6 Dilemma

 

Erland keerde zijn paard.

'Borric!' schreeuwde hij boven het geluid van de nog steeds gierende wind uit.

Robert en de soldaten stonden naar hem te kijken vanaf de plek waar ze hun paarden vast hielden. 'Kom van dat paard af voordat hij er met je vandoor gaat!' riep de pas benoemde graaf.

Het opgewonden rijdier reageerde snuivend en hinnikend op het angstaanjagende lawaai en de stekende windvlagen van de zandstorm, hoewel Erland het als krijgsros opgeleide dier goed onder controle had. De prins negeerde Roberts bevel en reed door, in een brede cirkel bij de anderen vandaan, zijn broer roepend. 'Borric!'

Naast Robert stond Gamina. 'Het is moeilijk me te concentreren met het kabaal van de wind,' zei ze, 'maar er komen gedachten uit die richting.' Ze sloeg een arm voor haar gezicht, draaide zich om en wees naar het westen.

'Is het Borric?' vroeg Joolstein, die aan de andere kant naast Robert stond, met zijn rug naar de stekende wind.

Gamina hield haar arm omhoog om haar gezicht met haar mouw te bedekken. 'Nee. Het spijt me. Ik ken die mannen niet, maar geen van de geesten die ik heb aangeraakt, waren van hem. Als ik me probeer te richten op wat ik me kan herinneren van zijn gedachten tijdens het gevecht...'

'Niets,' voltooide Robert.

'Kan hij niet bewusteloos zijn?' opperde Joolstein met een hoopvolle blik in zijn ogen.

'Als hij buiten kennis is, of verder weg, zou ik hem niet horen,' zei Gamina. 'Mijn vermogens zijn niet onbeperkt. Zo scheelt het bijvoorbeeld hoe sterk of geoefend de geest van de ander is. Mijn vader kan ik bereiken over een afstand van meer dan honderd mijl en hij kan mij over ongelooflijke afstanden bereiken. Maar de mannen die ons hebben aangevallen zitten niet verder dan een paar honderd voet hiervandaan. Ik vang beelden en losse woorden over het gevecht op.' Met een droevige klank in haar stem zei ze: 'Maar Borric hoor ik nergens.'

Robert stak een hand uit en ze liet zich troosten in zijn armen. Zijn paard hinnikte zacht toen de druk op de teugels veranderde en Robert gaf een ongeduldige ruk aan de leidsels om het dier tot stilte te manen. Zacht, zodat alleen Gamina het zou horen, zei hij: 'Ik bid tot de goden dat hij nog leeft.'

 

Nog een uur hield de wind aan en al die tijd reed Erland in een kring om zijn metgezellen heen, zo ver weg dat hij hen net nog kon zien. Keer op keer riep hij zijn broer. Toen ging de wind liggen en in de stilte die volgde, schalde zijn hese stem over een verlaten landschap. 'Borric!'

Joolstein vroeg de kapitein van zijn compagnie om verslag. 'Drie man dood of vermist, heer,' zei de officier. 'Twee anderen zodanig gewond dat we hen ergens onder moeten brengen. De rest is gezond en wel en staat klaar voor vertrek.'

Robert overwoog de mogelijkheden en nam een besluit. 'Jij blijft hier met Erland om de directe omgeving af te zoeken, maar je gaat niet te ver weg. Ik ga met twee man naar herberg De Twaalf Zetels om te zien of die Keshische patrouille ons kan helpen zoeken naar Borric.' Met een blik op het kale landschap rondom voegde hij eraan toe: 'Ik heb in ieder geval geen idee waar te beginnen met zoeken.'

De daarop volgende uren van de vroege middag kostte het Joolstein al zijn overredingskracht en een paar niet geringe bedreigingen om Erland ervan te weerhouden verder de woestenij in te rijden dan Joolstein veilig achtte. De jonge prins wilde met alle geweld blijven zoeken naar zijn broer, voor het geval hij op maar een paar el afstand ergens bewusteloos in een geul of ravijn lag.

Joolstein gaf de mannen de opdracht zich te verspreiden teneinde het omliggende gebied uit te kammen, waarbij hij ervoor zorgde dat er altijd een keten van soldaten zodanig was opgesteld dat een van hen in zicht was van het geïmproviseerde kamp. Onderwijl verzorgde Gamina de gewonden om hen zo ver op te lappen dat ze naar het dichtstbijzijnde onderkomen konden rijden wanneer er hulp kwam.

Na een tijd keerde Robert terug, vergezeld van de Keshische patrouille. Sergeant Ras-al-Fawi was duidelijk niet in zijn nopjes dat zijn rusttijd was onderbroken, vooral niet omdat hij persoonlijk het gevaar liep door zijn superieuren op het matje te worden geroepen, aangezien de aanval in zijn patrouille-gebied had plaatsgevonden. Het liefst liet hij deze vervloekte Eilanders zo ver mogelijk achter zich, maar de mogelijkheid van een internationaal conflict tussen het keizerrijk en zijn grootste buurman was reden genoeg om zijn irritatie van zich af te schudden en te helpen met zoeken naar de vermiste prins.

Zijn ervaren spoorzoekers hadden al snel de geul ontdekt waar de overvallers zich verborgen hadden gehouden. Op hun roep kwam het hele gezelschap naar de rand van de geul, waar twee verkenners de bodem aan het afspeuren waren. De ene ging door met zoeken, terwijl de andere met een enkele laars naar de Eilanders liep. Het gele motief op het rood was onmiskenbaar. Wijzend naar een massa stenen en rotsblokken zei hij: 'Dit heb ik zojuist gevonden, heer. Een stukje dieper onder de rotsen kan ik zien wat er over is van de voet die hem heeft gedragen.'

Geschokt bleef Erland zwijgen en Robert vroeg: 'Kunnen we hem uitgraven?'

De Keshische verkenner aan de voet van het steenslag schudde zijn hoofd. 'Daar heeft een ploeg ingenieurs op zijn best al een dag of twee voor nodig, heer.' Hij wees naar de plek waar de grondverschuiving was begonnen. 'Je kunt zien dat het pas is gebeurd. Misschien om de eigenaar van deze laars te begraven. En misschien liggen er nog meer.' Toen wees hij naar de andere kant van de geul. 'En als er hier te veel in beweging wordt gebracht, kan de andere kant ook nog omlaag komen. Ik ben bang dat het erg gevaarlijk wordt.'

'Graaf hem toch maar uit,' zei Erland. Robert keek hem aan. 'Ik begrijp -'

'Nee, je begrijpt het helemaal niet,' onderbrak Erland hem. 'Misschien is dat Borric niet, die daar ligt.'

Joolstein deed een poging om begripvol te zijn. 'Ik weet hoe je je moet voelen -'

'Nee,' zei Erland, 'dat weet je niet.' Tegen Robert vervolgde hij: 'We weten niet zeker of dat Borric wel is. Hij kan die laars tijdens het gevecht zijn verloren. Hij kan gevangengenomen zijn. We weten niet of hij het wel is, die daar onder die rotsen ligt.'

'Gamina,' vroeg Robert, 'is er ergens een spoor van Borric?'

Maar Gamina schudde het hoofd. 'De gedachten die ik eerder opving waren afkomstig uit deze geul. Maar er was geen bekend denkpatroon bij.'

'Dat bewijst niets,' zei Erland, geenszins van zijn stuk gebracht. 'Je weet hoe nauw verbonden we met elkaar zijn. Als hij dood was... zou ik het moeten voelen.' Met zijn blik op het ruwe landschap van de woestijn zei hij: 'Hij zit daar ergens. En ik zal hem vinden.'

'En hoe gaat u dat doen, heer?' vroeg de Keshische sergeant. 'In uw eentje het plateau op, zonder water of voedsel? Het ziet er misschien niet zo uit, maar het is hier al evengoed woestijn als in de grote zandduinen van de Jal-Pur. Achter die heuvels daar begint de zandvlakte al en als je niet weet waar de Oase van de Kapotte Palmbomen ligt, red je het niet eens tot aan de Oase van de Magere Geiten. Er zijn een stuk of dertig plaatsen waar je water kunt vinden en maar een paar met vruchtdragende planten, maar je kunt er op een paar el afstand langs lopen zonder er iets van te merken. U zou het niet overleven, jonge heer.' De sergeant keerde zijn paard in de richting waaruit ze gekomen waren en zei: 'Mijne heren, ik betreur uw verlies, maar de plicht gebiedt mij dat ik verder rijd om te controleren of de vrede van het keizerrijk ergens wordt bedreigd. Zodra ik mijn patrouille heb beëindigd, zal ik hierover rapport uitbrengen. Als u wilt, laat ik een verkenner bij u achter, zodat u uw speurtocht kunt voortzetten. Als u zich ervan hebt vergewist dat er niets meer kan worden gedaan, keert u terug naar de weg.' Hij wees naar het zuiden. 'Die loopt langs het voorgebergte van de Pilaren van de Sterren naar Nar Ayab. Langs die route hebben we een groot aantal posten en patrouilles en er gaan voortdurend koeriers heen en weer tussen de posten onderling en naar het hart van het keizerrijk. Bericht van uw komst kunt u vooruit sturen, dan wordt er een staatsie ontvangst voor u bereid door de gouverneur van Nar Ayab. Voor de rest van de reis zal hij bereden soldaten mee sturen om u te beschermen tot u de stad Kesh bereikt.' Hij sprak niet over het feit dat de Eilanders nooit door bandieten zouden zijn verrast als ze dit meteen hadden gedaan. 'Mettertijd zal de keizerin, moge zij gezegend zijn, een ploeg ingenieurs sturen om uw jonge prins te bergen en naar huis te brengen voor een passende begrafenis. Tot die tijd kan ik u op uw reis alleen de gunst van de goden toewensen.'

Een hand opstekend, tikte de sergeant zijn paard met de hakken in de flanken en de patrouille vertrok, de geul achter zich latend. Robert liep langs de bovenrand van de aardverschuiving en keek omlaag naar de Keshische verkenner die was achtergebleven. 'Wat kun je uit de sporen opmaken?'

De verkenner keek naar de grond. 'Er hebben hier een groot aantal mannen rondgelopen.' Hij wees naar een donkere plek op de reeds droge grond. 'Daar is een moord gepleegd.'

'Een moord?' riep Joolstein uit. 'Hoe weet je dat zo zeker?'

'Bloed, heer,' antwoordde de verkenner. 'Wat niet zo vreemd is na een gevecht, maar dit was een grote plas, zonder iets wat erop wijst dat er iemand met een wond is aan komen lopen. Naar mijn idee is iemands keel hier afgesneden.' Vervolgens wees hij naar twee evenwijdig lopende sleepsporen in het stof die van de bloedvlek naar de rotsblokken liepen. 'Twee hakken van iemand die naar deze plek is gesleept voordat de rotsen los werden geduwd.' Zijn wijsvinger ging naar de bovenrand van de geul. 'Daar is iemand naar boven geklommen.' Nog eenmaal keek hij rond en toen klauterde hij de helling op naar zijn paard. 'Ze zijn in zuidelijke richting vertrokken, naar de Oase van de Kapotte Palmbomen.'

'Hoe weet je dat?' vroeg Joolstein.

De Keshiër glimlachte. 'Dat is de enige plek waar ze naar toe kunnen, heer, want ze gaan de woestijn in, en zonder pakpaarden kunnen ze niet genoeg water meenemen voor de hele reis naar Durbin.'

'Durbin!' Erland spuwde het woord uit. 'Dat rattennest. Waarom zouden ze het gevaar lopen om daar heen te gaan?'

Robert antwoordde: 'Omdat het een bekend toevluchtsoord is voor alle halzensnijders en piraten uit alle landen rond de Bitterzee.'

'En de beste slavenmarkt in het keizerrijk,' voegde de verkenner eraan toe. 'In het hart van het keizerrijk barst het van de slaven, maar hier zijn ze moeilijk te vinden. Alleen Kesh en Queg hebben een open slavenmarkt. In de Vrijsteden en het Koninkrijk worden deze praktijken ontmoedigd.'

'Maar dan snap ik het nog niet,' zei Erland.

Robert keerde zijn paard in de richting die de verkenner had aangeduid. 'Als ze maar twee soldaten...' Vlug verbeterde hij zich: 'Als ze Borric en één soldaat levend in handen hebben, brengt dat op de slavenmarkt in Durbin genoeg op om de overval lonend te maken. Maar als ze dieper het keizerrijk in worden gebracht, zijn ze nog geen derde waard van wat ze in Durbin zouden opbrengen, en dan heeft de leider ook nog een bende morrende mannen in de hand te houden en dat kan gevaarlijk zijn.' Robert klonk erg zeker van zichzelf.

'Maar waarom zegt Borric dan niet gewoon wie hij is?' zei Erland. 'Ze kunnen voor hem veel meer losgeld vragen dan hij ooit als slaaf zou opbrengen.'

Bedachtzaam staarde Robert naar de zon die al vrij laag boven de woestenij stond. 'Als hij nog leefde,' zei hij uiteindelijk, 'zou er wel een bericht van de overvallers zijn geweest, iets om ons te laten weten dat hij nog leeft, dat we hem niet moeten volgen en dat er over korte tijd een eis om losgeld volgt. Dat zou ik ook hebben gedaan ... Ik zou ervoor hebben gezorgd dat ik niet de hete adem van een compagnie soldaten in mijn nek zou voelen.'

'Maar deze overvallers zijn misschien niet zo slim als u, heer,' opperde de Keshische verkenner. 'Uw prins, zo hij nog leeft, vindt het misschien te gevaarlijk om hun te vertellen wie hij is, want misschien snijden ze hem dan zijn keel af om de moeilijkheden uit de weg te gaan en vluchten ze de woestijn in. En misschien is hij bewusteloos, maar niet zodanig gewond dat ze hem achterlaten. Er kunnen andere mogelijkheden bestaan, heer.'

'Dan moeten we opschieten,' zei Erland.

'We moeten uitkijken om niet in een hinderlaag te lopen, Hoogheid,' zei de verkenner. Hij wees naar het zand in de verte. 'Als de weg wordt overvallen, moet er bij een oase of in een van de wadi's een slavenkaravaan zijn, waar heel veel overvallers hun vangst brengen alvorens naar Durbin te gaan. Daar staan dan veel te veel man op wacht, ook al zou mijn sergeant zijn gebleven - veel te veel voor ons beider compagnieën. Misschien wel honderd man.'

Met de last van wanhoop reeds zwaar op de schouders zei Erland: 'We vinden hem wel. Hij is niet dood.' Maar zijn eigen woorden klonken hem hol in de oren.

De verkenner besteeg zijn paard. 'Als we snel zijn, heer, kunnen we tegen zonsondergang bij de Oase van de Kapotte Palmbomen zijn.'

Robert wees twee soldaten aan om de gewonde mannen naar de herberg te brengen, waar ze konden herstellen tot ze in staat waren de reis naar het Koninkrijk te aanvaarden. Na een snelle rekensom besefte hij dat hij nu nog maar dertien soldaten over had. Ondanks het kwetsbare en zelfs enigszins belachelijke gevoel dat hem als gevolg daarvan bekroop, gebood hij het kleine gezelschap de woestijn in.

 

De zon raakte de horizon al toen de verkenner in galop naar de Eilanders reed. Robert gebaarde halt te houden. Zijn paard inhoudend zei de verkenner: 'In de Wadi al Sáfra is een karavaan - met honderd bewakers, misschien meer.'

Robert vloekte.

'Heb je een spoor van mijn broer gezien?' vroeg Erland.

'Zo dichtbij ben ik niet geweest, mijn prins.'

'Kunnen we ergens dicht bij het kamp komen?' vroeg Joolstein.

'Er loopt een ondiep ravijn rond de wadi dat aan de andere kant uitkomt in een geul die doorloopt tot vlak bij het kamp. Vier, hooguit vijf mannen kunnen daar onopgemerkt doorheen sluipen, als ze voorzichtig zijn. Maar het is gevaarlijk. Aan de andere kant van de wadi wordt de geul zo ondiep dat je het kamp in kunt kijken als je rechtop gaat staan, maar het is zo dichtbij dat je dan ook gezien kunt worden.'

Erland begon al af te stijgen, maar Robert zei: 'Nee, jij blijft hier. Je rammelt als een wapensmidswagen in die maliënkolder.'

'Eigenlijk moet ik ook mee, Robert,' zei Gamina. 'Als ik dicht genoeg in de buurt kan komen, kan ik horen of Borric erbij zit.'

'Hoe dichtbij is genoeg?' vroeg haar kersverse echtgenoot.

'Een steenworp,' antwoordde Gamina.

'Kunnen we zo nabij komen?' vroeg Robert aan de verkenner.

Die knikte. 'Zo nabij dat we kunnen zien of een van die varkens een steenpuist op zijn gezicht heeft, heer.'

'Mooi,' zei Gamina. Ze tilde de zoom van haar rij-jurk op en stopte hem in haar brede leren riem, zoals de vissersvrouwen in Sterrewerf deden als ze door ondiep water moesten waden.

Robert negeerde de onbetamelijke aanblik die ze bood met haar slanke witte benen bloot tot ver boven de knieën, en probeerde een goede reden te bedenken om haar hier te laten. Hij kon er niet opkomen. Dat is het probleem als je gewend bent logisch na te denken en evenveel waarde hecht aan de kundigheid van een vrouw als aan die van een man, peinsde hij terwijl hij afsteeg. Dan kun je geen reden meer verzinnen om haar veilig achter te laten.

Joolstein gaf twee soldaten te kennen met Robert, Gamina en de verkenner mee te gaan, en het vijftal vertrok te voet langs het pad. Ze liepen langzaam terwijl de zon achter de westelijke horizon zakte. Tegen de tijd dat ze het ravijn bereikten, was de hemel leigrijs en lichtte de woestijn bloedrood en roze op door het zonlicht dat weerkaatste op de wolken boven de verre zee.

De geluiden van de karavaan galmden door de dieper wordende schemering en Robert keek rond om te zien of iedereen dichtbij was gebleven. Gamina raakte even zijn arm aan en hij hoorde haar gedachten in zijn hoofd. Ik hoor een heleboel bezige breinen in de wadi, mijn lief. 

En Borric? vroeg hij zwijgend.

Niets, gaf ze toe. Maar ik moet dichterbij komen om er zeker van te zijn. 

Robert greep de verkenner bij een arm en fluisterde: 'Kunnen we dichterbij komen?'

Eveneens fluisterend antwoordde de man: 'Verderop is een bocht en als we die volgen, komen we zo dichtbij dat we kunnen urineren op die honden. Maar wees voorzichtig, mijn heer, want waarschijnlijk wordt er menselijk en ander afval geloosd en er kunnen bewakers in de buurt zijn.'

Robert knikte en de verkenner ging hen voor in de schemering.

 

Robert kon zich verscheidene gebeurtenissen in zijn leven herinneren waarbij het een eeuwigheid had geduurd om een geringe afstand af te leggen, doch nooit was iets zo traag verlopen als dit korte stukje naar het einde van de geul. Toen ze er waren, konden ze de bewakers die op hun gemak rond het kamp liepen, zachtjes horen praten. Niet alleen was de afstand zenuwslopend vanwege het gevaar, maar het einde van de geul werd bovendien gebruikt als vuilstortplaats en latrine, zodat de Eilanders het laatste stuk moesten kruipen door afval en uitwerpselen van zowel mens als paard.

Robert trapte in iets nats en zachts, en te oordelen naar de stank die als een kwalijke nevel in de geul hing, wilde hij beslist niet weten wat het was. Hij kon het zo ook wel raden. Hij gebaarde naar de verkenner, die terugwuifde dat ze niet dichterbij konden komen. Behoedzaam gluurde Robert over de rand van de geul. Op nog geen tien voet afstand stonden twee silhouetten afgetekend tegen het licht van kampvuren. Zich warmend aan de vlammen zaten minstens dertig meelijwekkende gedaanten, maar nergens in de groep zag hij Borric. Niet alle gezichten kon hij zien, maar Robert wist zeker dat Borrics rode haar makkelijk te vinden zou zijn geweest in de zee van donkere hoofden, ondanks het flakkerende licht van het vuur.

Toen kwam er een man in een paarse mantel naar de twee bewakers en Roberts borst verkrampte. Maar het was Borric niet. De drager van de mantel had de kap naar achteren geslagen en diens gezicht met de donkere baard had Robert nog nooit gezien. Aan zijn heup hing een zwaard en met een dreigende blik in zijn ogen gelastte hij de twee mannen hun gezwets te staken en verder te lopen.

De man met de mantel draaide zich om toen er iemand anders naar hem toekwam, een grote man met een leren vest en op zijn arm het kasteteken van een Durbinese slavenhandelaar. Het was de eerste keer dat Robert dit merkteken zag, maar in zijn jeugdjaren was hem als lid van de Snaken, het dievengilde van Krondor, verteld waar het voor stond. De Durbinese slavenhandelaars lieten niet met zich spotten.

Robert waagde nog een blik op het kamp en hurkte toen neer naast zijn vrouw, die de ogen gesloten had en met geconcentreerd gezicht zocht naar Borric tussen de gevangenen in het kamp. Uiteindelijk deed ze haar ogen open en klonk haar gedachten-stem in Roberts hoofd: Geen enkele gedachte in dat kamp kan ik herkennen als van Borric. 

Weet je het zeker? vroeg hij.

Op trieste toon zei ze: Als hij in dit kamp zat, had ik hem van zo dichtbij moeten kunnen vinden. Ook al sliep hij, dan nog had ik zijn aanwezigheid kunnen voelen als hij er was. Ze slaakte een stille zucht en hij hoorde het verdriet in haar geest. De enige verklaring is dat hij ligt begraven onder die stenen waar we de laars hebben gevonden. Een ogenblik was het stil. Toen zei ze: Hij is dood. 

Even bleef Robert roerloos zitten. Toen gebaarde hij de verkenner terug te gaan langs de weg die ze gekomen waren. De zoektocht was ten einde.

 

'Nee!' Erlands gezicht stond hard en hij weigerde Gamina's verklaring te accepteren. 'Dat kun je niet zeker weten.'

Voor de derde keer sinds ze bij de anderen terug waren, bracht Robert verslag uit van zijn bevindingen. 'We hebben een bandiet in zijn mantel gezien, dus we kunnen aannemen dat ze ook zijn laarzen hebben afgenomen, dat geef ik toe. Maar in heel dat kamp was geen spoor van hem te vinden.' Tegen de Keshische verkenner zei hij: 'Bestaat de mogelijkheid dat de bandieten die ons hebben overvallen geen deel uitmaakten van deze slavenkaravaan?'

De verkenner haalde zijn schouders op, als om te zeggen dat niets bij voorbaat uit te sluiten was. 'Waarschijnlijk niet, mijn heer. Doordat ze een paar van uw mannen hebben weggevoerd kunnen we aannemen dat het niet slechts toeval was dat u bent overvallen. Mannen uit uw gezelschap die nog leven, zitten beslist in dat kamp.'

Robert knikte. 'Als hij nog had geleefd, Erland, zou Gamina met hem hebben kunnen praten.'

'Hoe kun je dat zo zeker weten?'

Zodanig dat iedereen in het kamp het kon horen, zei Gamina: Ik heb controle over mijn talenten, Erland Ik kan zelf bepalen hoe groot of hoe klein het aantal mensen is met wie ik wens te spreken, en als ik eenmaal een geest heb aangeraakt, kan ik diens gedachten herkennen. Nergens in het kamp kon ik iets van Borrics gedachten vinden. 

'Misschien was hij bewusteloos.'

Droevig schudde Gamina het hoofd. 'Dan zou ik zijn aanwezigheid hebben gevoeld, ook al was hij bewusteloos. Hij was... totaal afwezig. Beter kan ik het niet uitleggen. Hij zat er niet bij.'

'Mijn heer,' zei de verkenner, 'als ik vannacht bij u mag blijven, dan kan ik morgen op zoek gaan naar mijn sergeant. Hij zal het graag willen weten, van deze Durbinezen. De gouverneur van Durbin is zelf geen haar beter dan een piraat of een vogelvrije en vroeg of laat zal het nieuws van deze wandaad het Hof van Licht bereiken. Als de keizerin, moge zij gezegend zijn, tenslotte besluit tot handelen over te gaan, volgt vergelding en die zal verschrikkelijk zijn. Ik weet dat uw last daarmee geenszins is verlicht, maar een aanval op een lid van een koninklijk huis dat op weg is naar haar jubileum is een grove belediging. Ongetwijfeld zal de keizerin, moge zij gezegend zijn, het hoogst persoonlijk opvatten en uw familielid wreken.'

Erlands woede was niet in het minst tot bedaren gebracht. 'Wat? Dus de gouverneur van Durbin krijgt een terechtwijzing? Dat zal dan wel een officieel verzoek om verontschuldiging worden.'

'Ik denk eerder dat ze de stad laat omsingelen en met alle burgers tot de grond toe laat afbranden, sire. En als ze een genadige bui heeft, zal ze misschien alleen de gouverneur van Durbin, met zijn familie en gevolg natuurlijk, naar uw koning sturen zodat die hem kan bestraffen, en zo de stad sparen. Dat hangt af van de stemming waarin ze verkeert op het moment dat ze haar besluit neemt.'

Erland was overweldigd. Nu de schok van Borrics dood tenslotte tot hem door begon te dringen, werd hij door de arrogantie waarmee de soldaat een dergelijke macht toeschreef aan één enkele vrouw met stomheid geslagen. Hij knikte alleen maar.

Om het gesprek af te wenden van de verschrikkelijke diplomatieke situatie die uit Borrics dood zou voortkomen, zei Robert: 'We verzoeken u een aantal brieven mee te nemen om verder te sturen naar de Prins van Krondor, opdat we de problemen tussen onze landen tot een minimum kunnen beperken.'

De verkenner knikte. 'Als iemand die dienst doet langs de grens, ben ik daar gaarne toe bereid, heer.' Daarop vertrok hij om zijn paard te verzorgen.

Robert knikte naar Joolstein, die op zijn beurt met het hoofd kort gebaarde naar Erland. Beide jonge edellieden liepen weg voor een gesprek onder vier ogen.

'Mooi zooitje is dit,' zei Joolstein.

'Och, we hebben het wel vaker moeilijk gehad. Hier zijn we per slot van rekening voor opgeleid: het maken van keuzes.'

'Ik vind dat we moeten overwegen of het niet beter is om terug te gaan naar Krondor.'

'Als we dat doen,' zei Robert, 'en Arutha stuurt Erland terug naar het jubileum, lopen we het risico de keizerin te beledigen door te laat te komen.'

'Dat festival duurt meer dan twee maanden,' merkte Joolstein op. 'Voordat het over is, zijn we er toch?'

'Toch heb ik liever dat we er al zijn voordat het begint.' Hij keek rond naar het zwart van de nacht. 'Er is daar iets aan de hand. Ik kan dat gevoel maar niet van me afzetten.' Met een vinger drukte hij op Joolsteins borst. 'Het is me veel te toevallig dat juist wij zijn overvallen.'

'Misschien wel,' stemde Joolstein ten dele in, 'maar als wij het doelwit voor een overval waren, dan zijn de lui die erachter zitten dezelfde als degenen die Borric in Krondor probeerden te vermoorden.'

'Wie dat ook mogen zijn.' Lange tijd was Robert stil, toen zei hij: 'Maar het slaat nergens op. Waarom zouden ze die jongen willen vermoorden?'

'Om een oorlog tussen ons Koninkrijk en Kesh uit te lokken.'

'Ja, dat ligt voor de hand. Ik bedoel: waarom zou iemand een oorlog willen beginnen?'

Joolstein haalde zijn schouders op. 'Dat is toch bij iedere oorlog de hamvraag? We moeten zien uit te vinden wie er in het keizerrijk het meeste baat heeft bij een ontregelde noordgrens. Dan hebben we meteen onze boosdoener.'

Robert knikte. 'En dat kunnen we niet in Krondor.' Hij draaide zich om en zag Erland alleen staan, uitstarend over de nachtelijke woestijn. Na een blik op Joolstein liep hij naar de jonge prins en ging naast hem staan. Na een korte stilte zei hij op kalme toon: 'Je moet hiermee in het reine komen, Erland. Je zult je verdriet moeten laten voor wat het is en de veranderingen accepteren die het lot je heeft toebedeeld.'

Verward knipperde Erland met zijn ogen, alsof hij plotseling vanuit het donker in het licht werd gezet. 'Hè?'

Robert ging recht voor hem staan en legde een ferme hand op Erlands schouder. 'Jij bent nu erfgenaam. Jij wordt onze volgende koning. En jij draagt het lot van je vaderland met je mee als we naar Kesh gaan.'

Erland scheen hem niet te horen. Zwijgend richtte de prins zijn blik op het westen, naar de slavenkaravaan in de verte. Tenslotte draaide hij zich om en liep langzaam naar het kamp, waar de anderen het zich al gemakkelijk hadden gemaakt om de nacht door te brengen voordat de reis verder zuidwaarts ging, naar het hart van Groot Kesh.