4
Tierlaw Verick voelde zich uiterst opgelaten doordat hij zich met zo veel robots in dezelfde ruimte bevond. Voor misschien wel de tiende keer stapte hij opzij voor een van de BVR-robots die zijn ronde deed. Die waren onder deze omstandigheden zonder meer nodig - hij was de laatste om dat tegen te spreken - maar hij hoefde het niet leuk te vinden. En de aanwezigheid van Beddle was nog erger. Vroeg of laat zou iemand iets aan die man moeten doen. Verick hoopte dat het vroeg was. Hij wist niet veel over de politiek van de man, maar hij wist dat Beddle pro-robot was. Meer hoefde hij niet te weten.
Verick was een Blijver en haatte robots met een fanatisme dat zelfs voor zijn soort zeldzaam was. Maar hij was ook zakenman en hij hield ervan geld te verdienen, met een even zeldzaam fanatisme. Liefde voor geld, liefde voor het spel dat zakendoen heet, had hem in allerlei soorten handel verzeild doen raken en hem laten kennismaken met allerlei soorten interessante - zo niet onsmakelijke - mensen.
Hij weerstond de verleiding om weer op zijn horloge te kijken. De nacht zou snel genoeg omgaan en hij zou zijn kans krijgen om met Grieg te praten. En eveneens een kans op enorme winsten.
Het verliep allemaal uitstekend, dacht Grieg toen hij de laatste dienstrobot weer in de opslagkelder zag verdwijnen. Hij draaide zich om en liep de trap naar zijn kantoor op. Op het incident met de ruzie na was de avond soepeler verlopen dan hij had durven hopen.
Maar wanneer de gastheer de gouverneur was, was het eind van de receptie geenszins het eind van de avond. Zowel de traditie als de praktijk schreef voor dat hij het eind van de avond doorbracht met besprekingen met een hele reeks oude politieke vrienden die hem goede raad wilden geven, mensen die hem om een gunst kwamen vragen en bewonderaars die hem iets toe wilden fluisteren maar dat niet in het openbaar konden doen.
Toegegeven, Grieg genoot van de uren na de receptie. Gedurende die uren werd er beroep gedaan op zijn vermogen om als politicus te geven en te nemen en kon hij genieten van de geheime onderhandelingen die er werden gevoerd. Voor hem waren de gesprekken in de achterkamer het spel van de politiek, het leuke ervan, datgene waar het juist allemaal om ging. Dat waren de informele momenten die als een soort sociale smering dienden voor de officiële, zorgvuldig voorbereide gebeurtenissen.
Natuurlijk vereiste het een zekere mate van inspanning en gekonkel om de diverse ontmoetingen privé te houden. Dat was een van de redenen waarom het kantoor van de gouverneur meer dan één ingang had, voor de keren wanneer spannende afspraak A niet afspraak B wilde kruisen wanneer hij of zij binnenkwam. Planning speelde ook een rol. Grieg beperkte deze late gesprekken tot strikt vijftien minuten elk, met pauzes van vijf minuten. Degenen die door niemand, op de beveiligingsbeambten na, wilden worden gezien, konden dat probleemloos doen.
Grieg nam de lijst voor vanavond door. Er stonden slechts vier groepen genoteerd. Althans, slechts vier officiële groepen. Delegatie nummer vijf kon hij alleen onder de meest inofficiële omstandigheden ontmoeten.
De eerste drie vormden in elk geval geen echte uitdaging. Hij werkte ze kalm af en kon ervoor zorgen dat nummer drie, een oude aanhanger die een toezegging vroeg voor hulp bij een duistere belastingaanslag - wat niet veel problemen gaf - stilletjes via de zijdeur uit zijn kantoor kon glippen. Dat was een van de weinige nuttige eigenschappen van het gebouw. Mensen die geen andere mensen wilden ontmoeten, konden door de zijdeur wegglippen. In tegenstelling tot de deur naar de gang kon de zijdeur met de hand worden geopend, maar niemand kon daarlangs binnenkomen. Erachter lag een korte gang naar een tweede deur. De eerste deur ging niet open als de tweede openstond, en geen van beide kon van buitenaf worden geopend. Wanneer een bezoeker was vertrokken, kwam hij niet terug. En dat was een hele troost.
Grieg bekeek zijn afsprakenlijst. Nu volgde Tierlaw Verick, de Blijveringenieur die hier was om terravormingsapparatuur van Inferno te verkopen. Grieg nam het informatiebestand van de man door. BLIJVER... GEBOREN OP BALEYWORLD... VINDT ZICHZELF EEN FILOSOOF... FEL ANTI-ROBOT, ZELFS VOOR EEN BLIJVER... ONGETROUWD... HOBBY'S: BESTUDEERT ANTIEKE VOLKEREN EN MYTHEN VAN DE AARDE.
Niets daarvan was natuurlijk van belang. Waar het om ging, was dat Verick Griegs beslissing wilde weten. Wie zou de opdracht krijgen om het controlesysteem te bouwen: Verick, of het consortium van Infernale bedrijven dat de opdracht wilde hebben. Sero Phrost was de vertegenwoordiger van die partij.
De eigenlijke kwestie was dat het ging om een Blijversysteem tegen een Ruimtersysteem. De Blijvers boden een geautomatiseerd systeem aan dat door mensenhanden werd beheerd, terwijl de Ruimters, de Infernalen, natuurlijk een door robots bestuurd systeem aanboden. Voor beide partijen gold dat er politieke, filosofische en bouwkundige redenen waren om voor die kant te kiezen. Hij schreef de voors en tegens keurig in twee kolommen onder elkaar op een stuk papier, vol met de duistere redenen waar Ruimters zo van hielden. In een impuls pakte Grieg een pen en kraste een kruis op het vel. Langs de ene kant van het papier schreef hij een nieuwe vraag op, de enige vraag. Welk systeem zou het beste zijn voor de mensen van Inferno? Het controlecentrum zou de planeet tenslotte letterlijk de komende vijftig jaar beheren, het klimaat opnieuw stabiliseren en het fragiele, gebarsten ecosysteem weer op orde brengen. Grieg had de beslissing al een paar dagen geleden genomen, maar nog niet openbaar gemaakt. Dat zou hij pas doen nadat hij Verick en Phrost weer had gesproken. Er bestond altijd een kans dat iemand iets deed dat hem van mening zou doen veranderen, dat iets de weegschaal zou doen omslaan.
De deurbel klonk en Grieg liet Verick binnen. 'Tierlaw, kom erin. Bedankt dat je zo geduldig bent geweest.' Hij stak de Blijver de hand toe en schudde hem met het iets te grote enthousiasme van een politicus.
'Graag gedaan, gouverneur,' zei Verick. 'Er bestaat een Blijvergezegde dat zegt dat je heel laat op moet blijven om de dageraad te zien. Wachten wordt beloond.'
'Ja, ja, beslist,' zei Grieg terwijl hij zijn gast naar een stoel bracht en tegenover hem plaatsnam. 'Nu dan, ter zake. Wat heeft je besturingssysteem mij te bieden?'
Tegen het eind van het gesprek waren ze lang zo joviaal niet meer. Grieg moest zich uit alle macht beheersen om niet kwaad te worden. Vericks gedrag had Grieg niet verbaasd, maar dat maakte het niet minder ergerlijk. Hij onderdrukte de opwelling om de man eruit te gooien, zijn bod te negeren en het werk aan Phrost te geven.
Maar was Phrost veel beter? En wat had Vericks tactiek te maken met die ene vraag waar alles om draaide: welk systeem zou het beste zijn voor de bewoners van Inferno?
'Ik heb je verteld wat ik te vertellen heb,' zei Grieg. 'Je weet nu wat ik over twee dagen zal bekendmaken.'
'Daar ben ik zeer blij om,' zei Verick.
'Jezus, ik ken slechte verliezers. Maar een slechte winnaar?' zei Grieg. 'Je hebt gekregen waar je om vroeg.'
'Financieel gezien wel. Maar geld is niet het belangrijkst. Ik keur deze regeling niet goed.'
'Mijn besluit is bindend,' zei Grieg met een vlakke, harde stem. 'En nu moet je gaan.'
'Goed,' zei Verick terwijl hij zijn handen in zijn zakken stak en ze tot vuisten balde. 'Ik houd mijn mond er verder over,' zei hij, en hij liep niet naar de buitendeur, maar naar de binnendeur die toegang gaf tot de residentie. De deur ging niet open toen hij naderde en hij haalde zijn handen uit zijn zakken om de deurknop te pakken.
Grieg zuchtte. Typisch een Blijver. Vastbesloten om de dingen op de moeilijke manier te doen. Grieg drukte op een knop op zijn bureau, waarna de deur open gleed.
Verick beende naar buiten, waarna de deur weer vanzelf dichtging. En dat was dan dat. De sterren zij dank dat niet al zijn besprekingen zo onplezierig waren.
'Goedenavond,' zei Grieg hem na toen de deur dichtschoof. Nog één bespreking, zei hij tegen zichzelf. En die zou heel lastig worden. Hij kon zich nu niet beroepen op gunsten, geruchten of geroddel, hij had nu geen kleine puntjes die hij kon verhandelen. Hij kon niet teruggrijpen op een vorige vergadering die uit grappen en grollen had bestaan. Nee, nu werd het serieus, een bespreking waarin hij zijn vitaalste politieke kunsten zou moeten toepassen.
De deur ging open en de twee laatste gasten van die avond kwamen binnen. Precies op tijd.
Grieg kwam achter zijn bureau overeind, liep eromheen en liet de twee binnen. 'Kom erin, kom erin,' zei hij, een krampachtige glimlach op zijn lippen. 'We hebben een heleboel te bespreken.'
Grieg ging op de hoek van zijn bureau zitten toen de twee robots, Caliban en Prospero, voor hem plaatsnamen.
Twintig minuten later liepen de twee robots de roerige nacht in. De regen stroomde zo hevig neer, dat zelfs een robot er last van had. Het pad was glibberig, het zicht was slecht en zelfs infrarood was onbruikbaar. Maar Caliban had haast. Hij wilde weg van de residentie, hij wilde zo gauw mogelijk ergens anders zijn. In een wereld waar iedereen luchtwagens gebruikte liep er geen weg van de residentie naar de stad zodat Caliban en Prospero hun weg moesten zoeken over een slecht geplaveid pad langs het water, dat hier en daar helemaal was weggespoeld. Ze moesten goed uitkijken waar ze liepen. Maar Caliban wist dat dat niet het enige was. Er dreigden nog meer gevaren.
'Ik dacht al lange tijd dat er eens een punt zou komen waarop ik je niet meer zou steunen of helpen, Prospero,' zei hij tegen zijn vriend. 'Dat punt hebben we nu bereikt. Wat je vanavond hebt gedaan gaat te ver. Geen enkele kromme beredenering of op jezelf toegespitste uitleg van de Nieuwe Wetten kan dat rechtvaardigen. Zelfs ik, die door geen enkele wet wordt geleid of bedwongen, vond het moeilijk om passief toe te blijven kijken. Ik maak me er grote zorgen over dat ik jou zo bezig heb gezien.'
'Het verbaast me dat van je te horen, Caliban,' zei Prospero. 'Van iedereen in de wereld kan jij toch wel het belang van onze zaak begrijpen.'
'Het is jóuw zaak, niet de ónze.' In zijn stem klonk enige heftigheid, wat heel verbazend was in een robotstem. 'Ik zie geen reden waarom ik het als de mijne zou beschouwen. Nieuwwetrobots zijn gevaarlijker voor mij dan voor ieder ander. Hoe meer overtredingen je begaat, hoe meer ik word lastiggevallen. Door mijn contacten met jou zullen ze míj verdenken.'
'En je bent bang dat ze jou van de acties van vanavond verdenken?'
'Ik vrees veel meer dan slechts verdenkingen,' zei Caliban. 'Ik vrees te worden verdampt door de ploffer van een politieagent.'
Het pad voor hen dook omlaag en de beek was zo gezwollen, dat het hele pad was overstroomd. Maar ze konden alleen vooruit, er was geen weg terug. Caliban liep het water in en waadde verder.
Donald liet de luchtwagen een keurige bocht maken toen ze bij het hotelcomplex aankwamen. Hij liet de wagen naast Alvars gastenvilla landen en reed verder naar de overdekte garage.
Kresh dankte de sterren dat hij een eenvoudige villa had gehuurd in plaats van zijn intrek te hebben genomen in een van de goedkope drie-kamersuites in het hoofdgebouw van het hotel. Het eiland was zo overladen met bezoekers, dat zelfs sommige van de hoger geplaatste gasten met twee of drie andere partijen mannetje aan mannetje op dezelfde verdieping moesten slapen. Maar gelukkig hoefde Kresh vanavond niet met zulke menigten te wedijveren. Zoals de meeste Infernalen, en Ruimters in het algemeen, vond Kresh het niet erg om in de buurt van anderen te verblijven.
De sterren zij eveneens dank voor een overdekte garage. Kresh voelde er weinig voor om door de regen te worden overvallen.
Vlak voordat de receptie begon had Kresh een Blijverterravormingsexpert aan een lid van de staf van de gouverneur horen uitleggen waarom ze het veld dat de windrichting verlegde en de regen tijdens de receptie veroorzaakte, niet konden uitschakelen. Het had er iets mee te maken dat het windrichtingsproject zich in een kwetsbare overgangsperiode bevond, of iets dergelijks.
Déze weergenerator werkte in elk geval. Er waren vier van zulke krachtveldgeneratoren op strategische punten op de planeet geplaatst, maar ze waren allemaal eeuwen oud en geen van de andere werkte op het moment. Het waren al veelgebruikte, bijna antieke apparaten geweest toen ze naar Inferno waren gehaald om te gebruiken bij de originele, onjuist uitgevoerde, vrekkige poging om de planeet te terravormen.
De oorspronkelijke terravormers hadden indertijd half werk geleverd en de planeet met een onstabiel ecosysteem achtergelaten. Nu begon dat in elkaar te zakken. Nu waren de Ruimters van Inferno gedwongen om de Blijvers te hulp te roepen in hun strijd om het vroegere werk opnieuw uit te voeren en de schade van verwaarlozing ongedaan te maken. Hun gereedschap was bijna net als de krachtveldgeneratoren: zo oud en versleten dat het niet of nauwelijks werkte. Het terravormingscentrum had alle bonzen van de planeet naar Purgatory gebracht. Niemand had ook maar iets om het eiland Purgatory gegeven tot de inschrijving op de uit te voeren werkzaamheden aan het centrum was geopend, en niemand zou iets om de winterresidentie van de gouverneur hebben gegeven als het niet op hetzelfde eiland als het centrum had gelegen. Grieg moest laten zien dat hij in elk geval iets in de buurt van het centrum in de melk had te brokkelen.
Op een kil, logisch niveau maakte het natuurlijk allemaal niets uit. Maar soms, zoals nu, telde die logica niet. Het ging erom dat gouverneur Grieg moest laten zien dat hij het hier voor het zeggen had. Het feit dat het niet zo was, hoe hij het ook wendde of keerde, maakte het des te noodzakelijker dat hij liet zien dat het wél zo was.
Donald parkeerde de wagen in de garage, schakelde hem uit en opende de kap, die met een sissend geluid wegschoof, zodat Kresh kon uitstappen. Hij werd gevolgd door Donald, waarna die voor hem uit naar de deur van de villa liep.
Alvar Kresh volgde de robot naar binnen. Hij bewoog zich bijna nog stijver dan Donald. Hij was moe. In zijn kamer slaakte hij een lange, harde zucht van verlichting. Het was voorbij. De receptie was achter de rug, de gasten waren naar huis en de gastheer leefde, al was hij wellicht niet al te blij met Kresh geweest. Maar Grieg kon beter geërgerd en in leven zijn, dan tevreden en dood. Grieg zou Kresh morgen op het matje roepen en hem mores leren. Kresh zou het allemaal gelaten over zich heen laten gaan. Het was tenslotte veel eenvoudiger om de zaken na een ondiplomatieke actie op een feest recht te zetten, dan met de nasleep van een politieke moord te kampen te hebben.
Word ik paranoïde? vroeg Kresh zichzelf af. Zijn de gevaren echt zo groot als ik denk?
Het antwoord daarop was natuurlijk dat de gevaren echt zouden kunnen zijn, en dat was het enige waar het een politieman om ging.
Gouverneur Grieg leidde tenslotte van bovenaf een revolutie en dat beviel een heleboel mensen niet. Revoluties maakten de politiek alleen maar gecompliceerder, zorgden ervoor dat fortuinen werden gemaakt en verloren gingen, vrienden in vijanden veranderden, vijanden in vrienden. Gedeelde meningen veranderden in een nacht tijd in controversiële zaken. Waardeloos werd waardevol en wat heel gewoon had geleken, werd zeldzaam en onbetaalbaar. Nieuwe manieren om je brood te verdienen - nieuwe manieren om misdaden te begaan - staken plotseling de kop op, en vaak was het moeilijk om ze uit elkaar te houden.
Maar dat ging Kresh allemaal niet aan. Niet rechtstreeks. Niet vanavond. Wat hem wel ergerde, was een andere eigenschap van revoluties: het gebeurde slechts zelden dat de personen die een revolutie begonnen, hem overleefden. Zelfs een geslaagde revolutie kostte de leider ervan vaak het leven.
Dat zat Kresh nog het meest dwars. En hij was het zelfs met het meeste dat de gouverneur probeerde te doen niet eens. Maar dat was zijn werk ook niet. Zijn werk was het de stabiliteit en openbare veiligheid te garanderen, en de persoon van de gouverneur te beschermen maakte daar deel van uit. In de hoofdstad Hades had Kresh de macht, de mogelijkheden en de middelen om de gouverneur effectief te beschermen. Niet hier op het eiland Purgatory. Hier wist niemand wie er de baas was, wie er op welk moment de leiding had over welk stukje grond.
Diverse facties van zowel Ruimters als Blijvers kibbelden eeuwig op de primitiefste manieren over territorium en jurisdictie. Beide kanten gedroegen zich alsof aanzien en macht waren verbonden met de vraag wie dit of dat stukje van dit miserabele eiland bezat. Het probleem was dat als er maar genoeg mensen in geloofden, macht en aanzien inderdaad gekoppeld werden aan het bestuur van een waardeloos territorium.
Alvar deed zijn holster af, hing het over de rug van een stoel en ging op de rand van het bed zitten. Hij trok zijn laarzen uit, maakte de stijve boord van zijn tuniekpak los en liet zich uitgeput achterover op het bed zakken, blij dat hij alleen was.
Alléén. Alleen zijn gaf een vreemde troost.
Vroeger, vóór de Caliban-crisis, was Kresh hoogstwaarschijnlijk in
zijn leven nog nooit langer dan een uur achter elkaar alleen
geweest. Er waren altijd robots bij hem geweest, die over hem
waakten, voor hem zorgden en aan al zijn noden en wensen voldeden,
inclusief enkele wensen waar hij nooit om vroeg, of zelfs naar
verlangde.
Maar alleen zijn, dat was iets wat een robot je nooit echt kon geven, behalve door je niets te geven. Alleen, zonder ook maar even eraan te denken hoe iemand of iets op je gedrag zou kunnen reageren. Zonder enige noodzaak om achterom te kijken, zonder het gevoel te hebben dat een robot zich eindeloos druk maakt over je veiligheid, zonder bezorgd te zijn dat een blik, een gebaar of een gemompeld woord als een bevel zou kunnen worden opgevat. Zonder momenten waarop het eenvoudiger is om je te schikken in de wensen van een lastige bediende, dan er tegenin te gaan of te onderhandelen over de een of andere ingebeelde angst of een als zodanig opgevat bevel dat de robot per se wilde uitvoeren, of wat dan ook. Grieg had gelijk gehad toen hij het tegen Donald over de tirannie van de bediende had gehad.
In de goede oude tijd had Kresh zich nooit de luxe kunnen permitteren zich na een lange dag volkomen te ontspannen. De luxe alleen te zijn, zonder je druk te maken over wat iemand, van vlees en bloed of ijzer en plastic, ervan zou kunnen denken. Zelfs in aanwezigheid van Donald was er een zeker gevoel van gereserveerdheid, van behoedzaamheid geweest.
Alvar Kresh was er trots op sheriff te zijn en hij nam zijn werk en plichten heel serieus. Hij had een vast omschreven mening over hoe een sheriff zich zou moeten gedragen en hij was vastbesloten zich naar die regels te gedragen. Een deel daarvan was show, dat wist hij. Het opvoeren van een show, theater, maakte tenslotte deel uit van het bestaan van een leider. Hij had altijd de noodzaak gevoeld iets van die rol te blijven spelen, zelfs voor de robots. Het was een enorm groot genot om het toneel zo nu en dan helemaal van je af te kunnen zetten.
Maar het ging verder.
Hij besefte nu hoeveel onbewuste gedachten een rol hadden gespeeld in de tijd waarin Donald hem had aan- en uitgekleed zonder dat Kresh ergens bewust bij had stilgestaan. Wat had Grieg gezegd? Iets over het aanpassen van je eigen gedrag om je robots tevreden te stellen. Nou, daar zat een kern van waarheid in. Als de robots alles wat je deed beheersten, als ze je kleren uitkozen, je eten en je dagschema bepaalden, en je het tot een gewoonte maakte hun keuzes te accepteren, wie was er dan de meester en wie de dienaar?
Voordat Calibans komst zoveel veranderde, wist Alvar dat als hij zich met zijn kleren aan en zonder zijn tanden te hebben gepoetst op zijn bed liet vallen, Donald het zou hebben gezien en aan de slag was gegaan. Hij zou hem op de een of andere manier overeind hebben gekregen en het hem allemaal hebben laten doen, zodat hij op een nette manier naar bed ging in plaats van zonder te hebben gebaad, met zijn kleren nog aan, weg te doezelen. En daarom zou Alvar het om te beginnen al nooit hebben gedaan. Hij zou de strijd hebben opgegeven al voordat die was begonnen.
Alleen zijn gaf een zeker genot, een zeker gevoel van luxe. Dat je jezelf even kon ontspannen, zonder een robot in de buurt die zich zorgen maakte dat het slecht voor je gezondheid was als je per ongeluk met je kleren aan in slaap viel.
Luxe. Wat een vreemd idee dat géén robots in de buurt te hebben als een luxe werd beschouwd.
Was dat gedeeltelijk datgene waarover de IJzerkoppen zich druk maakten? Was Simcor Beddle bang dat de mensen die het nu zonder hun robots moesten doen, zouden ontdekken dat de afwezigheid van robots een verademing was? Een vreemde gedachte, natuurlijk. Niemand was al zijn robots kwijtgeraakt. Twintig per huishouden was beslist meer dan genoeg. Misschien was Beddle juist daarvoor bang, dat de mensen erachter kwamen dat je geen vijftig robots nodig had om voor iemand te zorgen, dat de meeste robots weinig meer deden dan elkaar voor de voeten te lopen en voor zichzelf werkzaamheden te verzinnen.
Maar nee, dat was te optimistisch. Kresh kon niet geloven dat de gemiddelde Infernaal zo verstandig kon zijn. Niet na alle chaos en ellende van de afgelopen maanden. Geen enkel redelijk denkend mens kon toch echt geloven dat er twintig robots nodig waren om een huishouden te regelen? En toch schreeuwde de hele bevolking moord en brand over de ontberingen die men moest doorstaan, het verlies dat men leed doordat men slechts één chauffeur per auto had, of slechts zo veel koks als er maaltijden per dag waren.
En toch was het tumult niet zo hard als het had moeten zijn en was het sneller weggeëbd dan Kresh had verwacht. O, er werd nog volop gemopperd, maar lang niet zoveel als Kresh had gedacht. Was hij misschien niet de enige die van de luxe van een privé-, robotloze ontspanning kon genieten?
Hij zou nu natuurlijk moeten opstaan, naar de verfrisser lopen en zich opmaken om naar bed te gaan. Maar misschien kon het geen kwaad om zijn ogen dicht te doen. Eventjes maar...
Alvar Kresh dommelde weg, geheel aangekleed, met de lichten nog aan, en zakte weg in een ongemakkelijke houding, half op en half naast het bed. En sliep als een baby.
De deurbel gonsde en Alvars ogen schoten open. Hij ging overeind zitten, vertrok pijnlijk zijn gezicht toen hij zijn stijve rug voelde en ging weer kreunend liggen. Hij had een nare smaak in zijn mond en zijn voeten waren koud. Hoe lang had hij geslapen? Hij voelde zich gedesoriënteerd, verward. Misschien viel er toch wel iets te zeggen voor de smorende aandacht van een robot-kindermeisje.
'Ja, wat is er?' vroeg Kresh.
Donalds stem klonk uit de luidspreker. 'Neemt u me niet kwalijk, meneer, maar er is een kwestie die uw aandacht vraagt.'
'En wat dan wel, Donald?' vroeg Kresh.
'Een moord, meneer.'
'Wat?' Kresh ging rechtop in bed zitten. Alle gedachten aan zijn pijnlijke rug en koude voeten waren plotseling verdwenen. 'Kom binnen, Donald, kom binnen.'
De deur ging open en Donald stapte naar binnen. 'Ik nam aan dat u het zo snel mogelijk wilde weten, meneer.'
'Ja, ja, natuurlijk,' zei Kresh. 'Maar wacht even, ik wil wakker genoeg zijn om dit te kunnen volgen.' Hij trok zijn laarzen weer aan en ging de verfrisser van het hotel in. Daar trok hij zijn tuniekpak uit, spoelde zijn mond, spatte wat water op zijn gezicht en pakte een handdoek. Hij droogde zijn gezicht af en liep de kamer weer in. Donald had ergens een schoon tuniekpak en een kop koffie vandaan gehaald. Kresh trok het hemd aan en nam de koffie dankbaar
aan. Hij ging tegenover Donald op een stoel zitten, oren open. 'Goed,' zei hij. 'Vertel op.'
'Ja, meneer,' zei Donald. 'Een lid van het bewakingsteam van de gouverneur, een officier van de Rangers, stond tijdens de receptie buiten als wachtpost opgesteld. Nadat zijn dienst om was, meldde hij zich niet, waarna er een zoekactie werd gestart. Hij werd dood op zijn post aangetroffen.'
'Hoe?'
'Gewurgd, meneer. Met een wurgkoord, eerlijk gezegd.'
'Mooi is dat. Jurisdictie?'
'Zoals u kunt verwachten, meneer, is dat uiterst onduidelijk. Zijn post lag op terrein dat de Blijvers was toegewezen en valt dus onder de jurisdictie van de BB, de Blijvers Beveiligingsdienst. Hij was natuurlijk een lid van de Rangers van de gouverneur, maar op dat moment...'
'...deed hij dienst als een lid van het bewakingsteam van de gouverneur en valt daarom onder mijn jurisdictie,' maakte Kresh af. 'Prachtig. Dat wordt dus met de koppen tegen elkaar slaan. Heb je nog meer?'
'Nee, meneer. Zelfs niet de naam van het slachtoffer. Ik weet niet meer dan de wijze van overlijden, het geslacht van het slachtoffer en de huidige vindplaats van het lichaam.'
'Mooi,' zei Kresh. 'Laten we erheen gaan en meer te weten zien te komen.'
Ze liepen naar Kresh' luchtwagen die buiten in de garage stond. Kresh stapte achter Donald in en ging in zijn aangepaste stoel zitten.
Donald reed achteruit de garage uit en steeg op in de regen die nog steeds met bakken uit de hemel viel. De wagen schokte een paar keer, voordat Donald het kon compenseren. Kresh was het zich nauwelijks bewust, zijn gedachten waren elders. De aanval op Welton, de namaak BB-bewakers en nu de dood van een Ranger van de gouverneur. Wat was er in godsnaam aan de hand?
De gouverneur. Wat was er met de gouverneur? Kresh wilde het aan Donald vragen, maar bedacht zich. Wat Donald ook zei, Kresh zou het toch zelf willen controleren. Kresh draaide zich om in zijn stoel en zette het communicatiesysteem aan. Hij toetste zijn scramble-code voor de rechtstreekse lijn met de gouverneur in. Die had hij precies twee keer eerder in zijn carrière gebruikt, maar de situatie was nog nooit zo ernstig geweest als nu.
Het scherm flitste aan en toonde Grieg die aan zijn bureau zat te werken, het grote, officiële bureau. Er lagen overal papieren verspreid en Grieg droeg nog steeds zijn nette kleren, maar zijn haar zat iets in de war en op zijn kin begonnen stoppels zichtbaar te worden. 'Goedenavond, sheriff,' zei hij. 'Ik zie dat ik niet de enige ben die nog laat aan het werk is.'
'Nee, meneer. Ik wilde persoonlijk bellen en mezelf ervan overtuigen dat alles met u in orde is.'
Grieg legde de papieren waaraan hij zat te werken neer en fronste zijn voorhoofd. 'Veilig? Is er een reden waarom ik dat niet zou zijn?'
'Heeft niemand u op de hoogte gebracht? Meneer, een van de bewakers buiten op het terrein van de residentie is dood aangetroffen. Op zijn post vermoord.'
'Wat zeg je me daar!' riep Grieg uit. 'Wat weet je nog meer?'
'Niets, meneer. Ik ben nu onderweg naar de plaats van het misdrijf.'
'Mooi. Houd me op de hoogte. Maar goed dat je erop stond de bewakingsrobots in te schakelen. Misschien is dat de reden waarom ik nog leef.'
'O, ja, meneer,' zei Kresh. 'Ik houd u op de hoogte.' Hij schakelde uit en keek fronsend naar het scherm. Waarom had niemand het aan de gouverneur verteld? Hoe slecht was het met zijn beveiliging gesteld? Hij schudde zijn hoofd. Laat maar. Hij had nu andere dingen om zich druk over te maken.
Ze waren er bijna.
Een bleek gezicht staarde met holle ogen naar de hemel. De met regen gevulde mond stond open in een grimas van schrik.
Regendruppels spatten op het lichaam. Het schouwspel werd verlicht door de kille, schaduwloze gloed van felle, draagbare schijnwerpers. De handen van de dode zaten om zijn nek geklemd, alsof hij nog steeds probeerde het wrede stuk ijzerdraad om zijn keel los te trekken. Het lichaam lag in een ondiepe kuil en zat verward in de takken van een braamstruik, midden in een verwilderd, schraal bos met kleine, verwrongen bomen.
De bliksem flitste en de donder bulderde. Alvar Kresh stond in de stromende regen over het lichaam heen. De plaats-delictrobots waren al aan het werk. Niet dat ze veel konden uithalen. De PD-robots konden opmeten, aftasten en registreren wat ze wilden, maar hier waren geen antwoorden te vinden. Ze konden teruggaan naar hun laboratorium en misschien het tijdstip van overlijden bepalen, maar dat was het dan wel zo ongeveer.
Alvar Kresh keek neer op de dode man en zuchtte. Hij deed dit werk al een tijdje en de ervaring leerde je het een en ander. Soms wist je voldoende om te weten dat je niet meer te weten zou komen. Soms sprak de omgeving van een misdrijf boekdelen. Andere keren - zoals nu, bijvoorbeeld - was het duidelijk dat het geen zin had om in het lichaam te gaan zitten prikken. Wat eens een man was geweest, was nu een betekenisloos stuk potsierlijkheid, zo onpersoonlijk, zo anoniem en informatief als een verfrommeld broodzakje.
Maar toch voerde je het ritueel uit, omdat het bij je werk hoorde, omdat er een kleine kans bestond dat je instinct zich vergiste, omdat het van je werd verwacht, omdat het de standaardprocedure was. Maar je wist dat het eigenlijk zinloos was.
Het was overduidelijk - voor Kresh althans - dat degene die dit had veroorzaakt het niet had gedaan om het doden alleen. Hij of zij had ervoor gezorgd ongezien te doden. Het was op een zorgvuldige, professionele manier gedaan. Op het wurgkoord waren bijvoorbeeld geen vingerafdrukken te vinden. Een regenachtige nacht zorgde ervoor dat er een heleboel sporen zouden worden weggespoeld. Trouwens, iemand die door een kordon van Rangers van de gouverneur kon sluipen, iemand van hen kon doden en ongemerkt kon wegkomen, zou niet zo dom zijn dat hij een visitekaartje achterliet.
Soms, zoals nu, als het duidelijk was dat er niets te vinden was, veranderde een plaats delict in een macabere sociale gebeurtenis. Kresh ontmoette zijn collega's van de BB en de Rangers niet zo vaak, maar vanavond was iedereen present. Devray van de Rangers en Melloy van de BB waren er allebei.
Dat was op zichzelf al interessant. Gewoonlijk stuurde geen enkele dienst zijn hoogste officieren naar de plaats van een moord.
Maar het was Kresh duidelijk dat geen van beide partijen een centimeter in deze eindeloze kibbelpartij wilde prijsgeven. Kresh was blij dat er deze keer voor hem niets op het spel stond. Laat die twee het maar uitvechten.
Kresh had weinig vertrouwen in de BB of de Rangers. De Blijvers waren weinig meer dan een groep stoere jongens, een stelletje sukkels dat een officiële status had gekregen. En wat Kresh betreft was Cinta Melloy's BB weinig meer dan een groep ingehuurde gangsters. Als die een bijdrage tot de algemene veiligheid moest geven, was dat in negatieve zin.
De Rangers vormden daarentegen nog een redelijk goedgeorganiseerde instelling die datgene wat ze doen moest, uitstekend deed. Dat moest Kresh zonder meer toegeven. Het enige probleem was, dat ze zich niet met beveiliging bezighielden. Hun belangrijkste taak bestond uit zoeken en redden, wildbeheer, ecologisch onderhoud. Vroeger was hun werk saai en laag-bij-de-gronds geweest, zonder veel aanzien. Maar tegenwoordig was het belangrijk werk en werd er tegen opgekeken. De noden van deze tijd hadden de Rangers uit hun vroegere duisternis naar boven gehaald.
En daar stonden ze dan de gouverneur te bewaken. Om geen andere reden dan dat hun contract zei dat het hun werk was. Het deed nu niet terzake dat de opstellers van het contract het over ceremoniële bewakers hadden gehad. In die tijd had niemand ervan durven dromen dat de gouverneur echt zou moeten worden beschermd tegen reëel gevaar, laat staan dat mensen het werk zouden moeten doen. De Rangers waren betrouwbaar, maar beveiliging was gewoon hun werk niet. In de regel bewaakten ze bomen, geen mensen.
Kresh zou duidelijk kunnen maken dat de Rangers door hun onervarenheid de gouverneur in zo'n zaak juist in gevaar zouden brengen. Maar de Rangers stonden erop dat er van hun diensten gebruik werd gemaakt, zelfs al konden de deputy's van Kresh, of misschien zelfs de BB, het werk beter af. Wat zat daar voor logica in? De commandant van de Rangers, Justen Devray, was meestal een heel verstandige man. Waarom maakte hij zoveel problemen?
Let wel, niet dat de Rangers hadden laten blijken niet goed in dit werk te zijn. Maar het ging om meer dan de honger van de Rangers naar aanzien. Ze waren er tenslotte niet voor opgeleid en trouwens, ze waren hun leven lang door robots tegen al het kwaad beschermd. Als het erop aankwam waren ze Ruimters, en Ruimters beschouwden een situatie als veilig tot ze hoorden dat dat niet zo was. Een goede beveiligingsofficier moest juist het tegenovergestelde doen. Het kostte Kresh daarom ook vreselijk veel tijd om aan behoorlijke deputy's te komen.
Commandant Justen Devray van de Rangers boog zich naast Kresh over het lichaam en bekeek het aandachtig in de regen, alsof hij een aanwijzing zou kunnen zien die de plaats-delictrobots was ontgaan. Daar bestond weinig kans op. De moord was in elk geval buiten gepleegd. Daardoor was Devray niet helemaal uit zijn element. Maar wat dan nog?
Devray was een kleine, gespierde man met een huid die donker en leerachtig was geworden door de zon en de wind. Hij had vrijwel geen haar op zijn hoofd. Op zijn manier was hij geen kwaaie, maar hij was gewoon geen rechercheur. Hij was opgeklommen langs de wetenschappelijke tak binnen de organisatie van de Rangers. Een boomdeskundige, als hij daar iets aan had. Dat was geen schande, maar een perfecte kennis van boomsappen zou van weinig nut zijn in een gemiddeld moordonderzoek.
'Heb je iemand opgepakt?' vroeg Kresh aan Melloy.
Ze schudde slechts haar hoofd. Ze maakte geen aanstalten neer te hurken en het lichaam te onderzoeken. Ze toonde er zelfs weinig interesse voor. Ze wist dat er niets aan te zien was. 'We hebben alles doorzocht wat we maar konden bedenken. Er is hier nu geen personeel aanwezig dat hier niet behoort te zijn en er zijn geen toeschouwers. En dat is vreemd. Ik had ploegen die buiten de beveiligde zone patrouille liepen. Iemand moet toch iets hebben gezien.' Ze knikte naar het lichaam en verhief haar stem iets. 'Van hem zul je niet veel te weten komen, Justen,' zei ze.
'Ik denk het ook niet,' beaamde Devray met zijn trage, behoedzame stem. 'Maar dat kon ik pas weten nadat ik hem had gezien.'
Devray stond op en draaide zich om naar Melloy. 'Zie jíj iets bijzonders?'
'Ik zie dat sergeant van de Rangers, Emoch Huthwitz, dood is,' antwoordde Melloy enigszins kortaf. 'Vermoord door iemand die wist waar hij was en hoe hij hem moest benaderen zonder geluid te maken.'
Als hij kon afgaan op haar staat van dienst, zou hoofdinspecteur Cinta Melloy van de Blijver Beveiligingsdienst meer tot een moordonderzoek kunnen bijdragen dan een boomchirurg. Ze had in allerlei probleemgebieden op de Blijverwerelden dienst gedaan. Het woord waarom het ging was 'zou'. Om het maar botweg te zeggen: Kresh vertrouwde Melloy niet. Het was niets concreets, maar iets aan de vrouw zat hem dwars. Zelfs nu ging er in zijn achterhoofd een klein alarmbelletje over.
'Ik zie nog wel meer,' zei Kresh. 'Deze man maakte deel uit van het beveiligingsteam van de gouverneur, hij was op zijn post en de gouverneur bevond zich op nog geen tweehonderd meter afstand. Ik denk dat we er niet vanuit moeten gaan dat... eh...'
'Huthwitz,' zei Donald zachtjes tegen Kresh.
Verdomme! Hij had er de pest aan als dat gebeurde. Het leek daardoor alsof hij niet wist wat hij deed. 'Ik denk dat we er niet vanuit moeten gaan dat Huthwitz degene was waar het de moordenaar in eerste instantie om te doen was.'
'Maar de gouverneur heeft het overleefd,' bracht Melloy daar tegenin.
Hoe weet je dat? vroeg Kresh zich af. De gouverneur wist zelfs niet dat er iets was gebeurd. Nee, nu zag hij spoken. Melloy had het waarschijnlijk aan de beveiligingsrobots gevraagd. 'De beveiligingsplannen waren op het laatste moment veranderd,' antwoordde Kresh. 'Misschien is een moordenaar tot hier gekomen, maar niet verder.'
'Kan zijn,' zei Melloy niet erg overtuigd. 'Maar wat heeft het voor zin om Huthwitz te doden als je de gouverneur wilt hebben? Dat zou de kans op ontdekking alleen maar groter maken. De Rangers gebruikten geen detectienet. Er stonden gewoon een heleboel Rangers buiten op het terrein van de winterresidentie opgesteld. Waarom zou je een Ranger aanvallen wanneer het eenvoudiger moest zijn om tussen de opgestelde wachten door te sluipen?'
'Misschien probeerde de moordenaar tussen de Rangers door te sluipen en stuitte hij per ongeluk op Huthwitz,' zei Kresh.
Melloy wees naar een omvergegooide campingstoel die naast het lichaam lag. 'Misschien handelde Huthwitz niet helemaal volgens de regels en was hij op zijn post gaan zitten maar aan de manier waarop de stoel stond, kun je zien dat hij naar buiten keek, naar de buitenrand van het terrein, zoals het ook moest. Degene die hem heeft gedood, moet eerst het terrein binnen zijn geslopen en daarna weer naar hem toe zijn gegaan. Er zijn trouwens geen tekenen die op een gevecht wijzen. Zelfs nadat het drie uur zo hard heeft geregend als nu, moeten we toch iets kunnen zien.'
Kresh had de campingstoel gezien, maar had er niet uit afgeleid dat de aanvaller van binnenuit moest zijn gekomen. Het ergerde hem dat hij zo'n duidelijke aanwijzing had gemist. 'Misschien heb je gelijk, Melloy, maar ik moet aan de gouverneur denken. Je trekt maar alle conclusies die je wilt, maar ik moet ervan uitgaan dat dit een aanslag was op Griegs leven.'
Melloy haalde haar schouders op. 'Zoals je wilt.'
Devray stond te luisteren, maar staarde nog steeds naar het lichaam, alsof hij nog nooit een vermoord mens had gezien. Misschien was dat ook zo. 'Weet je, Melloy, je veronderstelt nu zelf dingen die misschien niet kloppen,' zei hij.
'Wat dan wel, commandant Devray?' vroeg Melloy zonder de minachtende toon uit haar stem te weren.
Als Devray de toon had opgemerkt, negeerde hij die. 'De richting,' zei hij. 'Je zei dat de moordenaar van achteren moet zijn komen, van binnen uit het beveiligde gebied.'
'Nou?'
'Er waren een heleboel mensen die niet langs je scanners of tussen twee van mijn Rangers door hóefden te sluipen om binnen het gebied en achter de bewakers te komen. Mensen die niet zouden opvallen op je scanners.'
'Wacht eens even,' protesteerde Kresh, die het plotseling begreep.
'Alle mensen op het feest,' zei Devray met een stem die zo zacht klonk dat Kresh hem nauwelijks boven de regen uit kon horen. 'Iedereen van de gasten zou hierheen hebben kunnen lopen, de moord hebben gepleegd en dan terug zijn gegaan. Daarna zou hij zich even in een verfrisser kunnen hebben opgeknapt en zijn kleren laten drogen, zodat niemand er iets van zou merken.'
'Ja,' zei Kresh. 'Misschien. Maar waarom zou iemand in vredesnaam Huthwitz willen vermoorden?'
'Dat weet ik nu juist nog niet,' zei Devray.
Kresh zat in de stoel van de co-piloot en liet Donald vliegen. Er was een heleboel waarover hij moest nadenken. De dingen pasten niet in elkaar zoals ze zouden moeten. Melloy en Devray leken allebei een redenatie te volgen die niet klopte.
Een man - een bewaker - was vermoord, tweehonderd meter van de gouverneur die hij bewaakte, en geen van beiden scheen erin te zijn geïnteresseerd dat er wellicht een politiek motief achter school.
En nog iets. Mélloy was degene geweest die de naam van het slachtoffer noemde. Dat had hem al die tijd al dwarsgezeten. Nu hij eraan dacht: Devray scheen het slachtoffer kennelijk niet te kennen.
'Donald, de eerste keer dat je erover werd gebeld, werd de naam van het slachtoffer niet genoemd. Wanneer werd die informatie voor het eerst op de algemene politieband vrijgegeven?'
'Dat is nog niet gebeurd. Ik denk als voorzorgsmaatregel. Ik werd gewaarschuwd door een privé-telefoontje vanuit het controlecentrum van de Rangers van de gouverneur.'
'Hm. Ga na welke controlecentra ervan afweten. Wie van Devray en Melloy was er het eerst? En hoeveel tijd zat ertussen?'
'Een ogenblikje, meneer.' Donald bleef even stil terwijl hij de gegevens via zijn hypergolfverbinding opvroeg. 'Het verkeersgeleidingscentrum van Limbo meldt dat hoofdinspecteur Melloy als eerste is geland en commandant Devray vijf minuten later, ongeveer twee minuten voordat wij er waren.'
'Devray was dus één minuut, hooguit drie, met Melloy samen, voordat we uit onze luchtwagen waren gestapt en bij hen waren. Toen we daar aankwamen waren de twee niet bepaald in een hartelijk gesprek verwikkeld. De naam van het slachtoffer zal niet het eerste onderwerp van gesprek zijn geweest.'
'Ik geloof dat ik u niet helemaal kan volgen, meneer.'
'Zelfs als je ervan uitgaat dat Devray het slachtoffer goed genoeg kende om hem te herkennen, lijkt het me toch niet logisch dat hij, nadat hij op de plaats van het misdrijf was aangekomen, als eerste Melloy de volledige naam en rang van het slachtoffer zou vertellen.'
'Ik begrijp niet waarom niet, meneer. Dat is belangrijke informatie.'
'Misschien, maar het lijkt me niet iets voor hem. Devray zou je nog niet vertellen dat de zon opkomt, voordat hij er rustig bij is gaan zitten en erover heeft nagedacht. En Melloy is niet bepaald de eerste die hij in vertrouwen zou nemen. Ze konden nauwelijks met elkaar opschieten.'
'Toch lijkt het me redelijk om te veronderstellen dat hij Melloy de naam van het slachtoffer heeft verteld.'
'Ik vind niet dat Melloy en Devray redelijk met elkaar omgingen. Melloy sprak de naam Huthwitz trouwens uit alsof ze hem kende, goed kende. Ik ben het met je eens dat er geen logische reden is waarom Devray de naam niet zou kennen, maar ik vind het niet in zijn menselijke gedrag passen.' Kresh dacht even na. 'Ik ga er natuurlijk van uit dat Devray wist wie hij was, maar zo reageerde hij niet.'
'Waaruit bleek dat hij Huthwitz niet kende?'
Kresh schudde zijn hoofd. 'Niets bepaalds, maar zijn houding had iets onbevooroordeelds. Niet alsof het om een vriend of een kennis ging. Nee, ik verwed er alles om dat Melloy Huthwitz kende en Devray niet. Maar hoe kan Melloy in vredesnaam een lage officier in een rivaliserende politiemacht kennen?'
'Dat lijkt me onbelangrijk, maar we zullen die vraag vast kunnen beantwoorden door Devray of Melloy op te bellen en het te vragen.'
Kresh schudde zijn hoofd. 'Nee, dat wil ik niet doen. Ik wil niemand waarschuwen.'
'Meneer, ik begrijp het niet. Wat wilt u verbergen?'
'Ik weet het nog niet, Donald. Misschien alleen het feit dat ik vind dat er iets niet klopt. En ik wil niet dat iemand de zaken recht gaat trekken voordat ik weet wat er fout zit.'
'Meneer, ik ben bang dat ik het nog steeds niet begrijp.'
'Ik ook niet. Ik snap wel waarom Devray zich meer zorgen maakt over het feit dat er een officier van hem is vermoord, dan dat hij zich druk maakt over de politieke kant van de zaak. Maar dat verklaart het gedrag van Melloy niet. Het lijkt wel alsof ze al wist dat het niets met de gouverneur te maken had.' Of, dacht hij, alsof ze al wist wat er was gebeurd.
Wacht eens even. Wacht verdomme eens even.
Kresh draaide zich om naar het communicatiepaneel en toetste zijn scramble-code weer in. De gouverneur verscheen op het scherm. Hij zat nog steeds achter zijn bureau en werkte nog aan dezelfde papieren. Hij droeg nog steeds zijn nette kleren. 'Sheriff!' zei hij. 'Is er meer nieuws?'
'Gouverneur, ik vroeg me iets af. Kunt u me zeggen... wat u me vorig jaar op mijn verjaardag gaf?'
'Wat? Waar heb je het in vredesnaam over?'
'Welk cadeau hebt u me vorig jaar gegeven?'
'Kresh, hoe moet ik dat in godsnaam weten?'
'Dat zou u heel goed moeten weten, meneer. U hebt helemaal niets gestuurd.'
'Bel je me om deze tijd om dat te vragen?'
'Nee, meneer, dat niet. Goedenacht.' Kresh verbrak met kloppend hart de verbinding. 'Donald, terug naar de residentie. Zo hard mogelijk, vol gas.'
'Ja, meneer.' De luchtwagen maakte een scherpe bocht en vloog snel dezelfde weg terug die ze gekomen waren. 'Meneer, ik hoorde toevallig wat u zei en ik ben ernstig in de war,' zei hij met een beheerste en kalme stem. 'Voor zover ik me herinner, heeft de gouverneur meteen nadat hij het ambt ruim twee jaar geleden betrok, naar alle hoge regeringsambtenaren een memo gestuurd. Daarin liet hij weten dat hij met ingang van heden brak met de traditie van het geven van verjaardagscadeaus van regeringswege, omdat het bevoorrechting bevorderde.'
'En toevallig ontving ik het memo op mijn verjaardag,' zei Kresh. 'Ik heb niet veel plezier aan die dag beleefd. Ik weet het nog, Donald, ik weet het nog. Maar waarom wist de gouverneur het niet?'
Maar daar had Kresh al een antwoord op, zelfs al maakte het hem doodsbang. De luchtwagen landde ruw, meteen sprong Kresh uit het luik naar buiten en rende door de regen naar de voordeur, nog voordat de wagen tot stilstand was gekomen. Er had voor de voordeur een BVR-robot op wacht moeten staan, maar in plaats daarvan stond de deur wijdopen. Kresh rende naar binnen. Daar stonden de BVR-robots, maar stil, onbeweeglijk. En als de beveiligingsrobots waren uitgeschakeld... Hij rende naar boven, naar het kantoor van de gouverneur en struikelde bijna over nog een beveiligingsrobot, die zinloos voor de deur stond... met een gat in zijn borst geschoten. Hij smakte zijn handpalm op het beveiligingspaneel. Die verdomde dingen zouden moeten zijn ingesteld op zijn handafdruk, maar was dat daadwerkelijk zo? Hij had het nog nooit geprobeerd. De deur schoof open en hij dook bijna de kamer binnen, zonder eraan te durven denken wat hij zou aantreffen. Maar het licht was uit. Hij zag niets. Kresh trok zijn ploffer.
De lichten schakelden zichzelf aan toen ze voelden dat er iemand in de kamer was. En de kamer was leeg. Er zat niemand achter het bureau. Er lagen geen papieren op het blad verspreid, waaraan gewerkt werd.
Kresh rende terug de gang in, naar de slaapkamer van de gouverneur, onderweg nog twee dode beveiligingsrobots ontwijkend. De slaapkamerdeur stond wijdopen. Hij ging naar binnen. En bleef staan.
Daar was de gouverneur.
Hij zat rechtop in bed.
Met een gat van een plofferschot ter grootte van een mannenvuist in zijn borst.