4 Beperkingen

 

Borric schudde zijn hoofd.

'Wat zit je dwars?' vroeg Erland.

'Hoezo?'

'Je loopt nu al een paar minuten nee te schudden. Je bent zeker weer met jezelf in discussie.'

Borric maakte een geluid dat het midden hield tussen een zucht en een kreun. 'Ik maak me zorgen over oom Robbie.'

Erland keek naar opzij en versnelde zijn tred opdat hij tijdens het lopen zijn broer onderzoekend aan kon kijken. De hemel werd al donker en de middelmaan was nog niet op, maar de milde avond beloofde romantiek voor hen die op zoek waren naar gewillige partners. En op zo'n zoektocht had de tweeling zich begeven. Lopend in de richting van de plek waar de veerboot lag aangemeerd, zei Erland: 'Zo vaak maak je je anders geen zorgen over anderen, laat staan over iemand die zichzelf zo goed kan redden als ome Robbie.'

'Juist daarom maak ik me zorgen,' zei Borric terwijl hij bleef staan. Met een vinger prikte hij in Erlands borst om zijn woorden te benadrukken. '''Het allerdomste wat er bestaat is een man met een erectie," zei hij toch altijd?'

Erland schoot in de lach en knikte. 'Behalve ome Jool. Die wordt er des te listiger door.'

'Alleen als hij op zoek is naar een warm plekje om zijn machtige zwaard te stallen. Verder is hij net zo'n stomkop als de rest.'

'De rest, behalve ome Robbie.'

'Precies,' beaamde Borric. 'Dat dacht ik ook. Hij heeft zijn portie wel gehad, dat weten we allebei. Maar hij heeft ze altijd op afstand gehouden en nooit iets doms beloofd. En nu komt hij die vrouw tegen en...' Hij zweeg, verlegen om woorden.

'Als bij toverslag.'

'Precies!' zei Borric. 'En waar wordt er nou meer getoverd dan op een eiland vol magiërs.'

Met een hand op Borrics borst hield Erland zijn broer tegen toen die weer verder wilde lopen. 'Denk jij soms dat het een soort betovering is?'

'Ja, en een heel bijzonder soort betovering,' sprak een knarsende stem vanuit het donker.

Beide broers keken om en zagen een lijvige gedaante zitten op een boomstronk, nog geen tien voet bij hen vandaan. Omdat de man zich niet had verroerd, was hij in de duisternis onzichtbaar gebleven tot hij sprak. Toen ze dichter bij hem kwamen, zagen de jonge prinsen dat het de oude magiër Kulgan was.

'Hoe bedoelt u?' vroeg Borric, alsof zijn vermoedens waren bevestigd.

Kulgan begon te lachen. Hij stak zijn hand uit en na een tijdje zwaaide hij er ongeduldig mee. 'Nou, blijf daar niet zo staan! Help een oude man een handje. Mijn knieën zijn zo oud als de wereld!'

Erland schoot de oude magiër te hulp en Kulgan trok zich overeind, een hand in die van Erland, de andere op een grote houten staf. 'Ik loop wel even met jullie mee naar de aanlegplaats,' ging de magiër verder. jullie zullen wel naar de overkant willen gaan om je in de problemen te storten. Jongens van jullie leeftijd zijn daar altijd in geïnteresseerd.'

'De betovering?' zei Borric ongeduldig.

Weer lachte de oude man. 'Weet je, toen je grootvader een klein beetje ouder was dan jij nu, had hij al net zo'n hekel aan wachten. Als hij een antwoord wilde, dan wilde hij dat verdomme meteen. Het kostte hem heel wat jaartjes voordat hij daar overheen was. Je vader heeft hetzelfde gebrek, maar die weet het beter te verbergen. Arutha wist altijd heel goed met zijn grenzen om te gaan.'

'Daar is hij goed in,' beaamde Erland, 'behalve waar het ons betreft.'

Met een onheilspellende blik keek Kulgan de beide gebroeders aan. 'Grenzen? Wat weten jullie verwende kinderen nou van je eigen grenzen? Ach, misschien heb je zo af en toe een keer je zwaard moeten gebruiken, maar je grenzen?' Hij bleef even staan, leunend op zijn staf. 'Dit,' zei hij, tikkend met een vinger op zijn hoofd. 'Hersens. Als je al je kwaliteiten op een probleem hebt losgelaten, alle mogelijke oplossingen al bent nagegaan, en nog steeds geen oplossing hebt, dan weet je over wat voor grenzen ik het hier heb.'

'Vader zei altijd dat u een van zijn veeleisendste leraren was,' zei Erland met een grijns.

'Ha!' snoof Kulgan. 'Pater Tully, dat was nog eens een veeleisende taakgever.' Er verscheen even een verre blik in zijn ogen voordat hij verder ging. 'Het is jammer dat jullie hem niet hebben gekend. Jullie zaten nog in de luiers toen hij doodging. Tragisch verlies. Een van de scherpste denkers die ik ooit heb gekend... ook al was het een priester,' voegde hij eraan toe, omdat hij het nu eenmaal niet laten kon zijn oude discussiepartner een steek toe te dienen, al stemde het gemis aan repliek hem triest.

'Maakte u een grapje over die betovering van Robbie?' vroeg Borric.

'Jij bent nog erg jong, mijn prinsje,' zei Kulgan. Met een meer dan speelse mep tegen Borrics been voegde hij eraan toe: 'Jij weet nog niet de helft van wat je weten moet.'

'Au,' zei Borric, automatisch terugdeinzend.

Toen Erland begon te lachen, gaf Kulgan ook hem een klap op de schenen en zei: 'Even de stand gelijk houden.' Terwijl de beide broers uitgebreid blijk gaven van de pijn die ze leden, blafte hij: 'Opgelet, nu. Ik ben oud en ik heb geen tijd om alles twee keer te zeggen.' Braaf staakten de gebroeders hun gekronkel, en Kulgan vervolgde: 'Het soort betovering waar ik het over heb, is niet iets wat je kunt leren. Het is niet het soort magie dat mensen naar willekeur kunnen toepassen. Het is een magie die de goden hebben gegeven aan slechts enkele gelukkige mannen en vrouwen. Het is de magie van een liefde die zo puur en diepgaand is, dat je nooit meer de oude wordt als je die eenmaal hebt geproefd.' Zijn ogen speurden weer een verre horizon af. 'Ik ben zo oud dat ik mijn best moet doen om mijn dromen van de afgelopen nacht te onthouden. Maar soms komen er herinneringen uit mijn jeugd naar boven die zo helder zijn alsof de gebeurtenissen zich gisteren hebben afgespeeld.' Hij keek Borric aan, alsof hij naar iets bekends zocht in zijn jonge gezicht. Na een moment van stilte zei hij: 'Jouw grootvader was een gepassioneerd man en je oom is dat ook. Evenals je vader, al zou je dat niet van hem zeggen. Vanaf het eerste moment had je moeder hem al in de val, al was hij te traag van begrip om dat door te hebben. En binnen een paar dagen nadat ze hem had ontmoet, was je tante Carlina al vast van plan met je oom Laurie te trouwen. Het punt is dat je aan bepaalde dingen behoefte krijgt naarmate je ouder wordt, dingen waar het brassen met herbergiers-dochters niet tegenop kan, hoe rood hun wangen, lieflijk hun lach of zacht hun armen ook zijn. En ook het bedsatijn van edelmans-dochters verliest mettertijd zijn aantrekkingskracht.'

Borric en Erland keken elkaar even aan en Erland zei: 'Dat zal nog wel even duren, denk ik.'

Meteen legde Kulgan hem het zwijgen op met een mep tegen zijn schenen. 'Val me niet in de rede. Het kan me niet schelen of je een prins bent of niet. Ik heb wel betere mannen dan jij voor hun schenen geslagen en van hogere rang bovendien. Je oom Lyam, de koning, was een traag leerling en heeft meer dan eens het vlak van mijn hand gezien.' Hij zuchtte. 'Waar was ik? O ja, ware liefde. Naarmate je ouder wordt, merk je dat je hartstocht groeit en de behoefte aan een levensgezel groter wordt. Je vader heeft die ware liefde gevonden, Carlina ook en je oom Martin eveneens. De koning niet.'

'Maar hij houdt toch zeker van de koningin?' zei Borric.

'O, op zijn manier zeker wel. Het is een prachtvrouw en er is niemand die dat tegenspreekt, maar er is liefde en er is wat jullie jonge baron Robert heeft ontdekt. Hij is een ander man geworden, twijfel daar maar niet aan. Let maar eens goed op hem, misschien steek je er nog wat van op. Als je geluk hebt, kun je een glimp opvangen van iets wat je waarschijnlijk zelf nooit zult kennen.'

Borric zuchtte en keek naar de grond. 'Omdat ik koning word?'

'Precies,' knikte Kulgan. 'Je bent toch niet zo traag van begrip als ik dacht. Jij trouwt voor het welzijn van het Koninkrijk. Ach, je krijgt ongetwijfeld gelegenheid genoeg om je jeuk te bevredigen bij bereidwillige dames van allerlei rang. Zo weet ik dat je oom je al minstens een handvol buitenechtelijke neefjes heeft gegeven, waarvan er verscheidene zullen opklimmen in de gelederen van het adeldom voordat het allemaal over en voorbij is. Maar dat is niet hetzelfde. Robert heeft zojuist die persoon gevonden die door de goden hier is neergezet om zijn leven compleet te maken. Twijfel er maar geen moment aan dat dat was voorbestemd en zet het maar gerust uit je hoofd dat het hem koud op zijn dak is gevallen. Wat er in jullie ogen uitziet als ondoordachte haast is in feite de herkenning van iets wat zo diep gaat, dat alleen iemand die het aan den lijve heeft ondervonden het kan begrijpen. Dus snappen jullie het nu?'

'We moeten hem zijn gang laten gaan?' vroeg Erland.

'Precies,' zei Kulgan, tevreden met zichzelf. Glimlachend keek hij de prinsen een tijdlang aan. 'Weet je, zo'n stom stel straatschenders zijn jullie niet eens, ook al zie je er zo uit. Afkomst verloochent zich uiteindelijk toch niet, denk ik. Maar goed, jullie zullen alles wel meteen zijn vergeten zodra jullie zitten te kaarten in een bierhuis met rijkelijk bedeelde dienstertjes die wel in zijn voor een duur geschenk van een jonge edelman. Maar met een beetje geluk zullen jullie op een kritiek moment in je leven nog eens denken aan wat ik heb gezegd. Misschien helpt het bij de keuzes die jullie allebei moet maken voor het welzijn van je land.'

Borric haalde zijn schouders op. 'Het lijkt wel of iedereen ons de afgelopen weken zo nodig moet herinneren aan onze plicht.'

'En zo hoort het ook.' Kulgan keek de jongens onderzoekend aan. 'Jij bent geplaatst op een hoge zetel, Borric, en jij maar één tree daaronder, Erland. De macht die bij jullie rang hoort is je niet gegeven voor het nastreven van je persoonlijke genoegens. Die krijg je als beloning voor verschrikkelijk hoge offers, zoals jullie grootvader ze heeft gemaakt, evenals jullie oom en jullie vader, wiens nachten worden geplaagd door de geesten van al die mannen die onder zijn bevel zijn gestorven. En ook al zijn al die mannen vrijwillig gestorven in dienst van hun koning en prins, toch drukken hun levens zwaar op Arutha's schouders. Want zo'n man is jullie vader. Naarmate je ouder wordt, zul je hem wel beter leren kennen.'

Beide broers zeiden niets. Tenslotte draaide Kulgan zich om naar het imposante bouwwerk van Sterrewerf. 'Het wordt koud. Ik ga een vuurtje zoeken om me aan te warmen. Gaan jullie je maar in de problemen storten.' Na een paar stappen bleef Kulgan staan, draaide zich om en zei: 'En kijk een beetje uit voor onze vissers-jongens. Als je aan hun meisjes komt, trekken ze hun kaakmes al voordat ze eraan denken dat jullie van koninklijke afkomst zijn.' Geruime tijd staarde hij de tweeling aan en zei toen: 'Pas goed op jezelf, jongens.'

Borric en Erland keken de oude magiër na tot hij op zijn terugweg naar de ingang van de academie was verdwenen in het donker, en hervatten hun wandeling naar de veerboot. Toen ze bij het strand kwamen, vroeg Erland: 'Wat vind jij ervan?'

'Van wat hij zei?' antwoordde Borric. 'Voor mij is het een oude man met een hoop rare ideeën.'

Erland knikte instemmend en ze zwaaiden naar de veerman dat ze wilden oversteken naar de wenkende lichten van het stadje aan de andere kant van het water.

 

In een zachte bries liepen Gamina en Robert langs de oever, in stilte samen genietend van de avond. Robert voelde zich tegelijkertijd verkwikt en uitgeput. In zijn zevenendertig jaren had hij maar weinig van zichzelf met iemand gedeeld. Werkelijke intimiteit leek hem onmogelijk, maar in Gamina had hij iemand gevonden die door onneembaar geachte vestingwallen heen kon breken.

Nee, zo was het niet, verbeterde hij zichzelf in gedachten. Ze had nergens doorheen gebroken. Ze had gewoon de deur gevonden die erop wachtte door haar te worden geopend.

Vanuit het zuiden kwam een geurige windvlaag, afkomstig van de bloesemende boomgaarden en akkerlanden in het verderop gelegen Dromendal. Als een koperen schijf in het naderende donker van de nacht kwam de middelmaan op in het oosten. Robert draaide zich naar zijn toekomstige bruid. Vol bewondering keek hij naar de welving van haar hals en de manier waarop haar zachte, licht-blonde haar rond haar gezicht en schouders leek te zweven, als een bijna witte stralenkrans in de schemering. Met haar lichte ogen keek ze hem aan, toen glimlachte ze en zijn hart sprong op. 'Ik hou van je,' zei ze.

'Ik hou van jou,' zei hij, zijn eigen vreugde nauwelijks gelovend. 'Maar ik moet je verlaten.'

Ze draaide zich om en keek een lang moment naar de maan. Toen stuurde ze haar gedachten naar Robert. Nee, mijn lief. Mijn tijd hier is voorbij. Ik reis met je mee naar Kesh. 

Robert nam haar in zijn armen. 'Het is gevaarlijk, daar. Ook voor iemand met jouw gaven.' Hij kuste haar hals en voelde haar zachtjes huiveren. 'Ik zou er een stuk geruster op zijn als je veilig hier bleef.'

O ja? vroeg ze. Ik vraag het me af... Ze maakte zich van hem los en bekeek zijn gezicht in het zwakker wordende licht. 'Ik ben bang dat je je dan in jezelf terugtrekt, Rob, en dat je jezelf er na een tijdje van zou overtuigen dat het maar een illusie was, wat je hier hebt gevonden. En dan zou je die muren tegen liefde en pijn weer optrekken, dikker en hoger en beter verdedigd dan ooit tevoren. Je zou een reden vinden om via een andere weg terug naar Krondor te reizen en je zou redenen vinden om je terugkeer naar Sterrewerf uit te stellen. Een tijdlang zou je jezelf ervan overtuigen dat je van plan was mij zo snel mogelijk te komen halen, maar er zou altijd een reden zijn om weg te blijven - en altijd een reden om me niet te laten komen. En na een tijd zou je dit allemaal gewoon uit je hart bannen en alles vergeten.'

Robert keek gegriefd. Pas ontdekte gevoelens raasden door hem heen en zijn gewoonlijke houding van ontspannen zelfvertrouwen was verdwenen. Eerder zag hij eruit als de kleine jongen die hij nooit echt was geweest, verward en van zijn stuk door de liefhebbende aandacht van een vrouw. 'Heb je dan zo'n lage dunk van me?'

Glimlachend raakte ze zijn wang aan en de warmte van haar liefdevolle blik deed zijn angst weer smelten, zoals die dag al verscheidene malen was gebeurd. Toen ze Robert op de oever van het meer weer bij bewustzijn had gebracht, had Gamina zijn hart en ziel doorgrond en ook zichzelf met hem gedeeld, zowel lichaam als hart. Niettemin viel het Robert moeilijk zich in vertrouwen over te geven, ook al was het aan de vrouw die hem als geen ander had geraakt. 'Nee, lief, ik onderschat jou niet. Maar evenmin onderschat ik angst. Mijn talenten komen niet voort uit een magie zoals de anderen op dit eiland die kennen. Mijn vermogens liggen ook in het helen van geest en hart. Ik kan in dingen delen met mensen wier geest ziek of verzwakt is en hen soms helpen. Ik kan luisteren naar dromen. En ik heb gezien wat angst kan doen. Jij bent bang om weer alleen gelaten te worden, zoals destijds bij je moeder.'

Robert wist dat ze gelijk had. Op het moment dat ze het zei, kwamen de gevoelens van die afschuwelijke nacht terug, toen hij als kind van zes of zeven het kamertje van zijn moeder uit sloop, door het kleverige bloed op de vloer, met in zijn borst dat gruwelijke gevoel van totale verlatenheid. Zijn ogen vulden zich met tranen. Gamina sloeg haar armen om hem heen en liet hem uiting geven aan zijn pijn. Je hoeft nooit meer alleen te zijn, kwamen haar gedachten in zijn hoofd.

Roerloos bleef hij staan, haar vasthoudend alsof zij zijn enige verbinding met het leven was. En zoals de vorige keren gleed ook nu de pijn weer weg, met achterlating van een moe, maar warm en opgelucht gevoel. Iets wat jaren in hem had liggen zweren en etteren was geopend en langzaam liepen de giftige angst en eenzaamheid weg. In het tijdsbestek van een enkele dag of zelfs vele dagen zou de wond niet helen, maar mettertijd wel.

In zijn hoofd klonk haar stem: En het is ook mijn angst die spreekt. Twijfel kan ons allemaal kwetsbaar maken. 

'Ik twijfel niet,' antwoordde hij eenvoudig. Ze glimlachte en drukte hem weer stevig tegen zich aan.

Met het geluid van zijn voetstappen en het nadrukkelijk schrapen van zijn keel kondigde Joolstein zijn komst aan. 'Neem me niet kwalijk dat ik stoor, maar Puc zou je graag willen spreken, Robert.' Hij glimlachte verontschuldigend. 'En je moeder kan je goed gebruiken in de keuken, Gamina.'

'Bedankt,' antwoordde Gamina. Ze schonk Joolstein een warme glimlach en kuste Robert op de wang. 'Ik zie jullie bij het eten.'

Hij kuste haar terug en ze vertrok richting keuken. Robert en Joolstein gingen op weg naar Pucs werkkamer. Op een betekenisvolle, theatrale wijze schraapte Joolstein zijn keel.

'Jij hebt iets op je lever,' zei Robert. 'Voor de draad ermee.'

Joolsteins woorden kwamen in een stroom. 'Hoor eens, we kennen elkaar nu - hoe lang, tweeëntwintig jaar? En in al die tijd heb je geen greintje interesse getoond in vrouwen.' Robert keek hem vreemd aan en haastig verbeterde hij zich. 'Interesse in een huwelijk, bedoel ik. En nu kom je zomaar binnenwandelen om aan iedereen doodleuk te verkondigen dat je gaat trouwen! Ik bedoel, mooi is ze zeker, met dat bijna witte haar en zo, maar je hebt vrouwen gekend -'

'Gekend heb ik niemand,' onderbrak Robert. 'Niet zoals ik Gamina ken.' Met een hand op Joolsteins borst hield hij zijn metgezel staande. 'Ik weet niet of iemand als jij het kan begrijpen, Jool, maar ze heeft me van binnen gezien. Ze heeft alles gezien wat er te zien valt, het kwaad dat ik heb gedaan en gevoeld, de dingen waarover ik tegen jou alleen maar in bedekte termen heb gesproken, en ondanks dat alles houdt ze van me. Ondanks al die dingen houdt ze van me!' Hij haalde diep adem. 'Jij zult nooit weten wat dat betekent.'

Hij liep verder en Joolstein aarzelde even alvorens hem in te halen. 'Hoe bedoel je: "iemand als jij"?'

Robert bleef weer staan. 'Kijk, jij bent de beste vriend - misschien wel de enige echte vriend - die ik ooit heb gehad, maar wat vrouwen betreft heb je geen... respect. Je bent charmant, je bent hoffelijk, je bent vasthoudend, maar wanneer de dame in kwestie wakker wordt in jouw bed, ben jij vertrokken. Waarom je nog niet door iemands broer of vader aan het zwaard bent geregen... Als het op vrouwen aankomt, Jool, ben je gewoon niet erg bestendig.'

'En jij wel?'

'Nu wel,' antwoordde Robert. 'Zo bestendig als water dat van een heuvel naar beneden loopt.'

'Nou ja, we zullen zien wat Arutha te zeggen heeft over deze overijlde vlucht in het huwelijk,' zei Joolstein. 'Wij hofbaronnen hebben zijn toestemming nodig om te trouwen, weet je nog?'

'Weet ik.'

'Nou, veel plezier met het gesprek met de man van de grote bezweringen,' zei Joolstein toen ze bij de deur van de academie kwamen. 'Ik verwacht dat hij ook wel een paar dingen te zeggen zal hebben over het wegtoveren van zijn dochter.' Met die woorden liet hij Robert alleen bij de ingang.

Robert ging naar binnen en liep door een lange gang naar de voet van de toren waar Puc zijn werkvertrek had. Langs een wenteltrap ging hij omhoog tot hij boven bij de deur van Pucs kamer stond. Op het moment dat hij zijn hand ophief om te kloppen, zwaaide de deur voor hem open. Hij stapte over de drempel, niet verrast om te zien dat Puc alleen was, op enige afstand van de deur. Toen hij binnen was, ging de deur achter hem vanzelf dicht.

'We moeten praten,' zei Puc terwijl hij opstond en Robert wenkte naar een groot raam. Naar buiten kijkend wees hij naar de kleine lichtjes aan de overkant van het water. 'Mensen,' zei hij.

Robert haalde zijn schouders op. Hij wist dat de tovenaar hem niet had laten komen om over vanzelfsprekendheden te praten.

'Toen we meer dan twintig jaar geleden naar Sterrewerf kwamen, was dit een kaal stuk grond te midden van een verlaten meer. De oever was wat gastvrijer, maar in het Dromendal werd voortdurend oorlog gevoerd tussen het Koninkrijk en Groot Kesh, tussen rivaliserende grensheren of bendes vogelvrijen. De slaven-ronselaars uit Durbin zaten overal en de bandieten vormden voor de boeren een al even grote plaag als de sprinkhanen.' Hij zuchtte toen hij eraan terugdacht. 'Nu leiden de mensen een relatief vredig leven. Och, er zijn nog wel eens problemen, maar voor het grootste deel is het rond het Grote Sterremeer vrij rustig. En waar is die verandering door gekomen?' vroeg hij Robert.

'Je hoeft niet direct een genie te zijn om tot de conclusie te komen dat jouw aanwezigheid hier die verandering teweeg heeft gebracht, Puc,' antwoordde Robert.

Puc wendde zich af van het uitzicht op de oever van het meer. 'Robbie, toen wij elkaar voor het eerst ontmoetten, was ik een jongeman en jij een jonge knul. Maar in de tussentijd heb ik meer gezien dan de meeste mensen zich in tien levens zouden kunnen voorstellen.' Met een simpel gebaar van zijn hand liet hij midden in de kamer een wolk verschijnen van nog geen twee voet doorsnee. De wolk glinsterde even en er verscheen een gat in de lucht waardoorheen Robert een merkwaardige gang zag, hangend in een grijs niets, met aan weerszijden deuren, op zo'n tien el afstand van elkaar. Het grijze niets tussen de deuren was zo'n absolute leegte dat zelfs het zwart van de nacht er levendig en vol bij afstak. 'De Galerij der Werelden,' zei Puc. 'Via dit pad ben ik op plaatsen geweest die geen mens ooit heeft gezien en waarschijnlijk ook nooit zal zien. Ik heb de laatste restanten van oude beschavingen bezocht en nieuwe rassen geboren zien worden. Ik heb het aantal sterren vergeleken met het aantal zandkorrels en ben tot de slotsom gekomen dat het heelal zo enorm is, dat geen geest, misschien niet eens die van een god, het zou kunnen bevatten.'

Weer zwaaide Puc met een hand en het beeld verdween. 'Het zou haast makkelijk zijn om de zaken van de bewoners van zo'n piepklein stukje heelal als het Dromendal af te doen als onbeduidend.'

Robert sloeg zijn armen over elkaar. 'In vergelijking wel, ja.'

Puc schudde zijn hoofd. 'Niet voor de mensen die er wonen.'

Zonder Pucs toestemming ging Robert zitten. 'Daar wil je vast iets mee zeggen,' zei hij.

'Ja, dat klopt.' Puc keerde terug naar zijn stoel achter de schrijftafel. 'Katala heeft niet lang meer te leven.'

Dat bericht, schokkend in zijn eenvoud, was een totale verrassing voor Robert. 'Ik vond al wel dat ze er niet goed uitzag, maar...'

'We kunnen hier een hoop doen, Robert, maar er zijn grenzen. Geen magie, medicijn, talisman of gebed kan nog iets doen voor mijn vrouw dat niet al is gedaan. Binnenkort gaat ze via een scheuring terug naar haar geboorteplaats in de Thurilse Hooglanden op Kelewan. Ze gaat terug naar huis om daar te sterven.'

Robert schudde zijn hoofd. Er was niets wat hij kon zeggen. Uiteindelijk vroeg hij: 'En Gamina?'

'Ik heb mijn vrouw vroegtijdig oud zien worden, Robert, maar ook wanneer deze ziekte zich niet had ontwikkeld zou ik deze vreselijke last uiteindelijk ook hebben moeten dragen. Zoals je ziet ben ik niet merkbaar ouder geworden. Dat zal tijdens jouw leven ook niet gebeuren. Ik mag dan niet onsterfelijk zijn, maar door mijn macht leef ik wel aanmerkelijk langer. En ik ga niet zitten toekijken hoe mijn kinderen en kleinkinderen oud worden en verschrompelen terwijl ik blijf zoals ik ben. Binnen een paar uur na Katala's vertrek verlaat ik Sterrewerf. Wiliam maakt al flinke vorderingen op zijn soldatenpad, dat hij boven zijn magische talenten heeft verkozen. Graag had ik het anders gezien, maar evenals de meeste vaders moet ik aanvaarden dat mijn dromen niet noodzakelijkerwijs door mijn zoon worden gedeeld. Ook Gamina heeft talenten, niet beperkt tot de magie, maar eerder ontspringend aan een opmerkelijke geest. Haar gedachten-spraak is zowel magisch als aangeboren, maar haar gevoelige aard, haar inlevingsvermogen, haar zorgzaamheid, dat zijn bijzondere gaven.'

Robert knikte. 'Dat kan ik niet ontkennen. Haar geest is... een wonder.'

'Inderdaad,' zei Puc. 'Haar talenten heb ik beter onderzocht dan wat ook op deze wereld, en beter nog dan zij ken ik de reikwijdte ervan... en de beperkingen. Als ze jou niet had ontmoet, zou ze hier hebben willen blijven om de lasten op zich te nemen die haar moeder achterlaat - het merendeel van onze tijd hier is Katala de werkelijke leider van onze leefgemeenschap geweest. Die taak wil ik Gamina besparen. Als kind was ze op vroege leeftijd al belast met grote droefenis en pijn - net als jij, vermoed ik.'

Weer knikte Robert. 'We hebben een paar dingen uitgewisseld...'

'Dat zal best,' zei Puc met een flauwe glimlach. 'Maar zo hoort het ook tussen mensen die van elkaar houden. Mijn verlies is groot als Katala vertrekt, groter dan ze misschien zelf vermoedt.' Even gaf Puc zich bloot aan Robert en de jonge baron zag een man die van de rest van de mensheid was afgescheiden door ongekend grote verantwoordelijkheden, en een van de weinigen die dat grote gewicht draaglijker kon maken en die hem een paar ogenblikken van warmte en steun kon bieden, was hem langzaam aan het verlaten. In dat ene moment onthulde Puc de diepte van zijn pijn. Toen zat het masker weer op zijn plaats. 'Want als zij weg is, ga ik me bezighouden met die immense zaken waar ik je net een glimp van heb laten opvangen, en laat ik de "onbeduidende" zaken als Sterrewerf, het Dromendal en het Koninkrijk achter me.'

In de korte stilte die volgde, probeerde Robert de omvang van deze mededeling tot zich door te laten dringen.

'Maar voor de mensen van wie ik hou, wil ik gewoon wat ieder mens wil: een veilig onderkomen, blije kinderen en een leven dat niet wordt ontwricht door onrust en strijd. En Gamina heeft me laten zien wat ze in haar hart draagt en dat ben jij. Ik wil je mijn zegen geven.'

Robert slaakte een diepe zucht van opluchting. 'Ik hoop dat Arutha net zo begripvol is. Ik heb zijn toestemming nodig om te trouwen.'

'Dat is geen probleem.' Puc bewoog met zijn handen en creëerde een grijze rookbol in de lucht. In de rook begonnen zich dingen af te tekenen en ineens zag Robert Arutha in zijn werkkamer in Krondor, alsof er een raam was verschenen tussen twee kamers die slechts door een muur van elkaar waren gescheiden. Arutha keek op alsof hij hen zag en met onkarakteristiek vertoon van verrassing kwam hij half overeind uit zijn stoel. 'Puc?'

'Ja, Hoogheid,' zei Puc. 'Het spijt me dat ik op deze wijze kom binnenvallen, maar ik moet u vragen om een gunst.'

Arutha ging weer zitten, zichtbaar opgelucht dat er zowel een redelijke als een vriendelijke reden was voor deze plotselinge verschijning in zijn werkkamer. Hij legde de veer neer waarmee hij had zitten schrijven en vroeg: 'Wat kan ik voor je doen?'

'Herinner je je mijn dochter Gamina nog?' vroeg Puc op zijn beurt, Arutha's informele manier van spreken overnemend.

'Ja, heel goed.'

'Ik zou graag zien dat ze ging trouwen... met een man van enige rang. Eén van je jonge hofbaronnen.'

Arutha keek langs Puc, zag Robert en glimlachte. 'Ik vermoed dat we wel een staatshuwelijk voor een van onze schrandere jongemannen kunnen regelen, Puc,' zei hij met een zeldzaam vrolijke fonkeling in zijn ogen. 'Had je al iemand in gedachten?'

'Baron Robert lijkt me een veelbelovende jongeman.'

Arutha's glimlach werd breder en werd naar Roberts stellige overtuiging een grijns, breder zelfs dan hij ooit van de prins had gezien. 'Zeer veelbelovend,' zei hij op gemaakt ernstige toon terwijl hij zijn aandacht weer richtte op Puc. 'Op een dag wordt hij nog hertog, als hij door zijn wat roekeloze karakter niet tot een voortijdig einde komt - of door een woedende monarch wordt verbannen naar de Zoutmoeras eilanden. Een echtgenote zou wel eens precies kunnen zijn wat die roekeloosheid van hem wat kan intomen. Ik had de hoop al opgegeven dat hij ooit nog belangstelling voor het stichten van een gezin zou ontwikkelen, maar het doet me deugd dat ik me heb vergist. Op zijn leeftijd was ik al tien jaar getrouwd.' Een ogenblik zweeg Arutha, in gepeins verzonken, terugdenkend aan zijn eigen jeugdige gevoelens voor zijn vrouw, en met een zeldzame uitdrukking van diepe genegenheid keek hij weer langs Puc naar Robert. Toen nam hij zijn gebruikelijke onverstoorbare houding weer aan. 'Nou ja, als hij ermee in kan stemmen, heb je mijn toestemming.'

Puc glimlachte. 'Dat kan hij, maak je maar geen zorgen. Mijn dochter en hij zijn op dat punt bijzonder eensgezind.'

Met de hem typerende halve glimlach leunde Arutha achterover in zijn stoel. 'Ik begrijp het. Ik weet nog heel goed wat ik voor Anita voelde toen ik haar voor de eerste keer zag. Het kan heel onverwachts toeslaan. Maar goed, we zullen een staatsbruiloft houden zodra hij terugkomt van zijn diplomatieke bezoek aan Kesh.'

'Nou, eigenlijk had ik een wat vroeger tijdstip in gedachten. Ze wil namelijk met hem mee op zijn bezoek aan Kesh.'

Arutha's gezicht betrok. 'Ik denk niet dat ik dat goed vind. Robert heeft je misschien niet verteld van het gevaar -'

'Ik heb een heel duidelijk beeld van de gevaren die ermee zijn gemoeid, Arutha,' onderbrak Puc. 'Maar ik denk dat je geen idee hebt van mijn dochters vermogens. Voor een groot deel weet ik wat er in Kesh speelt. Mochten er zich problemen voordoen, dan kan ze jouw zonen en afgezant goed helpen.'

Een ogenblik dacht Arutha na, toen knikte hij. 'Gezien het feit dat jij haar vader bent, zal ze wel tot een paar dingen in staat zijn die goed van pas komen als er moeilijkheden rijzen. Goed, laten we dit dan maar doen. Laat hen zo snel trouwen als je gepast acht. Als ze terugkomen, houden we een staats bruiloft en een festival te hunner ere. Mijn vrouwen dochter zouden het me nooit vergeven als ik een excuus voor een nieuwe japon aan hun neus voorbij zou laten gaan.'

'Een staatsbruiloft?' zei Robert verbaasd.

Arutha knikte eenmaal krachtig met het hoofd. 'Gamina is door adoptie lid van het koninklijk huis - heel Pucs gezin, mocht je het zijn vergeten. Onze neef Wil wordt Hertog van Sterrewerf. Je trouwt in de familie.' Toen slaakte hij zogenaamd vertwijfeld een zucht. 'Al stelt dat idee me niet direct op mijn gemak.'

'Bedankt, Arutha,' zei Puc met enige pret om Arutha's scherts. 'Graag gedaan, Puc. En... Robbie,' zei hij, nu met een oprechte glimlach.

'Ja, Arutha,' zei Robert, ook glimlachend.

'Dat je maar net zo'n gelukkig huwelijk mag krijgen als ik heb.'

Robert knikte. Arutha gaf nooit veel blijk van zijn emoties, maar Robert herinnerde zich nog goed dat Anita jaren geleden bijna was gestorven en het verdriet dat Arutha had geleden stond hem nog scherp voor de geest. Slechts een paar mensen buiten Robert wisten hoeveel de Prins van Krondor hield van zijn Prinses. 'Ik denk dat dat wel gaat lukken.'

'Dan heb ik hier iets voor je, een vroeg bruiloftsgeschenk.' Hij maakte het deksel open van een kistje dat op zijn schrijftafel stond en haalde er een kleine perkamenten tekstrol uit. 'Ik zal het aan je geven als je terugkomt, maar voorlopig -'

'Ik kan het hierheen brengen, als je wilt, Arutha,' onderbrak Puc. Als de prins al verrast was door dit aanbod, dan liet hij er niets van merken. Hij zei eenvoudig: 'Als je zo vriendelijk zou willen zijn.'

Puc maakte een gebaar, deed zijn ogen even dicht en het document verdween uit Arutha's hand, om in de zijne te verschijnen. Arutha's ogen werden iets groter - zijn enige reactie op het vermogen van de tovenaar om het perkament in zo'n korte tijd daadwerkelijk over zo'n afstand te verplaatsen.

Puc gaf het aan Robert. 'Voor jou.'

Robert rolde het document open en las. Zijn ogen werden groot. 'Het is een aanstellingsbrief. Graaf aan het Prinselijk Hof. En Minister van de Koning.'

'Ik was toch al van plan je dat bij je terugkomst te geven. Je hebt het verdiend, Robert. Landerijen en inkomsten bespreken we wel als je terug bent in Krondor. Je wordt ook Kanselier van het Westelijke Rijk als Gardaan met pensioen gaat.'

Robert grijnsde en zowel Puc als Arutha zagen de jonge dief die ze jaren geleden hadden ontmoet. 'Ik dank Zijne Hoogheid zeer.'

'En nu moet ik weer aan het werk,' zei Arutha.

'Ik wens u een goede avond, Hoogheid,' zei Puc.

'U ook een goede avond, mijne heren de hertog en de graaf.'

Puc zwaaide met zijn hand en het beeld van de prins verdween. 'Verbazingwekkend,' zei Robert. Hij keek naar het perkament in zijn hand. 'Met dat trucje, en dit... Hele legers -'

'Om die reden moeten we ook praten over andere dingen dan jouw bruiloft, Robert.' Lopend naar een tafel gebaarde Puc naar een karaf. Robert schonk twee bokalen in van een volle rode wijn. Terwijl hij een slok nam, ging Puc zitten en beduidde Robert hetzelfde te doen. 'Sterrewerf mag nimmer een werktuig in de handen van een natie worden. Ik heb een plan uitgewerkt om dat te voorkomen. Mijn zoon zal de titel Hertog van Sterrewerf niet erven. Volgens mij geeft hij hoe dan ook de voorkeur aan het leven van een beroepssoldaat. Nee, de twee mannen die je op de steiger hebt ontmoet, Watume en Körsh, krijgen na mijn vertrek de soevereiniteit over dit eiland, samen met een derde persoon - wie, dat is nog niet vastgesteld. Een triumviraat van magiërs dat beslist over het welzijn van de mensen hier. In de komende jaren mogen ze dat driemanschap naar believen uitbreiden. Lyam zal de troon van de Eilanden niet altijd bezet houden en ik weiger de macht van Sterrewerf over te dragen aan iemand als de Gekke Koning Rodric. Ik heb hem ontmoet en als hij magiërs zoals wij hier hebben onder zijn banier had weten te scharen, zou de wereld hebben gesidderd. Ook herinner ik me de ravage die op Kelewan is aangericht door de magiërs die tijdens de Oorlog van de Grote Scheuring keurig deden wat de Krijgsheer van hen verlangde. Nee, Sterrewerf moet politiek neutraal blijven. Altijd.'

Robert stond op. 'Als edelman van het Koninkrijk vrees ik dat je standpunt neigt naar hoogverraad.' Hij liep een paar passen naar een open raam en staarde de nacht in. Toen glimlachte hij. 'Maar als iemand die al op jonge leeftijd zelf heeft leren denken, juich ik je wijsheid toe.'

'Dan zul je ook begrijpen waarom ik erop vertrouw dat jij altijd het gezond verstand in de Raad der Heren zult blijven vertegenwoordigen.'

'Met een kleine stem,' zei Robert, 'maar wel een die spreekt namens jouw visie.' Toen voegde hij eraan toe: 'Niettemin zal ik mijn best doen om het alle anderen duidelijk te maken. Maar je beseft toch wel dat velen van mening zullen zijn dat jij, als je je niet vierkant achter het Koninkrijk schaart, een vijand moet zijn?'

Puc knikte slechts. 'Over tot andere zaken, nu. We zullen een priester laten overkomen uit het dorp op het vasteland. Op het eiland zelf zijn geen tempels en onze relatie met de beoefenaars van de klerikale magie is, laten we zeggen, niet al te hartelijk.'

'Jullie schieten onder hun duiven,' zei Robert glimlachend.

'Zo denken ze er vaak over, ja,' verzuchtte Puc. 'In ieder geval: de enige geestelijken met gezond verstand die ik ken, zijn ofwel dood, ofwel ver weg. Ik vrees dat met het groeien van onze macht ook het wantrouwen van de grote tempels in Rillanon en Kesh is toegenomen.' Toen klaarde zijn gezicht op. 'Maar pater Marrias, die aan het hoofd staat van de kleine Kerk van Kilian, is best een redelijke kerel. Die heeft vast geen bezwaar tegen een bruiloft.' Met een brede grijns voegde hij eraan toe: 'Of liever gezegd: die heeft vast geen bezwaar tegen een feestje.'

Robert lachte luid. Vervuld van het idee dat hij ging trouwen met Gamina, stond hij tegelijkertijd versteld van de gevoelens die er bij hem opwelden wanneer hij aan haar dacht.

'Ik zal niet van je verwachten dat je begrijpt wat ik nu ga zeggen,' zei Puc toen. 'Maar mocht de gelegenheid zich ooit voordoen dat je namens mij moet spreken, zeg dan het volgende: de diepste waarheid is dat magie niet bestaat.'

'Dat snap ik niet,' zei Robert.

'Dat verwacht ik ook niet van je. Als je het wel begreep, zou je niet naar Kesh gaan, want dan zou ik Arutha zo ver zien te krijgen dat ik je hier mocht houden. Onthoud alleen maar wat ik gezegd heb.' Puc keek zijn toekomstige schoonzoon indringend aan en zei: 'Ga nu mijn dochter maar zoeken en zeg haar dat we de plechtigheid overmorgen houden. Er is geen reden om vier dagen te wachten tot het zesdag is. We breken hoe dan ook al met een hoop tradities.'

Met een glimlach zette Robert de half geleegde bokaal op de tafel en verliet de kamer. Terwijl zijn haastige voetstappen langs de traptreden van de tovenaars toren verdwenen, draaide Puc zich om naar het raam en zei zacht tegen de duisternis: 'Een beetje feestvreugde kunnen we allemaal wel gebruiken. Er komen nog zoveel donkere dagen.'

 

Het hele stadje Sterrewerf en een groot deel van de mensen van het vasteland die het meer waren overgestoken, stonden in een grote cirkel rond de dikbuikige priester. Pater Marrias had een bolle toet met rode wangen, het gezicht van een kind dat nooit volwassen was geworden, ondanks het feit dat zijn dunner wordende haar al zilvergrijs werd. Zijn groene gewaad en gouden tabberd waren tot op de draad versleten en verkleurd van het vele wassen, maar hij droeg ze trots als een edelman. Met een glimlach om de lippen gaf pater Marrias aan Robert en Gamina het teken om voor hem te komen staan. Marrias' ogen fonkelden bijna van genoegen om dit huwelijk te sluiten. Zijn kudde bestond hoofdzakelijk uit vissers en boeren en maar al te vaak viel het hem toe een van hen te begraven. Bruiloften en toeheiligingen van pasgeboren kinderen aan de Godin van Alle Levende Wezens waren een zaligheid.

'Kom, kinderen,' zei hij toen Gamina en Robert langzaam naar hem toe kwamen. Robert droeg de kleren die hij had meegenomen voor zijn ontmoeting met de keizerin: een lichtblauwe tuniek, een donkerblauwe maillot en zwarte laarzen. Over zijn schouders had hij een witte mantel, afgezet met gouddraad, en op zijn hoofd prijkte de laatste mode: een brede baret die bijna afhing tot op zijn linkerschouder, bekroond door een zilveren insigne en een witte uilenveer.

Naast hem stond Joolstein, op gelijke wijze gekleed, al waren zijn kleren nog weelderiger uitgevoerd in roodbruine en gouden tinten. Hij keek rond, ervan overtuigd dat hij er belachelijk uitzag in zijn nieuwe kleren, maar niemand scheen het te merken. Alle ogen waren gericht op de bruid.

Gamina droeg een eenvoudige, lavendel-blauwe japon, en rond haar hals een buitengewoon mooie parelketting. Om haar middel sloot een brede riem met een zilveren gesp, bezet met al even fraaie parels, en op haar hoofd lag een bloemenkrans, de traditionele 'bruidskroon'.

'Nu dan,' zei Marrias met een zweem van het welhaast lyrische accent van iemand die afkomstig was uit de streek rond Wijzershoofd, aan de zuidkust van de Koninkrijkszee. 'Aangezien u voor mij bent verschenen met het vaste voornemen met elkaar in het huwelijk te treden, heb ik u een paar dingen te vertellen.' Hij gaf Robert te kennen dat hij Gamina's rechterhand in de zijne moest nemen en legde er toen zijn eigen mollige hand op. 'Kilian, de godin die ik dien, keek neer op man en vrouw die waren geschapen door Ishap, de Ene Boven Al, en zag hen afgezonderd van elkaar. Man en vrouw keken hemelwaarts en jammerden van eenzaamheid. Toen ze hen hoorde, kreeg de Godin van Groene Stilte medelijden en zij sprak, zeggende: "Gij hoeft niet in afzondering te verkeren." Toen schiep zij het huwelijk, als instituut om man en vrouw samen te brengen. Het is de versmelting van ziel, geest en hart, wanneer twee Samen een worden. Hebt u mij verstaan?' Hij keek hen beiden een voor een aan en om beurten knikten Gamina en Robert.

Toen richtte Marrias zich tot de menigte. 'Robert van Krondor, Graaf aan het Prinselijk Hof, en Gamina, dochter van Hertog Puc en Hertogin Katala, zijn hier in ons midden gekomen om zich aan elkaar te verbinden, en wij zijn hier om van die verbintenis te getuigen. Indien er zich onder u iemand bevindt die reden heeft dit te bestrijden, laat hem nu spreken of er voorgoed het zwijgen toe doen.' Mogelijk bezwaar wachtte Marrias echter niet af en hij wendde zich weer tot het bruidspaar. 'Robert en Gamina, weet dat jullie vanaf dit moment elk een deel bent van de ander, niet langer apart, maar voortaan als een.' Toen keek hij de bruidegom aan. 'Robert, deze vrouw wil haar leven met jou delen. Aanvaard je haar als jouw vrouwen echtgenote, zonder voorbehoud en in het volle besef dat ze nu een is met jou, met uitsluiting van ieder ander, en beloof je haar bij te staan tot in de dood?'

Robert knikte en zei: 'Ja, dat beloof ik.'

Op een handgebaar van de geestelijke gaf Joolstein zijn huwende vriend een gouden ring. 'Plaats deze ring aan de hand van de bruid,' zei Marrias en Robert schoof de ring aan de ringvinger van Gamina's linkerhand.

Vervolgens richtte Marrias zich tot de bruid. 'Gamina, deze man wil zijn leven met jou delen. Aanvaard je hem als jouw man en echtgenoot, zonder voorbehoud en in het volle besef dat hij nu een is met jou, met uitsluiting van ieder ander, en beloof je hem bij te staan tot in de dood?'

'Dat beloof ik,' antwoordde Gamina met een glimlach.

Marrias gaf Gamina de opdracht een ring aan Roberts hand te plaatsen en toen ze dat had gedaan, wendde hij zich weer tot de menigte. 'Van het feit dat Robert en Gamina ermee hebben ingestemd om in de ogen van goden en mensen als een te leven, zijn wij getuige.'

'Daarvan zijn wij getuige,' herhaalde de bonte verzameling gasten. 'Nou, dat was het dan,' zei de immer blozende priester met een grijns. jullie zijn getrouwd.'

Robert keek rond. 'Is dat alles?'

Marrias begon te lachen. 'Hier op het platteland houden we het simpel, mijn heer. Vooruit, kus je vrouw, dan kunnen we gaan feesten.' Robert lachte, pakte Gamina beet en kuste haar. De mensen rondom zetten het op een juichen en her en der werden er hoeden de lucht ingegooid.

 

Aan de rand van de menigte toeschouwers stonden twee mannen die niet juichten. De ene, een hoekige, magere man met een baard van drie dagen, nam de andere bij de arm en voerde hem tot op discrete afstand mee. Beiden droegen kleren die zich het beste lieten omschrijven als versleten en gescheurd, en beiden konden erop rekenen op ruime afstand te worden gepasseerd door eenieder met een enigszins ontwikkelde reukzin. Rondkijkend om te zien of iemand hen kon horen zei de eerste man: 'Graaf Robert van Krondor. Baron Joolstein. Dat betekent dat die twee roodharige vechtersbazen de zonen van Arutha zijn.'

De tweede man, kort en dik, maar met een paar stevige schouders, was duidelijk onder de indruk van het scherpe waarnemingsvermogen van zijn metgezel. Met een welhaast engelachtige onschuld op zijn gezicht zei hij: 'Prinsen zie ik anders nooit in deze streek, hoor, Leif.'

'Je bent een sukkel, Rhys,' antwoordde de ander met knarsende stem. 'Er zijn mensen die er behoorlijk wat voor over hebben om dit te weten. Ga naar herberg De Twaalf Zetels aan de rand van de woestijn, daar komen ze vrijwel zeker langs. Je weet naar wie je moet vragen. Zeg onze Keshische vrienden dat de Prinsen van Krondor komen uit de richting van Sterrewerf en dat ze niet met gevolg reizen maar incognito. Ze zijn maar met weinig. En wacht op me in de herberg. En drink niet al het geld op dat hij je geeft, of ik snij je lever eruit!'

Rhys keek zijn metgezel aan alsof hij tot zo'n verraderlijke daad niet eens in staat was.

'Ik volg hen vanaf hier en als ze van route veranderen, stuur ik bericht,' ging Leif verder. 'Ze hebben vast en zeker goud en geschenken bij zich voor de verjaardag van de keizerin. Met een escorte van maar twintig man zijn we stinkend rijk als die bandieten hen de strot hebben afgesneden en de buit met ons hebben gedeeld.'

De verlaten oever afspeurend zei de man die Rhys was genoemd: 'Maar hoe kom ik daar, Leif? De veerman is op de bruiloft.'

Sissend door het zwart van rotte tanden zei de langste van de twee: 'Jat maar een boot, sufkop.'

In Rhys' ogen verscheen een opgetogen twinkeling bij het horen van het voor de hand liggende antwoord. 'Goed. Ik ga even wat te eten halen en dan -'

'Je gaat nu meteen!' gebood zijn metgezel en zond hem met een duw op een ongemakkelijk drafje in de richting van de onbewaakte boten op het strand. Jat maar iets te eten in de stad. Dat kan makkelijk zat nu iedereen hier zit te feesten. Maar er zijn daar nog wel mensen, dus kijk uit.'

Rhys draaide zich om, zwaaide en holde weg langs de oever, op zoek naar een boot die klein genoeg voor hem alleen was.

Smadelijk snuivend wendde de man die was aangesproken als Leif zijn blik weer op het feestbanket. Zijn honger zei hem dat Rhys' voorstel niet eens zo gek was, maar zijn hebzucht was groter, zodat hij bleef letten op alle bewegingen van de bruiloftsgasten.

 

De twee prinsen zaten stil aan tafel, zich niet bewust van de vreugde van het pasgetrouwde paar. Beiden zaten te popelen om weer op weg te gaan. Robert was niet erg mededeelzaam geweest over de dag van hun vertrek, maar Joolstein had gezegd dat ze niet al te lang zouden blijven, ondanks de onverwachte ontwikkelingen van de afgelopen dagen. Nadat hun mentor zich zo overhaast aan de liefde overgegeven had, was het voor de tweeling niet eens meer een verrassing geweest dat hun vader zo snel toestemming voor de bruiloft had gegeven. In hun leven was maar weinig plaats om iets als vanzelfsprekend aan te nemen.

De tweeling leefde in een wereld van het onverwachtse, waar de rust van het moment ieder ogenblik door rampspoed kon worden versplinterd. Oorlog, natuurgeweld, hongersnood en ziekte vormden voortdurend een bedreiging en het grootste deel van hun jonge leven hadden ze doorgebracht in het paleis, waar ze hun vader dagelijks hadden bezig gezien met het bestrijden van dat soort problemen. Hun vader had het ene na het andere probleem voor zijn kiezen gekregen - van een belangrijk grensincident met Kesh tot en met het besluit of een bepaald gilde de zeggenschap over een nieuwe handelsbranche zou krijgen.

Maar het kijken naar hun vader had hun tenminste enige opwinding bezorgd. Nu verveelden ze zich alleen maar.

Borric nam een ferme teug van het eenvoudige bier en zei: 'Is dit het beste wat ze hebben?'

Erland knikte. 'Ik denk van wel. Zo te zien is bier niet direct iets waar ze zich hier voor interesseren. Laten we eens gaan kijken of er iets beters in het dorp is.'

De broers stonden op van het bankje, maakten een lichte buiging voor de pas aangestelde graaf en zijn nieuwbakken gravin, die even terug knikten naar de prinsen die de eretafel verlieten.

Terwijl ze langs de andere tafels rond het plein liepen, vroeg Borric: 'Waar ga je heen?'

'Weet ik niet,' zei Erland. 'Ergens. Er zijn hier vast wel wat vissers-dochters tussen al deze mensen. Hier en daar zie ik een knap gezichtje. Ze kunnen toch nooit allemaal getrouwd zijn,' besloot hij op luchtiger toon.

Borrics stemming leek eerder te versomberen dan te verbeteren. 'Het allerliefste liet ik dit nest van spreuken-prevelaars ver achter me en ging ik weer op weg.'

Zonder de pas in te houden legde Erland met stilzwijgende instemming zijn hand op de schouder van zijn broer. Met al die preken over verantwoordelijkheden die ze de laatste tijd voortdurend te horen kregen, voelden ze zich aan alle kanten beknot, en beide prinsen zaten te springen om iets wat leek op beweging, verandering en de mogelijkheid van avontuur.

Het leven was net iets te rustig naar hun zin.