5

Donald 111 kwam enkele seconden na Alvar Kresh de slaapkamer van de gouverneur binnen en zag zijn meester over het griezelige schouwspel gebogen staan. Maar Donald was zich nauwelijks van zijn meester bewust. Zijn aandacht was gericht op gouverneur Chanto Grieg. De dode.

Het was beslist niet het eerste dode lichaam dat Donald had gezien en al het tweede dat hij in even zoveel uren zag, maar toch maakte de aanblik van het dode lichaam van de gouverneur een grotere indruk op hem dan elk ander lichaam. Donald had deze man gekend. Erger nog, niet meer dan acht uur geleden had Donald tegen de gouverneur gezegd dat hij veilig zou zijn, dat de voorzorgsmaatregelen die Alvar Kresh had voorgesteld afdoende zouden zijn om hem te beschermen. Hij, Donald, had gedreigd de man niet op zijn eigen feest toe te laten, maar had het uiteindelijk toegestaan omdat vijftig BVR-robots genoeg zouden zijn.

En nu was de man dood. Dood. Dood. Donalds zicht begon waziger te worden. De wereld werd donkerder.

'Donald, hou op!' Alvar Kresh' stem leek van heel ver te komen, ver weg en onbelangrijk. 'Kom daaruit. Ik beveel je daarmee op te houden. Je had niets met Griegs dood te maken. Je had er niets aan kunnen doen om het te voorkomen. Jou treft geen enkele blaam.'

Waarschijnlijk had geen andere stem Donald terug kunnen halen, maar de stem van Kresh, zijn meester, krachtig en vol autoriteit, bracht hem terug. Zijn zicht klaarde op en hij kwam plotseling tot zichzelf. 'Da... da... dank u wel, meneer,' zei hij.

'Deze verdomde planeet stelt het Eerste-Wetpotentiaal veel te hoog in,' gromde Kresh. 'Donald, luister. Er waren vijftig beveiligingsrobots in dit huis op hun post en toch is Grieg dood. Eén robot erbij zou geen verschil hebben gemaakt.'

Donald klampte zich aan die gedachte vast. Ja, ja, dat was waar. Wat hij had nog kunnen doen wat zij niet konden doen?

Maar waarom hadden de beveiligingsrobots deze ramp niet voorkomen? Donald draaide zich om, want hij wilde de afgrijselijke aanblik van de dode gouverneur niet meer zien. En toen hij zich omdraaide kreeg hij zijn antwoord. Daar, opgesteld tegen de muur, nog in hun muurnissen, stonden drie BVR's, Bever-beveiligingsrobots, elk met een plofferschot door de borst. Dat zou er met mij zijn gebeurd, dacht Donald. Als ik was gebleven, was ik slechts nog een zinloos vernietigde robot geweest. In die gedachte vond hij een vreemde troost.

'Meneer,' zei hij, 'mag ik even uw aandacht op deze kant van de kamer vestigen?'

'Hm?' Kresh draaide zich om en zag de drie vernietigde robots. 'Brandend hellevuur, Donald. Hoe snel moet je zijn om deze kamer binnen te komen, drie gespecialiseerde beveiligingsrobots neer te schieten voordat een van hen zou reageren en daarna een man te doden die kennelijk rechtop in bed zat? Hem doden voordat hij zelfs zijn boek kon neerleggen.'

'Dat zou onmogelijk zijn,' zei Donald, die zich heel onzeker voelde. Hij voelde op de een of andere manier dat hij en sheriff Kresh op een vreemde manier allebei hetzelfde deden. Ze deden hun best professioneel te werk te gaan en zochten naar de aspecten van deze ramp die ze aan konden, terwijl ze een muur opwierpen voor de aspecten die ondraaglijk waren.

'Meneer, wat u zegt is waar. De dingen kunnen niet zijn zoals ze lijken. Maar op het moment vragen dringender zaken onze aandacht. Dit is niet zomaar een moord, dit is een aanslag.'

'Je hebt gelijk, Donald. Bij alle duivels in de hel, je hebt gelijk. Dit kan het begin zijn van god mag weten wat.' Alvar Kresh bleef staan, starend in de leegte, duidelijk nog diep geschokt. 'Ontsnapping,' zei hij uiteindelijk. 'We moeten hun ontsnappingsroute afsnijden. Geef mijn bevelen met de hoogste prioriteit door, Donald. Alle, en ik bedoel alle middelen van vervoer tussen het eiland Purgatory en het vasteland moeten worden stilgelegd. Nu onmiddellijk. Alle zee- en luchtvoertuigen die zich op dit moment op weg bevinden, moeten met alle passagiers aan boord terugkeren. Zonder uitzondering. Alle ruimtevaartuigen moeten aan de grond blijven. Niemand verlaat het eiland. Iedereen die het eiland heeft verlaten sinds de gouverneur voor het laatst in levenden lijve is gezien, keert terug en blijft hier tot hij kan worden ondervraagd.'

'Meneer, mag ik u eraan herinneren dat een groot deel van het vervoer op dit eiland onder het beheer van de Blijvers valt en dus niet binnen uw jurisdictie.'

'Ze kunnen me wat!' zei Kresh. 'Geef de bevelen door. De Ruimters moeten het verdomme niet wagen te protesteren, als ze niet willen dat dit volkomen uit de hand loopt.'

'Ja, meneer,' zei Donald. De sheriff had hem lang geleden permanente bevelen gegeven dat Donald Kresh moest waarschuwen wanneer hij opdrachten uitvaardigde die zijn autoriteit te buiten gingen. Donald voerde de bevelen natuurlijk uit, maar soms begreep hij niet waarom Kresh zulke dingen wilde horen. Kresh herzag een onjuiste opdracht vrijwel nooit, noch trok hij ze in. Maar bevel was bevel en dus herinnerde Donald hem er altijd aan en negeerde de sheriff die opmerking altijd.

Donald schakelde zijn hypergolfsysteem in en begon via de noodbanden contact op te nemen met de verschillende verkeerscontrolecentra en gaf de instructies van de sheriff door. Hem was het wel opgevallen dat Kresh hem niet had opgedragen een verklaring voor deze actie te geven. Was dat opzettelijk gebeurd? Na een korte aarzeling besloot hij dit punt niet naar voren te brengen. Er zou een goede reden voor kunnen zijn om het rampzalige nieuws stil te houden. Er zou een enorme chaos kunnen ontstaan als het nieuws over de moord zich te snel verspreidde.

Het zou toch een chaos worden, maar daar kon Donald niets aan doen.

 

Denk na, man, denk na. Alvar Kresh wist niet wat hij moest doen. De logische keus was iemand te bellen, het aan iedereen te vertellen. De wereld moest het weten. Hij zou dit niet langer dan een uur of twee stil kunnen houden. Maar iemand had dit gedaan! Iemand die een ingewikkeld plan kon bedenken, die door het strengste veiligheidsnet heen kon dringen en vreselijk meedogenloos kon toeslaan.

Iemand met een reden. Iemand met een motief. Iemand die hoogst waarschijnlijk nog niet klaar was. Hij moest ervan uitgaan dat dit geen aanval op de persoon Chanto Grieg was, maar een aanval op de gouverneur, de leider van de planeet. Hij moest ervan uitgaan dat dit een coup was, de aanzet tot een beheerste, goed georganiseerde coup.

Maar wie kon hij bellen? Niet de Rangers. Niet zolang hij niet wist waarom Justen Devray zich de vorige avond zo vreemd had gedragen, niet nadat de Rangers om onduidelijke redenen er zo op gebrand waren geweest dat ze zouden worden opgenomen in de beveiliging, hoe ongeschikt ze ook voor deze taak waren geweest. De BB kon hij ook niet bellen. Zelfs als hij hen zou vertrouwen, zou het politiek gezien onmogelijk zijn om hen te bestempelen tot de belangrijkste instelling die de moord op de gouverneur zou onderzoeken.

Geschrokken besefte hij dat hij beide andere politiemachten al verdacht.

Maar hij vertrouwde zijn eigen politiemacht. Ja. Natuurlijk, dat was het. Volkomen illegaal, uiteraard, en hij ging er zijn jurisdictie op een schandelijke wijze mee te buiten. Maar ze konden hem wat! 'Donald, neem contact op met ons hoofdkwartier in Hades. Ik wil dat er onmiddellijk een compleet team hierheen wordt gestuurd om de leiding van dit onderzoek op zich te nemen. De eerste ploeg wil ik hier over twee uur zien, en een volledig onderzoeksteam over acht.'

'Meneer, de normale vliegtijd vanuit Hades is ongeveer negentig minuten.'

'Dit zijn geen normale omstandigheden,' zei Kresh. 'Haal ze hierheen en geef toestemming om alle snelheidsbeperkingen te negeren. En houd je mond maar over welke wetten en overeenkomsten ik hiermee overtreed. Tegen de tijd dat de Rangers en de BB hier zijn, heeft de sheriff van Hades alle touwtjes al in handen. Is dat duidelijk?'

'Ja, meneer. Mag ik u vragen hoe u wilt voorkomen dat ze uit zichzelf hierheen komen?'

'We vertellen hun pas wat er is gebeurd nadat mijn mensen en mijn robots hier zijn en we een onderzoek zijn gestart. We kunnen de kamer waarin we met Tonya Welton hebben gepraat als commandopost gebruiken.' Alvar Kresh dacht na over de risico's die hij nam. De beslissingen die hij de afgelopen anderhalve minuut had genomen zouden heel goed binnen niet al te lange tijd zijn ontslag kunnen betekenen. Misschien zelfs zijn arrestatie en misschien zou hij in de gevangenis worden gegooid.

Maar dat deed er niet toe. Als hij dit lang genoeg kon volhouden, misschien zelfs maar twee of drie uur, zou dat voldoende zijn om het onderzoek te beschermen, zijn deputy's stevig in het zadel te helpen en de leiding te geven, zodat de BB of de Rangers hem er niet meer uit konden gooien.

 

Het kleinste onderdeel van het mysterie losten ze het eerst op. Een vraag die zo onbenullig was, dat die de naam mysterie nauwelijks waardig was. Toch was het leuk om te weten hoe Grieg nadat hij dood was de telefoon had kunnen opnemen, en misschien zouden de details van het antwoord hem ergens toe leiden. Kresh vond een miniatuur-videobox van de Blijvers, een heel moderne, die was aangesloten op het communicatiesysteem. Hij lag op een klein tafeltje in de slaapkamer en was aangesloten op de commplug van de kamer. Het feit dat het een Blijverfabrikaat was, betekende natuurlijk niets. Beeldprocessoren en simbollen werden algemeen voor allerlei legale doeleinden gebruikt. Dat er een Blijverapparaat was gebruikt, duidde er juist eerder op dat Ruimters bij de zaak waren betrokken die hiermee de aandacht probeerden af te leiden. Eigenlijk was het aannemelijker dat de samenzweerders dit model hadden gekozen omdat het bestond uit een kubus van ongeveer tien centimeter in het vierkant. Klein genoeg om gemakkelijk de residentie binnen te smokkelen.

Kresh moest de verleiding weerstaan om de box zelf te onderzoeken, want hij wist dat dat het werk was van de technici van het laboratorium. Misschien konden die iets afleiden uit de manier waarop hij was geprogrammeerd, en zij konden beter dan hij eventuele booby-traps in de software omzeilen. Hij liet hem met rust. Het kon misschien zelfs nuttig zijn om hem te laten liggen. Als iemand belde en door de box werd misleid, kon dat de Rangers en de BB een tijdje langer hier vandaan houden.

Had hij gelijk om hen te verdenken? Waar verdacht hij hen van? Samenzwering met als doel moord op de gouverneur? Het leek vergezocht, maar die nacht hadden er allerlei verdachte incidenten plaatsgevonden. De geënsceneerde aanval op Welton moest er iets mee te maken hebben en de moord op Huthwitz moest deel uitmaken van hetzelfde plan, maar Kresh zag geen manier om alles met elkaar in verband te brengen.

En als de BB of de Rangers het niet waren, wie dan wel? Kresh kon talloze verdachten bedenken, om te beginnen de IJzerkoppen, of een waanzinnige factie van de IJzerkoppen, tot en met vrijwel elke opgejutte roboteigenaar.

Wie weet op wiens tenen de gouverneur nog meer had getrapt? Zelfs als je je beperkte tot de bekénde vijanden van de gouverneur, zat je nog steeds met een halve planeet vol met verdachten van moord.

Moord. Kresh merkte dat de schok van de moord op Grieg bij hem begon weg te ebben. Hij begon het als een vaststaand feit te accepteren, in plaats van iets wat onmogelijk waar kon zijn.

Wat het zou betekenen voor de politieke situatie, voor de planeet zelf, kon Kresh zich nog niet voorstellen.

Tijd. Het begon een kwestie van tijd te worden. Wat kon hij doen in de tijd die hun restte tot de deputy's kwamen, of tot de Rangers, de BB of de eerste afspraak van de gouverneur van die ochtend arriveerden? Het slachtoffer. Bekijk het slachtoffer goed. Kresh liep naar het bed en knielde ernaast neer, voorzichtig vermijdend iets aan te raken of te verstoren. Hij moest het werk van de plaats-delictrobots niet moeilijker maken dan het al was.

Grieg had in bed zitten lezen, zo te zien, en een ouderwets gedrukt boek nog wel. Het was voorover op zijn schoot gevallen en lag nog open op de bladzijde die hij aan het lezen was geweest. De bovenkant van de bladzijden was verschroeid door het schot van de ploffer.

Grieg zat nog steeds rechtop, zijn hoofd voorover hangend, ogen gesloten, zijn handen in zijn schoot gezakt, met het boek erbovenop. Niets wees erop dat hij had gereageerd of geprobeerd weg te komen. Hij had niet geprobeerd weg te duiken voor het schot of uit bed te springen. Hij was ofwel volkomen verrast geweest, of hij had zijn aanvaller gekend. Misschien had hij hem zelfs verwacht... of haar. Dát moest hij niet vergeten. Een zeer delicaat punt, op zijn zachtst gezegd. Had de gouverneur een soort afspraakje achteraf geregeld? Zou hij kunnen zijn vermoord door iemand die zich als minnares voordeed, of zou hij misschien zijn vermoord door minnares A omdat ze jaloers was op minnares B? Kresh besefte dat hij minder over het seksleven van de gouverneur wist dan had gemoeten. Afgezien daarvan moest hij niet vergeten dat er niet alleen politieke motieven voor de moord hoefden te zijn.

Maar er restte nog een vraag. De beveiligingsrobots. Waarom hadden die gefaald? Hoe was de moordenaar langs hen heen gekomen? En hoe was de moordenaar in vredesnaam de slaapkamer binnengekomen? Kresh liep de vaag verlichte gang in en keek beide kanten op. Waar waren de andere robots gebleven?

Kresh liep terug naar waar hij vandaan was gekomen en kreeg snel antwoord op zijn vraag. Er lag een in elkaar gezakte massa op de grond die hij niet had gezien toen hij door de gang hierheen was komen rennen. Nog een BVR-robot. Eveneens kapotgeschoten. Maar deze was niet met een keurig schot in de borst uitgeschakeld. Zijn linkerarm was weggeschroeid en zijn hoofd was half weggesmolten. En verder een laatste brandgat in de borst. Minstens drie schoten van steeds kleinere afstand. Zo te zien had deze robot gereageerd en had hij zijn aanvaller bijna bereikt voordat hij uiteindelijk neerging. Kresh was er steeds zekerder van dat er iets verdachts was aan het gemak waarmee de robots in de slaapkamer waren gedood. Hij liep verder de hal in en zag nog twee wachtrobots, allebei door het hoofd geschoten. En vergeet de robot voor de deur naar Griegs kantoor niet. Die was op dezelfde manier doodgeschoten.

Hij liep terug naar de slaapkamer, waar Donald op hem stond te wachten. 'Donald, wie is de fabrikant van de beveiligingsrobots?' vroeg hij.

'De modellen die hier worden gebruikt, zijn gebouwd door Rholand Scientific,' zei Donald.

'Goed,' zei Kresh. 'Dan kan Fredda Leving ze zonder enig vooroordeel onderzoeken. Geef de stemtelefoon en verbind me door.'

'Meneer, uit voorzorg wil ik u eraan herinneren dat Fredda Leving gisteravond aanwezig was en wellicht de kans heeft gehad om met de robots te knoeien...'

'Als we uit voorzorg té voorzichtig zijn, kunnen we helemaal niets meer doen. Fredda Leving had hier niets mee te maken, dat kan ik je nu wel vertellen.'

'Ik ben het met u eens dat niets erop wijst dat we haar zouden moeten verdenken,' zei Donald. 'Maar er is duidelijk met deze robots geknoeid en zij is de enige van de aanwezigen die de kennis daarvoor bezat. Mijn Eerste-Wetpotentiaal gaat zo ver dat ik u ervan moet weerhouden uzelf beroepsmatig kwaad te doen en mogelijk anderen, als een onderzoek dat zo ernstig en gevaarlijk is als dit door uw gedrag zou worden getorpedeerd. Daarom moet ik u erop wijzen dat er geen logische reden is waarom u haar volkomen zou vrijpleiten.'

Kresh haalde diep adem en dwong zichzelf niet in woede uit te barsten. Robots konden verdomd vervelend zijn, maar het werd er alleen maar erger op als je je geduld verloor. Natuurlijk gold hetzelfde voor mensen. Je werd gedwongen onredelijke eisen af te handelen door buitensporig redelijk te zijn. 'Donald,' zei hij met een trage, kalme stem, 'ik ben het met je eens dat er geen lógische reden is om Fredda Leving als verdachte uit te sluiten. Maar ik kan je verzekeren dat er redenen zijn die buiten elke logica vallen, die me ervan overtuigen dat ze hier niets mee te maken heeft.'

'Meneer, u hebt me vaak zelf gezegd dat elk mens in staat is om een moord te plegen.'

'Maar ik heb ook gezegd dat geen enkele mens tot élke moord in staat is. Fredda Leving zou kunnen doden om zichzelf te verdedigen, of in een aanval van woede, maar ze zou zich niet tot dit niveau van wreedheid kunnen verlagen. Samenzweren is ook niet haar sterkste punt, en dit was duidelijk een samenzwering. Fredda Leving was niet tot het plegen van deze moord in staat en zij zou er geen motief voor hebben. Ik zou juist niemand kunnen bedenken die een betere reden heeft om de gouverneur in leven te houden. Geef me nu de telefoon en breng de verbinding tot stand. Dat is een direct en absoluut bevel.'

Donald aarzelde ruim een halve seconde voordat hij reageerde. Kresh kon bijna zien hoe de Eerste en Tweede Wet het met elkaar uitvochten. 'Ja, meneer,' zei hij uiteindelijk, en hij gaf de telefoonhoorn.

Het was tekenend voor Donalds nervositeit dat hij zo'n drukte maakte over zo'n klein punt. De aanblik van het lichaam van de gouverneur had zowel de man als de robot geschokt. Ze wisten allebei dat het niet zomaar een dood mens was... Het vertegenwoordigde hoogstwaarschijnlijk een complete planeet die plotseling in gevaar verkeerde.

Met een piepje en een klik werd de telefoonverbinding gelegd. 'Eh... hmmm... hallo?'

Kresh herkende Fredda's stem, die slaperig en beneveld klonk. 'Doctor Leving, met sheriff Kresh. Ik ben bang dat ik u moet vragen om weer meteen naar de residentie te komen en alle technische apparatuur mee te brengen die u hebt. U moet een paar, eh... beschadigde robots onderzoeken.' Hij drukte zich onhandig uit, maar Kresh kon zo gauw niets anders bedenken.

'Wat?' vroeg Fredda. 'Sorry, maar wat zei u?'

'Beschadigde robots,' zei Kresh opnieuw. 'U moet voor mij een snel, discreet onderzoek doen. Er is nogal haast bij.'

'Nou, goed dan, als u zegt dat het dringend is. Ik kom zo snel mogelijk.'

'Dank u, doctor.' Kresh gaf de telefoonhoorn terug aan Donald. 'Nou?' vroeg hij.

'Meneer, ik neem mijn bezwaren terug. U had inderdaad gelijk. Haar stemspanning duidde niet op een ongewone reactie op het feit dat u om deze tijd vanuit de residentie belt. Of ze heeft nog geen idee van wat er is gebeurd, of ze is een fantastische actrice - wat doctor Leving, voor zover mij bekend, niet is.'

'Zo nu en dan, Donald,' zei Kresh, 'is het misschien verstandig om mij op mijn woord te geloven, als het om kwesties van menselijk gedrag gaat.'

'Meneer, met alle respect, ik ken geen ander belangrijk onderwerp waarin het aantal vragen de antwoorden zo enorm overtreft.'

Kresh keek de robot eens goed aan. Had Donald zo-even een grapje gemaakt? Dat leek onwaarschijnlijk.

Maar een gouverneur met een gat erin was net zo ongewoon.

 

Prospero, zei Fredda tegen zichzelf toen ze zich snel klaarmaakte. Het moet iets met Prospero te maken hebben. Waarom zou Kresh daar anders om deze tijd zijn en haar erbij roepen? Er moest iets mis zijn gegaan met Prospero. Fredda Leving had de nieuwwetrobot met de hand gebouwd en zijn gravitonische brein zelf geprogrammeerd. Ze herinnerde zich hoeveel plezier ze eraan had beleefd om met de lege huls van een gravitonische eenheid te werken. Ze had kunnen doen wat ze wilde, hele nieuwe oplossingen uitgewerkt, in plaats van te moeten werken in de dwangbuis van de beperkingen, conventies en overmatige veiligheidsmaatregelen van een positronisch brein.

Al sinds die dag in het mistige verleden, lang geleden en allang vergeten, waarop er voor het eerst een echte robot werd uitgevonden, had elke robot die er was gebouwd een positronisch brein gekregen. Al die talloze miljoenen en miljarden robots die in al die duizenden jaren waren gemaakt, waren volgens dezelfde basistechnologie gebouwd. Iets anders mocht nooit. Het positronische brein bepaalde letterlijk wat een robot was. Niemand zou een mechanisch apparaat voor een robot aanzien als het geen positronisch brein bezat. En alles wat daarentegen een positronisch brein bezat, werd als een robot beschouwd. Die twee waren onafscheidelijk, twee kanten van dezelfde munt, deel uitmakend van elkaar. Robots werden vertrouwd omdat ze een positronisch brein hadden, en die werden vertrouwd omdat ze in robots werden gebouwd. Vertrouwen in robots en positronische breinen was een geloofsbelijdenis.

De Drie Wetten vormden de basis van dat geloof. In positronische breinen - en dus in robots die met zulke breinen waren uitgevoerd - zaten de Drie Wetten ingebouwd. Meer nog dan ingebouwd: de wetten zaten erin verweven. Overal in het positronische brein trof je microkopieën van de wetten aan. Elk pad lag ermee bezaaid, zodat elke actie, elke gedachte, elke externe gebeurtenis of interne berekening zich langs paden bewoog die door de Wetten waren gevormd en aangelegd.

Elke ontwerpformule voor het positronische brein, elk proefsysteem, elk fabricageproces werd gebouwd met de Drie Wetten in gedachten. Kortom, het positronische brein was niet van de Drie Wetten te scheiden. En dat was nu juist het probleem.

Fredda Leving had eens berekend dat dertig procent van het volume van het gemiddelde positronische brein werd gebruikt voor paden die een koppeling met de Drie Wetten verzorgden, en dat er ruwweg honderd miljoen microkopieën van de Wetten in de structuur van het brein zaten ingebouwd, al voordat er was begonnen met programmeren. En grofweg dertig procent van de programmering van een positronisch brein gold de Drie Wetten. Het was duidelijk dat al die honderd miljoen microkopieën volkomen overbodig waren. Fredda schatte dat ongeveer vijftig procent van de onbewuste en pre-bewuste autonome verwerkingen van een gemiddelde robot te maken had met de Wetten en de toepassing daarvan.

Het kwam erop neer dat de zinloze, overmatige en overbodige verwerking van de Drie Wetten een positronisch brein opleverde dat hopeloos volgepropt zat met non-productieve verwerkingen, wat een duidelijk vermindering van capaciteit betekende. Het was, zoals Fredda het graag stelde, alsof een vrouw gedwongen werd om haar gedachten altijd en overal duizend keer per seconde te onderbreken om te zien of de kamer niet in brand stond. Deze overdreven behoedzaamheid verhoogde de veiligheid niet, maar had een drastisch teruggelopen doelmatigheid als resultaat.

Maar alles - alles - in het positronisch brein was met de Drie Wetten verbonden. Verwijder één van die honderd miljoen microkopieën, of schakel hem uit, en het brein zou reageren. Schakel er meer dan een handvol uit, en het brein zou volkomen vastlopen. Probeer een positronische programmering te ontwerpen die niet eindeloze, overbodige controles op de Eerste, Tweede en Derde Wet maakte, en de hardware-matig ingebouwde kopieën van de Drie Wetten zouden ervoor zorgen dat de progammatuur werd geweigerd, waarna ze zichzelf zouden uitschakelen.

Kortom: tenzij je millennia aan ontwikkelingswerk wilde weggooien en opnieuw met niets wilde beginnen dan een brok week palladium en een zakrekenmachientje, was er geen manier om los te komen van de antieke technologie en een efficiënter robotbrein te maken.

Althans niet totdat Gubber Anshaw het gravitonische brein uitvond. Dat lag lichtjaren voor op het positronische, als het op snelheid en capaciteit aankwam. En wat nog beter was: de Drie Wetten, die alles verstopten, zaten niet in elk molecuul ervan ingebrand. De Drie Wetten konden in het gravitonische brein worden geprogrammeerd, zo diepgaand als je wilde, maar dan slechts enkele honderden kopieën op sleutelposities. Theoretisch was de kans op storingen groter dan bij de miljoenen kopieën in een standaardpositronisch brein. In de praktijk was het verschil tussen één op de tien miljard en één op de tien biljoen te verwaarlozen. Gravitonische driewetbreinen waren, praktisch gezien, even veilig als positronische.

Maar omdat de Drie Wetten niet impliciet in elk aspect van het ontwerp en de bouw van het gravitonische brein aanwezig waren, hadden de andere robotlaboratoria geweigerd in zee te gaan met Gubber Anshaw of zijn werk. Een robot bouwen die geen positronisch brein had, was sociaal bijna even onacceptabel als kannibalisme, en geen enkel beroep op logica of gezond verstand kon daar iets aan veranderen.

Maar Fredda Leving had maar al te graag met het gravitonische brein geëxperimenteerd. Niet omdat ze belang had bij een grotere doelmatigheid. Lang voordat Gubber Anshaw naar haar toe was gekomen, had ze haar gedachten al laten gaan over veel diepere zaken die met de Drie Wetten te maken hadden en de effecten die ze hadden op de relatie mens-robot, en derhalve op de mens zelf.

Fredda was onder andere tot de conclusie gekomen dat de Drie Wetten elk menselijk initiatief onderdrukten en risico's tot een ongezond minimum beperkten doordat het allerkleinste risico op een verwonding precies even fel werd vermeden als een onmiddellijk gevaar het leven of ledematen te verliezen. Mensen leerden elk gevaar te vrezen en meden elke activiteit waarin ook maar het kleinste beetje gevaar dreigde.

Daarom had Fredda de Vier Wetten der robotica opgesteld, zuiver als een theorie, zonder te beseffen dat Gubber Anshaw zou komen en haar de kans zou bieden alles in praktijk te brengen. Fredda had de eerste nieuwwetrobots gebouwd. Tonya Welton had lucht gekregen van het nieuwwetproject en erop gestaan dat op Purgatory alleen nieuwwetrobots zouden worden toegestaan.

Tegen de tijd dat Tonya Welton haar briljante idee kreeg, werkte Fredda al aan een nieuwe theorie, juist omdat het gravitonische brein het mogelijk maakte haar theorie in praktijk te brengen. Omdat het gravitonische brein geen wetstructuur had ingebouwd, was het mogelijk om een brein te programmeren en dus een robot te bouwen die helemaal geen wetten in zich had en zijn eigen regels kon maken volgens welke hij zou moeten leven. Caliban, de geenwetrobot, was het laatste resultaat van dat experiment geweest en Fredda had grote problemen gekregen toen Caliban was ontsnapt. Maar dat was allemaal gelukkig al enige tijd geleden rechtgezet, met als uiteindelijk resultaat dat Fredda Leving sheriff Kresh het een en ander verschuldigd was, om het voorzichtig uit te drukken.

Maar dan Prospero. Prospero, de modernste en meest ontwikkelde van alle nieuwwetrobots. Ze had hem ook met de hand gebouwd en hem het meest flexibele en vergaande brein gegeven dat met de gravitonische techniek mogelijk was. Ze had slechts voor ogen gehad een nieuwwetrobot te bouwen die zo goed mogelijk in staat was voor zichzelf te denken. Ze was niet van plan geweest een robotfilosoof te maken, maar dat was het wel geworden. En sommige dingen die Prospero in zijn filosofie naar voren had gebracht, hadden Fredda zware hoofdpijn bezorgd. Prospero maakte graag duidelijk dat nieuwwetters een nieuwwetrobot veel meer vrijheid gunden dan een conventionele robot, maar nieuwwetrobots waren zich veel meer bewust van hun dienstbaarheid dan normale robots. Er moest duidelijk een nieuwe balans worden gevonden, nieuwe manieren van denken over robots en vóór robots, als nieuwwetrobots ooit in staat zouden zijn om de echte wereld aan te kunnen. Prospero had zichzelf ten doel gesteld die nieuwe manieren te vinden.

Maar al was Prospero's eigenlijke doel de juiste manier te vinden waarop nieuwwetrobots met de wereld om moesten gaan, hij bleek juist uitstekende manieren te vinden om de Nieuwe Wetten te omzeilen, manieren om ze naar eigen goeddunken te verbuigen en te verdraaien. Zo ver te verbuigen dat het logisch was dat Kresh dacht dat hij beschadigd was.

En het enige dat Fredda ervan zag, was dat Prospero slim genoeg was om de Nieuwe Wetten geheel voor zijn eigen doeleinden te gebruiken.

Geheel en al.

Ze pakte haar diagnoseapparatuur en vertrok.

 

De minuten en de uren hadden zich traag voortgesleept, maar nu begon alles sneller te gaan.

De eerste deputy's, een snel inzetbaar plaats-delictteam, kwamen uit Hades en gingen met bewonderenswaardige snelheid aan de slag, zeker als je de schok in aanmerking nam die werd veroorzaakt door het zien van de gouverneur met een gat in zijn borst. Ze waren allemaal een beetje prikkelbaar en ongedurig, wat Kresh hun niet kwalijk kon nemen. Zelfs de meest flegmatische en fantasieloze persoon moest wel begrijpen hoe gevaarlijk deze moord was, en Kresh nam geen flegmatische en fantasieloze mensen in dit speciale team op.

Het was vreemd, ontstellend en heel ongepast om te zien hoe ze bezig waren met het lichaam van de man met wie hij enkele uren geleden had gesproken. Het had een verwarrende tederheid, zoals de deputy's en de plaats-delictrobots bezig waren, alles opmaten, afdrukken en scans maakten en voorzichtig rond het kapotte lichaam van de gouverneur bewogen.

Maar dit was geen moment voor poëzie. Dit was een moment voor intriges en tegen-intriges, plannen en samenzweringen. Kresh speelde het spel al. Op de meest grove en fundamentele manier was hij net een klein stapje verder. Hij was hier het eerst geweest. Door zijn mensen naar de plaats van het misdrijf te halen, werd dit plaats delict het gebied van Kresh. Kresh had de eerste kleine schermutseling gewonnen van iets wat waarschijnlijk een lange en kostbare strijd zou worden.

Maar de aankomst van de deputy's zette Kresh even buiten spel, en dat was misschien zo slecht nog niet. Ze hadden tijd nodig om aanwijzingen en bewijs te vinden, maar Kresh begon te begrijpen dat hij over de andere aspecten van deze zaak moest nadenken.

Iemand had de gouverneur vermoord en had daar waarschijnlijk zijn reden voor gehad. Die iemand bestond uit meerdere personen. Dit was per definitie een samenzwering. De afleidingsaanval op Welton, de namaak BB-mannen, de moord op de Ranger, de onmogelijkheid om langs een complete eenheid van beveiligingsrobots te komen... het moest allemaal op de een of andere manier in elkaar passen.

Maar een samenzwering van wie en met welk doel? Ga ervan uit dat de moordenaars een motief hadden. Welk? Als Kresh waanzin als reden voorlopig niet in aanmerking nam, kon hij talloze redenen bedenken om Chanto Grieg te vermoorden, maar slechts weinige daarvan vormden een normaal motief voor moord.

Dit is geen moord, zei Kresh tegen zichzelf. Niet in de normale betekenis van het woord. Moord ging om passie, jaloezie of hebzucht, of persoonlijke ambitie. Dit was een aanval, een fatale aanval op een persoon. Dit was een aanval op de staat. Een fatale? vroeg Kresh zich af.

Dat was een beangstigende gedachte, en in het geheel niet onwaarschijnlijk. Zo verzwakt en kwaadaardig als hij was geweest, was Grieg in een breder opzicht de lijm geweest die de Infernale politiek bond. Zelfs als dat slechts kwam doordat iedereen hem haatte, zij het om verschillende redenen, bracht hij in elk geval de emoties van de mensen samen. En zelfs als de mensen hem hadden gehaat en van mening verschilden over zijn motieven, konden ze in elk geval de rationele basis begrijpen van wat hij deed.

De mensen konden kwaad zijn over het tekort aan robots, of hun buik vol hebben van de Blijvers, maar ze konden de noodzaak van dat alles inzien, zelfs al beviel het hun niet.

Die wrokkige acceptatie kwam ten dele doordat men wist dat Grieg geen fanaticus was, geen ideoloog, niet iemand die een onbesuisde theorie najoeg, maar een realist die zich zo goed mogelijk door een penibele situatie heen werkte.

Zou dat ook ten dele voor een nieuwe gouverneur gelden? Zouden de mensen hem op zijn woord geloven als hij zei dat hij zich zou inzetten om te doen wat het beste was? Wie zou de nieuwe gouverneur worden?

Of, om recht op de hoofdzaak af te gaan: wie had de weg vrijgemaakt om het over te nemen? Wie zou naar de post van gouverneur grijpen? Of was dit letterlijk slechts het openingsvuur in een nieuwe, krachtige en directe poging van de Blijvers om de planeet over te nemen? Was er op dit moment een Blijvervloot naar hen op weg? Niet dat er zo veel voor nodig zou zijn. Het enige wat de Blijvers zouden hoeven te doen, was toe te kijken en af te wachten. Zonder hulp van de Blijvers zou Inferno binnen een paar jaar in elkaar zakken. Het was bitter om dat feit toe te geven, maar Kresh was nooit aan de realiteit voorbijgegaan.

Dus waarom zouden de Blijvers moeite doen om samen te zweren en een moord te plegen? Misschien was het een van de plaatselijke bonzen, een vechtersbaas als Simcor Beddle die de macht wilde grijpen? Zou iemand over een paar uur aankondigen dat hij of zij de planeet gered had van Griegs wanbeheer? Had een maniak tot een coup besloten om de Ruimtermanier van leven te redden, of had een cynische samenzweerder begrepen dat dat motief een goede dekmantel zou vormen?

Wie zat er eigenlijk achter deze coup?

 

Tweeduizend kilometer ten oosten van het eiland Purgatory stond sergeant Toth Resato van de Rangers van de gouverneur in de duisternis vlak voor zonsopgang over de Grote Baai uit te kijken.

Hij wachtte.

Keek.

Hij stond aan de voet van de lage rotswand die de kust van de baai vormde. In zijn rug stond een koude wind, die door de Oostelijke Spleet en de inham die de monding van de rivier de Lethe vormde, een kilometer of twee naar het noorden, naar zee blies.

De branding maakte een eindeloos, donderend geluid en de lucht was zwart en kil, nog zonder enig teken van de aanbrekende dag. De sterren schenen niet, maar priemden slechts door de duisternis, zo scherp en helder dat ze in hem leken te branden. Ver weg in het westen glommen en glansden de lichten van de atmosferische krachtveldgenerator van Limbo, een soort rimpelend groen aan de horizon, zo vaag dat het nauwelijks te zien was, maar zelfs dat leek hier en nu, op deze plek, volkomen misplaatst te zijn.

Sergeant Toth Resato voelde zich niet prettig. Om te beginnen droeg hij in plaats van zijn uniform Ruimterkleren als van een burger, wat nog erger was. Hij voelde zich volkomen idioot in deze opzichtige dingen, maar de boot waar hij op wachtte zou waarschijnlijk niet naar de kust komen als iemand aan boord een man in het uniform van een Ranger zou zien.

Er waren talloze dingen aan deze opdracht die Toth nog minder bevielen dan deze kleren. Hij had gezworen de wet te handhaven en hij zou zijn plicht doen. Hij had gezworen de orde te bewaren en dat zou hij ook doen. Maar wat moest hij wanneer de wet zelf de orde verbrak? Wat moest hij doen als de wereld op haar kop stond en iemand kon worden gearresteerd voor iets wat een dag of een week eerder legaal, zelfs achtenswaardig was?

Hoe konden Ruimters - Ruimters! - het bezit van een robot illegaal maken? Ruimters waren de enigen die robots wilden verbieden. Hij kon het niet begrijpen. En toch, daar stond hij te kleumen in de ijskoude duisternis, te wachten omdat hij een tip had gekregen dat hier vannacht een smokkelaar zou aanleggen en gesmokkelde nieuwwetrobots zou afleveren, Roestruggen.

Dat was nu juist datgene wat hij niet kon begrijpen. Hoe kon het een misdaad zijn om een robot te hebben? Het was gewoon onzin. Alsof ademhalen of eten bij de wet verboden was geworden.

Toth had de neiging te overdrijven, zelfs tegenover zichzelf. Hij moest toegeven dat het niet echt verbóden was om een robot te bezitten, maar het scheelde niet veel.

De gouverneur had een proclamatie uitgevaardigd dat een huishouding niet meer dan twintig robots mocht bezitten. Het teveel aan robots werd tewerkgesteld in planetaire werkprojecten - PW's - en zou worden teruggegeven 'wanneer de huidige noodtoestand was beëindigd', een uitspraak die zo vaag was dat je er alle kanten mee op kon. Als je niet meewerkte, kon je je een hoop last op de hals halen, wat kon leiden tot de permanente confiscatie van de robots die je teveel had.

In theorie bleven privé-robots die bij het terravormingsproject werden ingezet het eigendom van de oorspronkelijke eigenaar. Maar zulk eigendom had niet veel waarde wanneer je vroegere knecht zich plotseling aan de andere kant van de planeet bevond, vijftienduizend kilometer ver, aan het werk in een prairie-fokcentrum. De mensen waren niet blij. En ze wilden robots hebben.

Ze hadden het over economie, tekorten enzovoort, waarmee het zou worden verklaard, maar Toth vond het allemaal maar onzin. Als er ergens een tekort aan was, waarom maakten ze er dan niet gewoon meer van? En hoe kon er, om te beginnen, een tekort aan robots bestaan? Waarom bouwden ze er niet gewoon meer? De regering had allerlei ingewikkelde verklaringen, verhalen over schaarse bronnen en investeren in de toekomstige productiecapaciteit van de planeet, maar niemand kon een touw vastknopen aan de cijfers waarmee ze kwam aandragen.

Het kwam erop neer dat de mensen werd gevraagd maar domweg voor lief te nemen dat ze zich opofferingen moesten getroosten ter wille van een betere toekomst, maar veel mensen namen het niet voor lief. Niemand maakte zich tegenwoordig nog druk over theorieën, geloof of de toekomst. Het enige wat ze wisten, waar ze om gaven, was dat er niet genoeg robots waren en dat het dagelijks leven op Inferno een chaos was geworden. Zelfs al waren er honderd keer meer robots op Inferno dan mensen, zoals iedereen bleef zeggen, dan waren dat er toch te weinig.

Het hele idee van Roestruggen, de enorme criminele organisatie die ermee gemoeid was, was slecht een uitvloeisel van het feit dat mensen robots wilden hebben en er alles voor over hadden - zelfs misdaad - om ze te krijgen.

De detector aan zijn riem piepte. Toth Resato keek omlaag op het schermpje en zette toen zijn nachtkijker voor zijn ogen. Ja, daar waren ze. Op zee, in een open boot, en ze kwamen deze kant op. Verderop moest ergens een groter schip liggen met de rest van de lading Roestruggen aan boord, dat lag te wachten tot de menselijke gids ze naar de kust bracht.

Roestruggen. Wetteloze nieuwwetrobots die van Purgatory ontsnapten, naar de wildernis van Terra Grande, naar wat de economen van de Blijvers 'contractuele gedienstigheid' noemden. Ze zouden werken om de kosten te dekken die waren gemaakt om hen van Purgatory te smokkelen en daarna, als ze de schuld met hun werk hadden ingelost, zouden ze voor een loon gaan werken. Dat zou althans het geval zijn geweest als Toth niet op hen had staan wachten.

Toth had de opleiding gevolgd waarin hun de beginselen van economische misdaad was uitgelegd, zodat de Rangers er beter op zouden kunnen reageren. Hij had de meeste tijd zitten suffen, maar hij herinnerde zich dat de Blijvereconomen hadden staan wauwelen over vraag en aanbod, dat Ruimterwerelden al duizenden jaren geen tekort aan arbeidskrachten hadden gekend. Hoe onbeperkte gratis arbeidskrachten op hun beurt de waarde van ruwe materialen tot nul had gereduceerd. De sprekers hadden iets gezegd over de wet van vraag en aanbod en hoe bij een onbeperkt aanbod van alle essentiële produkten, de vraag - en de prijs - tot nul was gereduceerd.

Robots brachten elke markteconomie volkomen in de war. Het gebruik en zelfs het idee van geld was bijna geheel verdwenen.

Maar nu waren de robots er plotseling niet meer om alles gratis te doen en te maken. Nu was er een tekort aan arbeidskrachten en daardoor had arbeid - en de materialen die door arbeid werden verkregen - plotseling weer waarde.

Voor het eerst, voor zover men zich kon herinneren, had alles een prijs. Het vervelende was alleen dat niemand van de ongelooflijk rijke Ruimters geld had. Alleen bezittingen. Ze waren min of meer gedwongen om wat ze bezaten te verhandelen om de producten of diensten te krijgen die altijd gratis waren geweest. Inferno was teruggebracht tot een semi-ruilhandeleconomie. Toth had het allemaal meegemaakt, maar het was hem duidelijk dat de mensen die hem lesgaven, het zelf niet begrepen.

De economen leken gefascineerd te zijn door hun diagrammen, grafieken en marktmodellen, maar ze leken niet te begrijpen dat de mensen, echte mensen, moesten lijden.

De vorige keer dat Toth in de hoofdstad Hades was geweest, had de stad verlaten geleken, vuil. Niets had er meer helder of levendig uitgezien. Overal had zich een dunne laag stof genesteld, door de wind meegedragen uit de woestijn.

Zonder de horden schoonmaakrobots die door de hele stad zwierven, was alles een beetje verlopen, versleten en treurig, alsof de gebouwen en straten wisten dat het woestijnzand weer iets verder naar de stad was opgerukt.

Nu de robots weg waren, leek de stad met haar overgebleven menselijke bewoners bijna een spookstad. De ironie was ook Toth niet ontgaan, zelfs al schuilde er geen dichter in hem. Maar wat viel er te zeggen over een stad die half dood leek te zijn omdat de machines waren vertrokken en de mensen waren gebleven?

De mensen waren er nog en die waren wanhopig. Er waren talloze handelaren die bereid en in staat waren om misbruik te maken van die wanhoop. De Blijverhandelaren waren erg genoeg en kochten kunstwerken en erfstukken voor een schijntje aan Blijverkredieten op, maar dat waren tenminste legale transacties.

De handel in Roestruggen was beslist niet legaal.

De hele Roestrugindustrie was als bij toverslag ontstaan op het moment dat de gouverneur bekendmaakte dat het 'teveel' aan robots in het terravormingsproject werd ingezet. Sindsdien was de smokkel in omvang toegenomen en steeds ingenieuzer geworden, tot het nu een enorm grote, moderne onderneming was.

Op Purgatory waren bedrijfjes die zich hadden toegelegd op het tegen betaling verwijderen van de beperker uit een nieuwwetrobot. De beperkers moesten de nieuwwetrobots op Purgatory vasthouden en ervoor zorgen dat ze niet meer functioneerden als ze te ver bij de projector van de beperker vandaan gingen. Het had ook onmogelijk moeten zijn om ze te verwijderen. Een nieuwwetrobot had buiten werking moeten worden gesteld wanneer het iemand toch lukte het ding eruit te halen. De ingenieurs hielden nog steeds vol dat het onmogelijk was, en toch vluchtten de nieuwwetrobots van het eiland.

Dan waren er de tussenpersonen, die enorme hoeveelheden geld rekenden of een verderfelijke ruilhandel voerden met de Ruimters die robots nodig hadden, wat voor robots dan ook. En er waren smokkelaars, die klaarstonden met een boot om scheepsladingen NW-robots van Purgatory weg te brengen, of anders met een luchtwagen, waarmee ze het risico liepen door de verkeerscontrolenetten te worden opgespoord.

En dan nog de nieuwwetrobots zelf. Die waren het ware mysterie. De mensen kon Toth begrijpen. Die waren tenslotte niet veel anders dan de misdadigers, die bereid waren strenge straffen te riskeren in ruil voor enorme winsten. Maar de nieuwwetrobots waren een mysterie voor hem.

Waren nieuwwetrobots eigenlijk wel echte robots? Ze bezaten tenslotte maar een halve Eerste Wet. Het was hun verboden een menselijk wezen kwaad te doen, maar als ze wilden, konden ze toekijken hoe een mens werd gedood, zonder zelfs een vinger uit te steken. Een van de allereerste, oorspronkelijke beschermingen van het Ruimterbestaan was er gewoon niet meer. Hoe kon iemand zich echt veilig bij hen voelen? Nieuwwetrobots hoefden de bevelen van een mens ook niet op te volgen. Ze moesten met mensen 'samenwerken', wat dat ook inhield, want niemand scheen precies te weten wat 'samenwerken' voor een robot betekende. En wat nu als er twee groepen mensen met verschillende ideeën waren? Met welke groep zou een nieuwwetrobot 'samenwerken'?

In elk geval betekende 'samenwerken' voor sommige NW's vluchten. Al kon Toth niet begrijpen waarom de nieuwwetrobots wilden vertrekken. Een Roestrug moest net zo hard, zo niet harder werken als een nieuwwetrobot die bleef waar hij hoorde. Sommige van de Roestruggen die hij had opgepakt en teruggestuurd hadden het erover dat ze in elk geval de hoop konden koesteren ooit vrij te zijn, maar wat betekende vrijheid voor een robot? En toch stond hij hier weer te wachten op een scheepslading nieuwwetrobots die hun bestaan riskeerden in de hoop op vrijheid. Er gebeurden tegenwoordig een heleboel onmogelijke dingen.

En een daarvan kwam nu zijn kant op. Een scheepslading gevluchte robots. Gevluchte robots. Dat was bijna een contradictie in terminus.

Toth zag door de verrekijker dat ze dichterbij kwamen. Hij zag het markeringslicht op de boeg van de boot knipperen. Drie keer lang en drie keer kort.

Toth wist toevallig dat de man op de boot Norlan Fiyle heette en dat Fiyle verwachtte dat een nogal ruwe vrouw met de naam Floria Wentle het signaal zou beantwoorden. Toth had onlangs kennisgemaakt met Wentle en haar een onderdak verschaft dat permanenter bleek te zijn dan haar lief was. Hij had maar heel even de hersensonde hoeven noemen om haar alles over Fiyle en zijn plannen voor de zending van vannacht te laten onthullen. Kennelijk kenden dieven geen eergevoel meer.

Toth richtte zijn eigen signaallamp en gaf een teken terug - twee lange, drie korte, vier lange. Hij keek even en kreeg toen het goede antwoord: nog eens drie lange en drie korte tekens.

Toth keek naar links en naar rechts, een overbodige en zinloze controle of zijn robots in positie waren. Overbodig omdat hij wist dat ze er waren en zinloos omdat ze zich heel goed hadden verborgen.

Hij keek weer door de verrekijker, maar borg die toen op. De boot was dichtbij genoeg om hem met het blote oog te kunnen zien. Toth' hart ging sneller kloppen. Daar kwamen ze.

De boot was nu zo dichtbij dat hij het hoge, schelle gezoem van de motor boven het gerommel van de branding uit kon horen. Hij zag de robots doodstil op hun stoelen zitten, en één menselijke gedaante - Fiyle, dat moest Fiyle zijn - stond op de achtersteven bij de instrumenten.

Gedraag je als zijn vriend, zei Toth tegen zichzelf. Doe alsof je degene bent die hij hier moet ontmoeten. Toth hief zijn arm op en zwaaide. Toth wist verdomd goed dat hij stond afgetekend tegen de nachtlucht en dat Fiyle nachtzichtapparatuur zou gebruiken die minstens zo goed was als de zijne. En hij had ongetwijfeld een ploffer die veel krachtiger was dan het Rangermodel dat Toth bezat. Toth liep nu naar het punt aan de kust waarheen de boot voer en probeerde zich nonchalant en kalm te bewegen in zijn idiote burgerkleding, alsof alles heel normaal en in orde was. Zijn burgerpak was in elk geval wel zo ruim dat lichaamsvormen erdoor moeilijk zichtbaar waren. Met een beetje geluk zou Fiyle in het donker niet merken dat Toth geen vrouw was. De ene helft van een paar handboeien zat al om Toth' pols; eveneens verborgen onder de ruime kleren. De losse handboei zou nu heel binnenkort om Fiyles pols klemmen. Hij bleef staan, keek naar beneden en zocht een pad omlaag langs de rotskust naar de voet van de lage rotsen. Hij liet zich op zijn knieën zakken, draaide zich om met zijn rug naar de zee en begon omlaag te klimmen, zich er pijnlijk van bewust dat hij zijn rug naar Fiyle had gekeerd. Hij dwong zich er niet aan te denken en concentreerde zich op het zoeken naar houvast voor zijn handen en voeten.

Het was geen lange klim omlaag naar de kustlijn en Toth was blij dat hij beneden was, waar hij zich meteen omdraaide.

Daar was de boot, slechts honderd meter bij hem vandaan, net op het punt om bij een klein stukje zanderige kust te landen. Toth zag Fiyle op het achterdek staan. Hij keek naar de kust, niet naar Toth. Zelfs al werd de helft van zijn gezicht bedekt door een helm met nachtvizier, toch was het niet moeilijk om de angstige uitdrukking te zien, terwijl hij vocht om het kleine vaartuig door de razende golven en langs rotsen en riffen te sturen. Almaar dichterbij.

Ten slotte liet Fiyle de boot met een laatste energiestoot van de motor op een aanstormende golf mee naar voren schieten en liet hem zachtjes op het zand glijden, nog geen twintig meter bij Toth vandaan.

Het was meteen duidelijk dat de robots voor in de boot goed waren geïnstrueerd over wat ze moesten doen als ze waren geland. Drie ervan sprongen naar buiten en hielden de boeg vast. Een andere sprong met een stevig uitziend stuk touw aan land. Hij liep naar de voet van de rotsen, sloeg het touw om een uitstekend stuk rots en bond het vast. Toen begonnen de andere robots zich ordelijk te ontschepen.

Fiyle zette de motor uit, deed zijn helm met nachtvizier af en wreef met zijn handen over zijn gezicht. Hij was duidelijk doodmoe en opgelucht dat hij de overtocht heelhuids had volbracht. Fiyle rekte zijn armen uit en kromde zijn rug om de stijfheid te verdrijven. Toen steunde hij met een sierlijke beweging van zijn hand op het dolboord en sprong over de rand van de boot. Hij landde met zijn voeten in het water, maar liet niet blijken dat natte voeten hem deerden, zoals een zeeman waardig was.

Toth glimlachte naar Fiyle, liep op hem af en stak de man zijn hand toe, terwijl die door de branding naar het droge land waadde. Pas toen Fiyle op nog geen meter afstand van Toth was, besefte de Roestrugger dat er iets mis was. Toth deed een stap naar voren, het koude water in, pakte de hand van de man beet en klikte, voordat hij kon reageren, de handboei om zijn pols.

Fiyle slaakte een kreet en met een ruk van zijn arm trok hij Toth naar voren en gaf hem een klap. Ze rolden samen het water in, maar het lukte Fiyle boven op Toth terecht te komen. De Roestrugger greep de Ranger bij de keel en duwde zijn hoofd in het ijskoude water.

Toth deed onder water zijn ogen open, maar de donkere nacht en het troebele zeewater maakten hem zo goed als blind. Hij vocht zo hard hij kon en graaide met zijn vrije hand naar het gezicht van de man. Hij trok hem terug met zijn linkerhand, waar de handboei omheen zat, en probeerde daarmee Fiyles greep te doen verslappen.

Toth probeerde wanhopig ver genoeg omhoog te komen om met zijn gezicht boven het water uit te komen en lucht te krijgen. Hij balde zijn vrije hand tot een vuist en haalde uit naar de zijkant van Fiyles hoofd. Hij miste hem volkomen en trof hem op zijn schouder. Hij haalde uit om het nog een keer te proberen.

Maar plotseling deed het er niet meer toe. Fiyle zat niet meer boven op hem en sterke armen visten hem uit het water. Toth hoestte en proestte toen de robot - zijn robot, een Gerald, een GRD-eenheid, eentje van zijn arrestatieteam - hem naar de kust droeg. De GRD droeg Toth als een baby, terwijl zijn arm waar de handboei omheen zat in de lucht bungelde, nog steeds aan Fiyle vast.

Een andere GRD droeg Fiyle en hield hem stevig vast, zodat hij niet kon ontsnappen.

'Zet me neer!' riep Fiyle. 'Ik beveel je me neer te zetten!'

De robot reageerde niet. 'Het spijt me, meneer, dat zowel de Eerste Wet als mijn bevelen me ervan weerhouden dat te doen. Probeert u alstublieft niet te ontsnappen, want daarmee zou u uzelf of Ranger Toth kunnen verwonden.'

Toth glimlachte inwendig, ondanks de klappen die hij had gekregen. Je mocht zeggen wat je wilde over de driewetrobots, maar je kon niet beweren dat ze onbeleefd waren.

 

Toth was een paar dingen over de Blijvers te weten gekomen, althans over de Blijvers die door de politie werden opgepakt. Het leek erop dat ze vrij goed in twee categorieën konden worden verdeeld. Aan de ene kant had je de Blijvers die snauwden, alles ontkenden en de agenten die hen arresteerden ervan beschuldigden dat ze gefingeerde bewijzen gebruikten, Blijvers die bedreigingen uitten, schreeuwden en de agenten uitscholden. Aan de andere kant had je er een paar die het allemaal als een spel beschouwden, compleet met winnaars en verliezers. Toen Norlan Fiyle eenmaal veilig op Toth' mobiele Rangerstation was, opgesloten in zijn nogal ouderwets ogende cel met tralies, waar het overduidelijk was dat hij achter slot en grendel zat en er niets meer aan te doen was, liet hij meteen merken dat hij tot de tweede categorie behoorde.

Tegen de tijd dat de GRD-robots Fiyle door de tralies heen droge kleren aangaven, leek alle agressie uit de man te zijn weggeëbd. Hij was een grote, goedgebouwde, gezonde man van middelbare leeftijd. Hij had een rond gezicht, een donkere huid en was vrijwel helemaal kaal, met slechts een dun randje sneeuwwit haar. Het leek hem niet veel uit te maken dat hij gearresteerd was of dat er drie indrukwekkende GRD-robots buiten zijn cel stonden die elke beweging die hij maakte in de gaten hielden.

Toth was daarentegen niet in een goed humeur. Zijn hoofd deed pijn en hij was er vrij zeker van dat hij morgen een blauw oog en een stijve rug zou hebben.

Fiyle ging op de smalle brits in de cel zitten en trok de droge gevangeniskleren aan. 'Zeg,' vroeg hij, 'hoe heb je me te pakken gekregen?'

'Laten we het erop houden dat je de verkeerde mensen hebt vertrouwd,' zei Toth, die hem niet te veel wilde vertellen. Hij ging op zijn bureaustoel zitten, tegenover de gevangene, en deed of hij aan het werk ging. Niet dat hij nu helder genoeg was om een zinnig verslag op te stellen.

'O ja?' vroeg Fiyle, duidelijk zonder zich erom te bekommeren dat hij Toth stoorde. 'Ik had Floria Wentle ook niet moeten vertrouwen,' zei hij op een kalme, ontspannen toon, terwijl hij de gevangenissloffen aantrok. 'Hm. Die passen niet slecht,' zei hij terwijl hij opstond en een paar stappen deed.

'Fijn dat ze bevallen,' zei Toth, geërgerd door het feit dat Fiyle het meteen goed had geraden. 'Maar ik heb je niet gezegd wie je heeft verraden.'

Fiyle keek hem glimlachend aan. 'O, het moet Floria zijn geweest. Ze kletste te veel. Ik had moeten weten dat mensen als zij juist worden opgepakt. Kun je me trouwens zeggen wat er met mijn nieuwwetters is gebeurd? Zijn er nog robots ontsnapt?'

'Ongeveer de helft van de robots in de boot is ontsnapt,' zei Toth. 'De rest is door mijn robots op het strand gevangen. De robots die op het schip wachten, pakken we in de loop van de ochtend op.'

'Reken daar maar niet op,' zei Fiyle. 'Die robots zijn niet gek. Wanneer ik niet terugkom naar het schip voor de tweede lading, gaan ze er allemaal vandoor. Ze nemen het schip over en proberen ergens anders aan te leggen.'

'Denk je?' zei Toth een tikje spottend. Fiyle was tenslotte zijn gevangene. Als hij zo veel wist, waarom had hij zich dan laten vangen? 'Het zijn maar robots. Ze blijven daar rustig zitten tot we ze komen halen.'

'Wil je erom wedden?' zei Fiyle. 'Het zijn nieuwwetrobots. Eén van hen toont meer initiatief dan een hele meute driewetrobots. En geloof me, ze weten maar al te goed dat ze moeten maken dat ze wegkomen. Weet je wat er gebeurt met nieuwwetrobots die worden gepakt als ze geprobeerd hebben te ontsnappen?'

Toth haalde zijn schouders op. 'Niet echt. Ik geef ze gewoon af wanneer ik ze heb gevangen.'

Fiyle wierp hem een vreemde blik toe. 'Voor een smeris ben je niet erg nieuwsgierig, NW's die hebben geprobeerd te ontsnappen, worden vernietigd. Een plofferschot door het hoofd. Ze weten verrekte goed dat wanneer ze eenmaal op de vlucht zijn, ze niet meer terug kunnen.'

'Maar ze weten niet hoe je schip werkt,' bracht Toth daar tegenin.

'Ze zijn slim en ze zijn gemotiveerd genoeg om te leren,' zei Fiyle. 'Als ze besluiten dat ze het niet aankunnen, springen ze misschien zelfs gewoon overboord, laten zich zinken en lopen over de zeebodem naar de kust. Maar ik betwijfel of dat lukt. Ze zijn met opzet niet erg waterdicht gebouwd, zodat ze op Purgatory zouden blijven. Trouwens, zelfs een robot zou hier onder water de weg kwijtraken. Het zicht is slecht, er staan sterke stromingen en de zeebodem is erg ongelijk. Maar ze zijn nu jouw probleem.' Fiyle leunde grijnzend achterover in zijn stoel. 'En dat is ten minste één ding,' zei hij. 'Ik zit in elk geval niet meer opgescheept met een lading wijsneuzen van een nieuwwetters die me tot waanzin drijven. Nu zijn ze van jóu. Maar ik ben blij dat er in elk geval een paar zijn ontsnapt.'

'Waarom maak je je daar druk om?' vroeg Toth. Op de een of andere manier voelde Toth zich slecht op zijn gemak. Fiyle gedroeg zich niet als iemand die op heterdaad was betrapt en grote problemen te wachten stonden.

'O, begrijp me niet verkeerd. Ik doe het voor het geld. Maar ik vind het toch fijn wanneer er zo nu en dan iemand wegkomt. Zelfs al zijn het maar robots.' Fiyle grinnikte naar Toth en knipoogde om het sarcasme er net iets dikker bovenop te leggen.

'Dat is nu zo langzamerhand wel genoeg gepraat, Blijver,' zei Toth.

'Waarom is dat genoeg?' vroeg Fiyle, zonder zijn luchthartigheid te laten varen.

'Kijk maar om je heen. Je zit in een Ruimtergevangenis en ik heb je betrapt bij het plegen van een ernstig misdrijf.'

'Dat klopt,' zei Fiyle. 'Tot op zekere hoogte. Want je staat op het punt om aan het onderhandelen te slaan, Ranger.'

'Onderhandelen waarvoor?'

'Waarover. Een ruil. Laten we het daar eerst over hebben. Ik geef je een naam, een naam die je niet graag zult willen horen. En jij zorgt ervoor dat ik rustig terug naar huis word gebracht, weg uit dit Ruimterrattenest en terug naar een behoorlijk leven.'

Toth bekeek zijn gevangene aandachtig. De man meende het en op de een of andere manier wist hij dat Fiyle niet de soort man was die iets aanbood wat hij niet kon waarmaken. 'Het moet een heel goede naam zijn, wil het zo'n enorme ruil waard zijn,' zei Toth. 'Iemand met een hoge positie?'

'Heel hoog, ja. Maar dat is niet de reden waarom je wilt weten wie hij is. Deze naam komt bij jou vandaan; het is iemand die heel diep in de handel in Roestruggen verwikkeld is.'

Plotseling begon Toth zich onzeker te voelen, en dat had niets te maken met de gevolgen van het vuistgevecht. Hij begreep het. Een Ranger. Een Rangers was verwikkeld in de Roestruggenhandel. Er bestond geen erger verraad van de Rangerseed dan dat. Hij drukte op een knop op zijn bureau. 'Gerald Vier,' zei hij.

Een enigszins mechanische stem antwoordde uit het comm-paneel. 'Ja, meneer?'

'Breng twee lege getuigenboxen.'

'Een ogenblikje.'

Het bleef even stil in de kamer en Toth merkte dat hij Fiyle recht in de ogen zat aan te staren. Alle scherts was uit de Blijver verdwenen en nu zag Toth de spanning, de intensiteit daarvan, die door een schil van grappigheid verborgen was geweest.

Gerald Vier kwam de kamer binnen met twee kleine, verzegelde kistjes. Toth nam de boxen van de robot aan, verbrak de zegels en maakte ze open. In elke kistje zat een kleine, zwarte kubus met zijden van ongeveer drie centimeter. Op elke kubus zat één knop. Als je de knop één keer indrukte, zou de kubus een uur lang alles opnemen, zonder dat je de opname kon stoppen, terugspoelen of wissen. Wanneer de knop daarna werd ingedrukt, zou de recorder de hele opname laten horen, zonder dat er een manier was om hem te laten stoppen of iets aan de opname te veranderen.

Toth haalde de boxen uit de kistjes. Hij hield één van de getuigenboxen in zijn hand, keek er even naar en zette ze toen allebei op zijn bureau. Hij drukte de knoppen in en keek Fiyle weer aan. 'Dit is Ranger Toth Resato,' zei hij. 'De Blijver Norlan Fiyle is mijn gevangene en is vannacht gearresteerd op beschuldiging van smokkel in Roestruggen. Hij heeft aangeboden de naam te noemen van een Ranger die diep verwikkeld is in de handel in Roestruggen, in ruil waarvoor alle aanklachten tegen hem moeten worden ingetrokken en hij naar zijn moederplaneet wordt teruggebracht. Ik ga hierbij akkoord met deze ruil, op voorwaarde dat zijn informatie juist is.' Toth gaf de getuigenboxen aan de robot. 'Geef ze aan hem,' zei hij.

Gerald Vier bracht de boxen naar de cel en gaf ze hem door de tralies aan.

'Jij houdt één kubus en ik krijg de andere,' zei Toth. 'Dan hebben we allebei een bewijsstuk. En nu praten.'

Fiyle hield in elke hand een kubus en keek Toth aan. De Ruim-ter slikte moeizaam en Toth zag dat er plotseling zweet op de wenkbrauwen van de man parelde. Geen spelletjes meer, nu was het ernst.

'Er is een Ranger,' zei hij, 'die heel goed zijn best doet om de verkeerde kant op te kijken als de smokkelaars met hun Roestruggen bezig zijn. Hij waarschuwt de smokkelaars wanneer er een inval op til is.'

Voorzichtig zette Fiyle de getuigenboxen op de tafel in zijn cel. Hij liep om de tafel heen, ging op zijn brits zitten en keek Toth aan. 'Het is een Ranger,' zei hij weer. 'En zijn naam is sergeant Emoch Huthwitz.'