17 Listigheden
Borric keek om de hoek.
Toen hij geen beweging in de schaduwen zag, gebaarde hij zijn metgezellen met hem mee te gaan. Al bijna een uur lang hielden ze zich 'verborgen voor verscheidene groepen wachters die naar de indringers op zoek waren. Van Nakur hadden ze niets meer gezien sinds hij de eerste groep legionairs had weggelokt. Nadien waren ze al vijf keer ternauwernood aan een patrouille weten te ontkomen.
Ghuda legde een hand op Borrics schouder. 'Zo komen we nergens,' fluisterde hij. 'Ik denk dat we een bediende moeten grijpen en uit hem persen waar die vrienden van jou zijn ondergebracht. We binden hem wel vast, dan hoeven we hem niet dood te maken, en als je deze beestenboel hebt opgelost, sturen we wel iemand om hem los te maken. Wat vind jij?'
'Een beter idee heb ik niet, dus laten we het maar doen,' zei Borric.
Hij keek om zich heen. 'We kunnen allemaal wel een korte pauze gebruiken.'
'Ik zou wel een paar minuutjes willen zitten, ja,' zei Ghuda.
'Nou, deze kamers lijken me allemaal leeg.' Borric wees naar de dichtstbijzijnde deur. 'Laten we hier maar eens binnen kijken.' Zo voorzichtig mogelijk deed hij de deur open. Het was een sierlijk paneel van riet en ivoor en het kraakte vreselijk toen hij ertegen duwde. Toen hij een kier van een paar duim had gemaakt, zei hij: 'Misschien moeten we terug naar die deuren van gordijnen.'
Ineens gaf Ghuda een harde duw tegen de deur, zodat die heel even verrassend bescheiden piepte, duwde de andere twee naar binnen en zwaaide de deur achter zich dicht.
Borric verloor bijna zijn evenwicht en toen hij zich omdraaide, legde de oudere krijger een vinger tegen de lippen. Borric trok zijn rapier, Suli zijn kleine zwaard en Ghuda deed een stap achteruit om zijn grote bastaardzwaard uit de schede te halen. Hij zorgde ervoor niet te dicht bij de anderen te staan, zodat hij de ruimte had om met het vervaarlijke wapen te zwaaien. Borric keek de lege kamer rond om zich ervan te vergewissen dat er niets was waar hij over kon struikelen als hij moest vechten. Niet dat het er iets toe deed, want als het tot vechten kwam, zagen ze zich in vergelijking met hun geringe aantal tegenover een onbeperkt aantal wachters gesteld. Zijn enige hoop lag in de mogelijkheid dat hij zich lang genoeg in leven wist te houden tot iemand ervan overtuigd raakte dat hij inderdaad Arutha's andere zoon was.
Moe gingen ze alle drie zitten op de vloer, spieren strekkend die zeer deden van de spanning en het urenlange lopen. 'Weet je, Mafketel,' zei Ghuda, 'van dat gesluip door het paleis krijg je nog honger ook. Ik wou dat ik nu een van Nakurs sinaasappels had.'
Borric wilde net iets terugzeggen toen zijn aandacht werd getrokken door een gedempt geluid. Stemmen, nog onduidelijk doch dichterbij komend, deden hem opspringen en naar de deur gaan. Ook Suli kwam kijken en wurmde voorzichtig zijn hoofd tussen Borrics buik en de deur. Borric wilde de jongen net wegjagen, maar hield zich stil toen hij iemand hoorde naderen.
Er kwamen twee mannen in zicht, die langs de deur liepen. De ene was vrij dik en had een ambtsstaf in zijn hand. De ander had een zwarte mantel met kap om zijn schouders, waardoor zijn gelaat niet zichtbaar was, maar terwijl ze langs de deur liepen, keek hij de dikke man even aan, zodat Borric een glimp van zijn gezicht opving. Ze waren druk in gesprek en Borric hoorde de zwaarlijvige man zeggen: '...vannacht gebeuren. Langer kunnen we niet wachten. Als de keizerin kalmeert, gaat ze misschien op zoek naar een redelijker oplossing. Ik heb haar ervan weten te overtuigen Awari naar het noorden te sturen, ter voorbereiding op de problemen daar, maar die list houdt niet lang stand. En dan is er nog iets met een of andere maniak die in het paleis rond rent. De bewakers schijnen hem niet te pakken te kunnen krijgen. Ik weet niet wat dat is, maar we moeten ervan uitgaan dat het problemen...' De stem stierf weg toen de mannen de hoek omsloegen.
Suli draaide zich om en trok krachtig aan Borrics mouw. 'Meester!'
'Wat is er?' vroeg Borric, onderwijl een veelvoud aan indrukken verwerkend.
'Die man, die dunne met de zwarte mantel. Dat is de man die ik in het gouverneurs huis in Durbin heb gezien, de man met de gouden halsband. De man die voor heer Brand werkt.'
Borric leunde met zijn rug tegen de deur en knikte. 'Dat is akelig goed te begrijpen.'
Ghuda borg zijn zwaard op. 'Wat is er dan?' vroeg hij.
'Nu weet ik waarom we vanaf Durbin al door problemen worden achtervolgd,' mompelde Borric.
'Waarom dan?'
'Vertel ik je later wel. Ik hoop dat jullie een beetje zijn uitgerust, want we gaan weer. We moeten zo snel mogelijk die bediende zien te vinden.'
Met een ruk trok hij de deur open, waardoor het krakende scharnier vrijwel geen geluid maakte. Voordat Ghuda nog iets kon vragen liep hij de gang op. Daar aarzelde hij even terwijl de anderen hem volgden en de deur dichtdeden. Hij beduidde Ghuda en Suli zich tegen de muur te drukken.
Aan het einde van de gang ging deze rechtsaf. Een andere richting was er niet, dus ging Borric de hoek om. In deze vleugel van het paleis brandde geen licht en Borric betwijfelde dat Keshische edellieden gewend waren in het donker op de tast door de gangen te dwalen, dus was het niet erg waarschijnlijk dat er iemand in de buurt was.
Toen ze aan het einde van de gang kwamen, draaide Borric zich om en fluisterde: 'Er komt iemand aan.' Hij gebaarde Ghuda en Suli naar de muur en ging zelf aan de overkant van de gang staan.
Haastig lopend kwam er een vrouw de hoek om en Ghuda deed een stap naar voren om haar de weg te versperren. 'Wat -' begon ze, maar toen greep Borric haar van achteren vast. De vrouw had een sterk en lenig lichaam, maar Borric had er niet veel moeite mee om haar mee door de eerste deur in de gang te slepen.
Het licht dat door een raam naar binnen viel verschafte een weinig zicht op het tafereel. De vrouw in bedwang houdend fluisterde Borric in haar oor: 'Eén kik en je gaat eraan. Als je je gedeisd houdt doen we je niets. Begrepen?'
De vrouw knikte eenmaal met haar hoofd en Borric liet haar los. Meteen draaide ze zich naar hem om. 'Hoe durf je -' zei ze, maar toen zag ze wie haar had vastgegrepen. 'Erland? Wat bezielt jou -' Haar ogen werden groot toen ze zijn kleren en kortgeknipte donkerbruine haar zag. 'Borric! Hoe kom jij hier?'
Heel Borrics leven had hij Robert verhalen horen vertellen over zijn tijd als dief in Krondor, en een vast onderdeel uit die vergezochte verhalen was die 'narigheidsknobbel' waar Robert het dan altijd over had. Als er iets niet klopte, dan voelde Robert dat op een of andere manier. En voor het eerst in zijn leven begreep Borric wat Robert daarmee bedoelde. Iets in hem schreeuwde dat er met deze vrouw iets niet klopte.
Hij trok zijn zwaard en richtte de punt op de vrouw.
'Mafketel, dat is nergens voor nodig,' zei Ghuda. 'Die vrouw –'
'Hou je mond, Ghuda. Vrouw, hoe is je naam?'
'Miya. Ik ben een vriendin van je broer. Wat zal hij blij zijn als hij erachter komt dat je nog leeft! Maar vertel me, wat -' Plotseling schoot ze in de lach en Borric vond dat ze dat heel knap deed, want het klonk oprecht en spontaan. 'Ik sta te kletsen. Het zal wel van de schok zijn om je-'
'Om me in het paleis te zien,' maakte Borric haar zin af.
'Om te zien dat je nog leeft, wou ik zeggen,' zei Miya.
'Dat denk ik niet,' zei Borric. 'Toen je me zag, dacht je eerst dat ik mijn broer was. Toen begreep je heel snel dat ik Erland niet was. Iemand die denkt dat ik dood ben, zou die conclusie nooit zo vlug trekken. En je zei niet: "je leeft nog," maar je zei: "Hoe kom jij hier?" En dat komt omdat je wist dat ik nog leefde en in de stad was.'
De vrouw zei niets terug en Borric zei tegen Ghuda en Suli: 'Dit is een van de mensen die betrokken is geweest bij de pogingen om mij bij iedere stop tussen Krondor en Kesh te vermoorden. Ze werkt voor heer Brand.'
Bij het horen van die naam werden Miya's ogen heel even groot, maar voor de rest gaf ze geen blijk van enige herkenning. 'Als ik hard genoeg gil, staan hier binnen de kortste keren twaalf wachters,' zei ze.
Borric schudde zijn hoofd van nee. 'Deze vleugel is al doorzocht. We hebben ze van kamer tot kamer zien gaan. En trouwens, ze zoeken naar één man.'
Met fonkelende ogen deed de vrouw een stap achteruit, de afstand tot de deur metend met haar blik. 'Vergeet het maar,' zei Borric. 'Het zal niet veel schelen, maar ik ben sneller dan ik er uitzie en ik kom vier voet verder dan jij,' zei hij, wijzend met zijn zwaard.
'Jullie komen hier niet levend vandaan, weet je dat? Het is al te laat voor een snelle eenvoudige verklaring. Er heeft al bloed gevloeid en er zijn al soldaten op mars. Je vader is bezig de Legers van het Westen te verzamelen in het Dromendal om ons land binnen te vallen.'
'Je vader?' zei Ghuda. 'En wie mag dat dan wel zijn als hij weer thuis is?'
'Mijn vader is prins Arutha van Krondor,' zei Borric.
Ghuda knipperde met zijn ogen als een uil in fel licht. 'De Prins van Krondor?'
'En ik ben zijn dienaar,' zei Suli, 'en dat ben ik ook wanneer hij Koning der Eilanden is.'
Geruime tijd bleef Ghuda als met stomheid geslagen staan, tot hij uiteindelijk zei: 'Mafketel... Borric... Prins, hoe ik je ook moet noemen, als dit voorbij is, help me dan herinneren dat ik je nog een keer op je bek sla.'
'Als we hier levend vandaan komen, blijf ik met plezier voor je stilstaan terwijl je het doet.' Tegen Miya zei hij: 'Je kunt een hoop van mijn vader zeggen, maar niet dat hij gek is. Hij stuurt net zo min een leger op Kesh af als ik met een aambeeld het drijfzand in loop.'
'Nou,' zei Ghuda, 'na wat ik heb gezien, weet ik dat zo net nog niet.'
'Ze liegt,' zei Borric. 'En we moeten naar mijn broer.' Hij richtte zich weer tot Miya. 'En jij brengt ons naar hem toe.'
'Nee.'
Borric deed een stap naar voren en zette de punt van zijn zwaard op haar keel. Toen Miya geen spier vertrok, zei hij: 'Ben jij soms niet bang om dood te gaan?'
'Jij bent geen moordenaar,' spuwde ze.
Ruw werd Borric opzij geduwd. 'Hij misschien niet, kreng,' zei Ghuda. Met zijn hammen van handen greep hij de vrouw bij haar schouders en trok haar naar zich toe, en aan haar gezicht zag Borric in het vage schijnsel van licht dat het er niet bepaald zachtzinnig aan toe ging. Toen Miya's gezicht nog maar een paar duim van het zijne was verwijderd, fluisterde Ghuda: 'Maar ik ben uit heel ander hout gesneden. Ik moet niets hebben van dat superieure gedoe van jullie rasbloeds. Ik aai net zo lief een slang als jouw zachte huidje. Als jij in brand zou staan, stak ik nog niet eens de straat over om op je te pissen. En als jij niet heel gauw zegt wat we weten moeten, meisje, dan zal ik jou eens heel langzaam en pijnlijk doodmaken. En ik doe het zodanig dat je niet eens kunt gillen.'
De kalme dreiging die van de huurling uitging moest overtuigend geweest zijn, want met amper beheerste stem zei ze: 'Ik zal jullie brengen.'
Ghuda liet haar los en Borric zag tranen van angst over haar wangen rollen. Hij stak zijn rapier terug in de schede en trok zijn dolk. Nadat hij die aan haar had laten zien, gaf hij haar een duw in de richting van de deur. 'Denk eraan,' zei hij, 'je kunt niet ontkomen. Ik kan mijn dolk sneller gooien dan jij kunt hardlopen.'
Miya deed de deur open en ze volgden haar de gang op. 'Hoe komt het dat je haar door had?' vroeg Ghuda terwijl ze achter de vrouw aan liepen.
'Dat was mijn narigheidsknobbel.'
'Als je het me zou hebben gevraagd, had ik gezworen dat je die helemaal niet hebt,' zei de huurling. 'Ik ben blij dat hij het eindelijk doet.'
'Ik ook.'
'Maar je had al eerder iets in de gaten dat er iets met haar moest zijn,' zei hij. 'Hoe kwam dat?'
'Ze ging dezelfde kant op als die twee mannen die ik zag lopen en een van hen zette me aan het denken.'
'Wat was er dan met hem?'
'Hij zit al sinds Krondor achter me aan. En het is een van de weinigen in Kesh die mij kent van gezicht.'
'Wie is het dan?' vroeg Ghuda toen ze een hoek om gingen en in een beter verlichte gang kwamen.
Daar kregen ze het eerste paar wachters voor een deur in zicht en Borric ging een stap dichter bij de vrouw lopen voor het geval ze het in haar hoofd mocht halen om te vluchten of om hulp te roepen. 'Die man was heer Torum Sie, de ambassadeur van Kesh aan mijn vaders hof,' zei hij tegen Ghuda.
De huurling schudde zijn hoofd. 'Die is lid van de keizerlijke familie. Het zijn erg belangrijke mensen die uit zijn op jouw dood, Mafketel.'
'En het zijn erg belangrijke mensen die uit zijn op de waarheid,' antwoordde Borric. 'Dat houdt ons nog een tijdje langer in leven.'
'Goden, ik hoop dat je gelijk hebt,' zei de huurling.
Miya ging hen voor door het paleis langs een rij deuren die door soldaten werden bewaakt. Wellicht verbaasden die zich erover dat een lid van het keizerlijke huishouden met drie vreemd uitgedoste mannen langs hen heen liep, maar dan hielden ze dat goed verborgen. Miya sloeg de hoek om naar een brede, lange gang met zes onbewaakte deuren.
Aan het einde van de gang liep Miya naar een grote dichte deur. 'Je broer is hier binnen,' zei ze.
Borric gaf haar een duw: 'Jij eerst.'
De vrouw legde haar hand op de klink en duwde de deur open. Ze ging naar binnen en hield de deur verder open voor Borric, die over de drempel stapte, gevolgd door Ghuda en Suli.
In de kleine ontvangstruimte achter de deur ging ze hen voor naar een andere deur, waar de procedure zich herhaalde, maar zodra Suli als laatste binnen was, sloeg ze ditmaal de deur met een klap achter hem dicht en schreeuwde tegen de gewapende mannen in het uniform van de rasbloed-wacht die in de kamer zaten: 'Dit is Borric van Krondor! Dood hem!'
Het dienstmeisje kondigde heer Nirome aan en Erland liet hem binnenkomen. Haastig betrad de lijvige edelman het vertrek en maakte een buiging voor de prins. 'Hoogheid, vrouwe Miya zei dat u mij dringend wilde spreken.' Toen zag hij Robert en Gamina, die tegenover Erland zaten op een plek die vanuit de deuropening niet was te zien. 'Mijn heer, mijn vrouwe, ik had u nog niet gezien. Mijn verontschuldigingen.'
Hij had je onder vier ogen willen spreken, zond Gamina naar Erland. Hij maakt zich er zelfs vreselijk druk om dat wij hier zijn.
'Is er al nieuws over baron Joolstein?'
Nirome haalde zijn schouders op. 'Als dat er was, zou u onmiddellijk op de hoogte zijn gebracht. Ik moet u duidelijk maken dat de meesten van ons die met Hare Majesteit vergaderen zich niet zo persoonlijk getroffen voelen. Wij zijn op zijn hoogst een nicht kwijt terwijl Zij Die Kesh Is een dochter heeft verloren. Moeder en dochter mochten dan vaak geschillen hebben over hofzaken, maar ze hadden sterke gevoelens voor elkaar. En zoals u ongetwijfeld zelf al keer op keer zult hebben gezegd: het is allemaal volkomen onlogisch.'
'Ik hoopte al dat u dat zou gaan zeggen,' zei Erland.
'Ik ben een pragmatisch mens, Hoogheid. In mijn tijd in de Galerij der Heren en Meesters heb ik voornamelijk de rol van verzoener gespeeld, want zoals u ongetwijfeld hebt gezien, hebben we veel verschillende volkeren in ons keizerrijk. Kesh is een pluralistische staat met een heel andere geschiedenis dan uw Koninkrijk. In de oudheid waren uw mensen gewone vissers. U hebt maar twee ondergeschikte volkeren binnen uw grenzen: de bewoners van Yabon en onze voormalige landgenoten in uw Schreiborg, terwijl Kesh een land is met wel duizend talen en culturen.'
Hij probeert tijd te rekken, zond Robert via Gamina.
Waarom?
Gamina gaf antwoord. Hij wil je alleen spreken ... nee, hij wil alleen met je zijn... hij denkt koortsachtig na... hij richt zich niet rechtstreeks, zoals jij wanneer je met me praat... hij denkt na hoe... Ineens werd Gamina wit en een tel later sprong Robert overeind, zijn zwaard in de hand. De corpulente Keshiër zag iets aan Erlands gezicht, of anders hoorde hij het aan de manier waarop Robert overeind kwam, maar hij draaide zich vlug om, zijn ambtsstaf ter zelfbescherming heffend.
'Wat heeft dit te betekenen?' vroeg Erland.
'Borric leeft,' zei Gamina. 'Hij is hier ergens in de stad. Nirome wil je meenemen naar een plek in het paleis waar zijn vrienden je kunnen vermoorden.'
Even drong het allemaal niet tot Erland door. 'Hè?'
'Wat... zegt mijn vrouwe nu?' zei Nirome met een asgrauw gezicht.
'Mijn vrouw heeft bepaalde talenten, mijn heer,' zei Robert. 'En een daarvan is het bespeuren van onwaarheid. Dus vertel maar eens: wat is uw aandeel in de moord die vannacht is gepleegd?'
Nirome schuifelde naar de deur, maar Robert sneed hem de pas af. Ook Erland trok nu zijn zwaard. 'Waar is mijn broer?'
Nirome zocht naar een vluchtweg, maar toen hij die niet vond, zakte hij zichtbaar in. 'Genade, mijnheer de prins, genade. Ik beken, maar dan moet u mij beloven een goed woordje voor me te doen bij de keizerin. Mijn aandeel was slechts klein, en bedoeld om Awari's ambities te steunen. Hij is de beramer van de moord op zijn zus. Hij is van plan u te doden en met Sharana te trouwen.'
'Met zijn nichtje?' zei Erland.
Robert zwaaide met zijn zwaard. 'Dat is wel vaker gebeurd bij de eerdere dynastieën van het keizerrijk. Als de opvolging als zwak werd beschouwd, trouwde de opvolger met een nicht of desnoods zijn eigen zuster om zijn aanspraak op de troon te verstevigen. En met zo'n grote keizerlijke familie heeft iedere rasbloed een keur aan nichtjes.'
'Inderdaad,' zei Nirome. 'Maar als we uw vriend willen redden, moeten we opschieten. Hij is gewond en wordt op een lager niveau van het paleis gevangen gehouden.'
Robert keek Gamina aan. Dat kan ik niet zeggen, zei ze.
Hoezo niet? vroeg Erland.
Hij is heel slim en zijn gedachten zijn zeer beweeglijk. Hij mag dan niet weten dat ik zijn oppervlakkige gedachten kan horen, maar hij heeft het vermoeden dat er magie in het spel is en herhaalt in zijn hoofd steeds wat hij ons heeft verteld Er zijn flitsen van andere beelden en vage gevoelens... Hij liegt over zijn geringe aandeel in het geheel, maar hoe groot zijn rol in werkelijkheid is, kan ik niet zeggen. Wees op je hoede voor hem.
'En Borric?' vroeg Erland. 'Leeft hij inderdaad nog?'
'Men vermoedt van wel,' antwoordde Nirome. 'Er is een slaaf ontsnapt in Durbin, enkele dagen nadat hij door ronselaars was binnengebracht. Men denkt dat hij de vrouw van de gouverneur van Durbin heeft vermoord om zijn ontsnapping te maskeren. Zijn beschrijving komt overeen met die van uw broer.'
Hij... houdt wat verborgen, maar wat hij zegt is min of meer waar.
'We moeten iemand zien te vinden die we kunnen vertrouwen,' zei Erland.
Op dat moment verscheen er een dienstmeisje in de deuropening en Erlands aandacht was even afgeleid. Nirome sloeg met zijn ambtsstaf en veel sneller dan zijn gewicht kon doen vermoeden, dook hij onder Roberts zwaard door. 'Roep de wacht!' riep Nirome naar het meisje en zwaaide met zijn staf om zich heen.
Het meisje aarzelde slechts even en rende toen gillend om de wacht terug door de deur. Robert greep Nirome bij de arm en kreeg een klap van de staf op zijn schouder. Erland sprong naar voren, greep de staf beet en duwde de dikke hoveling achteruit. Op het moment dat de prins zijn zwaard hief om de hofambtenaar te bedreigen, stormden de wachters naar binnen.
Ogenblikkelijk werden er speren en zwaarden op Robert en Erland gericht en de commandant van de wacht, in de witte kilt van de rasbloeds, riep: 'Geef je over of het is met jullie gebeurd!'
Heel even dacht Erland erover om weerstand te bieden, maar toen gaf hij zijn zwaard aan een van de wachters. 'Er moet onmiddellijk bericht naar de keizerin worden gestuurd. Er is lafhartig verraad gepleegd.'
De wachters grepen Robert en Erland bij de armen. 'Maken we hen dood?' vroeg de commandant.
'Nu nog niet,' zei Nirome. 'Breng hen naar de lege vleugel en zorg dat niemand het ziet, of we zijn er geweest. Ik ga Miya en Torum Sie zoeken en kom dan naar je toe.'
Met een schok besefte Erland dat deze onderdanige dikkerd in dit deel van het paleis allemaal wachters had ingezet die trouw waren aan prins Awari - en zo was hij in staat geweest prinses Sojana te vermoorden en Joolstein de schuld te geven.
'Jij hebt Sojana vermoord,' zei Erland, niet langer beleefd. 'En Joolstein.'
Op slag veranderde Nirome van een stroopsmerende hielenlikker in een doelbewuste, nietsontziende dictator. Met een grimmig gezicht pakte hij een walnoot van de tafel. Vlak voor Erlands gezicht kneep hij hem tussen duim en wijsvinger stuk. 'Ach, jochie toch. De dingen waar jij in verzeild bent geraakt, gaan je begrip zo ver te boven...' Hij keek de prins onderzoekend aan. 'Als je broertje zo fatsoenlijk was geweest om in Krondor dood te gaan, en je vader om dreigbrieven naar de keizerin te sturen, was dit allemaal niet eens nodig geweest. Zorg dat je doet wat wij zeggen en maak geen drukte, dan stuur ik je terug naar je vader, levend en wel. Ik heb geen zin in een woedend Koninkrijk, en als de keizerin eenmaal instemt met ons plan, hebben we je toch niet meer nodig.'
Hij draaide zich om naar de commandant van de wacht en zei: 'Neem ze mee en kijk uit voor die vrouw. Die komt uit Sterrewerf en heeft de macht om te weten wat je denkt als je niet oppast.' Hij keek haar aan en zei: 'Misschien moeten we haar hier houden. Het zou een nuttig talent kunnen zijn. Maar als een van hen ook maar even dwarsligt, maak je hen dood.'
De soldaten gehoorzaamden meteen en namen het drietal mee de kamer uit, ervoor zorgdragend dat er geen kans op ontsnappen was.
De gewapende mannen aarzelden even, geschrokken van Miya's onverwachte bevel. Borric nam de tijd niet om na te denken. Hij gooide zijn dolk naar de eerste die opstond en raakte hem vol in de borst. Na een sprong van wel vijf voet ging de tweede tegen de vlakte en drie anderen trokken zich haastig terug, de wapens trekkend.
Op het horen van een verstikte gil en een misselijkmakend gekraak begreep Borric zonder te kijken dat Ghuda de vrouw die hen hierheen had gelokt tot zwijgen had gebracht door haar nek te breken.
'Maak plaats, Mafketel,' zei de huurling toen.
Borric begreep dat Ghuda zijn bastaardzwaard trok en meer plaats nodig had dan hij met zijn rapier of Suli met zijn veel kortere zwaard. Hij maakte zich zorgen om de jongen, maar kon geen aandacht aan hem schenken. Op het moment waren drie boze wachters druk in de weer om hem te doden.
Borric pareerde een uitval van de ene met zijn dolk en stak de ander met zijn rapier in de keel, onderwijl bukkend voor de aanval van de derde. Een zware klap en een plots gesmoorde kreet achter hem zei hem dat Ghuda er ook een had uitgeschakeld. Vier man neer en nog steeds geen poging tot groeperen. Borric drukte zijn aanval door. Met een gemene slag naar het hoofd van een van de mannen hakte hij hem een oor af. Gillend van pijn viel de man neer, niet in staat zich verder te verdedigen, en Borric doodde hem met zijn dolk terwijl hij naar de andere man sloeg.
Achter hem hoorde hij een doffe klap van staal op vlees en bot. Ghuda had de zesde uitgeschakeld. De prins weerde de slag af waarmee de laatste van de drie mannen op zijn hoofd mikte en doorstak hem.
Bliksemsnel draaide Borric zich om en zag dat Ghuda een man in het kruis schopte terwijl hij zijn grote hakzwaard lostrok uit de man die hij zojuist had doorboord. Suli was in een hoek gedreven en stond verwoed met zijn zwaard te zwaaien om twee mannen op afstand te houden. Een derde naderde hem van links. Borric klom op een tafel, nam een sprong en was net op tijd om de man van achteren neer te steken. Meteen sloeg hij opnieuw toe en verwondde een van de twee mannen tegenover Suli. Maar terwijl die man neerviel, stak de ander met zijn zwaard en de kleine jongen gilde.
Borric hakte met de zijkant van zijn zwaard en de kling verdween minstens drie duim in de hals van de man die Suli had verwond. Met een meelijwekkend gepiep, als van een muis, stortte de man ter aarde.
Toen was het stil.
Borric trok een dode weg die boven op Suli lag en knielde naast de jongen neer. Hij zat onder het bloed en probeerde tevergeefs een gapende wond in zijn buik dicht te drukken. Op het slagveld had Borric zulke wonden vaker gezien en hij wist dat Suli nog maar een paar minuten te leven had. Met een koele vastberadenheid die hij nog nooit eerder had gevoeld pakte de prins Suli's hand. De jongen ademde met horten en stoten en er lag een wasachtige glans op zijn gezicht. Borric aankijkend met een paar ogen die al glazig aan het worden waren, probeerde hij te praten. 'Meester?' zei hij uiteindelijk.
In Suli's hand knijpend zei Borric: 'Hier ben ik, Suli.'
'Was ik uw dienaar?' vroeg de jongen zacht.
'Ja, jongen, en een goede ook.'
'Dan staat er straks geschreven in het Boek des Levens: Suli Abul was de dienaar van een groot man, de dienaar van een prins.'
Zijn slappe vingers gleden uit Borrics hand. 'Ja, kleine bedelaar, je bent gestorven als de dienaar van een prins.' Borric had wel vaker iemand zien sterven, maar nog nooit van zo'n jonge leeftijd. Overweldigd door zijn gevoel van onvermogen om de jongen te beschermen bleef hij een volle minuut geknield bij hem zitten, in de vaste veronderstelling dat Suli niet dood zou zijn, als hij maar wist wat hij eraan kon doen of moest zeggen.
'We kunnen hier niet blijven,' zei Ghuda achter hem. 'Er liggen twaalf lijken op de grond. Zodra er iemand binnenkomt breekt de hel weer los. Kom op!'
Borric stond op en liep weg. In de komende paar minuten moest hij óf zijn broer, óf de keizerin zien te bereiken. Met al die tweespalt in het paleis van Kesh was er niemand te vertrouwen.
Vlug liepen ze de weg terug die ze gekomen waren, tot ze bij de gang met de schildwachten kwamen. Borric gebaarde met zijn hoofd en liep toen kalm langs het eerste paar wachters naar de tegenoverliggende gang, die eveneens onverlicht was. Toen, halverwege de donkere gang, hoorde hij stemmen dichterbij komen. Als één man doken Borric en Ghuda in het portiek van een deur en precies op dat moment kwamen er twee mannen haastig aangelopen.
'Verdomme,' zei een van hen in het voorbijgaan en Borric herkende de stem van de dikke man die hij een half uurtje geleden had gezien. 'Het is uit elkaar aan het vallen. Awari had nooit zo snel van zijn zusters dood mogen horen. Zoek uit wie hem bericht heeft gestuurd en dood de man of vrouw die daar verantwoordelijk voor was. Hij had al halverwege Arutha's zogenaamde invasieleger moeten zijn voordat hij erachter kwam.'
Borrics ogen werden groot. Prinses Sojana was dood! Misschien verklaarde dat al die drukte in het paleis: geen speurtocht naar vier onbekende vagebonden die het paleis waren binnen gewandeld, maar een klopjacht op de moordenaar van de prinses. Hij gebaarde Ghuda dat ze het tweetal moesten volgen. Even wachtten ze en toen staken ze razendsnel de verlichte gang over om weer binnen gehoorsafstand van de twee mannen te komen.
'Awari is een stijfkoppige idioot,' zette de lijvige man zijn klaagzang voort. 'Binnen een dag is hij zeker terug in de stad en als hij bij de keizerin naar binnen loopt en zijn aanspraak op de troon opeist terwijl ze nog kwaad is over Sojana's dood, krijgen we burgeroorlog. We moeten ervoor zorgen dat hij met het leger verder noordwaarts trekt. De Eilander moet de schuld krijgen. Waar heb je hem gelaten?'
Een stem die Borric kende, gaf antwoord. 'In een graanschuur bij de bediendenkamers op het laagste niveau,' zei Torum Sie.
'Breng hem naar een van de lege bedienden-verblijven en zorg dat de wacht hem vindt. Laat de commandant rapporteren dat de man is gevonden en gedood toen hij zich wilde verzetten en laat in de Galerij het gerucht rondgaan dat hij is gedood om hem het zwijgen op te leggen. Laat dan de commandant van de wacht die hem heeft gevonden op mysterieuze wijze doodgaan. Ik zal het komplot in de Galerij aan de kaak stellen. Door er als eerste over te beginnen, staan we zelf voorlopig buiten alle verdenking. Tegen de tijd dat iemand vragen gaat stellen, is het al te laat.'
'Maar worden de Eilanden dan niet van alle blaam gezuiverd?'
'Nee,' antwoordde de dikke Keshiër, 'maar wel vraagt iedereen zich dan weer af wie het wisten, wie erbij betrokken waren en tot op welk niveau de samenzwering ging, en dan is iedereen in de Galerij ervan overtuigd dat zijn tegenstander onder een hoedje speelt met de Eilanden. Meer dan een paar dagen verwarring en onzekerheid heb ik niet nodig. Ik moet tijd hebben om ervoor te zorgen dat de steun voor Sharana en Awari gelijkelijk over de Galerij verdeeld is.'
De twee mannen bereikten de deur naar de kamer die Borric en Ghuda zopas hadden verlaten, maar liepen verder naar een kamer aan de andere kant van de gang. 'En waar is Miya?' vroeg de dikke man terwijl hij zich omdraaide om de deur te openen. Hij moest een glimp hebben opgevangen van de twee gedaanten die hen volgden, want hij riep: 'Wie is daar?'
Vanuit de schaduwen liep Borric op hen toe en zag de twee mannen voor de deur verstijven. 'Jij!' zei de slankste van de twee.
Met een grimmige grijns hief Borric zijn zwaard. 'Ghuda, het is mij een eer je voor te stellen aan heer Torum Sie, Ambassadeur van Hare Majesteit, de Keizerin van Kesh, aan het hof van de Prins van Krondor.'
De andere man draaide zich om alsof hij de kamer in wilde vluchten, maar bliksemsnel hield Ghuda hem tegen. 'En dat,' zei Borric, 'is iemand die ik niet ken, maar aan zijn kleding te zien is hij onmiskenbaar ook lid van de Keizerlijke Familie van Kesh.'
'Als ik roep, wemelt het hier binnen een paar seconden van de wachters,' zei Torum Sie.
Onaangedaan zei Borric: 'Als jij roept, ben je hartstikke dood voordat ze er zijn.'
Woest keek Torum Sie hem aan. 'Wat denk je hiermee te winnen?'
Borric bracht zijn zwaardpunt naar de keel van de ambassadeur en zei: 'Een audiëntie bij de keizerin.'
'Onmogelijk.'
Zwaaiend met de punt van zijn rapier maakte Borric een vervaarlijk suizend geluid onder Torum Sie's kin. 'Ik weet niet precies wat er aan de hand is,' zei hij, 'maar wel genoeg om te weten dat als wij de keizerin levend weten te bereiken, jij ten dode bent opgeschreven. Mocht je de hoop koesteren om een ander lot tegemoet te gaan, dan zou ik maar beginnen met vertellen wat ik allemaal moet weten.'
'We zullen u alles vertellen wat u wilt weten,' zei de dikke man. 'Maar dat kunnen we beter doen in deze kamer. Daar kunnen we zitten als beschaafde lieden onder elkaar.'
Zonder op antwoord te wachten, duwde de vlezige man de deur open en met een snelle reactie wist Ghuda ternauwernood te voorkomen dat die in hun gezicht werd dichtgeslagen. De grote huurling duwde uit alle macht tegen de deur, die langzaam week. Toen viel de weerstand ineens weg en tuimelde hij bijna naar binnen. Borric greep Torum Sie bij zijn gouden halsband en draaide de van gouddraad geweven kraag zodanig dat de man geen adem meer kreeg. Toen hij hem achter Ghuda aan mee de deur door sleepte, was hij net op tijd om de dikke man met ongebruikelijke snelheid te zien rennen naar de deur aan de andere kant van het ontvangstvertrek. Ghuda was al bijna bij hem toen de man de deur opentrok en riep: 'Dood hen!'
Borric aarzelde geen moment, maar gaf de ambassadeur een harde klap met zijn zwaardgevest tegen de zijkant van het hoofd. De man zeeg bewusteloos ter aarde en Borric rende naar de volgende deur.
Daar aangekomen zag hij Ghuda stomverbaasd staan kijken naar de dikke man, die een voet boven de grond hing. Verspreid door de kamer lagen twaalf wachters in het uniform van het Binnenlegioen en een paar rasbloeds bewusteloos op de grond, met tussen hen in, eveneens roerloos, graaf Robert, vrouwe Gamina en Erland.
Boven op een grote ronde tafel zat Nakur, met een vreemde grimas op zijn gezicht. Rare geluiden makend wees hij met twee vingers naar de zwevende dikkerd, maar toen hij Ghuda en Borric zag, staakte hij zijn gegrom en zei: 'Borric! Ghuda!' Onmiddellijk viel de zware Keshiër met een doffe dreun op de grond en meteen greep Ghuda hem in zijn kraag.
Borric liep naar zijn vrienden en zijn broer. 'Nakur, wat heb je gedaan?'
'Ik was een leuk spelletje pak-me-dan aan het spelen met de bewakers, maar op een gegeven moment waren ze me kwijt, dus toen ben ik hen gaan zoeken. En toen zag ik jou, tenminste, dat dacht ik, te midden van een groep bewakers en ik dacht: laat ik eens gaan vragen waar je die schitterende kleren vandaan hebt gehaald en waar mijn vriendjes Ghuda en Suli zijn gebleven. Waar is Suli, trouwens?'
Ghuda keek naar Borric, die zei: 'Suli is dood.'
'Dat is droevig,' zei het mannetje. 'Hij had een goed hart en het zou op een dag een goed man zijn geweest. Dat zal hij dan wel worden op zijn volgende reis langs het Wiel. Is dat je broer?' vroeg hij, wijzend op Erland.
'Ja,' zei Borric. 'Wat heb je met hem gedaan?'
'O, toen ik hier binnenkwam raakte iedereen erg opgewonden. Een paar waren niet zo blij me te zien en eigenlijk had ik geen zin meer in het spelletje, dus toen heb ik iedereen verdoofd. Ik nam aan dat jullie vroeg of laat ook wel zouden komen en zie je wel? Ik had gelijk.'
Ineens brak bij Borric en Ghuda de spanning en ze schoten onbedaarlijk in de lach. 'Ja, je had gelijk.' Ze konden niet meer ophouden met lachen en het grijnzende mannetje scheen er evenveel pret in te hebben als zij. Tenslotte zei Borric terwijl de tranen hem nog over het gezicht liepen: 'Heb je iedereen verdoofd? Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?'
Nakur haalde zijn schouders op. 'Dat is een trucje.'
Weer begon Borric te lachen. 'En nu?'
De kleine Isalani stak een hand in zijn rugzak. 'Sinaasappel?'
'Ik had niet gedacht dat ik het ooit zou zeggen,' zei Erland, 'maar ik heb je gemist.'
Borric knikte. 'Ik jou ook. Maar wat doen we nou met deze puinhoop?'
Robert zat de nawerking van Nakurs verdoving van zich af te schudden en Gamina was nog maar amper bij kennis. Ghuda hield de wacht over de bijkomende soldaten en uit zijn houding bleek zeer overtuigend dat hij iedereen die zich durfde te verroeren in tweeën zou hakken, dus bleven ze rustig zitten zonder iemand tot last te zijn.
Erland was als eerste bijgekomen, wat volgens Nakur te maken had met het feit dat hij de jongste was. De broers hadden uitgewisseld wat ze wisten en waren tot de slotsom gekomen dat er een hoop dubbele bodems in het komplot staken.
'Als we de keizerin zelf direct kunnen berichten...' zei Robert.
'Hoe dan?' vroeg Borric.
'Via Gamina,' antwoordde Erland.
Vragend keek Borric hem aan en Erland zei: 'Ze kan gedachten-spreken, weet je nog?'
Borric knikte. Toen werd hij ineens rood. 'Als ik in gedachten om hulp had "geroepen" toen ik in het paleis kwam, zou ze me hebben gehoord.'
'Waarom heb je dat dan niet gedaan?' vroeg Robert terwijl Gamina haar ogen opsloeg.
Schaapachtig grijnzend keek Borric hem aan. 'Heb ik niet aan gedacht.'
'Maar,' zei Robert, 'hoe ben je haar eigenlijk ontsnapt toen ze je eerder op de dag ineens had gevonden?'
Met zijn duim wees Borric naar Nakur. 'Hij had het in de gaten en heeft haar gedachten geblokkeerd.'
'Bent u een magiër?' vroeg Robert.
Nakur trok een vies gezicht. 'Nee,' zei hij. 'Isalani. Magiërs zijn sombere lui die in grotten zitten en verschrikkelijke, ernstige dingen doen. Die zijn goed in magie. De mensen houden niet van magiërs. Ik kan alleen een paar trucjes om de mensen aan het lachen te maken. Meer niet.'
Terwijl Gamina om zich heen begon te kijken, zei Robert: 'Zo te zien aan die wachters en onze dikke vriend daar, zijn dat anders geen misselijke trucjes en ook niet altijd even leuk.'
Nakurs grijns werd breder. 'Dank u. Wat ik kan, kan ik vrij goed, maar ik vond dit eigenlijk best leuk.'
Op dat moment kreeg Gamina Borric in het oog. 'Je leeft!'
'Kennelijk,' antwoordde Borric lachend.
Gamina sloeg haar armen om hem heen en zei: 'Hoe komt het dan dat ik je in de woestijn niet heb kunnen vinden?'
Aan Borrics gezicht was te zien dat hij het niet begreep, maar toen drong het ineens tot hem door. 'Natuurlijk! Dat stomme gewaad dat ik heb gewonnen vlak voordat we gingen. Die slavendrijvers dachten dat ik een magiër was en hebben me een paar handboeien omgedaan die op een of andere manier de kunsten van magiërs blokkeert.'
'Bah!' zei Nakur. 'Dat kan nooit als die magiërs weten wat ze doen.'
'Misschien,' zei Robert. 'Maar in ieder geval, de volgende vraag is: Hoe komen we hiervandaan bij de keizerin?'
'Dat hoeft niet zo moeilijk te zijn,' zei Nakur. 'Loop maar gewoon achter me aan. En neem deze kerels ook maar mee.'
Ghuda had de twaalf soldaten ontwapend en sleepte de nog duizelige Torum Sie de kamer in. Met vier gewapende bewakers in de gedaanten van Borric, Erland, Robert en Ghuda, waren de veertien gevangenen niet bepaald geneigd zich opstandig te gedragen, maar Nirome waarschuwde: 'Zodra we een andere compagnie van de wacht tegenkomen, nemen we jullie gevangen. Dit hele deel van het paleis is in handen van mannen die trouw zijn aan Awari.'
'We zullen zien,' zei Nakur grijnzend.
Toen ze de verlichte gang met de bewaakte deuren betraden, stak Nakur een hand in zijn rugzak. Inmiddels waren Borric en Ghuda al helemaal gewend aan dit verschijnsel, maar zelfs zij waren verbluft. Want toen de kleine Isalani zijn hand ophield, zat daarop een rood-met-goud gevlekte valk, de keizersvogel van Kesh, het heiligs te en meest vereerde symbool van de keizerlijke macht. De mening heerste dat de vogel bijna was uitgestorven - de enige dieren in de Keizerlijke Stallen waren drie vrouwtjes. De valk krijste en spreidde zijn vleugels, maar bleef zitten op de pols van het mannetje, dat verder door de gang liep.
De wachters bij de deuren stonden zich domweg te vergapen aan de schitterende vogel. Tegen iedere wacht die hij passeerde, zei Nakur: 'Loopt u met ons mee? We gaan op bezoek bij de keizerin.'
Wat Nirome of Torum Sie ook zeiden, de wachters schenen gehypnotiseerd door de vogel. Ze sloten zich aan achter de Eilanders en hun gevangenen, en naarmate ze verder door het paleis liepen, groeide de rij gestaag. Gevolgd door een stoet van tweehonderd wachters betraden Nakur en zijn metgezellen de grote zaal van de keizerin.
'Wat heeft dit te betekenen?' zei de ceremoniemeester.
Borric en Erland kwamen allebei naar voren en Erland zei: 'De prinsen Borric en Erland van de Eilanden komen voor een onmiddellijke audiëntie bij Hare Majesteit. We willen even met haar praten. Er is namelijk een beetje hoogverraad gepleegd.'
De gehele Galerij der Heren en Meesters was in buitengewone vergadering bijeen toen de merkwaardige stoet de hal binnenkwam, geleid door Nakur met op zijn arm de fiere valk. Toen ze uiteindelijk de verhoging hadden bereikt, maakten ze een buiging en Lakeisha kwam half overeind van haar troon. 'Wat is dit voor een waanzin?' Haar ogen dwaalden over het gezelschap aan haar voeten en plots zag ze dat Borric naast zijn broer stond. 'Als ik me niet lelijk vergis, was jij toch dood?'
'Majesteit,' zei Nirome, de gelegenheid aangrijpend, 'deze misdadigers -'
Ghuda legde de kling van zijn zwaard op Nirome's schouder. 'Het is heel onbeleefd om te praten voordat je daar toestemming voor hebt gekregen.' Tegen de keizerin zei hij: 'Neem me niet kwalijk, mevrouw. Gaat u verder.'
Lakeisha scheen in de gaten te hebben dat er een aantal mysteriën zouden worden opgelost en verkoos geen aanstoot te nemen aan zijn woorden. 'Dank u,' zei ze droogjes. 'Laten we eens beginnen met jou, kleine man,' zei ze tegen Nakur. 'Je weet dat het bezitten van een keizersvalk wordt bestraft met de dood?'
Nakur grijnsde. 'Ja, keizerin. Maar ik bezit deze vogel niet. Ik verzorg slechts het transport van deze vogel naar uw verheven persoon. Ik kom u een verjaardags-cadeautje brengen.' Zonder op toestemming te wachten beklom het brutale mannetje de verhoging. De twee in het zwart geklede izmalietische lijfwachten versperden hem de weg, maar met een bocht liep Nakur om de troon heen. Achter de troon stond het lege zonnesymbool. Daar zette hij de vogel bovenop en de valk sloeg met zijn vleugels.
'Alleen een mannetje mag op de keizers zon zitten, Isalani,' zei de keizerin.
'Nakur weet dat, keizerin. Dit is een jong mannetje. Hij zal een heleboel valkeneitjes voor u bevruchten. Ik heb hem het afgelopen voorjaar gevangen in de bergen ten westen van Tao Zi. Er zitten er daar nog een paar. Als u uw valkenier stuurt, kan hij ze naar de stallen brengen en dan wordt de lijn weer voortgezet.'
Sinds de dood van haar dochter was de keizerin bedroefd geweest, maar nu glimlachte ze. Iets in de woorden van de kleine man had haar geroerd en ze begreep dat hij niet alleen de zeldzame vogels bedoelde, maar ook het keizerlijk geslacht. 'Dit is een geschenk van verbluffende schoonheid,' zei ze.
Voordat hij de trappen naar de vloer weer afdaalde, bleef Nakur even naast de troon staan en boog zich naar de keizerin. 'Het zou erg verstandig zijn als u de tweelingbroers geloofde, want die twee daar' - hij wees naar Nirome en Torum Sie - 'zijn grote leugenaars.'
Terwijl de Isalani de verhoging verliet, liet de keizerin haar blik gaan over het tafereel aan haar voeten. 'Prins Erland,' zei ze tenslotte, 'als u wilt beginnen, dan maken we een einde aan de chaos.'
Erland en Borric hadden de onverdeelde aandacht van alle aanwezigen in de zaal. Door hun afzonderlijke belevenissen in één verslag samen te weven, probeerden ze wijs te worden uit de gebeurtenissen sinds de overval in de woestijn. Bijna een kwartier voerden ze onafgebroken het woord. Zijn relaas van de voorvallen voorafgaande aan hun verschijning in de grote zaal besluitend, zei Erland: 'En toen hij met zijn blote hand een walnoot stuk kneep, was ik er volledig van overtuigd dat Nirome verantwoordelijk was voor Sojana's dood. Alleen iemand met zulke sterke handen kon haar nek hebben gebroken. Joolstein is een meesterlijk zwaardvechter, maar om zo'n kunststukje te volbrengen, miste hij de kracht.' Wijzend naar Nirome zei hij: 'Daar staat de moordenaar. Dat is de mysterieuze heer Brand!'
De keizerin stond op. 'Mijn heer Nirome -'
Maar van achter uit de zaal klonk een kreet. 'Moeder!'
Prins Awari kwam binnen, gevolgd door twaalf officieren uit het leger, waaronder de heren Ravi en Jaka. Voor de troon bleef hij staan en maakte een buiging. 'Wat is dat voor een verschrikkelijk bericht over Sojana?' vroeg hij.
Even keek de keizerin haar zoon onderzoekend aan. 'Dat zijn we nu juist aan het uitzoeken,' zei ze toen. 'Blijf hier staan en hou je nog even rustig. Dit gaat ook over jouw toekomst.' Haar blik weer wendend tot Nirome zei ze: 'Ik wilde u net vragen, mijn heer Nirome, wat u ten aanzien van deze aantijgingen te zeggen hebt.'
'Ons Aller Moeder -' begon de lijvige hoveling.
'Alstublieft,' onderbrak de keizerin, 'aan die titel heb ik nog de grootste hekel. Vooral nu.'
'Hoogst Verheven Vorstin, heb genade. Ik heb slechts gedaan wat ik het beste achtte voor het keizerrijk, namelijk uw zoon tot de hoogste positie brengen. Maar het is nooit mijn bedoeling geweest iemand kwaad te doen. De aanslagen op prins Borric waren slechts een list om de Eilanders te beletten naar Kesh te gaan. We wilden alleen de aandacht van Sojana's volgelingen op het noorden vestigen. Daarom hadden we de rapporten over het Eilandse invasieleger vervalst. Maar met de moord op uw dochter heb ik niets van doen! Dat was Awari, die zijn rivaal uit de weg wilde ruimen.'
Op dat punt werd prins Awari asgrauw en zijn zwaard was al half uit de schede voordat heer Jaka een hand op zijn arm kon leggen. 'Genoeg!' schreeuwde de keizerin. De zaal door kijkend zei ze: 'Is er in deze bende nog een pad naar de waarheid? Jullie argumenten zijn overtuigend, maar waar is het bewijs?' vroeg ze aan de tweeling. Toen keek ze naar Gamina. 'U kunt gedachten lezen, zegt u?'
Gamina knikte, maar Nirome riep: 'Maar zij is de vrouw van een buitenlander, Majesteit! Ze zal liegen om haar man bij te staan, en diens belang ligt bij de Eilanden!'
Gamina deed haar mond al open voor een antwoord, maar de keizerin zei: 'Ik geloof nooit dat je zou liegen, lieverd.' Ze gebaarde om zich heen, duidend op de nu volle galerij boven haar. 'Maar ik betwijfel of de anderen hier zo geneigd zullen zijn je te geloven. Voor het geval dat je het nog niet gemerkt hebt: de situatie is nogal gespannen.'
Op dat moment kwam er een commandant van de wacht in de wapenrusting van het Binnenlegioen de zaal in gerend. Hij fluisterde iets in het oor van de ceremoniemeester, die op zijn beurt met een gebaar om toestemming vroeg zijn keizerin te benaderen. Ze gaf hem permissie en hij repte zich de verhoging op.
Toen hij de boodschap van de commandant had overgebracht, liet de keizerin zich achterover op haar troon zakken. 'Nou, daar heb je het al. Er zijn nu berichten dat twee compagnieën van de huiswacht zich in een vleugel van het paleis hebben verschanst en weigeren hun wapens neer te leggen, en in de stad lopen gewapende troepen rond.' Opstaand van haar troon vervolgde ze: 'Nu hebben we ook nog een gewapende opstand in onze eigen stad! Er rust nog steeds een vredesplicht op Kesh en de eerste die zijn zwaard trekt, of wiens volgeling zijn zwaard trekt, of hij nu laag of adellijk van geboorte is, krijgt de doodstraf. Is dat duidelijk?' Het laatste was gericht tot heer Ravi, die stokstijf stilstond.
De keizerin ging weer zitten. 'Nog meer verraad en ontrouw, en weer heb ik geen middelen om de waarheid te achterhalen.' Nadrukkelijk schraapte Nakur zijn keel.
'Ja?' zei Lakeisha. 'Wat is er?'
'Keizerin, er is een oud Isalanisch gebruik om te bepalen of iets waar is of niet.'
'Ik zou graag weten wat dat is.'
Grijnzend zei Nakur tegen Ghuda: 'Zet de dikke heer hier maar neer, voor de verhoging.' Terwijl de huurling aan zijn verzoek voldeed, zette Nakur zijn rugzak op de grond en begon erin te rommelen. 'Ah!' zei hij na een ogenblik zoeken en haalde er iets uit.
Iedereen in de buurt deed een stap achteruit, want in zijn handen hield hij een cobra van ongekende schoonheid en proporties. De slang was zeker zes voet lang en zo dik als de arm van een volwassen man. De rugschubben hadden de kleur van gedreven goud en de binnenkant van het schild en de keel waren het groen van een zeldzaam donkere, heldere smaragd. Met een paar ogen als vuuropalen, blauw-zwart met een dansende rode vlam erin, nam het beest de verbaasd mompelende menigte in zich op. Uit zijn bek flitste een bloedrode tong. Luid sissend sperde de slang toen zijn muil wijd open, twee vervaarlijke ivoren giftanden ontblotend. Het beest kronkelde en siste nogmaals toen Nakur hem voor Nirome op de grond zette. De hoveling deinsde terug tegen de verhoging.
'Dit is de Waarheids-slang van Sha-Shu,' zei Nakur. 'Wie liegt in zijn aangezicht, omhelst de dood.' Met een vrolijke noot in zijn stem voegde hij er voor Nirome aan toe: 'Het doet heel erg pijn.'
De slang kronkelde naar Nirome's voeten en verhief zich, zodat het was alsof hij de lijvige ras bloed in de ogen keek. Het vreeswekkende beest zette zijn brede schild uit en over zijn gouden rug dansten zilveren vonken.
'De slang doet niets zolang u de waarheid spreekt,' zei Nakur. 'Eén leugen en u sterft. Zonder waarschuwing. Hij is onfeilbaar.'
Nirome kon zich amper bewegen, zo gehypnotiseerd was hij door de zachtjes heen en weer zwaaiende slang die zich voor hem verhief. Toen het dier nog maar een voet van hem verwijderd was, zei hij: 'Genoeg! Ik zal alles vertellen! Ik ben van het begin af aan de leider geweest.'
Verscheidene leden van de Galerij begonnen zachtjes te fluisteren. 'Wat was Awari's rol in deze?' vroeg de keizerin.
Nirome draaide zich naar haar om en zijn angst veranderde in woede. 'Awari! Een trotse pauwen een idioot. Hij dacht dat ik hem alleen maar wilde helpen met het versterken van zijn aanspraak op de troon. Ik was van plan de schuld van Sojana's dood op Awari af te schuiven, of in ieder geval hem verdacht genoeg te maken zodat niemand hem als erfgenaam zou aanvaarden.'
'Zo,' zei de keizerin, achterover leunend op haar troon, 'dus jij wou Sharana op mijn plaats. Maar waarom?'
'Omdat Ravi en zijn bondgenoten een andere keizerin nooit zouden accepteren,' zei Nirome. 'De zuidelijke staten staan klaar om opnieuw in opstand te komen en als de Broeders van het Paard de pas door de Gordel van Kesh in handen hebben, is Laag-Kesh voor altijd verloren. En heer Jaka en de andere rasbloeds zouden nooit een niet-ras bloed als gemaal accepteren. Dus was er maar één oplossing.'
Lakeisha knikte. 'Dat is duidelijk. Sharana laten trouwen met iemand die in de lijn der opvolging ligt en als ik dood ben haar man tot keizer benoemen.' Ze zuchtte. 'En wie anders dan de Grote Verzoener: heer Nirome. Het enige lid van de Galerij die zonder vijanden is. De enige man die op gelijke voet met rasbloeds en met niet-rasbloeds kon omgaan.'
De keizerin sloeg haar handen voor haar gezicht en even leek het alsof ze zat te huilen. Toen ze uiteindelijk haar handen liet zakken, waren haar ogen inderdaad rood, maar nergens was een spoor van tranen te zien. 'Hoe is het zover gekomen, dat onze beste mensen plannen smeden ter meerdere eer en glorie voor zichzelf in plaats van het welzijn van het keizerrijk?' Ze slaakte een diepe zucht. 'Mijn heer Ravi, zou dit plan hebben gewerkt?'
De Meester van de Broeders van het Paard maakte een buiging. 'Meesteres, ik vrees dat de verrader gelijk had. Tot vannacht dachten wij dat de prins, uw zoon, verantwoordelijk was voor Sojana's dood. We zouden Sharana niet als onze meesteres hebben geaccepteerd, maar dat iemand die vorstenbloed had doen vloeien over ons zou gaan regeren, was volstrekt onaanvaardbaar. Nirome zou de meest voor de hand liggende tussenoplossing zijn geweest.'
Alle kracht scheen uit de keizerin te varen, zo diep zakte ze weg op haar troon. 'Aiii!' riep ze zacht uit. 'Alles tuimelt naar de put! Alles siddert op de rand van de afgrond, ware het niet dat het lot zo vriendelijk was om deze twee jongens naar ons hof te zenden!'
'Majesteit!' zei Erland. 'Mag ik u om een gunst vragen?'
'Naar het schijnt is u evenveel onrecht gedaan als ieder ander in deze zaal, prins Erland,' zei Lakeisha. 'Wat is uw wens?'
'Een vraag aan Nirome.' Tegen de bevende heer zei hij: 'Joolstein is beschuldigd van de moord op Sojana. Ik heb al gezegd dat alleen iemand met zeer sterke handen haar nek op die manier zou hebben kunnen breken. Heb jij haar vermoord en de schuld op mijn vriend afgeschoven?'
Starend naar de zwevende kop van de slang fluisterde Nirome amper hoorbaar: 'Ja.'
'Waar is Joolstein?' vroeg Robert.
Nog verder terugdeinzend tegen de stenen traptreden van de verhoging zei Nirome: 'Hij is dood. Zijn lijk is verborgen in een graankamer op het laagste niveau.'
Gamina's ogen vulden zich met tranen en Robert en de tweeling keken verslagen bij het horen van dat nieuws. Eigenlijk hadden ze al geweten dat Joolstein moest zijn vermoord, maar tot ze het nieuws daadwerkelijk hoorden, waren ze blijven hopen.
Borric was de eerste die wat zei. 'Majesteit, ik weet dat Kesh geen schuld heeft aan de dood van een onzer ambassadeurs. Het Koninkrijk der Eilanden zal geen genoegdoening verlangen.' Hij sprak kalm, maar iedereen zag dat de tranen hem in de ogen stonden.
Langzaam stond de keizerin op van haar troon en draaide zich om naar de volle Galerij. 'Hoor mijn oordeel!' riep ze en wees naar Nirome. 'Deze man heeft met zijn eigen woorden zichzelf veroordeeld.' Ze wendde zich tot de verrader en staarde hem strak aan. 'Nirome, niet langer heer, in je eigen woorden heb je je wandaden bekend en hierom zul je sterven.'
De vlezige man verstijfde. 'Ik eis het recht om eigenhandig een einde aan mijn leven te maken!'
'Jij hebt niets te eisen!' beet de keizerin hem toe. 'Jij bent vanaf nu niet langer van den bloede. Voor jou geen zachte dood in de bedwelmende vergetelheid van een snelwerkend vergif. Voor jou geen doorgesneden polsen in een heet bad waar je wegzakt in de eeuwige slaap. In vroeger tijden is er een straf vastgesteld voor mensen die hun vorsten en vorstinnen hadden verraden. Die straf is in geen eeuwen meer aan iemand opgelegd, maar daar komt nu verandering in. Nirome, dit is jouw lot: de rest van deze nacht verblijf je in een cel om na te denken over je wandaden en je naderende dood. Ieder kwartier zal een wachter dit vonnis hardop voorlezen, opdat je niet zult slapen. Zodra de dag aanbreekt, word je gebracht naar de tempel, waar de wachter het vonnis zal voorlezen voor de hogepriester van Guis-wan, opdat de Jager met de Rode Kaken zal horen dat je geen plaats waardig bent in de Eeuwige Jacht. Daarna word je gebracht naar de voet van het plateau, waar je wordt ontkleed. Naakt word je door twaalf rasbloed-wachters met zweepslagen gestraft en de stad door gejaagd. Als je valt, behandelen ze je billen met hete kolen tot je weer opstaat en verder rent. Bij de poorten van de stad word je opgehangen in een kooi en ieder uur wordt je vonnis voorgelezen door de wacht, opdat alle voorbijgangers van je misdaden zullen horen. Tot de laagstgeborene krijgen ze bamboestokken uitgereikt om je mee te kwellen, opdat je de toorn voelt van allen die je hebt verraden, maar je zult er niet aan bezwijken en niemand zal je een genadige dood geven. Als je bijna aan uitdroging bent gestorven, word je uit de kooi gehaald en krijg je water met azijn en brood met zout. Met zweepslagen en hete kolen word je dan opgejaagd naar de rand van het Overnse Diep, waar de eerste koningen van de rasbloeds in de moerassen op jacht gingen. Daar zul je drinken van de bittere wijn van ontrouw en eten van het rotte vlees van hoogverraad. Dan wordt je mannelijkheid afgesneden, waarna je wordt vastgebonden en in het moeras geworpen, waar de krokodillen van de Overn je lichaam zullen verslinden.'
Met gesloten ogen had Nirome zijn vonnis aangehoord, maar de keizerin was nog niet klaar. 'In alle keizerlijke besluiten en documenten van je tijd bij ons wordt je naam doorgehaald en vervangen door "hij die zijn land heeft verraden", en de naam Nirome is vanaf vandaag voor rasbloed-kinderen verboden, opdat niemand hem ooit nog zal uitspreken. Mettertijd zullen zelfs de goden niet meer weten wie je was. En in de zwarte leegte van de naamloze en vergeten zielen zal je in eenzame opsluiting eeuwig voortbestaan. Aldus luidt mijn decreet!'
'Zij Die Kesh Is heeft gesproken!' riep de ceremoniemeester. 'Laat het nu worden uitgevoerd!'
De naar voren snellende wachters aarzelden toen ze bij de cobra kwamen. Met een gebaar gaf Nakur te kennen dat ze niets van de slang te duchten hadden en de wachters grepen de doodsbange Nirome.
'Nee!' schreeuwde hij terwijl hij de zaal uit werd gesleept, en zijn kreten galmden na door de gangen.
Toen wendde de keizerin zich tot Torum Sie. 'En jij, die eens mijn vriend was, noemt de namen van alle betrokkenen bij dit komplot. Misschien zal ik dan vriendelijk voor je zijn: een snelle dood of misschien slechts verbanning. Maar anders volg je je vriend in vernedering en pijn.'
Heer Torum Sie maakte een buiging. 'Hare Majesteit is genadig,' zei hij. 'Ik zal alles bekend maken.'
Terwijl hij werd weggeleid, gebaarde de keizerin naar Nakur. 'Doe daar eens iets aan.'
Grijnzend rende de kleine Isalani naar de slang. 'Dit, keizerin?' Hij bukte zich en greep de cobra in het midden beet. Toen hij opstond, hield hij slechts een lang koord in zijn handen. 'Dit is gewoon een stuk touw.'
Hij rolde het op en stopte het terug in zijn rugzak. Erlands ogen waren groot van verbazing, maar Borric zei: 'Het is maar een trucje.'