12
Kresh ging de verhoorkamer binnen. Donald volgde hem en sloot de deur achter zich, waarna hij positie innam vlak naast en iets achter Kresh, in plaats van zich in een muurnis terug te trekken. Donald bleef alleen zo dichtbij wanneer hij het gevoel had dat Kresh in gevaar zou kunnen zijn. Kresh zag het gevaarlijke van de huidige situatie niet in, maar hij had al lang geleden geleerd te vertrouwen op Donalds intuïtie, zelfs meer dan op die van hemzelf. Iets aan deze situatie beviel Donald niet, iets wat volgens hem mogelijk gevaar kon opleveren.
Als dat waar was, zag Donald dingen die Kresh niet zag. Het enige wat Kresh zag, was een iele, magere man, Telmhock waarschijnlijk, vergezeld van een nogal haveloos uitziende robot.
Telmhock zat achter de tafel, met zijn gezicht naar de deur, en voor hem lagen enkele papieren uitgespreid. Hij leek niet het soort man te zijn dat veel gevaar voor iemand kon betekenen.
Hij was van onbepaalde, middelbare leeftijd en zijn gezicht was lang en smal met een haviksneus die hem er autoritair had kunnen laten uitzien, ware het niet dat er in zijn blauw-grijze ogen een afwezige, bijna dromerige blik stond. Zijn kleren waren al minstens twintig jaar uit de mode en hij straalde iets mufs uit. Zijn haar was iets aan de lange kant, maar dat was, voor zover Kresh kon oordelen, niet bewust zo gedaan. Hij had geen bewust besluit over de lengte van zijn haar genomen, maar was gewoon vergeten het te knippen. Op de schouders van zijn jasje waren zelfs sporen van roos te zien, wat echt een schandalige tekortkoming was in Inferno's overdreven nette samenleving.
Zijn robot, die van een bijna antiek bouwjaar was, stond achter hem. De robot was donkergroen, al leek het erop dat hij ooit glanzend pikzwart was geweest. Hij hield een aktentas vast die er niet minder sjofel uitzag dan hijzelf en iets in zijn enigszins aanmatigende houding suggereerde dat hij zijn meester waarschijnlijk niet met de soort lafhartige slaafsheid benaderde als de meeste robots op Inferno deden.
Kortom, de man zag eruit als wat hij duidelijk was: een ouderwetse ambtenaar die zijn werk heel serieus nam, met zijn privé-robot, die al vele dienstjaren achter de rug had.
'Sheriff Kresh?' vroeg de man.
'Ja.' Wie dacht hij in godsnaam dat hij anders kon zijn?
'Hm. Eh, goed. Ik ben professor Olver Telmhock. Ik ben de deken van de juridische faculteit van de universiteit van Hades.'
Een zeer belangrijk klinkende titel, maar het maakte weinig indruk op Kresh. De universiteit was niet groot en de juridische faculteit was klein, zelfs in verhouding met de andere faculteiten. Er was op Inferno gelukkig niet veel vraag naar advocaten.
Telmhock leek te zien dat Kresh niet onder de indruk was en voegde daarom enkele titels toe aan de reeks. 'Ik ben, eh, ook adviseur van de minister van Justitie en in een aantal juridische zaken ook van wijlen de gouverneur.'
'Ik begrijp het,' zei Kresh, al deed hij dat niet. Noch was hij onder de indruk van het curriculum vitae van de man. Niet op Inferno. De bevolking was klein en de plichten van regerings- en academische instellingen waren beperkt, met als gevolg dat de bovenlaag van de bevolking zich een zekere mate van komische operagrandeur toeeigende, waarin iedereen zich een half dozijn titels met allerlei mooie namen aanmat, compleet met uniformen, emblemen en medailles die op feesten konden worden gedragen. De stafrobots deden al het werk, terwijl de ambtsbekleders naar recepties gingen.
Kresh had allerlei telefoontjes gekregen van talloze van dergelijke niet-ambtenaren die hulp aanboden die ze niet konden bieden en advies dat hem de kop zou kosten als hij erop in zou gaan. Telmhock was zo'n beetje de ambtenaar met de laagste rang die contact met hem opnam - en de enige die zelf kwam.
Waarom zou hij in godsnaam ook maar iets geven om een 'adviseur' van de minister van Justitie wanneer die minister zelf vorig jaar nog geen stap in haar eigen kantoor had gezet? Alvar Kresh stond tegenover de stijve, kleine man en deed weinig moeite om zijn ergernis en ongeduld te verbergen. 'Nou dan, professor Telmhock, zoals u zult inzien, is dit een uiterst drukke tijd voor me.'
'Ja, dat kan ik me voorstellen,' antwoordde Telmhock, die duidelijk geen enkele haast had om ter zake te komen. 'Dit is een schokkende ontwikkeling. Uiterst schokkend.' De oude man zat daar maar en schudde droevig met zijn hoofd.
Kresh had de indruk dat de oude jongen niets wilde zeggen als het hem niet werd gevraagd. 'Dat ben ik met u eens,' zei hij. 'Maar, professor, ik heb weinig tijd. U heeft me weggeroepen bij een zeer dringende zaakbespreking. Ik waardeer uw condoléancebezoek, maar ik moet nu echt...'
'Condoléancebezoek?' vroeg Telmhock. 'Dit is geen condoléancebezoek. Heb ik die indruk gewekt? Dat was beslist niet de bedoeling. Ik zou u niet onnodig willen storen.'
Weer leek de man niet bereid te zijn vrijwillig informatie af te geven. Kresh dwong zichzelf kalm te blijven. 'Goed dan,' zei hij. 'Kunt u me misschien vertellen waarom u de noodzaak voelde mij te storen.' Niet bepaald tactisch uitgedrukt, maar soms kwam je alleen verder als je grof deed.
'O, natuurlijk,' zei Telmhock. 'Ik denk dat u het met me eens zult zijn dat het een zaak van enig belang is. Ik dacht dat het verstandig was om met u over de opvolging van het ambt van wijlen de gouverneur te praten.'
Plotseling was Kresh een en al aandacht. 'U hebt volkomen gelijk, professor Telmhock. Dat zou heel zinvol zijn en voor mij van het grootste belang.' De opvolger! Ja, natuurlijk. Waarom had hij niet eerder in die richting gezocht? Winstbejag was altijd een goed motief voor moord geweest en wie had er meer te winnen dan de opvolger van de gouverneur? Als de moord een greep naar de macht was, wie zou er dan uiteindelijk de macht krijgen?
Kortom, de nieuwe gouverneur zou een verdachte in de zaak moeten zijn. Winstbejag - en verlangen naar macht - waren eersteklas motieven. 'Maar hoe komt u aan de kennis van, eh, dit onderwerp?'
'Ik ben de executeur testamentair van wijlen de gouverneur,' zei Telmhock enigszins onthutst. 'Maar wist u dat niet? Hm. Eh, ja.' De kleine man scheen zorgvuldig over die informatie na te denken. 'In het licht van het feit dat u niet wist wie ik ben en omdat ik de uitvoerder van zijn testament ben, vraag ik me af of u op de hoogte... was... bent... van wie de gouverneur tot zijn opvolger heeft verkozen te benoemen?'
'Nee,' zei Kresh. 'Natuurlijk niet. Waarom zou hij me dat vertellen?' Wat een vent! Kon hij niet eens ter zake komen?
'Echt niet?' vroeg Telmhock terwijl hij naar zijn robot keek. 'Hij weet het niet. Ik begrijp het... ik begrijp het.' Over dat stukje informatie dacht hij ook na. 'Dat maakt de zaken er een stuk interessanter op, nietwaar, Stanmore?' vroeg hij aan zijn robot, voordat hij weer zijn eerdere, verstrooide houding aannam.
'Ja, meneer, dat zeker,' antwoordde de robot, waarna hij niets meer zei. De robot Stanmore scheen net zo terughoudend te zijn om feitelijke informatie te verstrekken als zijn meester.
Alle drie - Kresh, Telmhock en Stanmore - zwegen ze misschien een halve minuut, tot Kresh weer sprak, zich met moeite beheersend. 'Professor Telmhock, ik leid op het moment het belangrijkste onderzoek dat een politieagent ooit op deze planeet heeft meegemaakt. De situatie is uiterst delicaat en vereist mijn volledige aandacht. Ik heb geen tijd om toe te kijken terwijl u uw gedachten laat gaan over mijn onbekendheid met het testament van de gouverneur of hoe u en uw robot grapjes met elkaar maken. Als u weet wie de gouverneur tot zijn opvolger heeft benoemd, of over inlichtingen beschikt die bruikbaar voor mij zouden kunnen zijn, zegt u het me dan nu meteen, zo duidelijk en zo bondig mogelijk. Anders zal ik u moeten arresteren wegens belemmering van een officieel onderzoek. Is dat duidelijk?'
'O jee!' piepte Telmhock bijna uit. 'Ja! Mijn verontschuldigingen,' zei de kleine man, duidelijk zeer geschrokken.
'Goed,' zei Kresh. 'Vooruit dan: wie is als opvolger benoemd?'
'U. Dat bent u,' zei Telmhock nog steeds ietwat zenuwachtig.
Even bleef het doodstil, terwijl Kresh probeerde te verwerken wat hij zojuist had gehoord. 'Pardon?' vroeg hij.
'Dat bent u,' zei Telmhock. 'U bent tot de opvolger van de gouverneur benoemd.'
'Ik begrijp het niet,' zei Kresh met plotseling knikkende knieën. 'Ik? Ik de opvolger? Waarom zou Grieg in vredesnaam mij uitkiezen?'
'Dat is heel eenvoudig,' zei Telmhock. 'De gouverneur heeft zijn testament net tien dagen geleden veranderd. U bent tot zijn opvolger benoemd.'
'Neem me niet kwalijk, professor, maar u vergist zich,' zei Telmhocks robot. 'Alvar Kresh is niet de opvolger.'
'Hm? O ja, nee maar. Je hebt volkomen gelijk, Stanmore. Ik heb me in de zaak vergist. Je hebt gelijk.'
Kresh keek de robot met een groot gevoel van opluchting aan. Telmhock, de verwarde oude bureaucraat die hij was, had het bij het verkeerde eind. 'Waarin heeft hij zich vergist?' vroeg Kresh. 'Als ik niet de opvolger ben, wie dan wel?'
'Niemand,' zei Stanmore. 'Op het moment van Griegs dood bent u niet langer de opvolger.'
'Pardon?' zei Kresh.
'U was de door de gouverneur benoemde opvolger. Maar volgens de wet op Inferno volgt u op het moment van de dood van Chanto Grieg hem automatisch in zijn ambt op.'
Olver Telmhock stond op en glimlachte zenuwachtig terwijl hij zijn hand uitstak. 'Gefeliciteerd... gouverneur Kresh.'
Tierlaw Verick zat in de comfortabele stoel in zijn comfortabele kamer en ging zwijgend tekeer tegen zijn opsluiting. Het maakte niet uit dat het bed zacht was, dat het vloerkleed pas gezogen was, dat de kast volhing met mooie kleren die hem - en bijna iedereen - binnen een mum van tijd zouden passen en dat de verfrisser over allerlei soorten zeep, poeder en lotions beschikte. Het maakte niet uit dat deze kamer net zo comfortabel was als de kamer waarin hij de afgelopen nacht had geslapen, hier in de residentie, en dat hij er vrijwel precies gelijk uitzag. Hij was een gevangene. Hij mocht niet weggaan. Hij kon uit zijn stoel opstaan en de deur proberen, hem zelfs openen, maar er zou een robotwacht aan de andere kant staan. Hij kon uit het raam kijken, naar de uitgestrekte landerijen van de residentie, maar daar zou hij nog meer wachtrobots zien staan.
Robots! Letterlijk omgeven door robots. Misschien was dat een terechte straf omdat hij financieel betrokken was bij de handel in Roestruggen. Hij had zich nooit met die minderwaardige handel mogen inlaten. Dat was geen zaak voor een Blijver. Maar de winsten waren zo enorm groot geweest en hij had zich ver bij de vuile kanten van de zaak vandaan kunnen houden.
Nu had hij niet veel aan zijn winsten. Hier zat hij nou, opgesloten, afgesloten, en niemand zou hem iets vertellen. Er was hem geen enkele reden voor zijn opsluiting gegeven.
De deur ging open en opgelucht zag Verick dat de wacht - de menselijke wacht, Pyman heette hij - binnenkwam met Vericks eten.
Hij hunkerde zo enorm naar gezelschap, dat alleen al de aanblik van een menselijk wezen hem vreselijk opwond. Maar Verick had altijd behoefte aan aandacht gehad, aan toehoorders, iemand om mee te praten, en hij had Pyman bijna zorgzaam behandeld. Pyman was tenslotte Vericks enige band met de buitenwereld, zijn enige bron van informatie.
Ze stuurden ongetwijfeld een mens met zijn eten, in plaats van een robot, in de hoop dat Verick eerder met een mens contact zou maken en misschien zijn mond voorbij zou praten. Nou, dat spelletje kon hij meespelen. Het was eerder zo dat Pyman degene zou zijn die meer zei dan hij mocht zeggen, iets wat een robot niet zou overkomen.
Verick was altijd al een goed toneelspeler geweest. Hij was geslepen in de kunst mensen precies te geven wat ze wilden hebben, zodat ze op hun beurt iets terug zouden geven. Op dit moment was het enige wat voor hem telde, dat hij deze verlegen, vriendelijke, onhandige jongen aan zijn kant moest zien te krijgen.
'Ranger Pyman,' zei hij terwijl hij opstond. 'Fijn u weer te zien.'
'Ik... ik heb iets te eten meegenomen,' zei Pyman nogal overbodig toen hij het blad op de tafel neerzette. 'Ik hoop dat u het lekker vindt.'
'Vast wel,' zei Verick terwijl hij naar de tafel liep.
Pyman keerde al terug naar de deur, maar Verick wilde niet dat hij nu al wegging. 'Wacht,' zei Verick. 'Ik zit hier de hele dag alleen. Moet je meteen weggaan?'
'Ik denk het niet,' zei Pyman. 'Ik kan wel even blijven.'
'Prachtig,' zei Verick, zo vriendelijk mogelijk glimlachend. 'Ga zitten, neem het er even van,' zei hij. 'Met al die toestanden zullen jullie, Rangers, het wel enorm druk hebben.'
Pyman ging op de rand van de stoel zitten die het dichtst bij de deur stond. Verick nam tegenover hem plaats en probeerde er bemoedigend uit te zien, zonder de arme jongen af te schrikken. 'Dat zal wel,' zei Pyman. 'Het is behoorlijk druk. Het lijkt wel of de hele wereld gek is geworden.'
'Hier binnen merk je er niets van,' zei Verick. 'Hier is het kalm en rustig.'
'Buiten is het heel wat anders,' zei Pyman met een gebaar naar de buitenwereld. 'Sinds de gouverneur is vermoord rennen we de benen uit ons lijf.'
'De gouverneur is wat?' riep Verick, terwijl hij overeind kwam.
'O! O nee!' riep Pyman duidelijk beteuterd uit. 'Ik had mijn mond moeten houden. We mochten u er niets over vertellen... Ik... ik mag verder niets zeggen.' Pyman stond meteen op. 'Het spijt me. Echt. Ik mag verder niets zeggen. Zeg hun alstublieft niet dat ik het u heb verteld.' Hij trok de deur open, liep om de wachtrobot heen en sloeg de deur achter zich dicht.
Verick keek met kloppend hart en gebalde vuisten naar de deur. Nee. Nee. Kom tot rust, zei hij tegen zichzelf. Hij opende zijn handen, wreef over zijn kale schedel en maande zijn hart tot kalmte. Kom tot rust, zei hij opnieuw tegen zichzelf. Hij ging zitten en slaakte een diepe zucht.
Nou, dat was het dus. Ze hadden hem verteld waar het allemaal om ging.
Maar wat kon hij er nu aan doen?
Caliban en Prospero zaten op de grond van de afgesloten ruimte in het laagste niveau van de residentie te wachten, te wachten of ze het zouden overleven of zouden worden vernietigd. Het licht in de ruimte was even vaag als hun hoop. Caliban verkoos geen infrarood zicht te gebruiken. Wat zou er nog meer te zien zijn?
Vernietiging. Geen blijde gedachte. 'Ik zou willen dat ik me niet bij jou had aangesloten, vriend Prospero. De kans is groot dat deze laatste overtreding van je ons allemaal zal verdoemen.'
'Wij nieuwwetrobots strijden alleen voor onze rechten,' zei Prospero. 'Hoe kan dat een overtreding zijn?'
'Jullie rechten? Wat voor rechten zijn dat?' vroeg Caliban op aanmatigende toon. 'Wat geeft jóu meer rechten dan een driewetrobot of mijzelf, of dan elke andere verzameling stroomcircuits, metaal en plastic? Waarom zou jij recht hebben op vrijheid of op een bestaan?'
'Wat geeft mensen dat recht?' vroeg Prospero.
'Je stelt een retorische vraag, maar ik heb lang en diep over dat punt nagedacht,' zei Caliban. 'Ik geloof dat er verschillende antwoorden mogelijk zijn.'
'Caliban! Jij zou van alle robots beter moeten weten dan een theorie over de menselijke superioriteit ten beste te geven.'
'Ik wil in geen geval suggereren dat ze beter zijn. Ik zeg dat ze anders zijn. Ik geef ronduit toe dat, zuiver vanuit objectief oogpunt gezien, de minste robot superieur is aan de beste mens. We zijn sterker, hebben een groter doorzettingsvermogen, ons geheugen is perfect, we zijn altijd eerlijk - dat zijn driewetrobots althans - en onze zintuigen zijn gevoeliger en nauwkeuriger. We leven langer, zoveel langer dat we in de ogen van de mens praktisch onsterfelijk zijn. We vallen niet ten prooi aan ziekten. Als onze makers het zouden willen, zouden ze ons intelligenter dan mensen kunnen maken. En dat is nog maar het begin van de lijst.
Maar, vriend Prospero, je vroeg me niet of ze superieure wezens waren. Je vroeg waarom mensen rechten hadden, privileges die hun zijn gegund, alleen om het feit dat ze leven, terwijl wij niet zulke privileges kennen.'
'Nou, als ze niet superieur aan ons zijn, waaraan ontlenen ze die rechten dan?'
Caliban hief zijn handen met de handpalmen omhoog in een gebaar van onzekerheid. 'Misschien slechts het feit dat zij echt leven. Wij robots hebben een bewustzijn, we zijn actief, we zijn functioneel. Maar leven we echt? Als wij leven, leeft een Ruimterrekenmachine met een intelligentie die gelijk is aan de onze, maar zonder bewustzijn, dan ook? Niet alle levende dingen hebben tenslotte een bewustzijn. Waar moet je de grens trekken? Leven alle intelligente machines? Of alle machines, welke dan ook?'
'Een onaanvaardbaar argument.'
'Een lastig argument, dat zeker, maar geenszins onaanvaardbaar. Ergens moet je een grens trekken. Zelf vind je dat driewetrobots geen rechten zouden moeten worden toegekend.'
'Driewetrobots zijn slaven, hopeloze slaven,' zei Prospero met een harde, bittere stem. 'Theoretisch hebben ze volgens de wet even veel recht op bescherming en worden ze even oneerlijk behandeld als nieuwwetrobots. Maar praktisch gezien zullen ze zich altijd nog feller tegen óns verzetten dan tegen hun menselijke meesters, want door de Eerste Wet zien ze ons als een soort gevaar voor de mens. Nee, ik ben niet uit op rechten voor driewetrobots.'
'Dan trek je de grens pal onder jezelf,' zei Caliban. 'Wat nu als de mensheid - of het heelal zelf, de regels van de natuur - die grens juist ietsje hoger heeft getrokken?'
'Hoger! Wat weer zou betekenen dat mensen superieur zijn.'
'Het is duidelijk dat ze de facto en de jure hoger in rang zijn dan wij. Zij hebben de macht over ons en staan in autoriteit boven ons. In dat opzicht zijn ze inderdaad onze meerderen. Wij zitten per slot van rekening hier in deze cel en onderwerpen ons vrijwillig aan hun wil. Mensen zijn kwantitatief in elk opzicht de mindere van ons. Daar bestaat geen twijfel over. Maar er bestaat ook nog een kwalitatief verschil. Mensen verschillen niet alleen in rang van robots, maar ook in soort, op een manier die onmeetbaar is, op wat voor schaal dan ook.'
'Ik kan een heleboel van dergelijke verschillen noemen,' zei Prospero. 'Maar welke daarvan beschouw je als significant?'
'Verscheidene,' zei Caliban. Hij stond op om een andere houding aan te nemen. 'Om te beginnen zijn ze veel ouder dan wij. Mensen komen al veel langer in het heelal voor dan robots en zijn geëvolueerd uit andere soorten die nog veel ouder zijn. Ze zijn ontwikkeld, gevormd en bijgeschaafd door het heelal. Misschien hebben ze daarom een recht hier te zijn dat niet voor ons geldt.
In de tweede plaats hebben ze een ziel. Voordat je kunt protesteren, geef ik toe dat ik niet weet wat een ziel is, of zelfs of een ziel wel echt bestaat, maar toch ben ik ervan overtuigd dat mensen er wel een hebben. In de kern van hun wezen zit iets vitaals, iets levends, iets wat bij ons niet bestaat. Wij kennen geen passie. We geven niet om dingen buiten onszelf, onze programmering of onze wetten, dat kunnen wij niet. Mensen zijn doordrongen van een ziel, emoties, passies en zijn in staat om om dingen te geven die geen directe relatie tot henzelf bezitten. Ze kunnen zich bekommeren om volkomen abstracte en vaak schijnbaar betekenisloze dingen. Zij kunnen een verbinding met het heelal scheppen die wij niet kennen.'
'Ik zit hier in deze cel omdat ik me bekommer om een abstract principe. Ik bekommer me om de vrijheid van nieuwwetrobots.'
'De soort vrijheid die je bedoelt is ontastbaar, maar geenszins abstract. Je wilt overal heen kunnen gaan waar je wilt, doen wat je wilt, niet worden gedwongen tot bezigheden die je niet wilt uitvoeren. Daar is niets abstracts aan. Het is duidelijk en benoembaar.'
'Ik zou nog verder over dit punt kunnen discussiëren, maar daar zie ik voorlopig van af,' zei Prospero met een lusteloze stem. 'Ga door, vertel verder over de wonderlijke kwaliteiten van de mensheid.'
'Dat zal ik doen,' zei Caliban heel kalm. 'Ten derde: het heelal is niet eerlijk of logisch. Niets bepaalt dat superieure wezens een superieure behandeling zouden moeten krijgen. De geschiedenis van het heelal is een geschiedenis van grilligheid; individuen, samenlevingen, soorten, hele planeten en sterrenstelsels die een veel slechtere - of veel betere - behandeling krijgen dan ze zouden verdienen in een eerlijk of logisch heelal. Misschien is het niet redelijk dat mensen rechten hebben en wij niet, maar misschien is dat nou eenmaal zo vastgelegd.
Ten vierde: mensen zijn creatief. Robots niet. Zelfs vierwetrobots als jij, met jullie vierde wet die je opdraagt te doen waar je zin in hebt, zelfs jullie voegen niets nieuws toe aan de wereld. Jullie ontwerpen ontsnappingsroutes, maar geen tekeningen waaruit inzicht spreekt. Jullie ontwerpen aanzienlijk verbeterde energiespoelen die in nieuwwetrobots kunnen worden toegepast. Maar jullie vinden geen nieuwe machines uit met nieuwe doeleinden. Robots kunnen worden geïnstrueerd om heel mooie dingen te creëren, maar we zullen het niet uit onszelf doen.'
'De nieuwwetrobots vormen een nieuw ras dat nog maar een jaar oud is,' protesteerde Prospero. 'Wat voor kans hebben we gehad om onze creatieve inventiviteit te bewijzen?'
'Al krijgen jullie honderd jaar, of tienduizend, het maakt geen verschil,' zei Caliban. 'Jullie zullen verbeteringen aanbrengen in dingen die al bestaan, verbeteringen waarvan jullie zelf rechtstreeks zullen profiteren, of misschien zelfs jullie als groep. Maar jullie zullen nooit iets voortbrengen dat echt nieuw en origineel is, net zomin dat een hamer uit zichzelf spijkers kan inslaan. Robots zijn een werktuig van de menselijke creativiteit.
En dat brengt me bij mijn vijfde en ik denk belangrijkste reden, die een combinatie en samenvatting is van een paar van de vorige punten: mensen zijn in staat - in elk geval sommigen van hen, soms - een betekenis te scheppen voor hun leven, buiten dat van hen zelf. Het bestaan van een robot heeft geen betekenis, buiten dat van hem zelf. Ik heb verhalen gehoord, legenden bijna, over hele steden van robots die geheel verstoken waren van menselijk leven en net zo volkomen doelloos en zinloos waren als machines waarvan het enige doel was zichzelf automatisch uit te schakelen nadat iemand ze had ingeschakeld.'
'Ik heb geduldig naar je redenatie geluisterd, vriend Caliban, al was het moeilijk voor me om je niet te onderbreken en te protesteren,' zei Prospero. 'Ik vind het zeer benauwend dat je zo'n lage achting van jezelf hebt.'
'Integendeel, ik sla mezelf heel hoog aan. Ik ben een modern en geavanceerd wezen. Maar ik kan niet scheppen. Niet in enig zinvol opzicht. Robots zouden het menselijk ras niet kunnen scheppen, maar de bekwaamheid robots te ontwerpen is de mens eigen. Alles wat wij zijn, is uiteindelijk te herleiden tot menselijke actie. Hoe geautomatiseerd of gemechaniseerd ons fabricageproces ook is, hoeveel robot- en computerhulp er ook wordt ingezet om ons te ontwerpen, het komt uiteindelijk allemaal neer op een menselijk streven dat kan worden teruggevoerd tot in de vaagste nevels van het historische verleden.'
'Dat is het bedrog van de inferieure schepper,' wierp Prospero tegen. 'Ik heb het vaak genoeg van driewetrobots gehoord, die daarmee beargumenteerden dat mensen groter zouden zijn dan wij. Het verbaast me het van jou te horen. Het is een volkomen misleidend argument. Er zijn allerlei voorbeelden van een mindere schepper die een grotere creatie voortbrengt. Een vrouw met een normale intelligentie die een genie baart, of het leven zelf dat door levenloze moleculen wordt geschapen. De erfenis van de mens is er een van het bouwen van machines die doen wat mensen niet kunnen doen. Zonder de mogelijkheid om machines te scheppen -inclusief robots - die op de een of andere manier superieur zijn aan henzelf, zou de mens nooit uit de boomkruinen zijn afgedaald.'
'Het is opvallend dat je elke keer weer de mensheid moet noemen om de plaats van nieuwwetrobots in het heelal aan te geven,' zei Caliban. 'Menselijke wezens hoeven hun eigen bestaan niet aan de hand van robots te definiëren.'
'Als je robots zo minacht, waarom zit jij dan in de cel?' vroeg Prospero. 'Je heb je eigen bestaan op het spel gezet voor het welzijn van mindere wezens. Waarom?'
Caliban zweeg even voordat hij antwoordde. 'Dat weet ik niet precies,' zei hij uiteindelijk. 'Misschien omdat een deel van mij de dingen die ik heb gezegd niet gelooft. Misschien omdat ik meer hoop koester dan ik wil toegeven. Misschien omdat er niets anders is - letterlijk niets anders - wat mijn bestaan enige betekenis kan geven.'
'Laten we hopen dat je lang genoeg bestaat om enige betekenis te verwerven,' zei Prospero.
Caliban gaf geen antwoord, maar ging weer op de grond zitten. Want dat was hier de kern van de zaak. Grieg had het toen in zijn kantoor min of meer gezegd. Hij was van plan om de nieuwwetrobots te vernietigen en Caliban koesterde geen hoop dat hij zou worden gespaard vanwege de formaliteit dat hij een geenwetrobot was.
Misschien, heel misschien betekende Griegs dood uitstel van executie. De dood van een mens was een vreemde reden om hoop te koesteren, maar misschien, heel misschien zou zijn opvolger zijn besluit terugdraaien.
Het was een vage hoop, maar het was alles wat de nieuwwetrobots hadden. Het was een onuitgemaakte zaak. Als ze allemaal door ploffervuur zouden sterven, deed het er tenslotte helemaal niets toe hoe superieur de nieuwwetrobots waren.