10
Fredda Leving wees naar een andere gast op het feest en zag hem verdwijnen. Het was een vreemd spelletje, maar het moest worden gespeeld. Ze wreef in haar ogen en zuchtte. 'Meer lukt me nu niet. Draai het nog een keer af, Donald,' zei ze. 'Laten we die scène nog eens overdoen.'
De driedimensionale beelden van de integrator rolden terug naar het begin en begonnen opnieuw. Fredda keek toe hoe de gasten van het feest de residentie binnen begonnen te druppelen. Nu ontbrak ruim de helft van de mensen. Elke keer wanneer Fredda, Donald of de computer iemand kon identificeren, werd zijn beeld uit het geheugen van de integrator gewist.
De beeldintegrator was een Blijverapparaat dat erg op de simbol leek en was ontworpen om allerlei visuele beelden op te nemen en ze te combineren tot één driedimensionaal geheel. Vierdimensionaal, als je de tijd meetelde.
En hoe meer mensen er uit het beeld verdwenen, hoe beter. Ze moesten weten of er iemand bij zat die niet op de receptie thuishoorde, en hoe kon dat beter door degenen te elimineren die er wel hoorden te zijn?
Ze hadden alles in de integrator gestopt: de plattegrond van het residentie, alle nieuwsuitzendingen en drie-d-beelden die op de avond van de moord waren gemaakt, gedetailleerde twee-d- en drie-d-foto's van de binnen- en buitenkant van de residentie, de data- en visuele logboeken van de resterende beveiligingsrobots, foto's van de gasten en wat Donald verder nog voor informatie bij elkaar had kunnen krijgen.
De integrator had de enorme hoeveelheid gegevens verwerkt en het computermodel voortgebracht dat Fredda en Donald nu al veel te lang zaten te bekijken. De integrator kon de binnen- en buitenkant van de residentie vanuit elke hoek tonen, in elke schaal, op elk tijdsmoment in de afgelopen tweeëndertig uur. Je kon de beelden in elke snelheid vooruit of achteruit laten lopen of ze op elk moment stilzetten.
Het apparaat kon de lege plekken in het ene beeld opvullen met informatie uit een ander beeld. Als een bepaalde man bijvoorbeeld een blauwe broek en rode schoenen droeg in een opname waarop hij volledig frontaal te zien was, terwijl een andere opname de achterkant toonde van dezelfde man, waarbij echter zijn benen ontbraken, maar wel een kale plek op zijn hoofd zichtbaar was, dan zou het apparaat die twee stukken informatie toevoegen aan het volledige beeld dat over dit individu in het geheugen was opgeslagen. Als de integrator genoeg informatie had, kon hij de man op elk moment vanuit elke hoek laten zien, of hem uit een scène lichten en je de vrouw laten zien die achter hem stond, maar die op dat moment voor de gewone camera verborgen was, door haar af te beelden met behulp van de gegevens die hij van haar in zijn eigen geheugen had opgeslagen. De integrator kon natuurlijk niet onthullen wat ze had gedaan op het moment dat ze uit het beeld was verdwenen, maar je kon in elk geval wel zien waar ze was geweest.
Veel van wat de integrator toonde, zien, was inderdaad giswerk. Niet alles van de receptie was opgenomen. Er waren allerlei plaatsen waar op bepaalde momenten geen camera's aanwezig waren geweest en waarvan dus geen beelden waren. In die perioden moest dus worden gegokt.
Maar het leek allemaal zo vergezocht. Persoon X was gezien toen hij vertrok uit kamer A en verscheen veertig seconden later in kamer B, zonder dat er beelden waren van wat er in de gang tussen beide kamers was gebeurd. Was X in een rechte lijn doorgelopen, wat aannemelijk leek, of had X iets slechts gedaan toen hij of zij uit beeld was? Was veertig seconden te lang, of was het ongeveer de tijd die de wandeling kostte? Werd de vertraging veroorzaakt door een duivels onderdeel van de samenzwering, of door een roep van de natuur, of gewoon om even te ontsnappen aan de drukte?
Maar was het wel vergezocht? Iemand in die meute gasten had tenslotte Chanto Grieg vermoord. Misschien waren er meerderen bij betrokken. Ergens op die avond moest iemand iets hebben gedaan dat verborgen had moeten blijven en waarschijnlijk was hij zo verstandig geweest dat buiten het bereik van de camera's te doen. Ergens in al die vertragingen die door een onschuldig oponthoud in de verfrisser werden verklaard en door toevallige ontmoetingen in de gangen, lagen de daden verborgen die tot de moord hadden geleid.
Maar waar? Waar tegen de achtergrond van het geroezemoes van mensen op een feest waren de bewuste daden te vinden? De beste manier om dat te ontdekken, leek te zijn alle onschuldige bezigheden te elimineren en te onderzoeken wat er overbleef.
Daar zaten ze dan al het onschuldige uit het beeldgeheugen te wissen, in de hoop dat alleen het schuldige overbleef.
Het was lastig werk, want de beelden van de integrator waren niet onfeilbaar, of zelfs helemaal realistisch. Als er bijvoorbeeld een beeld was van een camera in een gang waarop een man was te zien die een kamer binnenging waarin geen camera was, wist de integrator niet wat de man deed zodra hij uit beeld was. Zonder instructies van buitenaf, van degene die de integrator bediende, zou de simulatie in de kamer er gewoon blijven staan, midden in de kamer, als een onbeweeglijke houten pop, tot op het moment waarop de camera's in de gang hem weer oppikten. Dan zou de simulatie met stijve benen naar de deur bewegen en zodra de man in het zicht van een camera kwam, versmelten tot een beeld in het ware leven in de werkelijke tijd.
Nog vreemder waren de halve mensen die hier en daar met een flits tot leven kwamen - half zichtbare armen, benen of rompen die de integrator niet aan een specifiek persoon kon koppelen. Het apparaat liet ze niet weg als het daar geen opdracht toe kreeg.
De helft van de beelden die Fredda zag, was in elk geval voor een deel verzonnen. De integrator gaf er niet om. Met de juiste gegevens gaf hij hypothetische, of juist vrij onjuiste beelden. Je kon het apparaat opdracht geven verschillende versies van de gebeurtenissen af te draaien, waarin alle mogelijkheden werden doorgenomen van wie waarheen ging op de momenten waarop ze niet in het zicht van een camera waren. Zelfs de hypothetische beelden waren nuttig om de mogelijkheden na te gaan.
Nu ongeveer de helft van de gasten was geïdentificeerd en dus geëlimineerd, werden de beelden steeds onechter. Mensen spraken met andere mensen die er niet meer waren. Wat een dichte menigte was geweest, bestond nu uit aparte groepjes van twee of drie mensen.
Computers en robots zouden dit werk moeten kunnen doen, maar geen enkele robot of computer was ooit goed in het herkennen van patronen geweest, noch konden ze het geheel overzien wanneer ze slechts een gedeelte bekeken. Zelfs de duizenden jaren ontwikkeling die ze achter de rug hadden, konden niet op tegen de miljarden jaren menselijke evolutie. Daarom had Fredda deze taak op zich genomen. Zij kon een stukje huid zien, of een vluchtig, gedeeltelijk verborgen profiel, en zeggen dat het hetzelfde gezicht was als dat wat ze twintig minuten eerder had gezien, waardoor de integrator de twee beelden als één persoon kon koppelen. Beter nog, Fredda kende heel veel mensen en kon talloze vage gezichten identificeren, waarin de integrator met zijn fotobestanden haar niet kon evenaren.
Het was vreemd om het allemaal op deze manier te zien, vanuit deze hoek, als een god. Maar het was een enorm zinvolle manier om de bewegingen van deze en gene persoon te bepalen. Het was nog vreemder om haar eigen beeld te zien en dat te elimineren, om Alvar Kresh te zien en hem te laten verdwijnen.
Maar moest ze Alvar Kresh echt laten verdwijnen? Hij was tenslotte degene die het lichaam had gevonden. Dat was op zichzelf ook al enigszins verdacht. Donald had zich op dat moment enkele stappen achter hem bevonden. Hij was niet lang alleen in Griegs kamer geweest, maar lang genoeg, en het feit dat Grieg zich niet had verzet, gaf beslist aan dat hij was vermoord door iemand die hij kende...
Nee. Onzin. Het had geen zin om daar stil bij te staan. En als Kresh de moordenaar was, hoe zat het dan met de vernietiging van de beveiligingsrobots, of de dood van Ranger Huthwitz, of de vechtpartij tijdens het feest? Tenzij de samenzweerders dat allemaal in scène hadden gezet om de schijn te wekken dat Kresh het onmogelijk kon hebben gedaan. Het leek allemaal absurd, maar toch had iemand Grieg vermoord en de rest van het heelal moest Kresh slechts op zijn woord geloven wanneer hij zei dat hij Grieg dood had aangetroffen.
Fredda keek naar Donald, die onbewogen achter het bedieningspaneel van de integrator zat. Gingen er zulke stormachtige, onrustbarende gedachten door zijn geest? Werd hij gestoord door zulke onzinnige waanideeën? Zij, Fredda, zou het moeten weten. Ze had zijn hersenen, zijn geest, tenslotte zelf ontworpen. Maar op een moment als dit had dat niets te betekenen. De kleine, hemelsblauwe robot zag er onaangedaan uit, maar wat ging er onder de oppervlakte om? Hij was intelligent genoeg om te kunnen twijfelen, om te zien dat het heelal niet de goed geordende, alles in elkaar passende plek was zoals de Drie Wetten je wilden doen geloven. Hij was tenslotte een politierobot en wist net zo goed als elke andere robot tot welke waanzin mensen in staat waren.
'Wie heeft het volgens jou gedaan, Donald?' vroeg ze min of meer in een opwelling. 'Wie heeft Chanto Grieg vermoord?'
Donald had naar de afgespeelde beelden zitten kijken, maar nu draaide hij zich om naar Fredda en keek haar ruim tien seconden met een onduidbare blik aan, voordat hij antwoord gaf. 'Dat kan ik onmogelijk zeggen,' zei hij. 'We beschikken over zo veel informatie en toch lijkt zo weinig ervan bruikbaar te zijn. Hier worden we gedwongen, als een eerste stap naar de waarheid, betekenisloze informatie te elimineren.'
'Maar jij bent beter op de hoogte van alle gegevens in deze zaak dan ieder ander. Je hebt toch wel een mening?'
Donald draaide zijn hoofd heen en weer als een imitatie van het menselijke gebaar van nee schudden. 'Ik ben bang dat ik daar geen mening over heb, niet over mag hebben. Voordat ik me kan bezighouden met "wie", moet ik de vraag "waarom" kunnen beantwoorden, de kwestie van het motief. En ik kan me gewoon niet voorstellen dat iemand de... de dood van een menselijk wezen wenst. Ik heb het gezien, ik ben getuige geweest van het bewijs van moord. Daarom weet ik dat er motieven voor moord moeten zijn. Maar zelfs al weet ik dat er zulke dingen bestaan, ik kan het me toch niet voorstellen.'
'Hm. Vreemd. Heel vreemd. Mensen zijn in staat tot allerlei soorten opmerkelijke zinsbegoochelingen, maar juist niet tot die ene. Soms vergeet ik hoe anders robots zijn dan mensen.'
'Ik geloof niet dat ik dat feit ooit ook maar een ogenblik ben vergeten,' zei Donald. 'Zullen we ons weer aan onze huidige taak wijden?'
'Hm? Ja, natuurlijk.' Fredda keek weer naar de integrator, naar de stilte die uit de gesimuleerde beelden sprak. Ze hadden er natuurlijk geluid aan toe kunnen voegen, maar dat zou de verwarring op dit punt slechts hebben vergroot. Wacht even. Verwarring. Verwarring. Het hele punt van de verwarring ontging hun. 'Donald, ga naar het punt in de tijd dat vijf minuten voor de aanval op Tonya Welton ligt en wis Tonya Welton, de aanvallers, de tussenkomst van de BB, evenals alle mensen die we tot nu toe hebben geïdentificeerd. Laat alles wat afleidt weg en laten we eens zien of we kunnen ontdekken waarvan ze ons wilden afleiden.'
'Ja, mevrouw,' zei Donald, terwijl hij met de instrumenten aan de slag ging. Hij resette het systeem weer en ging terug naar het juiste moment in de tijd. Het beeld kwam terug, de vreemde aanblik van allemaal omstanders die reageerden op een vechtpartij die niet te zien was. Het was of je naar een publiek keek zonder het toneelstuk te zien. De groepjes mensen draaiden zich om, wezen naar het niets midden in de kamer en deinsden achteruit om de ruziezoekers die er niet waren te ontwijken.
Fredda wees naar de twee of drie grootste groepen omstanders. Dat waren duidelijk degenen die moesten worden afgeleid, het had geen zin die te bekijken. 'Haal die mensen daar weg,' zei ze. 'En die, en die.' Massa's mensen verdwenen. Fredda liet de scène door lopen. Het gevecht had allerlei soorten mensen uit andere delen van de residentie naar deze kamer getrokken, maar ze zocht juist naar mensen die niet door het lawaai werden aangetrokken. Fredda keek hoe de menigte zich verzamelde, de actie aanschouwde, en zich weer begon te verspreiden.
'Zet het daar stil, Donald. Markeer die mensen, die en die. En die groep bij de deur. Goed nu. Ga terug naar vijf minuten vóór het gevecht en wis alle mensen die ik heb gemarkeerd uit het beeldgeheugen. Ik wil alleen degenen zien die niet door het gevecht werden aangetrokken.'
Het drie-d-beeld verdween even en kwam toen terug met dezelfde scène, enkele minuten voor de aanval. Er was niemand meer in de grote hal, behalve Caliban en Prospero, die niet bestaande vechtersbazen uit elkaar hielden. Donald liet zijn vooroordelen weer blijken. Zowel Caliban als Prospero waren de hele avond door een van de videocamera's te zien geweest, en behalve het scheiden van de vechtersbazen, hadden ze geen van beiden iets anders gedaan dan beleefd met de gasten te praten. Dat was duidelijk niet genoeg om Donald tevreden te stellen. Maar ze liet hem maar begaan.
Er bestond tenslotte een kleine kans dat hij gelijk had met zijn verdenkingen. Ze hadden uiteindelijk Vericks verklaring dat de twee robots de laatsten waren die Grieg in leven hadden gezien.
Maar dat deed er nu niet toe. Fredda wist alles over Prospero en Caliban. Ze keek naar onbekende dingen, mensen die ze niet kon thuisbrengen. 'Geef eens een overzicht van de begane grond,' zei Fredda. Het beeld van de grote hal verdween en werd vervangen door een overzicht van de hele onderste verdieping, dat zodanig werd getoond dat Fredda er van bovenaf op neerkeek. 'Mooi,' zei ze. 'Heb je alle personen die zijn gewist opgeslagen, zodat we ze weer kunnen oproepen?'
'Ja, doctor Leving. Zal ik de gebeurtenissen in beeld brengen vanaf hetzelfde moment vóór het gevecht?'
'Dadelijk, Donald. Eerst wil ik dat je het weer laat zien met iedereen erin. Laten we eerst het geheel bekijken.'
'Ja, mevrouw.'
Het beeld verdween.
Toen keek Fredda plotseling neer op een krioelende menigte die praatte, liep, zat, aankwam, vertrok, discussieerde, lachte. Het leek of de hele residentie was gevuld met mensen die niets anders wilden dan ergens te zijn waar ze niet waren. Het zou bijna ondoenlijk zijn om iemand in die wanorde te volgen. Wat ongetwijfeld datgene was waarop de samenzweerders rekenden.
Het gevecht begon en Fredda merkte dat haar aandacht ernaar toe werd getrokken. Mensen haastten zich van alle kanten erheen om te zien wat er aan de hand was en het was zo goed als onmogelijk om te zien wat iedere persoon van moment tot moment deed.
De twee mannen vielen Tonya Welton aan, ze sloeg er een neer en stond op het punt de tweede aan te vallen, toen de twee robots tussenbeide kwamen en de twee uit elkaar trokken. Kresh en Donald verschenen en Kresh ging erop af om de zaak uit te zoeken. De menigte begon zich iets te verspreiden toen de spanning was geweken.
'Goed, Donald,' zei Fredda. 'Stop. Terug naar de vorige tijdsindex en laat nog eens zien, nu met alle gemarkeerde personen gewist.'
Donald zette het beeld stil en resette het systeem. De beeldtank loste op in een werveling van kleuren en hergroepeerden zich toen tot een spookachtig leeg huis waarin slechts enkele gezichtloze gedaanten rondliepen. Dat waren simulaties, markeringen om ongeïdentificeerde mensen aan te geven waarvan de gezichten te vaag waren om door computer, robot of mens te kunnen worden herkend. De meesten daarvan, of misschien wel allemaal, konden worden geïdentificeerd als er een beetje meer tijd aan werd besteed, maar dat kon wachten. Voorlopig waren het geesten, geesten in de machine, gezichtloze wezens die door een gesimuleerd landschap liepen. Sommigen verdwenen zo nu en dan en kwamen weer terug als ze tijdelijk door een videobron werden opgepikt. Soms, maar niet altijd, kon de integrator twee reeksen videobeelden van dezelfde persoon koppelen door middel van gesimuleerde verplaatsingen.
Ze zwierven met de nonchalante houding van mensen zonder duidelijk doel door het huis. De helft van hun bewegingen bestond natuurlijk uit computersimulaties, maar Fredda had het gevoel dat de integrator de juiste gissingen deed.
Maar toen zag ze het. Een andere gedaante, een kleine, slanke schaduw, een man met een lichte huid, ongeveer dertig jaar oud, zo te zien. Dun wordend, kortgeknipt haar. Hij droeg vrij gewone kleren, vergeleken met de overdaad aan opschik die verder in de hele residentie te zien was geweest. Daar was hij, iets achteraf, en hij kwam twee of drie minuten vóór het gevecht aan. Hij leek zenuwachtig en gespannen te zijn. Maar wat deed hij in godsnaam? Het was moeilijk om zijn manier van doen te begrijpen zonder dat er anderen om hem heen waren.
'Geef eventjes het volledige beeld met iedereen erbij, Donald.'
Plotseling werd de bleke man omgeven door mensen en werden zijn bewegingen duidelijk. Hij probeerde het gebouw binnen te komen, net op het moment dat er een groep laatkomers binnenkwam, in de hoop dat hij zich in de menigte kon mengen. De gok slaagde: hij werd samen met de rest van de groep doorgewuifd en kwam net dertig seconden voor het begin van het gevecht binnen.
En daar! Daar! 'Donald, zet stil. Zet stil!' Ze leunde voorover naar de beeldtank. 'Zie je dat?'
'Ik zie dat het onderwerp waarvoor u zich schijnt te interesseren op zijn horloge kijkt.'
'Ja, en wat leid jij daaruit af?'
'Dat hij zich afvroeg hoe laat het was.'
Geen verbeelding. Daarom had het heelal nou mensen nodig en niet alleen robots. 'Maar wie zou het iets uitmaken hoe laat het is als je op een feest aankomt? Hij is trouwens een Ruimter. Hij is in elk geval als een Ruimter gekleed en heeft zijn haar als een Ruimter geknipt.'
'Nou en?'
'Ruimters dragen zelden horloges. Als een Ruimter wil weten hoe laat het is, vraagt hij het aan zijn robots.'
'Bedoelt u dat hij controleert hoe laat het is om zijn acties op het juiste moment te laten plaatsvinden? Dat hij zijn komst zodanig heeft voorbereid, dat hij vlak voor het geënsceneerde gevecht zou binnenkomen?'
'Ja, dat bedoel ik inderdaad.'
Donald keek weer naar het beeld en draaide zich toen om naar Fredda. 'Dat lijkt me een heleboel informatie uit een man die alleen maar op zijn polshorloge kijkt,' zei hij enigszins weifelend.
'In het algemeen geef ik je gelijk. Maar niet bij déze man, die naar zijn horloge kijkt terwijl hij twee minuten voordat er een gevecht uitbreekt een feest binnensluipt. Dat is onze man. Dat durf ik te wedden. Wis iedereen uit het beeldgeheugen, op hem na, en speel het verder af met een close-up van hem.'
De dichte massa mensen verdween en de man met het bleke gezicht in de smakeloze kleren stond alleen op het scherm van de integrator, zonder dringende massa's vrolijk geklede feestgangers waar hij zich achter kon verbergen, zonder afleidende vechtersbazen om zich achter te verschuilen. Al zijn camouflage was verdwenen.
Fredda keek toe hoe de enigszins korrelige, ietwat vage vergroting van de man naar binnen ging. Hij liep door de ingang de grote hal binnen en toen meteen weer de hal uit, zonder ook maar een blik te werpen op de onzichtbare ruzie die aan de gang was. Zo nu en dan viel het beeld van hem enigszins uit elkaar, waarbij de tussenliggende gedeelten door animaties werden opgevuld. In close-up was het effect veel opvallender, wanneer de ruwe, uitvergrote beelden plotseling veranderden in de vereenvoudigde simulaties van een gewone man en weer terug. Elke keer dat het gebeurde, trok Fredda's maag zich even samen, bang dat ze bij het laatste echte videobeeld van hem waren aangeland en ze hem nu helemaal uit het oog zouden verliezen.
Het beeld van de man ging een zijgang in en liep heel bewust door, als iemand die precies wist waar hij heen ging en waarom. Hij pauzeerde of aarzelde niet bij zijgangen. Ofwel hij was in het verleden al eens in het gebouw geweest, of hij was heel nauwkeurig op de hoogte gesteld.
'Vind je nog steeds niet dat hij onze man is?' vroeg Fredda aan Donald.
'Zijn bewegingen zijn opvallend doelgericht voor een normale gast,' gaf Donald toe. 'Hij schijnt naar de dienstruimten aan de achterkant van het gebouw te gaan.'
De bleke man kwam bij een kale deur aan, keek achterom, deed de deur open, liep door de opening en deed de deur achter zich dicht. Fredda staarde naar een kale deur die pal voor haar neus was dichtgegaan.
'Verdomme, Donald, volg hem,' droeg Fredda hem op. Ze was zo opgegaan in de achtervolging, dat het haar moeite kostte om te begrijpen dat haar prooi allang weg was en dat ze slechts het beeld van een integrator najoeg.
'Een ogenblik, mevrouw.' Donald bediende de instrumenten en keek Fredda weer aan. 'Het spijt me, mevrouw. Dat zijn de laatste gegevens van die locatie en aan de andere kant van de deur waren geen videobronnen. Ik kan u laten zien wat er zich aan de andere kant van de deur bevindt, maar het heeft geen zin om de simulatie van de man daar neer te zetten. Er is in het geheel geen informatie over andere activiteiten in die sector, totdat de beveiligingsrobots zijn geactiveerd. Nadat die waren ingeschakeld en ingezet, hebben die de omgeving natuurlijk heel nauwkeurig opgenomen. Maar er is verder niets bekend over de man die we volgden.'
'Waarom is die plek nauwkeurig door de beveiligingsrobots opgenomen?'
Donald liet het beeld van de integrator verdergaan, recht door de deur heen, waarna er een omlaag lopende helling zichtbaar werd. Hij liet het videobeeld de helling af dalen en sloeg onder aan de hoek om.
En daar stonden de BVR's, de Bever beveiligingsrobots. Uitgeschakeld, bewegingloos, keurig op een rij.
'Brandende sterren,' zei Fredda. 'Dus dáár is onze bleke vriend heen gegaan. Hij heeft zich in de ruimte van de beveiligingsrobots verborgen.'
'Daar lijkt het op,' zei Donald. 'U ziet tegen de achterwand een rij bergkasten staan. Ik zou verwachten dat hij zich in een daarvan heeft verborgen.'
'Waarschijnlijk,' zei Fredda. Ze staarde naar het beeld, vastbesloten er goed over na te denken. Als Bleekmans hierheen was gegaan, wist hij dat de beveiligingsrobots waren uitgeschakeld. Het beeld dat ze nu zag was het beste dat de integrator kon geven over de status van de robots op dat moment. Boven waren ze op dat moment nog de chaos aan het oplossen na de gefingeerde aanval. Wanneer Bleekmans hier naar beneden ging, zou hij moeten weten dat de beveiligingsrobots al snel daarna zouden worden ingezet.
Maar hij zou ook weten dat er met de robots was geknoeid. Dat ze plotseling niet meer zouden functioneren en dat het gebouw dan wijdopen voor hem zou staan. Als Bleekmans kalm bleef, hoefde hij hier beneden nergens bang voor te zijn. Hij hoefde zich alleen te verbergen, wachten tot de Bevers werden gede-activeerd, dan naar buiten te komen met zijn ploffer en...
Wacht eens. Zijn ploffer. Bij alle ingangen van de residentie en rondom het terrein waren wapensnuffelaars opgesteld. Fredda wilde heel goed geloven dat het beveiligingsnetwerk een indringer zou kunnen missen die naar binnen sloop. Dat soort fouten kon gemakkelijk worden gemaakt. Maar hoe kon een ploffer die naar binnen werd gebracht worden gemist? Nee, Bleekmans kon er onmogelijk een bij zich hebben gehad toen hij binnenkwam.
En daarom... daarom was zijn ploffer daar al neergelegd voordat hij het huis binnenging. En plotseling had Fredda een verdomd goed idee van waar en hoe.
De ondergrondse opslagruimte waarin de BVR's hadden gestaan, zag er in het echt op een vreemde manier anders uit, maar ook hetzelfde. De integrator had er een geïdealiseerde versie van laten zien, afgeleid uit de plattegronden van de architect, die in de computer waren opgeslagen, en een paar foto's. Maar dat was slechts een gedeeltelijke indruk geweest. Op de een of andere manier leek de kamer veel kleiner te zijn, niet groter, dan op de integrator. De lichten waren iets vager, de wanden waren smoezelig en hier en daar gevlekt. De lucht was vrij koel en muf. Verbazend, zoals de werkelijkheid de fouten van een simulatie kon aanduiden, fouten die je in de simulatie zelfs niet waren opgevallen.
Maar het grootste verschil was natuurlijk dat er hier beneden geen keurige rijen robots meer stonden. Er stond er slechts één, een opgeblazen wrak, veel erger kapotgeschoten dan de BVR's op de bovenverdiepingen. Dat de schade veel ernstiger was, was niet het enige. De gaten van de inslagen zagen er ook anders uit. Maar waarom? Waarom was deze helemaal aan stukken geschoten? Heel anders en veel woester dan de andere? En waarom waren de robots op de begane grond met rust gelaten?
Fredda dacht dat ze het antwoord, de antwoorden, op die puzzel wel wist. Maar ze kon er niet zeker van zijn. Nog niet. Pas wanneer ze de vijftigste BVR had bekeken.
Wat Fredda het meest dwarszat, was het feit dat ze zelfs niet had gemerkt dat er een BVR had ontbroken. Om te beginnen waren er vijftig BVR's geweest, maar ze had ze tot nu toe niet geteld. Nú wist ze dat er tweeëntwintig BVR's op de eerste verdieping en zevenentwintig op de begane grond waren geweest.
Als ze dat eerder had geweten, zou ze het hele huis ondersteboven hebben laten keren om die ontbrekende vijftigste robot te vinden. Dan zou ze deze, de cruciale, veel eerder hebben gevonden.
Plus dat iemand anders deze over het hoofd had gezien. Wat het des te erger maakte, was dat onderzoeksteams deze plek twee uur geleden al hadden bekeken, maar niet nauwkeurig hadden doorzocht. Wat had een kapotgeschoten robot te betekenen in een gebouw dat er vol mee stond?
Ze wilde er meteen induiken, deze robot uit elkaar halen en de sleutel tot de oplossing vinden, het bewijs. Ze wist dat dat hier aanwezig moest zijn. Maar ze bedwong zich. Stel dat ze nu aan de slag ging en een vingerafdruk of iets dergelijks wegveegde? Nee, dank je. Ze wilde niet nog meer fouten maken.
Het was al frustrerend genoeg geweest om die denkbeeldige deur in de simulatie van de integrator voor haar neus te zien dichtslaan. De verdachte zo ver te volgen, zonder dat het iets opleverde... Of je met je hoofd tegen een blinde muur botste. Het begon haar te dagen hoeveel geduld politiewerk vergde.
Doe het dus goed, doe het voorzichtig. De aanwijzingen in deze ruimte zouden de kern van de zaak kunnen zijn. Verpest ze niet. Laat de robots eerst hun werk doen. Daarna was zij aan de beurt.
'Donald,' zei Fredda, 'laat een compleet team plaats-delictrobots hierheen komen. Ik wil dat deze robot en deze hele ruimte - en alle bergkasten - met de hoogste resolutie worden gescand. Onze vriend Bleekmans heeft zich hier verborgen en die moet sporen hebben achtergelaten.'
'Dat is in het geheel niet zeker,' zei Donald. 'Het zou heel bruikbaar zijn, maar we kunnen er niet op rekenen.'
'Maar hij moet iets hebben achtergelaten,' protesteerde Fredda. 'Haar, een vingerafdruk, iets.' Of was het mogelijk dat hij helemaal niets zou hebben achtergelaten? Fredda besefte plotseling hoe weinig ze wist van het soort aanwijzingen dat de robots misschien zouden vinden.
'Het is mogelijk dat het plaats-delictteam iets zal vinden,' zei Donald, 'maar vergeet niet dat als ons slachtoffer een paar eenvoudige voorzorgsmaatregelen heeft genomen, er hier niets meer voor ons te vinden is.'
Voorzorgsmaatregelen? Plotseling was Fredda zeker van haar zaak. Ze wist niets van gerechtelijk onderzoek en bewijzen, maar mensen waren iets wat ze wel begreep. Ze had al een vrij goede indruk van Bleekmans. Alleen al door hem op de integrator te zien, was ze heel wat over hem te weten gekomen. 'Dit is geen man die alle eenvoudige voorzorgsmaatregelen neemt,' zei ze. 'Dit is een man die fouten maakt. Als hij niet zo zenuwachtig had gedaan toen we hem voor het eerst zagen, als hij niet de fout had gemaakt op zijn horloge te kijken, waren we hem in de drukte misschien kwijtgeraakt. Maar hij vestigde juist de aandacht op zich. Als hij alleen maar had gedaan alsof hij interesse voor de ruzie toonde, hadden we hem misschien uit het beeldgeheugen gewist, samen met alle anderen die kwamen kijken.'
'En daarom veronderstelt u dat hij hier sporen voor ons zou hebben achtergelaten?' vroeg Donald.
'O, het is geen veronderstelling,' zei Fredda. 'Ik weet zeker dat hij iets heeft achtergelaten.' Ze had geen logische reden om dat te denken, maar logica was net zo goed een werktuig als rede, en lang niet het enige. Ingevingen telden ook mee.
'Vertrouw op mij, Donald,' zei ze weer, terwijl ze naar het uitgebrande wrak van de beveiligingsrobot keek. 'Deze jongen heeft een visitekaartje achtergelaten.'
Normaal doen. De noodzaak normaal te doen was pijnlijk duidelijk, dat wist Caliban, maar toch was het moeilijk om iets met die kennis te doen.
Maar de eisen van de dag, de strakheid van de routine, hielpen flink. Hij had zijn werk.
In theorie waren zowel Caliban als Prospero veldwerkers van Fredda Leving die het gedrag en het handelen van de nieuwwetrobots moesten observeren en hun bevindingen aan doctor Leving doorgaven. Maar hun plichten gingen veel verder. Ze waren steeds op zoek naar onruststokers, op zoek naar problemen die het werk vertraagden, met de bedoeling die op te lossen.
In de praktijk was Prospero volkomen nutteloos bij dit werk. Hij zou eerder de nieuwwetrobots ertoe aanzetten hun gereedschap neer te leggen en ervandoor te gaan naar Walhalla, dan een ruzie op de werkvloer op te lossen. Prospero had tegenwoordig het grootste deel van de tijd zijn interne hypergolfsysteem uitgeschakeld, zodat hij niet zou worden gestoord - of opgespoord. Hij hield ervan zich voor de wereld te verbergen in een verlaten kantoor ergens onder de straten van Limbo, lezend, schrijvend en studerend, zijn filosofie ontwikkelend.
Caliban daarentegen, vond dat hij goed was in het werk. Hij begreep tenminste iets van zowel het menselijke standpunt als van dat van de robots en kon de twee partijen vaak samenbrengen. Hij had zich in talloze ruzies tussen mensen en nieuwwetrobots gemengd - en ook tussen robots en andere robots - en altijd geprobeerd een gemeenschappelijk punt van overeenkomst vinden.
Maar soms, moest hij toegeven, vroeg hij zich af of nieuwwetrobots het wel waard waren vrij te zijn.
Want de afgelopen twee weken had Caliban met een team nieuwwetrobots gewerkt aan de krachtveldspoel van een oude windrichtingsmachine, een groot, krachtig en ingewikkeld apparaat. De reparatie moest zorgvuldig worden voorbereid en diverse fasen moesten worden gecoördineerd. Het robotteam werkte zonder directe menselijke opzichter en elke robot in het team was enthousiast.
Helaas kreeg Caliban de indruk dat elke nieuwwetrobot die eraan werkte zelf een ander, beter idee had over hoe het werk moest worden gedaan. Er waren zoveel ideeën waarover moest worden beslist, dat ze aan werk zelf nauwelijks toekwamen.
Caliban moest hen ervan zien te overtuigen dat 'beter' vaak de vijand was van 'goed' en dat het streven naar perfectie kon betekenen dat er niets werd bereikt. Het was soms frustrerend om te zien voor welke onbenulligheden de nieuwwetrobots hun vrijheid gebruikten. Fredda Leving had hen vooruit willen brengen, nieuwe richtingen willen laten inslaan, maar had niet gewenst dat ze hun tijd aan vergadertafels verdeden en opnieuw begonnen te kibbelen over de meest efficiënte manier om een stasisspoel te kalibreren. Hij had de vorige avond besloten vanmorgen ruim vóór tijd naar het werk te komen, in de hoop een paar lopende zaken te kunnen oplossen.
'Kom, vrienden,' zei Caliban weer. 'Laten we het nog eens proberen. Kunnen we het niet eens worden over dit onbelangrijke puntje?'
'Hoe kun je maximale efficiëntie afdoen als een onbelangrijk puntje?' vroeg Dextran 22 op eisende toon.
'En wat schiet je met je theoretische efficiëntie op wanneer je verbeteringen het systeem onstabiel maken?' vroeg Shelkcas 6.
'De verbeteringen zijn stabiel,' antwoordde Dextran, 'of dat zouden ze in elk geval zijn in een goede, genormaliseerde veldomgeving.'
'Alsjeblieft!' kwam Caliban tussenbeide. 'Het normalisatieprobleem is opgelost. Daar hoeven we niet opnieuw over te beginnen.
Vrienden, we staan weer voor dezelfde keuze. We lossen het probleem op, of we maken er ruzie over. Maar we kunnen niet allebei. Dextran, jouw verbeteringen werken en we kunnen er gebruik van maken zolang we niet hoger gaan dan een efficiëntie van negenennegentig procent en nog iets. Is een half procent efificiëntieverbetering een grote afname in betrouwbaarheid waard?'
'Misschien niet,' gaf Dextran toe. 'Misschien zullen de verbeteringen alleen al...'
'Caliban! Caliban!'
Een menselijke stem, een die hij herkende, riep hem van buiten het kantoor. Maar wat deed Gubber Anshaw hier?
'Neem me niet kwalijk, vrienden. Als we dit punt hebben opgelost, kunnen jullie misschien verdergaan met het volgende punt op de agenda, terwijl ik even naar buiten ga.'
Caliban stond op, liep de ruimte door, deed de deur open en ging het kantoor uit. Daar stond Gubber, duidelijk opgewonden. Caliban deed de deur achter zich dicht. Er was iets aan doctor Anshaws gezicht dat hem zei dat ze zijn nieuws beter privé konden bespreken.
'Caliban! Dank de sterren dat je hier bent. Wat moeten we in duivelsnaam doen?'
'Doen? Waaraan?'
'Grieg, natuurlijk. Gouverneur Grieg. Ze zullen vast Tonya verdenken. Caliban, jij bent er geweest. Je bent een getuige. Ze heeft niets gedaan. Jij kunt het hun vertellen.'
'Doctor, Anshaw, u brengt me in de war,' zei Caliban steeds verontruster. De verzekering van Prospero dat er geen problemen zouden ontstaan, geen gevaar dreigde, was duidelijk net zo weinig waard als Caliban al had gevreesd. 'Wat is er met gisteravond? Wat is er met de gouverneur?'
'Heb je het niet gehoord? Weet je het niet? Grieg is dood. Hij is vannacht vermoord, vlak na...'
Maar Caliban was al weg voordat Anshaw was uitgesproken. Als de toestand zo onzeker was dat Anshaw bang was dat Tonya Welton zou worden verdacht, dan twijfelde Caliban er niet aan dat hij ook in gevaar verkeerde. Hij moest maken dat hij wegkwam, zorgen dat ze hem niet konden vinden. En snel.
Shelabas Quellam was een en al opwinding. Gouverneur. Hij zou gouverneur worden. Gewichtigheid, macht, respect. Dat stond hem allemaal te wachten. Allemaal. Maar hij moest nog zoveel doen om zich klaar te maken. Wat eerst? Een toespraak. Ja. Hij zou een toespraak schrijven voor wanneer hij het gouverneurschap overnam. Iets in de, stijl van 'verdriet en moed', en de noodzaak verder te gaan. Ja dat zou een goede toespraak zijn.
Hij ging achter zijn comm-console zitten en begon te dicteren. Maar toen zag hij dat het statusscherm aangaf dat er allerlei dringende post op hem lag te wachten, waarvan sommige officieel was, en enkele dagen oud.
Shelabas had zich nooit erg druk gemaakt om zijn binnenkomende correspondentie. Zijn robots lazen die voor hem en schreven samenvattingen van de dingen die hij moest afhandelen. Maar, nu hij eraan dacht, hij had zelfs de samenvattingen al een tijdlang niet bekeken. Daar moest hij toch snel iets aan doen. Misschien zat er iets belangrijks bij voor de nieuwe gouverneur.
Shelabas Quellam nam de postlijst door en slaakte een zucht. Er zat een brief bij van Grieg, gecodeerd voor Quellam persoonlijk. Maar hoe was dat nou mogelijk? Toen controleerde hij de datering en zag hij dat hij al ruim een week op hem lag te wachten.
Een week! Nu hij eraan dacht, herinnerde hij zich dat zijn robots hem hadden gezegd dat er dringende post op hem wachtte. Hij kon alleen zichzelf kwalijk nemen dat hij zo lang had gewacht met ernaar te kijken.
Zijn hand trilde toen hij de knoppen bediende en hij het gezicht van gouverneur Chanto Grieg op het scherm zag verschijnen. Hij zag er vol zelfvertrouwen uit, zelfverzekerd, als iemand die de leiding had. Geen afgedrukte brief, maar een video-opname. Dat had vaag iets beledigends. Videobrieven stuurde je naar mensen die wellicht niet het geduld hadden om een geschreven brief te lezen.
'Gegroet, Wetgever,' zei Griegs beeld. Het was duidelijk dat Grieg heel formeel sprak voor deze officiële opname. Dit was geen persoonlijke brief, het was een beleidsuiteenzetting. 'Met enige tegenzin ben ik tot de conclusie gekomen dat ik u nu verslag moet doen - en u alleen. Zoals u weet, was ik lange tijd de mening toegedaan dat de wetten die de opvolging van mijn ambt regelen overdreven ingewikkeld waren en in een tijd van crisis tot grote onzekerheid konden leiden. Daarom had ik u, de man die mij zou opvolgen als ik met wettelijke middelen uit mijn ambt mocht worden gezet, aangewezen als mijn opvolger wanneer ik tijdens de uitoefening van mijn ambt mocht komen te overlijden.
Zoals u ongetwijfeld zult weten, zijn er op het moment stromingen die mij willen afzetten of dwingen tot aftreden. Zoals u wellicht niet weet, hebben sheriff Kresh, commandant Devray en hoofdinspecteur van de beveiligingsdienst Melloy, mij allemaal recent gewaarschuwd voor bedreigingen die op mijn leven waren gericht. Dat mijn ambt vrijkomt, hetzij door wettelijke middelen, hetzij door mijn dood, wordt dus steeds waarschijnlijker. Ik vind dat ik dat niet langer kan afdoen als een vage theoretische mogelijkheid, maar dat het een waarschijnlijkheid is geworden.
Ik kan het principe van verenigde opvolging niet langer handhaven. Hoewel het op zich juist is, mag het niet de vitale hervormingen en de diplomatieke en economische politiek waarop deze regering is gestoeld, in de weg staan. Daarom ben ik van mening dat, mocht u mij opvolgen, de druk die op u zal worden uitgeoefend om vervroegde verkiezingen uit te schrijven, te groot zal zijn. Verder ben ik van mening dat verkiezingen onder zulke omstandigheden vrijwel zeker zullen resulteren in een regering die een politiek zal voeren die waarschijnlijk zal leiden tot een planetaire ramp.
Om al deze redenen laat ik u hierbij weten dat ik u niet langer als mijn opvolger aanwijs, ten gunste van een nieuwe persoon. Nadat ik een en ander met de nieuwe aangewezen opvolger heb besproken, zal ik zijn naam in het openbaar bekendmaken. Ik verwacht dat dit binnen enkele weken zal gebeuren. Uit ontzag voor u, voor onze lange samenwerking en voor uw ambt als voorzitter van de Wetgevende Raad, vond ik het verstandig u al vroeg van deze beleidswijziging op de hoogte te stellen.
Met grote spijt en mijn verontschuldigingen voor eventuele smart die dit besluit bij u mocht veroorzaken, groet ik u.'
Het scherm toonde Griegs legitieme zegel en werd toen zwart.
Shelabas Quellam staarde met openhangende mond, geschrokken naar het lege scherm. Hij was geen opvolger. Hij was weer niets, niemand.
Maar wacht eens even. Stel dat Grieg nog geen nieuwe opvolger had aangewezen voordat hij was vermoord? Voor zover Shelabas zich herinnerde, bleef de oude opvolger gelden tot de nieuwe was aangewezen. Een waanzinnig ogenblik lang dacht hij eraan de brief te wissen en alle sporen ervan uit te vagen, waarna hij zich meteen tot gouverneur zou uitroepen. Maar nee. Er zouden bij alle autoriteiten kopieën liggen. Deze kopie vernietigen zou geen zin hebben, en zou de verdenking van de moord juist op hem leggen, als hij er niet al van werd verdacht!
Hij stond plotseling met kloppend hart op. De moord op Grieg! Als er geen nieuwe opvolger was aangewezen, zou, zodra er kopieën van Griegs brief werden gevonden, Shelabas Quellam de hoofdverdachte zijn.
Shelabas Quellam was dus geen gouverneur, en zou dat ook niet worden, als Grieg inderdaad een nieuwe opvolger had aangewezen.
Shelabas Quellam was gewoon een man die een eersteklas motief had voor de moord op de gouverneur.
En gauw, heel gauw zou iedereen in de wereld het weten.
Een half uur nadat hij bij Anshaw was weggelopen, had Caliban een veilige plek bereikt, een geheim Roestruggerkantoor in een ongebruikte tunnel, ver onder het centrum van de stad Limbo. In het kantoor stond een ongeregistreerde - en hopelijk onherleidbare - hypergolfontvanger. Hij was er vrijwel zeker van dat geen mens deze schuilplaats kende. Dat betekende dat hij de nieuwsberichten kon afluisteren zonder bang te zijn te worden opgepakt en dat hij een kans had om na te denken. De nieuwsstations gonsden van de berichten over Griegs dood. Al snel wist hij alles wat hij moest weten.
Het kostte Caliban weinig moeite om te begrijpen dat hij en Prospero verdachten zouden zijn in deze zaak, en daar waren goede redenen voor. Caliban was eerder door Alvar Kresh achtervolgd geweest en hij wilde dat niet nog eens meemaken. Hij moest Prospero opbellen.
Caliban was de enige robot op de planeet Inferno die een comm-station moest gebruiken om te kunnen telefoneren. Dat was omdat elke andere robot een compleet hypergolf communicatiesysteem ingebouwd had gekregen.
Caliban was als laboratoriumexperiment gebouwd en hem afgesneden van de buitenwereld te houden, had deel uitgemaakt van het experiment. Hij had lang geleden hypergolfapparatuur kunnen laten inbouwen, maar Caliban had een hoop goede redenen om ervoor te zorgen nooit te worden uitgeschakeld, hoe weinig tijd het ook zou kosten om de apparatuur te installeren. Er konden te veel dingen gebeuren wanneer hij was uitgeschakeld - er waren te veel dingen met hem gebeurd toen hij was uitgeschakeld. Er waren te veel mensen - en robots - die hem een slecht hart toedroegen.
Meestal was het geen groot probleem dat hij geen hypergolfverbinding bezat. Maar nu moest hij dringend Prospero spreken, en hij wist niet waar Prospero zich bevond. Prospero was de enige die wist waar de leider van de nieuwwetrobots zich ophield. Prospero had in zijn tijd ook heel wat bedreigingen te verduren gekregen.
Maar dat leek allemaal in het niet te vallen bij het gevaar dat hen nu bedreigde. Caliban was al eerder door Alvar Kresh achtervolgd geweest en hij had geen zin om dat nog eens mee te maken. Maar toen hij op de vlucht was, had hij tenminste wel enkele vaardigheden opgedaan. Hij wist hoe hij uit het zicht moest blijven. Het was bijvoorbeeld verstandig om een flink eind uit de buurt van zijn kantoor bij het terravormingscentrum te blijven.
Het was indertijd vrij eenvoudig geweest om zich in de hoofdstad Hades te verbergen. In een kleinere stad als Limbo was dat niet zo eenvoudig, maar het was toch mogelijk zolang hij in de minder gebruikte ondergrondse diensttunnels bleef.
Beneden in de tunnels waren comm-stations, maar Caliban moest ervan uitgaan dat het communicatiesysteem door de politie werd afgeluisterd. Hij wilde niet in de buurt van zijn schuilplaats bellen. Na er zorgvuldig over te hebben nagedacht, koos hij een openbaar comm-station in een winkelgalerij in het centrum van de stad.
Hij was zo vroeg, dat de galerij nog bijna helemaal verlaten was en hij bereikte de comm-cel zonder te worden gezien. Hij toetste Prospero's comm-code in op een alleen-audiokanaal en sprak zodra de verbinding was gemaakt. Hij wist dat Prospero via de hyperband pas iets tegen iemand zei wanneer hij wist wie het was. 'Prospero, met Caliban.'
'Vriend Caliban,' zei Prospero's stem door de luidspreker. 'We moeten elkaar dringend spreken.'
'Ik ben het ermee eens dat het dringend is,' zei Caliban. 'Dit is een vreselijke crisis. Maar ik ben bang dat we met alleen spreken niets opschieten.'
'We hadden afgesproken wat we moesten doen als het fout liep,' zei Prospero. 'Het is tijd om te vluchten.'
'We hadden niet verwacht dat het zó fout zou lopen,' opperde Caliban. 'Ik twijfel er niet aan dat je ontsnappingsroute onder normale omstandigheden goed zal werken, maar dit zijn geen normale omstandigheden. Als we er nu vandoor gaan, krijgen we, voor de dag om is, elk mens op deze planeet met een penning op zijn borst achter ons aan. Ik heb Alvar Kresh al eerder achter me aan gehad. Ik voel er niets voor om nog eens te worden opgejaagd. Dat ik het de vorige keer heb overleefd, was slechts een kwestie van geluk.'
'De planeet is groot en ik heb veel ervaring in heimelijke reizen,' zei Prospero.
'Jij hebt veel ervaring in het organiseren van heimelijke reizen,' zei Caliban. 'Zelf ben je nooit van het eiland Purgatory af geweest. Dan is er trouwens ook nog de kwestie van de gevolgschade. Als zij zouden vluchten, hoeveel nieuwwetrobots zullen er dan worden vernietigd? Hoeveel van hun schuilplaatsen zullen er worden ontdekt terwijl ze naar ons zoeken?'
'Wat je zegt is waar,' zei Prospero.
'Vergeet ook niet, dat als we vluchten, we meteen zullen worden gezien als de hoofdverdachten van de moord op de gouverneur. Dat zou de zaak van de nieuwwetrobots grote schade berokkenen. Je hebt vaak laten weten dat je niets belangrijker vindt dan de rechten en het overleven van de nieuwwetrobots. Als we vluchten, is de kans groot dat we alle nieuwwetrobots, overal, verdoemen.'
'Ik begrijp wat je zegt,' zei Prospero. 'Maar als we niet vluchten, wat moeten we dan doen?'
'We moeten onszelf aangeven. Ons door hen laten ondervragen. Meewerken. We zullen onszelf aan groot gevaar blootstellen, maar niet zo groot als wanneer we vluchten. En we zullen de nieuwwetrobots niet in gevaar brengen.'
Prospero gaf niet meteen antwoord. Caliban kon hem de aarzeling niet kwalijk nemen. De twee kwaden waartussen ze moesten kiezen waren op zijn minst ontmoedigend. Eindelijk sprak de nieuwwetrobot. 'Goed,' zei hij. 'Maar hoe gaan we te werk? Ik wil niet zomaar in de val lopen, of me overgeven aan een BB-agent of een Ranger die wacht op een kans om een gat in een nieuwwetrobot te blazen.'
Die vraag had Caliban verwacht, maar hij zag slechts één mogelijkheid voor hen, een oplossing die misschien slechts een minder mooie manier van zelfmoord voor hen zou betekenen, dan wanneer ze van Purgatory zouden vluchten. 'Er is een robot met wie we volgens mij contact moeten opnemen,' zei hij. 'Ik denk dat dat de veiligste manier is. Als hij ermee akkoord gaat ons te arresteren zonder ons kwaad te doen, zal hij zich zonder omwegen aan zijn woord houden.'
'Is die robot een vriend van je?'
'O nee,' zei Caliban. 'Integendeel. Als er één robot in het heelal is die een vijand van me is, dan is dat wel Donald 111.'
'De robot van Kresh? Waarom zou je met hem contact opnemen?' vroeg Prospero.
'Omdat het soms verstandiger is een vijand te vertrouwen, dan een vriend,' zei Caliban. Dat was onder deze omstandigheden niet echt een tactvolle opmerking, maar Caliban voelde geen wroeging om die woorden tegen zijn beste vriend uit te spreken. Het was tenslotte heel goed mogelijk dat zijn vriend Prospero Caliban zo diep hierin had meegesleurd, dat zelfs zijn meest dodelijke vijand hem niet kon helpen.
Donald 111 leidde de luchtwagen iets verder naar het oosten, naar de afgesproken plek. Hij vloog harder dan hij had gedurfd wanneer er een mens aan boord was geweest, maar de tijd drong en hij kon zo hard vliegen als hij wilde, want de Eerste Wet werd niet overtreden. Er was nauwelijks twaalf uur verstreken sinds het lichaam van Grieg was gevonden, hoewel het zelfs Donald toescheen of er sindsdien een eeuwigheid was verstreken.
Donald moest opschieten. Hij moest op tijd terug zijn in de residentie voor de briefing met sheriff Kresh en de anderen. Maar dit was een kans die hij niet voorbij mocht laten gaan. De overgave van Caliban en Prospero te accepteren maakte beslist veel goed.
Hij wist niet wat hij ervan moest denken, maar dat deed er niet toe. Hij zou aan hun eisen voldoen en hen in het geheim opbrengen, zonder met iemand anders te overleggen. Hij hoefde niet te begrijpen waarom de twee pseudo-robots zich aan hem persoonlijk wilden overgeven. Voor hem was het voldoende om te weten dat ze zich wilden overgeven. Het zou hem tot de grootste tevredenheid stemmen als hij hen in hechtenis kon nemen.
Goed, hij was nu op de coördinaten aangekomen die Caliban had opgegeven. Donald cirkelde een keer langzaam, laag rond, over het met kiezels bedekte terrein, ervoor zorgend dat degenen op de grond hem konden zien. Geen verrassingen.
Hij bracht de luchtwagen dertig meter boven de grond tot stilstand en liet hem toen langzaam en voorzichtig verticaal landen. Donald ging heel zorgvuldig te werk, zich erop concentrerend dat hij geen plotselinge bewegingen maakte. Vreemd, heel vreemd, dat de mogelijkheid bestond dat twee robots - zelfs pseudo-robots - hem hier in de val zouden kunnen hebben gelokt. Niets weerhield hun ervan Donald met een plofferschot tussen de ogen te begroeten.
Noch, besefte Donald verrast, weerhield iets hém ervan. Niets in de Drie Wetten weerhield een robot ervan een andere te vernietigen. Er werd niets gezegd over robots die met ploffers zwaaiden, of er zelfs mee schoten, zolang ze maar niet op een mens schoten. Vroegen die twee daar buiten, verborgen in de struiken tussen de bomen die om de open plek stonden, zich nu af of hij, Donald 111, op het punt stond schietend uit de luchtwagen naar buiten te stormen?
Volkomen onzin. Het feit dat er geen verbod tegen iets bestond, betekende niet dat het logisch was dat het zomaar zou gebeuren. Donald stond op uit de stoel van de piloot, deed het luik van de luchtwagen open en stapte, zonder nog een ogenblik bij die onzin stil te staan, naar buiten.
Daar stonden ze, aan de rand van de open plek. De twee pseudo-robots, Caliban en Prospero, de ene groot en rood, de ander kleiner en pikzwart. Ze kwamen voorzichtig naar voren en het ontging Donald niet dat ze er allebei voor zorgden dat hun handen goed zichtbaar waren.
Donald begroette hen niet, maar ging meteen over op de formele procedure en sprak de woorden uit die ze via de hypergolfverbinding overeen waren gekomen: 'Zoals afgesproken, neem ik u hierbij beiden in hechtenis namens de sheriff van Hades, vallend onder de Rangers van de gouverneur. U valt derhalve onder de autoriteit van de sheriff en zijn aangestelde deputy's, evenals onder de autoriteit van de Rangers van de gouverneur. Zolang u zich niet tegen die autoriteit verzet en niet probeert te ontsnappen, zal u geen kwaad worden aangedaan en zult u niet worden gestraft of vernietigd zonder een behoorlijk proces.' Maar wat was in zo'n geval een behoorlijk proces? Dat wist Donald niet. Wie wel? En kon hij wel zulke beloften doen wanneer hij sheriff Kresh er niet van op de hoogte had gesteld dat hij een arrestatie zou uitvoeren? 'Is dat duidelijk?' vroeg hij aan de twee pseudo-robots. Het was een heel vreemd moment. Wanneer had ooit in de geschiedenis een robot twee andere robots - of bij na-robots - wegens moord gearresteerd?
'Het is me duidelijk,' zei Prospero.
'Mij ook,' zei Caliban.
'Kom dan mee,' zei Donald, terwijl hij hun gebaarde in de luchtwagen te stappen. Caliban en Prospero liepen langs hem het luik van de luchtwagen binnen. Ze namen plaats op de passagiersstoelen. Donald ging achter de bediening zitten en begon het vertrek voor te bereiden.
Het was voorbij. Hij had ze. Nu moest hij nog teruggaan. Zoals het eruitzag, was hij nauwelijks op tijd voor de briefing. Hij wist dat hij zonder vertraging meteen zou moeten opstijgen. Maar op de een of andere manier was het holle formalisme waarmee hij hen in hechtenis had genomen, niet genoeg. Het was een anticlimax, onbevredigend. Het gaf geen antwoord op de cruciale vraag in de kwestie. En Donald had een sterk gevoel van nieuwsgierigheid, zoals het een goed politierobot betaamt.
Hij draaide zich om en keek Prospero en Caliban aan. Er viel natuurlijk niets van hun gezichten af te lezen. Om de een of andere reden vond Donald dat verwarrend. Hij had altijd iets op het gezicht van een verdachte kunnen zien. Maar dat waren mensen geweest, geen robots.
Misschien was dat het probleem. Deze twee waren het een noch het ander. Het waren geen echte robots, maar ze waren ook beslist niet menselijk. Iets daar tussenin. Iets minder - en misschien, gaf Donald toe, iets meer - dan beide.
Maar dat deed er nu niet toe. Donald wilde slechts één ding weten. 'Hebben jullie Chanto Grieg vermoord?' dwong Donald zichzelf brutaalweg te vragen. Vermoord! Vermoord! Hij vroeg aan wezens die erg op hemzelf leken, erg op robots leken, wezens die door dezelfde Fredda Leving waren gebouwd als Donald, of ze een menselijk wezen hadden vermoord. De gedachte daaraan alleen al was genoeg om zijn cognitieve functies even te verstoren. Maar Donald was een politierobot en gewend aan gedachten aan geweld.
Hij wist dat deze twee konden liegen, in tegenstelling tot echte robots, maar dat deed er niet toe. Hij moest het toch vragen. Hij moest het antwoord uit hun mond horen - waar of gelogen. 'Hebben jullie Chanto Grieg vermoord, of maakten jullie deel uit van een samenzwering die tot doel had hem te vermoorden?'
'Nee,' zei Caliban na een kort aarzeling namens hen beiden. 'Dat hebben we niet. We hadden niets met zijn dood te maken en wisten er van tevoren ook niets vanaf. We hebben hem niet opgezocht om hem te vermoorden.'
'Wat waren jullie dan wel van plan?'
Caliban aarzelde even en keek weer naar Prospero, voordat hij sprak. En plotseling was er iets duidbaars in zijn manier van doen, in zijn handelen. Het was de blik van iemand die op het punt stond een stap te doen waardoor er geen weg terug meer zou zijn, van iemand die zich in de afgrond stortte zonder te weten wat hem beneden wachtte. 'We hebben hem opgezocht,' zei Caliban, 'om hem te chanteren.'