16 Sluipjacht

 

Borric keek naar het vuurwerk.

Door de open voorgevel van de herberg hadden Ghuda, Nakur en hij een redelijk goed uitzicht, aangezien de meeste mensen aan de andere kant van het plein zaten, recht tegenover het enorme keizerlijke amfitheater. Het zwart van de nachtelijke hemel werd gekleurd door een schitterend vuurwerk waar de menigte zich aan vergaapte. Ghuda zat in somber gepeins verzonken en Nakur keek geheel gegrepen en openlijk verrukt als een kind naar de lucht. Borric moest toegeven dat het verreweg het meest indrukwekkende vuurwerk was dat hij ooit had gezien. Het overtrof zelfs het beste wat zijn oom Lyams ceremoniemeester in Rillanon te bieden had.

Ineens verscheen Suli, naast Borric op het bankje schuivend terwijl zijn hand al naar het bier ging dat op hem stond te wachten. Als Suli ergens in uitblonk, dan was het wel zijn vermogen om aan informatie te komen. Hij mocht dan een armzalige dief zijn, maar zijn bedelaars-talent was uitzonderlijk, wat inhield dat hij al aardig kon doorgaan voor nieuwtjesventer.

'Er is iets vreemds aan de hand, meester,' fluisterde hij.

Meteen was Ghuda's belangstelling gewekt. Sinds de mislukte poging om hulp te krijgen van de plaatselijke dieven was de huurling in een boze bui. Hij was er nu van overtuigd dat er twee groepen naarstig naar hem op zoek waren, de Keizerlijke Wacht en het dievengilde, en dat hun laatste uur reeds had geslagen. Inmiddels had hij zich erbij neergelegd dat hij zou sterven zonder een enkel koperstuk te zien van het geld dat Borric hem had beloofd, laat staan het genoegen om het uit te geven. 'Wat is er loos?' vroeg hij.

'Het is vanavond een komen en gaan van belangrijke mensen in het paleis, meer nog dan normaal tijdens een festival. En er rijden steeds ruiters met het insigne van koeriers op en neer naar de bovenstad. Veel wachters rennen van de ene naar de andere plek terwijl anderen niets doen. Het is net of er iets groots staat te gebeuren, zoals een oorlog of een opstand of een epidemie. Maar degenen die je er iets over zouden kunnen zeggen, hebben geen flauw idee wat het kan zijn. De karavaandrijvers en bootslieden weten van niets en in de kroegen en bordelen wordt nergens over gepraat. En dan is er nog dat rare komen en gaan van bedienden in het paleis.'

Dat trok Borrics aandacht. 'Hoe bedoel je, rare komen en gaan van bedienden?'

Suli haalde zijn schouders op. 'Voor zover ik het begrijp, meester, gaan de bedienden die geen ras bloed zijn na het avondmaal het paleis uit, gewoonlijk al vóór middernacht. Maar om een of andere reden gaan er nu een hele hoop bedienden vanuit de onderstad terug het paleis in. En in de kookgebouwen branden vuren, alsof er voor honderden mensen eten wordt gemaakt. De koks die het ontbijt bereiden beginnen daar normaal pas over een uur of zeven mee.'

Daar dacht Borric over na, in het licht van wat hem over de Keshische politiek was geleerd, wat ondanks de geringe hoeveelheid toch één feit behelsde dat hierin te passen was. 'Er zijn enkele honderden leden van de Galerij der Heren en Meesters in de stad. De niet-rasbloeds worden bijeengeroepen voor een spoedvergadering. Er wordt eten gemaakt zodat ze tijdens de debatten geen honger krijgen. Hun gevolg meegeteld zijn er duizenden mensen op het plateau die er normaal op dit uur niet zouden zijn.' Hij dacht erover na wat dat zou kunnen betekenen. 'Hoe komen ze die bovenstad binnen? Langs die lange weg?'

Weer haalde Suli zijn schouders op. 'Daar kan ik wel achter komen.' Hij schoof van zijn zitplaats en ging terug het plein op, dat volliep met mensen nu de festiviteiten waren afgelopen. Gewoonlijk waren om twee uur voor middernacht de winkels allang gesloten, maar vanwege de grote menigte feestvierders waren er naast bierhuizen, wijntappers, herbergen en bordelen veel zaken geopend. Op zich vond Borric dat een beetje vreemd. Het was even druk als midden op de dag in Krondor en het was al vier uur na zonsondergang.

'Wat voor waanzin ben je nu weer aan het uitdenken, Mafketel?' vroeg Ghuda.

'Dat hangt van Suli's ontdekkingen af,' antwoordde Borric. 'Ik zeg het wel wanneer hij terugkomt. Hou in ieder geval je ogen open naar die zware jongens die we gisteren in dat steegje zijn kwijtgeraakt.'

'De Keizerlijke Wacht kennende zit iedereen die het gevecht in dat bordeel heeft overleefd nu in de cel terwijl de stadswacht-commandant zit te bedenken wat hij hun ten laste kan leggen zodat hij hen op het slavenblok kan verkopen,' zei Ghuda. 'De Keshische rechtspraak is erg eerlijk: iedereen wordt op gelijke wijze berecht, of je nou schuldig bent of niet.'

De tijd verstreek traag in de twintig minuten dat Suli weg was. Toen hij eindelijk terugkwam, keek hij Borric bevreemd aan. 'Het is heel raar, meester, maar het schijnt dat alle ingangen naar de bovenstad open zijn, zodat iedereen die terug moet komen de snelste route kan nemen.'

'Zoveel ingangen?' Borric kneep zijn ogen tot spleetjes. 'En bewakers?'

Suli schokschouderde. 'Die waren er niet bij de vier of vijf ingangen die ik heb gezien, meester.'

Borric stond op en trok de zwarte leren handschoenen aan die bij zijn nieuwe vermomming hoorden. Die nacht had hij zijn derde metamorfose van die week ondergaan, dankzij Nakurs rugzak en het laatste geld van de opbrengst van de legerpaarden. Nu was zijn korte witte haar weer donker en hij was gekleed in een zwarte wapenrusting met een zwarte mantel. Op het eerste gezicht leek hij op een Keizerlijke Wacht uit het Binnenlegioen. Bij nadere beschouwing was hij gewoon een van de vele huurlingen die voor de festiviteiten in de stad waren. Suli had nog steeds zijn woestijnpak aan en Nakur had een blauw gewaad, dat iets minder verschoten en vlekkerig was dan de gewaden die hij daarvoor had gedragen.

Ghuda had zich verzet tegen iedere poging hem van wapenrusting en kledij te doen veranderen, aangezien dat naar zijn stellige overtuiging in het licht van hun naderende ondergang volslagen zinloos was. Tenslotte had hij toch maar een rood hemd gekocht, in de hoop dat Borric zou stoppen met zaniken, niet omdat hij dacht dat het zou helpen - uiteindelijk zouden ze toch worden gepakt door de dieven of door de Keizerlijke Wacht die op zoek was naar Borric.

Toen de anderen ook stonden, draaide Borric zich om en liep het plein op. Meanderend door de menigte kwamen ze bij de boulevard, die nog steeds was afgezet en werd bewaakt om bewoners van de onderstad te beletten de dwarsstraat in te lopen die de volgende dag weer zou worden gebruikt voor de ochtendprocessie. Aan de overkant van de nu lege boulevard zag Borric tientallen gebouwen waar licht brandde. Veel deuren stonden wagenwijd open. Een man die haastig de dwarsstraat overstak werd onderschept door een wachter, die hem na een kort gesprek toestemming gaf door te lopen. De man liep verder naar een deur, die hij binnenging.

'Die gebouwen zijn in de rotswand van het plateau gebouwd,' zei Suli. 'Ze maken deel uit van het paleis en degenen die er wonen, zijn weliswaar de laagste rasbloeds, maar nog steeds rasbloeds. En vanuit veel van die woningen gaan tunnels omhoog naar de hogere niveaus.'

Borric keek rond en zag dat er meer mensen werden aangehouden die de straat wilden oversteken. 'Er is mij wat te veel activiteit langs deze straat,' zei hij. 'Laten we maar een andere weg gaan zoeken.'

'Een andere weg waarheen?' vroeg Ghuda terwijl hij achter de prins aanliep.

'Zul je wel zien,' antwoordde Borric.

'Daar was ik al bang voor.'

Borric volgde de boulevard die langs de rand van het plateau liep, waardoor dit deel van de stad een paar uur na de middag al in de schaduw lag. Toen ze bij een andere dwarsstraat kwamen, zag Borric waar hij naar zocht.

'Daar!' zei hij, gebarend met zijn hoofd.

'Waar?' vroeg Ghuda.

'Daar in de hoek aan de overkant, krijger,' antwoordde Nakur. 'Ben je soms blind?'

Op de aangegeven plek zat een ingang naar het plateau en door de wijd open deuren gingen verscheidene bedienden haastig naar binnen. Bewakers waren er niet te zien. Borric keek naar links en rechts, dook onder de afzetting door en liep snel de straat in, half verwachtend dat er meteen zou worden geschreeuwd, maar kennelijk zagen de soldaten die verderop stonden hem in zijn zwarte wapenrusting aan voor een van hen. Zijn metgezellen volgden hem op de hielen, zodat het eruit zag alsof hij hen ergens naar toe bracht.

Aan de andere kant van de brede deuren zagen ze een helling naar boven lopen, verlicht door fakkels die om de pakweg honderd voet in de wand staken.

'Wat zijn we nou aan het doen?' vroeg Ghuda.

'We lopen het paleis in,' zei de prins.

'En hoe doen wij dat?' vroeg Ghuda weer.

'Het is zo stom dat ik daar niet eerder aan heb gedacht. Loop nou maar gewoon achter me aan en wat je ook doet, wek de indruk alsof je precies weet waar we heen gaan. Eén ding dat ik weet van paleizen en bedienden, is dat de bedienden nergens van willen weten. En dat geldt ook voor die soldaten die buiten op wacht staan.' Hij keek in een zijgang en zag niets. 'Als je ergens bent waar je niet thuishoort, loop je je overal aan te vergapen en kijk je naar links en rechts. Je loopt dan met gebogen schouders en iedereen ziet meteen aan je dat er iets niet klopt. Maar als je recht vooruit kijkt en rechtop en doelbewust loopt, nemen de bedienden en bewakers gewoon aan dat je weet waar je naar toe gaat. Ze houden je niet tegen en ze stellen je geen vragen, want ze zijn veel te bang dat ze worden gestraft wanneer ze zich bemoeien met dingen die hen niet aangaan. Het zijn de officieren en lagere ambtenaren waar je voor uit moet kijken. De officieren kunnen iedereen aanhouden die ze niet herkennen - al is dat met een toevloed van een paar duizend vreemden niet erg waarschijnlijk. Het grootste gevaar voor ons is dat we een kleine functionaris tegen het lijf lopen, zo eentje die helemaal vol van zichzelf is en dolgraag wil bewijzen hoe belangrijk hij is.'

'Klinkt goed, Mafketel,' zei Ghuda. 'Maar dat gold ook voor dat verhaal met die dieven.'

Borric bleef staan. 'Kijk, ik ben nu hier en als jij na alles wat we hebben doorgemaakt zo bang bent voor je leven, waarom ga je dan niet terug?'

Daar scheen Ghuda even over na te denken, zij het niet lang. 'Ik heb het Keizerlijke Binnenlegioen en het dievengilde van Kesh op mijn nek zitten, dankzij jou, Mafketel. Ik ben al zo goed als een wandelend lijk. Dus ik kan teruggaan en wachten tot iemand me herkent en ik kan hier worden betrapt. Maar de kans bestaat dat het onmogelijke gebeurt en dat je eindelijk een keer weet wat je doet en in dat geval is het mogelijk dat ik het overleef en mijn geld krijg. Daarom ben ik nog hier.'

Borric wierp een blik achterom door de tunnel toen er vanuit de verte voetstappen naderbij kwamen. 'Suli? Wil jij terug?'

De jongen was doodsbang, maar schudde zijn hoofd van nee. 'U bent mijn meester en ik ben uw dienaar. Ik ga met u mee.'

Borric legde even een hand op Suli's schouder en keek toen Nakur aan. 'En jij dan, ouwe tovenaar?'

Nakurs grijns werd breder. 'Leuk.'

Ghuda wierp een blik hemelwaarts en vormde met zijn mond het woord: 'Leuk,' maar hij zei niets toen Borric gebaarde dat ze de gang verder omhoog zouden volgen.

 

Borric had nog nooit iets gezien waarmee hij het paleis van de keizerin kon vergelijken. Het was zo groot als een stad en het verkeer in de brede gangen was niet veel minder dan in een drukke handelsstraat op een doordeweekse dag. De stroom gehaaste mensen in vrijwel alle gangen die ze namen voorkwam dat ze werden ontdekt, want tot dusver had Borric gelijk gehad dat hen door niemand iets werd gevraagd zolang ze zich doelbewust gedroegen.

Het probleem bleek alleen dat geen van hen een flauw idee had waarheen ze gingen. De weg vragen was gevaarlijk, want iemand die hier hoorde, wist uiteraard waar hij naar toe moest.

Al een uur liepen ze zo door het paleis. Het was al bijna middernacht en al was de Keshische markt nog maar een paar uur geleden gesloten, de eerlijke burgers van de stad hoorden allang in hun bed te liggen.

Borric ging hen voor naar een gebied waar het wat minder druk was en nam toen een zijgang die kennelijk leidde naar een aantal woonvertrekken. In de verwachting ieder moment te worden aangehouden, kwamen ze tot zijn grote opluchting uit in een kleine tuin, waar niemand was. Ghuda knielde neer bij een fontein om wat te drinken. Met een zucht keek hij op. 'En nu?' vroeg hij.

Plaatsnemend op de rand van de fontein zei Borric: 'Ik denk dat ik eerst even op verkenning uit moet, maar dat doe ik pas als het wat rustiger is geworden.' Hij deed zijn mantel af en begon zijn wapenrusting uit te trekken. 'En als ik dat wil doen zoals ik wil, moet dit hier blijven.' Hij keek de tuin rond en zag een dicht bosje varens en struikgewas langs een van de muren. 'Als jullie je daar verstoppen, worden jullie alleen opgemerkt als er iemand gericht komt zoeken.'

Ghuda deed net zijn mond open om iets terug te zeggen toen er in de verte een gongslag klonk. 'Wat was dat?'

Een paar seconden later klonk er nog een, toen een derde. Ineens galmden er gongen dichtbij en klonken er voetstappen van mensen die door de gang renden. Borric greep zijn wapenrusting, rende naar de struiken en dook erin. 'Verdomme!' zei hij, neerhurkend naast zijn metgezellen. 'Ik vraag me af of ze naar ons op zoek zijn.'

Glurend door het gebladerte zei Ghuda: 'Dat weet ik niet, maar als ze dit tuintje komen uitkammen, zijn we erbij. Er is maar één uitgang.'

Borric knikte. 'Afwachten maar.'

 

Erland en Sharana schrokken allebei wakker toen de gongen werden geluid. Geslapen hadden ze niet echt, eerder gedoezeld in de zachte, warme sluimering die kort na hun liefdesspel over hen was neergedaald. Sharana was jong, gezond en ondanks haar zachte uiterlijk in minstens even goede lichamelijke conditie als Erland, zodat hij na afloop was uitgeput. Maar het was een heerlijk soort uitputting en het allerliefste wou hij dat die nog een hele tijd zou duren.

Doch haar reactie op het galmen van de gongen maakte een abrupt einde aan het heerlijke gevoel. 'Wat is er?' vroeg hij.

Terwijl de bedienden de gordijnen voor haar opzij hielden, sprong Sharana uit bed en zei: 'Hofkledij!'

Erland was nog bezig zijn eigen kleren bij elkaar te zoeken toen de dienstmeisjes al kwamen met de kilt en het vest van de prinses. Haar kilt vastgespend zei ze: 'Die gong is een alarm. Het is het teken om de bovenstad te verzegelen. Dat betekent dat er iets vreselijks aan de hand is.'

Haastig kleedde Erland zich aan en samen verlieten ze zijn verblijf.

Bij de deur stond al een gemengde compagnie van rasbloed-soldaten en mannen in het zwart van het Binnenlegioen op haar te wachten. Ze maakten een buiging en de bevelvoerend officier zei: 'Hoogheid. Uw bedienden zeiden ons dat u hier was toen we u kwamen halen bij uw verblijf. De keizerin heeft ons bevolen u naar haar toe te brengen.'

Sharana knikte en toen Erland met haar mee wilde lopen, zei de officier in het zwart: 'We hebben geen bevelen met betrekking tot hem daar, Hoogheid.'

Met een ruk draaide Sharana zich om. 'Hem daar?' spuwde ze bijna. Wijzend op Erland zei ze: 'Dat is de kroonprins van de Eilanden! Hun toekomstige koning!' Haar stem was krachtig en bevelend en haar gezicht was rood van woede. Welhaast schreeuwend beet ze de man toe: 'Je spreekt hem aan zoals je mijn oom aanspreekt, want hij is Awari's gelijke in rang! Dat is mijn bevel!' 

Erland was een beetje verbaasd over de woedende reactie van het meisje en de felheid waarmee ze daar uitdrukking aan gaf. Hij verwachtte al half dat ze de soldaat zou bevelen zich plat op de vloer te werpen, maar in plaats daarvan gebaarde ze slechts dat ze op weg konden gaan.

De officier was bleek en zweette, en Erland benijdde zijn positie geenszins. Maar toen ze de eerste hoek om gingen, was Sharana's stem weer als honing en wijn. 'Het zal wel te maken hebben met die ongelukkige kwestie van je vaders leger,' zei ze. 'Ik geloof nooit dat het iets echt gevaarlijks is. Niet in de bovenstad.'

Erland probeerde het lieflijk glimlachende meisje dat nu naast hem liep te verenigen met de schreeuwende vrouw die zojuist een officier terecht had gewezen, maar dat lukte niet.

Ze betraden de vleugel van het paleis waarin het Hof van Licht was gesitueerd, de officiële regeringszetel. Erland was er nog niet eerder geweest, ook niet wanneer hij voor de keizerin was verschenen. Tot dusver was dat altijd in de audiëntiezaal geweest. Maar nu betrad hij de plek waar het Keshische bewind werd gevoerd, de zaal waar de duisternis nooit kwam, omdat er duizend kroonluchters aan het plafond hingen, elk met twintig grote kaarsen. De hele ruimte baadde in het licht. Het was er als op klaarlichte dag, vrijwel zonder een sprankje schaduw zelfs, want in tegenstelling tot buiten in de zon, was hier het licht afkomstig van twintigduizend bronnen. Ook wanneer het hof vergadering hield lieten arbeiders bij tijd en wijle een kroonluchter zakken om bijna uitgedoofde kaarsen te vervangen, want nimmer werd de duisternis toegelaten in het Hof van Licht.

In gestaag tempo liepen ze door het lange middenpad, met aan weerskanten hoffunctionarissen en officieren uit het keizerlijke legioen. Helemaal vooraan in de menigte stond de generale staf van Aber Bukars hondsoldaten. Op een met bladgoud beslagen troon zat de keizerin, op kussens van geweven gouddraad.

Rondom haar in een halve cirkel, in rij na rij balkons boven elkaar, zat de vergadering van heersers over Kesh in hun Galerij der Heren en Meesters. En terwijl Erland naar de troon liep, kwamen er nog steeds leden de zaal binnen, haastig hun plaatsen innemend. Overal heerste geroezemoes en de beklemming straalde van de op zachte toon gevoerde gesprekken af. Er was iets vreselijks gebeurd en alom werd er driftig gespeculeerd.

Toen Sharana en Erland aan de voet van de verhoging bleven staan, sloeg de ceremoniemeester met het ijzerbeslag onder aan zijn enorme ambtsstaf op de grond. De valk die de knop van de staf sierde leek zo te kunnen opstijgen van de zonneschijf die hij in zijn klauwen geklemd hield.

'Aandachtig, u allen! Zij is gekomen! Zij is gekomen! Zij Die Kesh Is spreekt thans recht!'

Ogenblikkelijk werd het stil in de zaal. De keizerin beduidde Sharana de twaalf treden naar boven te lopen en met een onzeker gezicht deed het meisje dat. Dit was nog nooit gebeurd, want in de traditie van het keizerrijk mocht niemand de keizerlijke verhoging beklimmen, met uitzondering van de ceremoniemeester, en die bleef dan op de bovenste trede staan, klaar om zijn keizerin de documenten aan te reiken die ze wilde inzien. Op de laatste trede bleef Sharana aarzelend staan, maar weer wenkte haar grootmoeder. Toen Sharana bij de troon kwam, liet ze zich op haar knieën vallen. Lakeisha, Keizerin van Groot Kesh, sloot haar kleindochter in de armen en begon te huilen. Doodse stilte heerste in de zaal, want nog nooit had zich zoiets voorgedaan. Niemand had ooit de opperste heerser over het keizerrijk zien huilen in het openbaar.

Uiteindelijk liet de oude vrouw haar verwarde en geschokte kleindochter los en stond op. Diep inademend om haar zelfbeheersing te hervinden keek ze uit over de menigte. 'Er is een moord gepleegd in mijn huis!' riep ze uit en de tranen liepen weer over haar gerimpelde gezicht, maar haar stem bleef krachtig. 'Mijn dochter is dood.'

Heel de toehorende menigte snakte naar adem. Verscheidene leden van de Galerij der Heren en Meesters keken elkaar aan alsof ze zochten naar een teken ter bevestiging dat ze het niet goed hadden verstaan.

'Ja,' riep de keizerin, 'Sojana is me ontnomen. Zij die mij moest opvolgen is thans aan het licht onttrokken.' Toen klonk er woede in Lakeisha's stem. 'Wij zijn verraden! Wij hebben iemand in ons huis verwelkomd die ons heeft verraden, een dienaar van degenen die ons op de knieën tracht te brengen!'

Omhoog kijkend vanaf de vloer van de zaal zag Erland de blik van de keizerin op hem vallen. Hij keek rond, zoekend naar zijn metgezellen. Robert en Gamina stonden helemaal achter in de zaal, duidelijk onder bewaking. In zijn hoofd klonk Gamina's stem. Robert zegt datje niets moet zeggen, wat er ook gebeurt. Hij denkt dat we zijn - 

Voordat ze haar zin kon afmaken, schreeuwde de keizerin: 'Erland! Prins van het Huis conDoin, bent u naar dit land gekomen om alleen maar onheil aan te richten?'

Voordat Erland antwoord gaf haalde hij diep adem. Met heldere, kalme stem zei hij: 'Zeg wat u precies bedoelt, Lakeisha.'

Het vertrouwelijke gebruik van haar naam ontging de Keshische edelen niet. Erland liet zijn recht als Troonopvolger van het Koninkrijk der Eilanden gelden. Wat er ook zou gebeuren, hij werd nu beschermd door zijn rang en de traditie van de diplomatieke onschendbaarheid.

'U weet heel goed wat ik bedoel, kind van wee,' zei de keizerin, woest op hem neerkijkend. 'Mijn dochter Sojana, zij die mij zou hebben opgevolgd om over Kesh te regeren, ligt dood in haar kamer, zoals u heel goed weet. Dood door toedoen van uw landgenoot.'

Weer keek Erland rond, maar nog voordat hij het gezicht had kunnen vinden dat hij zocht, hoorde hij de keizerin zeggen: 'Mijn dochter is vermoord door de man die u in ons huis hebt gebracht, en als kan worden aangetoond dat hij dat op uw bevel heeft gedaan, betekenen uw rang en positie niets.'

Bijna fluisterend zei Erland: 'Joolstein.'

'Ja,' riep de keizerin. 'Baron Joolstein is na zijn bloedig werk de nacht in gevlucht. Het paleis is verzegeld en er wordt al gezocht. En als hij wordt binnengebracht, zullen we de waarheid eindelijk weten. En nu uit mijn ogen. Ik heb voor de rest van dit leven genoeg van de mannen van de Eilanden.'

Stijfjes draaide Erland zich om en liep de zaal uit en toen hij over de drempel stapte, kwamen Robert en Gamina achter hem aan, omringd door bewakers. Geen woord werd gesproken tot ze bij het verblijf waren dat Robert en Gamina in gebruik was gegeven. Daar draaide Erland zich om en gelastte de commandant van de wacht: 'Laat ons alleen.' Toen de man aarzelde, deed Erland nog een stap naar voren. 'Laat ons alleen, zei ik!' schreeuwde hij.

De commandant maakte een buiging. 'Mijn heer,' zei hij en liet zijn mannen inrukken.

Erland keek naar Gamina. Kan je Jool vinden? zei hij in stilte.

Ik kan het proberen, zei Gamina terug. Ze deed haar ogen dicht en bleef een tijdlang roerloos staan. Toen vlogen haar ogen weer open, groot van verbazing, en hardop zei ze: 'Borric!'

'Wat?' zei Erland.

Zichzelf weer beperkend tot gedachten-spraak zei ze: Even dacht ik... heel even... Het bleef stil voordat ze verder ging. Ik weet niet wat dat was. Heel eventjes bespeurde ik een patroon dat me vertrouwd was en net toen ik het herkende - meende te herkennen... was het verdwenen. 

Verdwenen? vroeg Robert.

Het moet een magiër zijn geweest. Alleen een magiër kan zijn gedachten zo snel en volkomen voor me hebben afgeschermd. Met een trieste ondertoon ging ze verder: Maar het kan Borric nooit geweest zijn, niet hier in het paleis. Ik ben moe en ik maak me zorgen. Ik zal wel gewoon iets bekends in het patroon hebben gezien en meteen de verkeerde conclusie hebben getrokken voordat ik het zeker wist. Ik zal weer naar Joolstein zoeken. 

De twee mannen namen plaats op een divan en keken naar Gamina, die roerloos bleef staan, de ogen gesloten, met haar geest tastend door het uitgestrekte paleis, op zoek naar het vertrouwde gedachten-patroon van Joolstein. Erland schoof wat dichter naar Robert toe, zodat ze vertrouwelijk konden praten zonder Gamina te storen. 'Heb je eerder op de avond iets gevonden?' vroeg hij, doelend op Roberts plannen om op verkenning uit te gaan.

'Niets. Het is hier veel te groot,' fluisterde Robert. 'Het kostte me bijna een hele maand om het grootste gedeelte van de geheime gangen in je vaders paleis te vinden en dit optrekje hier is zeker tien keer zo groot.'

Erland zuchtte. 'Ik dacht dat je... wel iets kon vinden.'

Robert deelde zijn teleurstelling. 'Ik ook.'

Zwijgend wachtten ze af tot Gamina haar speurtocht besloot. Bijna een half uur later deed ze haar ogen open. 'Niets,' zei ze stil.

'Geen spoor van hem,' zei Erland hardop.

Nee, antwoordde ze. Hij is niet in het paleis. Nergens. 

Achterover leunend in zware kussens zei Erland: 'Ik denk dat er vannacht weinig anders op zit dan wachten.' Hij stond op en zonder een nader woord verliet hij het verblijf van Robert en Gamina.

 

Borric sprong bijna achter de struiken vandaan. 'Wat -' begon hij, maar Ghuda trok hem terug omlaag voordat de wachters in het portaal hem zagen. Zo'n vijf minuten nadat er alarm was geslagen renden er wachters langs de ingang van de tuin, allemaal dezelfde kant uit. Het waren zowel in witte kilts gestoken rasbloeds van de Paleiswacht als leden van het Binnenlegioen in zwarte wapenrustingen. Borric dacht maar aan één mogelijkheid, namelijk dat er eindelijk iemand argwaan was gaan koesteren over het vreemd ogende groepje dat zonder begeleiding door het paleis zwierf.

'Wat denk je dat je aan het doen bent?' siste Ghuda.

'Ik dacht dat ik achter me iemand hoorde praten,' fluisterde Borric terug.

Nakur grinnikte. 'Er was net wat magie.'

'Wat?' zeiden Ghuda en Borric tegelijk.

'Wat magie. Iemand doorzocht het gebied. Heel even was er een reactie toen ze jouw geest aftastten.'

Verward knipperde Borric met zijn ogen. 'Hoe weet je dat?'

'Maar ik heb het opgelost,' zei Nakur, de vraag negerend. 'Ze kunnen je nu niet meer vinden.'

Borric wilde er net over doorvragen toen er een groep wachters in het zwart van het Binnenlegioen de tuin inkwam en systematisch tussen de planten en struiken begon te zoeken. Langzaam trok Ghuda het grote bastaardzwaard dat schuin over zijn rug hing en maakte zich klaar om de eerste soldaat die bij hun struik kwam te bespringen. Toen de legionairs bijna bij hen waren, sprong Nakur op en schreeuwde: 'Yaaa!'

De voorste soldaat viel bijna achterover van schrik bij het zien van dit rare, schriele mannetje dat als een bezetene op hem af sprong. Toen maakte Nakur een dansje en meteen stormden er twaalf soldaten op hem af.

Borrics ogen werden groot van ongeloof toen het tafereel van de eerste ontmoeting met het mannetje met zijn rugzak en zijn staf zich herhaalde, want hoe dicht een van de bewakers ook bij Nakur in de buurt kwam, het listige kereltje wist altijd aan zijn greep te ontsnappen. De ene na de andere legionair die hem wilde pakken, zag de kwieke Isalani behendig wegspringen. En al die tijd lachte het onooglijke mannetje als een krankzinnige. Tweemaal dook hij onder de grijpende armen van een man door, liet een ander struikelen en schoot langs een derde voordat iemand wist wat er gebeurde. Als er naar zijn armen werd gegrepen, liet hij zich vallen en rolde weg, en wanneer er iemand naar zijn benen dook, sprong hij in de lucht. Telkens wanneer een soldaat hem meende te hebben, grepen zijn vingers in het luchtledige. En door het gillen en kakelen wat hij deed, werden de legionairs alleen nog maar fanatieker.

Uiteindelijk brulde de sergeant van de wacht een bevel, waarop de legionairs zich verspreidden om Nakur te omsingelen. De kleine Isalani stak een hand in zijn rugzak en haalde er een klein ding uit, ter grootte van een walnoot. Op het moment dat de wachters hem insloten en op hem af kwamen, gooide hij het op de grond.

Toen het voorwerp de grond raakte, flitste er een verblindend wit licht op, gevolgd door een witte rookwolk die gepaard ging met dezelfde vieze zwavellucht die Borric in de gevangenis van Juloge had ervaren. Knipperend met hun ogen bleven de wachters een ogenblik vol verwarring staan, tot ze ontdekten dat Nakur zich niet meer in het midden van de cirkel bevond. Op het horen van een vals lachje draaiden ze zich als één man om en daar stond de Isalani voor de ingang van de tuin. Schril fluitend, gebaarde hij de legionairs achter hem aan te komen en rende weg naar het hart van het paleis.

'Hoe deed hij dat?' zei Ghuda.

'Hij moet echt een magiër zijn,' fluisterde Suli.

Borric stond op. 'Zodra die sergeant zich herinnert dat we met meer waren en dat hij nog niet klaar was met zoeken in deze tuin, komen ze terug,' zei hij. 'We moeten een andere schuilplaats zien te vinden, en snel ook. Kom op.'

Ghuda snoof. 'Om te sterven is de ene plek net zo goed als de andere, Mafketel.'

Borric keek om en staarde de huurling geruime tijd aan. 'Het doel van de oefening is om niet te sterven, Ghuda,' zei hij koeltjes.

'Dat kan ik niet tegenspreken,' zei de grote man schokschouderend. 'Waarheen?'

Borric keek de gang door. 'In de richting waar die soldaten vandaan kwamen,' zei hij. 'Als we in het gebied blijven dat ze al hebben doorzocht, kunnen we misschien wat tijd winnen.' Zonder te wachten op verder commentaar liep hij doodgemoedereerd de gang in, alsof hij precies wist wat hij deed. In stilte sprak hij de wens uit dat dat ook werkelijk zo was.

 

Erland zat in zijn eentje te piekeren. Na de onwaarschijnlijke gebeurtenissen van de afgelopen twee dagen was de verwarring nu compleet. Dacht de keizerin nu echt dat hij naar haar paleis was gekomen om deze chaos aan te richten? Hij kon het niet geloven. Hij had geen motief, geen enkele reden, niet eens een verklaring, behalve dan de meest voor de hand liggende. Degene die tweedracht wilde zaaien tussen Kesh en het Koninkrijk was weer bezig geweest en wenste zijn zaken te bespoedigen. De enige mogelijkheid was dat de bedenker van dit komplot het tot een confrontatie wilde laten komen wanneer iedere mogelijke verdachte in de stad was voor het jubileum.

Erland wou dat hij de namen beter kende van degenen die op een oorlog tussen de twee landen uit konden zijn, zodat hij een mogelijkheid had uit de gegadigden de dader te distilleren, want met genoegen zou hij hem - of haar, voegde hij eraan toe, want de vrouwen aan dit hof waren net zo gevaarlijk als de mannen - vastgesnoerd als een rollade aan de keizerin uitleveren.

Even overwoog hij een briefje naar Sharana te sturen om haar ervan te verzekeren dat hij met deze brute moord op haar moeder absoluut niets van doen had.

Maar toen bedacht hij zich. Ook wanneer hij hoogstpersoonlijk het mes in Sojana's lijf had gestoken of vergif in haar drinkbeker had gedaan, zou hij zijn onschuld verkondigen. Dat deed hem eraan denken: hoe was prinses Sojana eigenlijk vermoord? En als Joolstein onder verdenking stond, waar was hij dan? Want een dief in de nacht was hij geenszins, nee, hij was een edelman van het Koninkrijk, een baron aan het hof van de Prins van Krondor. En mocht het tot conflicten zijn gekomen, hoe hoog de ruzie ook kon oplopen, Joolstein zou een vrouw nooit kwaad doen.

Erland wist zeker dat Joolstein tot zondebok werd gemaakt, maar hoe moest hij dat bewijzen?

Vrouwe Miya kwam zijn verblijf binnen en maakte een lichte buiging. 'Erland,' zei ze zacht, 'de keizerin heeft bevolen dat je in je kamers moet blijven.'

Woedend kwam Erland overeind. 'Hoe durft ze! Zelfs zij mag de traditie van de diplomatieke onschendbaarheid geen geweld aandoen.'

Miya kwam naast hem zitten en zei: 'Ze heeft haar dochter verloren. Haar raadslieden hebben haar al gewaarschuwd dat er represaillemaatregelen zullen volgen wanneer ze zonder toestemming van jullie koning iemand uit jouw gezelschap straft, en dat er dan bovendien geen enkele ambassadeur meer een voet binnen Keshische grenzen zet.' Ze zuchtte en sloeg een arm rond Erlands schouders. 'Over een dag of twee bedenkt ze zich wel weer. Tot die tijd ben je vrij om je vrienden in het andere deel van deze vleugel te bezoeken, maar je kunt hier niet weg zonder bewaking en dan alleen om naar het hof van de keizerin te gaan, mocht ze je weer willen zien.'

'Hoe is de prinses vermoord?' vroeg Erland.

De tranen liepen Miya in de ogen, maar ze hield zich in. 'Haar nek is gebroken.'

Erlands ogen vernauwden zich tot spleetjes. 'Gebroken? Door een val of zo?'

'Nee.' De jonge vrouw schudde haar hoofd. 'Er zaten blauwe plekken op haar keel. Iemand heeft haar nek gebroken.'

'Miya,' zei Erland, 'dit is belangrijk. Joolstein kan haar niet hebben vermoord.'

Een tijdlang keek Miya hem aan. 'Hoe kun je daar zo zeker van zijn?' vroeg ze toen.

'Joolstein is er de man niet naar om een vrouw iets te doen, ook al had hij er een reden voor, behalve dan om zichzelf te verdedigen. Maar kijk, als er iets...' Erland zocht naar de juiste woorden. 'Als er iets is gebeurd waardoor hij iets moest doen, tegen zijn wil, dan zou hij Sojana niet bij de keel hebben gegrepen. Hij is een zwaardvechter en hij zou zijn zwaard of dolk hebben gebruikt. Joolstein kan goed overweg met wapens, maar hij mist de brute kracht om iemands nek te breken. De prinses was geen tenger vrouwtje. En als ze op haar dochter leek, was ze behoorlijk sterk onder die zachte huid.'

Miya knikte. 'Sojana was sterker dan ze eruitzag. Alle... al mijn familieleden van de zijde van de keizerin zijn zo. Ze zien er poezelig uit, maar dat zijn ze niet.' Even keek ze hem zwijgend aan. 'Maar als Joolstein haar niet heeft vermoord, wie dan wel? En waarom is Joolstein er niet?'

'Twee vragen met hetzelfde antwoord, vrees ik,' zei Erland. 'En als er inderdaad is gebeurd wat ik denk, is Joolstein in gevaar... als hij inmiddels niet al dood is.'

'Ik denk dat ik wel iemand weet die kan helpen,' zei Miya.

'Wie dan?'

'Heer Nirome. Die is altijd bereid naar redelijke woorden te luisteren. En met Sojana's dood zal de spanning binnen de Galerij der Heren en Meesters nog veel groter worden, want al zouden de meeste leden Sojana wel als de volgende keizerin hebben geaccepteerd, iemand die zo jong is als Sharana zullen ze niet aanvaarden. Nirome zal blij zijn de spanning in het hof te kunnen verminderen, en met het vinden van de moordenaar van de prinses zal dat het snelst gebeurd zijn.'

'Ik vraag me af...' zei Erland terwijl hij nadacht. 'Wie staan er aan de kant van Awari?'

'Heer Ravi en de anderen die bang zijn voor een matriarchaat. Maar veel aanhangers van Sojana die dat waren omdat zij nu eenmaal de oudste was, zullen zich nu achter Awari scharen. Ik zou ook geen enkele reden weten waarom hij nu de keizerin niet zou opvolgen.'

'Ga kijken of je Nirome kunt halen,' zei Erland. 'We moeten een einde aan deze waanzin maken voordat er nog meer bloed vloeit.'

Het meisje rende weg en Erland liet zich achterover zakken. Hij deed zijn ogen dicht, stelde zich Gamina's gezicht voor en probeerde zijn gedachten naar haar toe te zenden. Een poosje later hoorde hij haar stem in zijn hoofd. Ja, Erland, wat is er? 

Willen jullie even naar mijn kamer komen? Ik denk dat ik wat te vroeg ben geweest met het besluit om te gaan slapen. Er zijn wat dingen die we moeten bespreken.

Even bleef het stil. Toen zei Gamina: We komen eraan.