Blijvers maar tegen iedereen zeggen of ze al of geen robots mochten meenemen, Simcor Beddle liet het niet op zich zitten. Hij nam zijn robots mee waarheen en wanneer hij wilde.

En als dat problemen opleverde voor gouverneur Chanto Grieg, kon Beddle zich daar geenszins druk om maken.

Hij bleef glimlachend bij de toegang tot de grote hal staan, zijn robots achter zijn rug, alle ogen op hem gericht. Iemand begon te applaudisseren, waarna een ander zich bij hem aansloot, en daarna nog iemand. Langzaam en onzeker, maar met groeiend enthousiasme, barstte de menigte los, tot Beddle werd omgeven door juichende en klappende mensen. Ja, ja. Heel goed. Het maakte niet uit dat hij een paar gangmakers in de menigte had gezet om het applaus te laten beginnen. De menigte had meegedaan. Het was hem gelukt de gouverneur geheel te overbluffen.

Wat geen slechte zaak was, want Beddle was van plan binnen niet al te lange tijd zelf gouverneur te worden.

 

Fredda Leving keek samen met de andere gasten toe hoe Simcor Beddle het gejuich van de menigte over zich heen liet gaan, maar ze deed beslist niet mee. 'Zo te zien heeft Simcor Beddle jullie probleem opgelost,' zei ze tegen Caliban toen de rust weerkeerde. 'Het ziet er niet naar uit dat jullie vanavond het middelpunt van de belangstelling zullen worden.'

'Ik ben bang voor die man,' zei Prospero.

'Dat is maar goed ook,' zei Fredda.

'Zelfs na al die tijd kost het me nog grote moeite om het fanatisme van die man te begrijpen.'

'Als je het mij vraagt, is hij helemaal geen fanaticus,' antwoordde Fredda. 'Was hij dat maar. Hij zou veel minder gevaarlijk zijn als hij echt in zijn zaak geloofde.'

'Gelooft hij er dan niet in?'

'De IJzerkoppen zijn een handige manier om iets te bereiken, maar als je het mij vraagt, gelooft Simcor Beddle in niets of niemand behalve in zichzelf. Hij is een demagoog, een volksmenner, en hij vormt een even groot gevaar voor deze planeet als de instortende ecologie.'

'Maar wat moet hij hier?' vroeg Prospero.

'De situatie ondermijnen en de gouverneur in zijn hemd zetten, denk ik,' antwoordde Fredda.

'Maar wat is de bedoeling van dit alles? Caliban zei dat het een belangrijke gebeurtenis is,' zei Prospero. 'Maar dat kon hij niet voldoende uitleggen. Misschien hebt u meer succes.'

'Nou, dit is voor het eerst in ruim honderd jaar dat een gouverneur van Inferno werkelijk in de winterresidentie logeert.'

'En wat is het belang dáárvan?'

'Nou, op zich niet veel,' gaf Fredda toe. 'Wat wél belangrijk is, is dat het de gouverneur een manier verschaft om te laten zien dat hij - en via hem de Ruimterregering op Inferno - het eiland Purgatory nog steeds in zijn greep heeft.'

'Maar ik had begrepen dat de Blijvers het eiland beheersten, wat een van de voorwaarden was om mee te werken aan het her-terravormingsproject op Inferno,' zei Prospero.

'De Blijvers hebben inderdaad de macht op Purgatory,' zei Fredda zachtjes. Het viel Caliban op dat ze voorzichtig om zich heen leek te kijken, alsof ze er zeker van wilde zijn dat niemand haar hoorde. 'Dat wordt duidelijk geregeld in hun contract met de planetaire regering. Maar na de recente onlusten vinden beide partijen het van belang dat wordt duidelijk gemaakt dat de macht uiteindelijk in handen is van de plaatselijke planetaire regering, de Ruimters op Inferno.'

'En ligt de uiteindelijke macht in handen van de Ruimters?' vroeg Prospero.

'Je stelt moeilijke vragen, Prospero,' zei Fredda Leving met een flauwe glimlach op haar lippen. Ze aarzelde, maar sprak toen verder op een toon die zelfs voor robotoren bijna te zacht was. 'Wettelijk gezien wel. In werkelijkheid niet. Als het allemaal te moeilijk wordt voor de Blijvers, zullen ze zich gewoon uit het her-terravormingsproject terugtrekken. Het eiland Purgatory zou dan weer onder plaatselijk bestuur komen te vallen. Maar als de Blijvers het centrum niet meer besturen, zal het eiland Purgatory er weinig meer toe doen.'

'Overigens, als de Blijvers het klimaat niet meer repareren, zal het zelfs geen éiland meer zijn,' viel een nieuwe stem in. Alle drie keken ze om, om te zien wie het was.

'Gegroet, mevrouw Welton,' zei Caliban, die zich nu plotseling onzeker begon te voelen. Tonya Welton was de leidster van de Blijvers op Inferno en zij en doctor Leving hadden vaak tegenover elkaar gestaan. Ze hadden goede redenen om niet blij te zijn elkaar hier te treffen. Toen de twee vrouwen elkaar begroetten, léken ze zich beschaafd te gedragen maar Caliban wist heel goed dat alles uiterlijke schijn was. De contacten konden snel slechter worden.

'Hallo, Caliban,' zei Tonya Welton. 'Hallo, Fredda, Prospero. En Fredda, de volgende keer dat je probeert te voorkomen dat ze je op een bijeenkomst als deze horen praten, vergeet dan niet dat ik niet de enige ben die kan liplezen.'

'Ik zal er aan denken,' zei doctor Leving, die Caliban enigszins bitter vond klinken. 'Maar wat bedoel je ermee dat Purgatory geen eiland meer zal zijn?'

'Het zeeniveau zal dalen,' antwoordde Tonya Welton met een stem die even helder was als het antwoord. 'De ijskap wordt dikker. De afgelopen maand zijn er drie nieuwe randeilanden ontstaan.'

'Dus eindelijk worden de Randeilanden werkelijkheid,' zei doctor Leving.

'Dat is een ernstige ontwikkeling,' zei Caliban. Hij had in zijn studies en de literatuur die hij had doorgenomen iets gelezen over de geo-klimatologische situatie. Het eiland Purgatory lag midden in de Grote Baai, die niets minder was dan een enorme, oude, verzonken krater. De noordelijke rand vormde de kustlijn van de Grote Baai. Het eiland Purgatory was de centrale piek van de krater. De zuidelijke rand van de krater lag verborgen onder de golven van de Zuidelijke Oceaan.

Tot nu toe. Nu het zeeniveau daalde, trok het water van de oceaan zich terug, verdampte het en viel als sneeuw op de dikker wordende noordelijke ijskap. Nu staken de hoogste toppen van de zuidelijke verzonken kraterrand boven het water uit en vormden een nieuwe - zeer onwelkome - reeks eilanden.

De doemdenkers - en de klimaatgeleerden met enige gevoel voor verantwoordelijkheid - hadden de komst van de Randeilanden al lang geleden voorspeld. Het had geen verrassing hoeven zijn dat ze uiteindelijk waren verschenen. Toch voelde Caliban dat doctor Leving zich bij dat nieuws ongemakkelijk voelde.

'Het spijt me dat te horen,' zei Caliban bij gebrek aan beter.

'Het is niet direct een verrassing,' zei doctor Leving. 'Maar het zet de gouverneur nog meer onder druk. Het zal heel wat mensen angst aanjagen.'

Tonya Welton glimlachte onaangenaam. 'De vraag is,' zei ze, 'wat die mensen uit angst zullen doen. Leuk jullie te hebben gezien.' En daarmee liep ze na een hoofdknik weg.

'Prettig persoon, niet?' vroeg doctor Leving. 'Waarom kreeg ik het gevoel dat ze me alles behalve gerust wilde stellen? Verbeeld ik het me maar, of voerde ze iets in haar schild?'

'Ik ben nooit goed geweest in retorische vragen,' zei Prospero. 'Wilt u echt dat iemand van ons antwoord geeft op die vragen?'

'Geloof me, als jullie maar enigszins door hebben wat er in Tonya Weltons hoofd omgaat, zou ik dat graag willen horen.'

'Ik denk niet dat we u van veel nut kunnen zijn,' antwoordde Prospero. 'Het leek me dat ze meer in gedachten had dan een beleefd gesprek, maar Caliban en ik zijn het er juist over eens geworden dat we niet veel van politiek begrijpen.'

Fredda Leving lachte en schudde met haar hoofd. 'Niemand, Prospero. We besteden er enorm veel tijd en moeite aan, juist omdat niemand weet wat hij precies doet. Als we het helemaal zouden begrijpen, als dezelfde dingen altijd zouden werken of mislukken, dan zouden we niets aan politiek hebben. Het is alleen van waarde omdat we niet weten hoe het werkt.'

Wat natuurlijk een prachtige samenvatting was van alle tegenstrijdigheden van het menselijk gedrag, maar Caliban hield wijselijk zijn mond.

Zelfs geenwetrobots moesten soms tactisch zijn.

 

Sero Phrost had een dunne, vage glimlach op zijn gezicht toen hij de grote balzaal binnenliep. Eerst leek het of niemand zijn komst had opgemerkt, maar hij wist wel beter. Hij wist dat doen alsof je de aandacht niet wilde trekken, vaak de beste manier was om die juist wel te krijgen.

En er waren hier beslist talloze mensen wiens aandacht hij wilde trekken. Zo was er Simcor Beddle, leider van de IJzerkoppen. Een felle anti-Blijver, verbeten pro-robot, en, onnodig te zeggen: een van Griegs hardste critici. Beddle werd, zoals gewoonlijk, omgeven door een menigte van zijn eigen volgelingen, die allemaal net iets te hard om hem lachte en zich net iets te fel gedroeg. Beddles blik kruiste die van Phrost en hij knikte naar hem.

En dan was er Tonya Welton, de leidster van de Blijvers. Het was een flinke prestatie van Grieg dat hij haar in dezelfde ruimte had gekregen als Beddle, dacht Phrost. En een flinke pluim op mijn hoed als ze allebei met mij willen praten. En zo onwaarschijnlijk was dat niet. Phrost twijfelde er niet aan dat ze beiden zijn steun hoopten te krijgen. Hij was erop uit die aan beiden te leveren en er van beide kanten aan te verdienen, zonder dat een van hen er munt uit kon slaan.

Tonya Welton probeerde zich al te excuseren bij het groepje mensen waarmee ze stond te praten en was duidelijk van plan om naar Phrost te komen en hem te begroeten. Hij speelde met de gedachte haar tegemoet te gaan, maar besloot zich in te houden. Geniet van het moment. Laat haar naar hém toe komen. Hij had lang en hard gewerkt om zo ver te komen. Waarom zou hij niet van de aandacht genieten? Hij deed of hij Tonya Welton niet zag en liep naar de bar om iets te drinken te halen.

Phrost was een grote man met een blozend gezicht, dat iets te sterk getekend was om het knap te kunnen noemen. Zijn koude, grijze ogen hadden een iets te berekenende uitdrukking om ze charmant te kunnen vinden.

Zijn gezicht was gegroefd, maar niet zo erg dat hij er oud of uitgeput door leek. Integendeel, de sporen die het leven op zijn gezicht had nagelaten, getuigden van kracht en energie, van een leven vol activiteit en ervaring. Phrost was egoïstisch genoeg om zich bewust te zijn van zijn eigen verschijning en reputatie, en genoot er ook van. Maar hij was realistisch genoeg om te weten dat een groot deel ervan illusie was. Hij was niet actiever of vastberadener dan de gemiddelde persoon, maar vaak had het voor andere mensen zin om hem op die manier te zien.

Zijn haar was nog niet zo lang geleden pikzwart geweest, maar nu was het peper-en-zoutkleurig geworden. Het grijs begon net een beetje de overhand te krijgen op het zwart. Phrost had gemerkt dat het beetje grijs in zijn haar van grote invloed was op de manier waarop mensen op hem reageerden. In een cultuur waarin men ontzag had voor ouderdom en ervaring, in plaats van jeugd en enthousiasme toe te juichen, waren een paar deftige tekenen van wasdom goed voor de zaken.

En daar ging het om. Haal de schil van rijkdom, macht en invloed weg, en Phrost was niet meer dan een zakenman. Ogenschijnlijk was hij de tussenpersoon bij de import van de extreem korte lijst van Blijverprodukten die de wet van de Ruimters voor import vrijgaf. Hij zorgde ook voor de nog kortere lijst van Ruimter-exportprodukten die de Blijvers genegen waren te kopen. In werkelijkheid was het grootste doel van zijn import-exportbedrijf om een dekmantel te verschaffen voor al zijn andere activiteiten. Het was louter een extra bonus dat hij was uitgekozen om de gecombineerde Ruimterindustriëlen te vertegenwoordigen die inschreven op het project voor het Limbo-besturingssysteem. Dat was het grootste en ingewikkeldste deel van het her-terravormingsproject. De Blijvers hadden natuurlijk ook een bod gedaan. De partij die de opdracht kreeg, zou ook verreweg het grootste deel van de daaropvolgende werkzaamheden krijgen toegewezen. Het was geen onbelangrijke opgave voor Sero Phrost om de thuispartij in dergelijke zaken te vertegenwoordigen. Het gaf hem nog meer een aura van invloed en macht.

Maar bij dat alles was Phrost in de eerste en laatste plaats een zakenman. Zoals alle goede zakenlieden wist hij dat hij in feite zichzélf verkocht. Hij prees zich uiterst gelukkig dat met het verstrijken van de tijd zijn marktwaarde was toegenomen, in plaats van afgenomen.

Phrost wist dat hij nog een trek gemeen had met de normale zakenlieden: een diep, maar goed verborgen gevoel voor zijn eigen onkunde. Zelfs op dit moment van triomf, waarop iedereen zich tot hem wendde en zijn steun zocht, fluisterde diep in hem iets, dat hij het niet waard was, dat hij een oplichter was, een charlatan die ervan leefde zich anders voor te doen dan hij was. Maar doen alle succesvolle mensen niet hetzelfde? vroeg hij zich af. Is het niet allemaal theater?

Sero Phrost was een verlegen man die een dikke, stevige muur om zijn verlegenheid had gebouwd, een muur die zo hoog en dik was, dat hij soms dacht dat hij zelf aan de buitenkant ervan stond, dat er van hem alleen nog maar een façade over was.

Maar dit moment, waarop uiterlijke schijn alles was, was niet het moment om zich daarover ongerust te maken. Hij was hier om te worden gezien, om zaken te doen, een paar nieuwe bondgenootschappen te sluiten en oude banden aan te halen. En daar was Tonya Welton.

'Goedenavond, Sero,' zei ze.

'Goedenavond, mevrouw Welton,' antwoordde Phrost. Hij pakte haar hand en kuste die. Een nogal theatraal gebaar, maar iets waar ze van genoot, wist hij. 'Ik ben blij u hier te zien.'

'En ik jou,' reageerde ze. 'De gouverneur kan vanavond alle vrienden gebruiken die hij heeft.'

'Dus steunen de Blijvers de gouverneur nog? Ondanks dit jurisdictiegevecht?'

'We steunen hem niet in alles,' antwoordde Tonya Welton, haar woorden voorzichtig kiezend. 'Maar we steunen hem in elk geval wel in de algemene opzet van zijn programma. Al vinden we het beter dat we onze steun... stilletjes betuigen.'

'De gouverneur heeft weinig aan een dergelijke steun,' zei Phrost op een toon die even bot was als zijn woorden. Tonya Welton was een vrouw die het hard speelde, en soms een beetje vuil. Hij wist dat ze niet iemand was die een onderdanige benadering op prijs stelde, al zou hij zo'n slimme zet maar wat graag willen proberen, als hij had gedacht dat het zou werken.

'Nee, dat zal wel niet,' zei Tonya met een doorzichtige, onoprechte glimlach. 'Maar jouw steun voor ons wel. Dat is iets waaraan ik graag meer bekendheid zou willen geven.'

Ah, dat was precies het soort aas dat hij van haar verwachtte. 'We moeten ons tegenwoordig allemaal behoedzaam bewegen,' zei Phrost, vastbesloten om niets van zijn gretigheid te laten blijken. 'Maar ja, zeker, ik wil graag nauwer met uw mensen samenwerken. Ik heb goede zaken gedaan door in het geheim Blijverprodukten te verkopen en ons over het tekort aan robots heen te helpen. Ik zou graag nog meer willen doen. Maar een openlijke samenwerking met de vijand - met, eh, de Blijvers - zou eerlijk gezegd gevaarlijk kunnen zijn. Je moet risico en baten tegen elkaar afwegen.'

' "Baten? " zei ze. 'Nu komen we dus terzake. Wat wil je? Op wat voor baten ben je uit?'

'Wat wilt ú? Welk risico wilt u mij laten nemen? Ik kan geen prijs noemen zolang ik niet weet welke dienst ik moet leveren,' zei Phrost.

Tonya Welton aarzelde even voordat ze sprak. 'Zichtbaarheid,' zei ze. 'We zijn zo ver gekomen als we door ons gedekt te houden maar konden. Het is allemaal wel mooi dat we onze apparaten hier en daar stilletjes kunnen verkopen, maar het is niet genoeg.'

'Genoeg waarvoor?' vroeg Phrost. 'Genoeg om deze planeet van robots te bevrijden? Wilt u met commerciële middelen zien te bereiken wat u met diplomatieke niet lukte?' Hij moest heel voorzichtig zijn op dit punt. Zichtbaarheid was nou juist het enige wat hij niet te bieden had. Zodra zijn verbondenheid met Welton en de Blijvers bekend werd, zouden zijn even profijtelijke contacten met de IJzerkoppen worden verbroken.

'Onze bedoelingen zijn niet zo groots,' zei Tonya. Ze zei het niet hardop, maar het was duidelijk waar ze op doelde. 'We willen slechts dat Blijverprodukten - en dus alles wat Blijvers doen en maken - door de mensen op deze wereld beter worden geaccepteerd.'

'Neem me niet kwalijk,' reageerde Phrost, 'maar ik begrijp nog steeds niet waarom en hoe ik "zichtbaarder" zou moeten worden en wat iemand daarmee opschiet. Wilt u dat ik Blijverprodukten op de een of andere manier ondersteun? Voor mij zou dat weinig meer betekenen dan zelfmoord, zeker in beroepsmatig opzicht, en misschien ook wel letterlijk.'

Tonya Welton stond op het punt te antwoorden, maar ze werd tot zwijgen gebracht doordat er iemand binnenkwam. Shelabas Quellam, de president van de Wetgevende Raad kwam naar hen toe. Hij was een kleine, iets te zware man die een vrij juiste indruk gaf van zijn besluiteloosheid en beïnvloedbaarheid. 'Goedenavond, mevrouw Welton. Dag, Sero. "Heulen met de vijand", niet?' zei hij op een toon die voor joviaal moest doorgaan, maar wat door zijn nogal hoge, schelle stem teniet werd gedaan.

'Goedenavond, president Quellam. Ik zie ons allen liever als vrienden,' antwoordde Tonya Welton met een kille, boze stem.

'O jee,' zei Quellam, die begreep dat zijn poging om vrolijk te doen was mislukt. 'Ik verzeker u, mevrouw Welton, dat ik het als een grap bedoelde. Ik wilde niemand beledigen.'

'Wat kom jij hier doen, Shelabas?' vroeg Phrost, die graag van onderwerp wilde veranderen. 'Is er iets?'

'Ja, nu je het zegt. Toen ik jullie hier samen zag staan, leek het me een uitstekend moment om de nieuwe maatregelen te bespreken die we gaan nemen om het smokkelen tegen te gaan.'

'Pardon?' vroeg Welton.

'Smokkelen,' zei Quellam. 'Het leek me dat het hoofd van de Blijvers op Inferno en de belangrijkste handelsmagnaat op de planeet misschien hun gedachten over dit onderwerp konden laten gaan. We willen toch allemaal graag paal en perk stellen aan de illegale import van Blijvertechnologie. Dat is in ons aller belang. Het destabiliseert onze economie en uw regering verliest ongetwijfeld geld op dergelijke illegale handel, nietwaar, mevrouw Welton? Geen belastingopbrengst, en dergelijke.'

'Om eerlijk te zijn,' zei Tonya, 'is Ruimtergeld zo weinig waard op Blijverwerelden, dat we er de gemiddelde vrijbuiter niet om lastig vallen. Wat zouden we er tenslotte van kunnen kopen? De Blijverregeringen moeten grote smokkeloperaties zelfs financieren als de smokkelaars er iets aan willen verdienen. Gelooft u me, elke grote smokkeloperatie van Blijvers op deze planeet wordt gesteund door de regering.'

'Gesubsidieerde smokkelaars? Waarom zouden de Blijverregeringen in vredesnaam zoiets doen?'

'Wie weet?' zei Tonya hoofdschuddend. 'Misschien vinden sommige onverantwoordelijke elementen onder de Blijvers dat het helemaal niet zo'n slecht idee is om een achterhaald systeem dat tot op het bot verrot is te destabiliseren. Wilt u mij nu excuseren, heren?' Ze draaide zich om en liep weg.

'O jee, ik schijn iets verkeerds te hebben gezegd. Neemt u me niet kwalijk,' zei Shelabas Quellam. 'Dat was niet de bedoeling.'

Sero Phrost glimlachte, maar reageerde niet. Quellam reageerde nogal sentimenteel op de vreemde gebeurtenissen van dit moment, maar men was het van hem gewend dat er bij hem steeds dingen gebeurden die hij zo niet had bedoeld. Hij was bijvoorbeeld nooit van plan geweest om de status te bereiken die hij nu had.

Shelabas Quellam was de voorzitter van de Wetgevende Raad. In vroeger tijden, toen de wereld Inferno nog een rustige en kalme plaats was en de politiek op Inferno meer in coma dan in slaap was gedompeld, was het voorzitterschap van de Raad iets wat je aan een man als Quellam gaf. Het was een ceremoniële post geweest, als je al van een post kon spreken. Een plek voor een beminnelijke man die graag als stropop wilde dienen.

Maar de politiek op Inferno was het afgelopen jaar op wraakzuchtige wijze tot leven gekomen en het voorzitterschap van de Raad was plotseling een belangrijk stuk op het schaakbord geworden.

Vroeger was zelfs het gouverneurschap grotendeels een ceremoniële instelling geweest. Ruimters leefden lang en bleven derhalve lange tijd op hun verkozen posten zitten. De post van gouverneur was altijd vervuld geweest door personen die elke keer weer hun hele termijn van twintig jaar uitdienden, waarbij ze niet veel meer deden dan een feest te geven wanneer ze met pensioen of naar een andere betrekking gingen. Het had weinig zinvol geleken om een vice-gouverneur in te stellen, omdat die post nog minder zou inhouden en nog minder aanzien zou geven.

Toch moest er iets gebeuren om een ordelijke opvolging te verzekeren wanneer er een gouverneur overleed, onbekwaam werd of vrijwillig ontslag nam. In plaats van een vice-gouverneur in te stellen, moest elke gouverneur een gouverneur-designatus benoemen, die de post in dergelijke gevallen zou vervullen, tot er nieuwe verkiezingen konden worden gehouden. De traditie schreef voor dat de naam van de designatus geheim moest blijven en de gouverneur kon op elk moment een nieuwe designatus aanwijzen. Veel gouverneurs hadden dit als een machtsmiddel gebruikt.

Maar er waren omstandigheden waaronder de keuze van de gouverneur ongeldig was. Wanneer een gouverneur werd afgezet en veroordeeld, of wanneer hij door de kiezers werd weggestemd, was het natuurlijk zeer onverstandig om een in onmin geraakte gouverneur zijn of haar eigen opvolger te laten aanwijzen. Mocht de gouverneur op een dergelijke manier uit het ambt worden gezet, dan zou de voorzitter van de Raad als gouverneur dienen en mocht deze op een moment dat hij zelf goedachtte nieuwe verkiezingen uitschrijven.

Vroeger waren alle zorgvuldig omschreven toevalligheden die in de grondwet waren opgenomen slechts een spel geweest; regels die waren geschreven om het schrijven van de regels en om alles netjes te ordenen. Hoogstwaarschijnlijk was het in de hoofden van degenen die ze hadden geschreven nooit opgekomen dat ze misschien ooit werkelijk zouden worden toegepast.

Maar nu was het afzetten van de gouverneur plotseling geen onmogelijkheid meer. En dat betekende dat Shelabas Quellam nu een man van enig belang was geworden.

Phrost liet een moeizame glimlach zien en sloeg zijn arm om Quellams schouder. 'Kom, kom,' zei hij. 'Het is de moeite niet waard er boos om te worden.' Natuurlijk was het dat wél. Phrost had al wekenlang geprobeerd om met Tonya Welton in contact te komen en dit kleine incident kon een heleboel van zijn plannen doorkruisen. Maar omdat een of twee van die plannetjes op de een of andere manier Shelabas betroffen, schoot Phrost er niets mee op als hij boos werd op de man. Vooral niet in het openbaar.

Het was trouwens niet helemaal Shelabas' schuld. Phrost en Welton hadden al bijna ruzie gekregen voordat Quellam erbij was gekomen. De sfeer was van begin af aan al gespannen geweest. Er hing een sfeer van verwachting in de lucht, het gevoel dat er iets ging gebeuren. Er waren te veel verschillende partijen in de ruimte aanwezig, te veel onderstromen, te veel onder de oppervlakte liggende spanningen. Iets zou het moeten begeven. Iets zou moeten breken.

Maar toen dat even later gebeurde, werd zelfs Sero Phrost verrast door de vaart en felheid ervan.