11 Jacht

 

De leeuw stond roerloos.

Aandachtig keek Erland naar het grote beest, dat de ogen had gevestigd op een kudde grazende antilopen. Hij zat op zijn paard, naast Robert, Joolstein en de woestijnman, Kafi Abu Harez. Even verderop stonden zes strijdwagens opgesteld. Heer Jaka, de Commandant van de Keizerlijke Wagenmenners, de traditionele spil van het Keshische leger, keek naar zijn zoon Dügaí, die zich gereedmaakte voor de jacht op de grote kat. Aan het gezicht van de reeds oudere commandant, gehouwen als het leek uit verweerd zwart gesteente, was niets af te lezen over de naderende confrontatie van zijn zoon met het dier.

Kafi wees naar de leeuw, die nog steeds ineengedoken tussen het hoge gras stond. 'Dat jonge mannetje heeft geen trots,' zei hij tegen Erland. De prins keek naar het enorme dier, dat veel groter was dan de kleine leeuw die in sommige bergstreken van het Koninkrijk zijn jachtgebied had. Ook had dit dier immense, bijna zwarte manen terwijl de leeuwen die Erland had gezien helemaal roodbruin waren. Het was werkelijk een schitterend dier. 'Hij jaagt voor zichzelf,' vervolgde Kafi. 'Als de leeuw het vandaag overleeft, wordt hij op een dag een dikke, luie kerel met leeuwinnen die voor hem jagen.'

'Is er dan een kans dat hij het overleeft?' vroeg Joolstein.

Kafi haalde zijn schouders op. 'Een uiterst kleine, als het de wil van de goden is. Maar de jongen mag het veld pas verlaten wanneer hij zodanig gewond is dat hij niet meer kan vechten, wat voor iemand van zijn rang betekent dat hij dood is. Zijn vader is een van de belangrijkste heren van het keizerrijk, dus als hij wordt gereduceerd tot de rang van sah-dareen - een niet-jager - is dat voor zijn familie een grotere schande dan ze kunnen verdragen zonder hun invloed te verliezen. In dat geval zou de jongen naar alle waarschijnlijkheid iets doen wat vreselijk dom maar dapper is en alsnog sterven om die schande uit te wissen.'

Geluidloos liep de leeuw behoedzaam naar voren, de kop laag en de ogen ononderbroken gericht op zijn prooi. Hij had al een zwak exemplaar in de kudde ontdekt, een jong kalf of een ziek of oud volwassen dier. Toen draaide de wind en als één hieven de antilopen alle de kop. Met bewegende zwarte neuzen controleerden ze de lucht op de geur van naderend gevaar.

Plotseling maakte een van de bokken een schijnbaar onmogelijke sprong van vier voet en de hele kudde zette het op een lopen. Met een ongebruikelijke uitbarsting van snelheid schoot de leeuw erachteraan om de achterhoede in te halen. Een oude hinde, reeds zwak van ouderdom, schopte naar het grote beest, waardoor hij even van richting veranderde. Verward bleef de jonge leeuw staan. Antilopen hoorden dat niet te doen, dat wist hij zeker. Toen ving de leeuw een nieuwe geur op en ineens besefte hij dat hij niet langer de jager was, maar de prooi.

Op dat moment gaf Diigaí een schreeuwen zijn menner knalde met zijn zweep en liet zijn paarden de achtervolging inzetten. Dat was het signaal; de jacht was begonnen. Erland en de anderen gaven hun rijdieren de sporen en reden in galop achter de strijdwagens aan, die al uitwaaierden om te voorkomen dat de leeuw naar links of rechts kon ontsnappen. Met joelende stemmen hieven de jonge Keshische jagers hun strijdkreten aan, met oeroude rituele woorden hun god van de jacht, Guis-wan, aanroepend. In het Koninkrijk was Guis-wan een duistere god van moordenaars, maar in Kesh werd de Jager met de Rode Kaken veel aanbeden als beschermgod van alle Keshische jagers.

De leeuw rende over de grazige vlakte. Lang kon hij dit niet volhouden en er was nergens een schuilplaats in zicht. Dügaí en de andere strijdwagen-berijders volgden de vluchtende kat.

Ineens hield Robert de teugels in en maande Erland tot stoppen. De Koninkrijkse ruiters hielden halt, evenals Kafi Abu Harez.

'Wat is er?' vroeg Erland.

'Alleen even die georganiseerde chaos de tijd geven om een kleine voorsprong op te bouwen,' zei Robert. 'Ik zou het niet erg leuk vinden als je hen per ongeluk ineens vlak voor de wielen reed.'

Erland wilde protesteren, maar toen besefte hij wat Robert bedoelde. Het was een uitstekende gelegenheid voor een 'ongeluk'. Hij knikte, keerde zijn paard en bracht het in een korte galop, snel genoeg om te zien wat er gebeurde zonder gevaar te lopen in de jacht verzeild te raken.

Plots hielden de strijdwagens stil om Diigaí ruim baan te geven met de leeuw. Tegen de tijd dat Erlands groepje hen had ingehaald, was Diigaí al uit zijn strijdwagen. Met een lange speer en een leren schild besloop hij de leeuw:

'Dat zijn behoorlijk primitieve wapens om zo'n groot beest mee te vangen,' zei Erland. 'Waarom gebruikt hij geen boog?'

'Dit is een mannelijkheids-ritueel,' verduidelijkte Kafi. 'Als oudste zoon van heer Jaka is Diigaí een erg belangrijke jongen. Een rasbloed gebruikt een boog om zijn kudde tegen zo'n dier te beschermen, maar om een groot jager - een simbaní - te worden en op plechtige gelegenheden een hoofdtooi van leeuwenmanen te kunnen dragen, moet je gebruik maken van de wapens van je voorouders.'

Erland knikte en bracht zijn paard tot stilstand naast Diigaí's strijdwagen. De menner, een jongen van ongeveer dezelfde leeftijd, keek ongerust toe, duidelijk bezorgd over de veiligheid van de jonge edelmans zoon. De jonge jager zelf was nu zo'n vijftig el verwijderd van zijn strijdwagen, halverwege de plek waar de leeuw was neergehurkt.

Met de tong uit de bek zat de leeuw ineengedoken te hijgen om op adem te komen. Zijn ogen schoten heen en weer en hij draaide zijn kop om te bepalen of er gevaar dreigde en zo ja, van welke kant. Plots kwam de leeuw overeind naar een zittende positie en keek rond. Een vluchtweg was er niet, aangezien er een kring van strijdwagens om hem heen stond opgesteld, de aftocht aan alle kanten belemmerend. Toen zag hij de naderende gedaante. De leeuw brulde van woede en angst. Verscheidene paarden hinnikten en probeerden weg te lopen, maar hun menners hielden hen in de hand.

'Wat gebeurt er als hij misgooit?' vroeg Erland aan Kafi.

'Hij gooit niet,' zei Kafi. 'Dat is veel te gevaarlijk. Hij zal proberen de leeuw zo ver te krijgen dat die aanvalt. Dan vangt hij hem met de speer op, of tracht hij zo dichtbij te komen dat hij kan steken.'

Dat kon Erland tenminste begrijpen, in tegenstelling tot de rest van dit barbaarse ritueel. Voor het jagen op leeuwen, beren, wolven en basilisken die de kudde bedreigden kon hij begrip opbrengen. Jagen op een beest dat je niet eens kon eten zodat je zijn kop als trofee kon dragen vond hij maar raar.

Toen viel de leeuw aan. Verscheidene strijdwagen-berijders lieten een verrast geluid horen en het was Erland en zijn metgezellen duidelijk dat het iets ongewoons was voor deze soort leeuw; Diigaí aarzelde en verloor enkele kostbare momenten. Zijn speer stond niet goed toen de leeuw zich op hem stortte en hij trof het dier in de verkeerde hoek. Ineens heerste er verwarring. De jongen werd achteruit geslagen en zijn schild redde hem van een verschrikkelijke wond toen de leeuw blindelings uithaalde naar de veroorzaker van zijn pijn. Toen beet het dier naar zijn flank, alsof hij daar een aanvaller wilde treffen. De speer van de jongeman stak uit zijn zij.

In de belevingswereld van de leeuw bestonden maar twee dingen: pijn en bloed. Hij brulde en de jongeman probeerde zich achterwaarts terug te trekken terwijl hij zich dekte met het schild. Bliksemsnel draaide de leeuw in het rond in een poging naar de speer te bijten. Toen schoot het wapen los. En Diigaí kwam tot de ontdekking dat de leeuw tussen hem en de speer stond.

'Dat wordt zijn dood!' riep Erland.

'Niemand bemoeit zich ermee,' zei Kafi. 'Het is zijn recht om te doden of gedood te worden.' De woestijnman haalde zijn schouders op. 'Ik zie er zelf de logica ook niet van in, maar zo gaat het nu eenmaal bij de rasbloeds.'

Ineens schoof Erland naar achteren in het zadel en schopte zijn voeten uit de stijgbeugels. Vlug maakte hij aan de rechterkant de riem van zijn stijgbeugel los en trok hem uit het zadel. Zijn linkerstijgbeugel trok hij omhoog, zodat die niet tegen zijn paard zou slaan. Daarop wikkelde Erland de riem van de losse stijgbeugel tweemaal rond zijn rechterhand en zwaaide met het zware ijzeren uiteinde om te zien hoe zwaar het was en hoe ver hij ermee kon slaan.

'Wat ga je -' begon Robert, maar voordat zijn zin af was, stuurde Erland zijn paard al naar de jonge krijger.

De leeuw dook grommend ineen en ging snel kruipend op zijn belager af, laag blijvend tot hij zou springen. Maar toen hij de jongeman met het schild naderde, dook er een nieuwe aanvaller op.

Erland reed op de leeuw af en sloeg met de zware stijgbeugel. De leeuw brulde van pijn en instinctief deed Erlands paard een paar stappen opzij. Met razende snelheid draaide de leeuw om en sloeg met een enorme klauw, maar het paard was al weg. De grote kat zette de achtervolging in, maar herinnerde zich toen ineens dat er nog een vijand was.

Erland had voor genoeg afleiding gezorgd. Diigaí rende naar zijn speer, pakte hem op en ging klaar staan. Terwijl Erland terug naar zijn metgezellen reed, brulde de jonge Keshische edelmanszoon zijn jachtkreet en de leeuw draaide zich om. Gek van pijn en verward door de aanvallen vanuit verschillende hoeken sprong de jonge kat op Diigaí af. Deze keer was de speer goed geplaatst en werd de leeuw vol in de massieve borst getroffen. Door zijn eigen gewicht en snelheid doorboorde de leeuw zijn eigen hart.

De mannen op de strijdwagens schreeuwden en de jongeman zette een voet op de stuiptrekkende kat. Erland keerde zijn paard, dat onrustig werd bij het ruiken van bloed. Het duurde even om hem zonder stijgbeugels te sturen, maar de prins was een uitstekend ruiter en al vrij snel draafde zijn paard bij de juichende rasbloed-mannen vandaan. Er reed een strijdwagen naar hem toe en Erland zag dat het heer Jaka was. Ineens drong de enormiteit van zijn impulsieve daad met een schok tot hem door. Had hij een fundamentele wet geschonden door de leeuw af te leiden? Terwijl ze elkaar voorbijgingen, keken Erland en Jaka elkaar aan. Erland zocht naar iets in de blik van de oude man, goedkeuring dan wel veroordeling, maar de Meester der Wagenmenners liet niets blijken.

Terwijl Erland zijn stijgbeugels weer op de goede lengte vastzette, reed Robert naar hem toe. 'Ben je helemaal gek geworden?' zei hij. 'Wat bezielt jou om zoiets stoms te doen?'

'De leeuw zou hem hebben gedood,' zei Erland. 'Daarna zouden de anderen de leeuw hebben gedood. Nu is alleen de leeuw dood. Leek me een stuk praktischer.'

'En als jouw paard iets eerder was teruggeschrokken, was jij het eerste slachtoffer van die leeuw geweest!' Robert greep Erland bij de tuniek en trok hem zo onstuimig naar zich toe dat Erland bijna van zijn paard gleed. 'Jij bent niet zomaar een stomme zoon van een onbeduidend edelman! Jij bent niet het idiote kind van een rijk koopman! Jij bent de volgende Koning der Eilanden, verdomme! Als je ooit nog eens zoiets stoms doet, sla ik je hoogstpersoonlijk half lens.'

Erland duwde Roberts hand weg. 'Denk maar niet dat ik dat ben vergeten, mijnheer de graaf.' Hij draaide zijn paard en keek Robert met een woedende blik aan. 'Denk maar niet dat ik dat ook maar één moment ben vergeten sinds mijn broer dood is!' Plots zette Erland zijn rijdier in beweging en reed in een razende galop terug naar de stad. Robert gaf een teken en de Koninkrijkse erewacht zette de achtervolging in - niet om hem tegen te houden, maar om hem te kunnen beschermen.

Joolstein reed naar Robert, die alleen was achtergebleven. 'Die jongen maakt het ons niet makkelijk, hè?'

Robert schudde het hoofd. 'Dat soort dingen deden wij ook toen we zo oud waren als hij nu is.'

'Waren we toen echt zo stom?' zei Joolstein.

'Ik ben bang van wel, Jool.' Robert keek rond. 'Ze halen de kop van die leeuw eraf, dus we zullen zo wel weer terug naar het paleis gaan. En daar worden we weer uitgenodigd voor een feestje.'

Joolstein trok een grimas. 'Heeft er nooit eens iemand tegen die mensen gezegd dat je best met minder dan vijftig mensen tegelijk aan tafel kunt?'

'Kennelijk niet,' antwoordde Robert en zette zijn paard in beweging.

'Laten we de gewonde trots van onze prins maar gaan strelen,' zei Joolstein.

Robert keek in de richting waarin Erland wegreed, op zijn hielen gezeten door zijn wacht. 'Het is geen gewonde trots, Jool.' Hij wierp nog een blik op het ceremoniële slachten van de leeuw; 'Diigaí is net zo oud als Erland... en Borric. Erland mist zijn broer.' Hij slaakte een diepe zucht. 'Net als wij allemaal. Kom, want niettemin moeten we met hem praten.'

Samen reden de twee raadslieden naar de wachtende Kafi Abu Harez, die zijn rijdier keerde en met hen meereed, terug naar de stad. Terwijl ze de feestvierende Keshiërs achter zich lieten, vroeg Joolstein: 'Kafi, wat heeft Erland aangericht door zich ermee te bemoeien?'

'Dat weet ik niet, mijn heer,' zei de woestijnman. 'Als uw jonge prins de leeuw had gedood, zou hij Diigaí in ernstige verlegenheid hebben gebracht door de wereld te tonen dat de jongen niet kan jagen, en daarmee van heer Jaka een machtig vijand hebben gemaakt. Maar hij heeft het dier alleen maar afgeleid, zodat de jongen zijn wapen weer kon pakken en het beest kon doden.' Met een glimlach haalde Kafi zijn schouders op en zette zijn paard aan tot een korte galop, samen met Robert en Joolstein. 'Misschien loopt het met een sisser af. Met de rasbloeds weet je het nooit.'

'Dat zullen we dan vast wel snel genoeg merken,' zei Robert.

De rest van de tocht terug naar de stad legden ze af in zwijgzaamheid.

 

Miya zat achter Erland in het bad de spanning uit zijn hals en schouders te wrijven. Ze waren alleen, aangezien Erland de anderen had weggestuurd. Al had hij vaak genoeg gebruik gemaakt van de bereidheid van de Keshische dienstmeisjes die tot zijn beschikking stonden, steeds vaker had hij het liefste Miya om zich heen. Niet dat hij iets voor haar voelde dat hij als liefde kon omschrijven, maar bij haar voelde hij zich op zijn gemak, kon hij zich beter ontspannen en makkelijker zeggen wat hem dwars zat. Ze scheen precies te weten wanneer ze niets moest zeggen of juist de prangende vraag moest stellen die zijn eigen verwarring ophelderde. En in hun liefdesspel was de opwinding door nieuwigheid en begeerte wat afgezwakt tot het bezadigder samenzijn van twee mensen die elkanders behoeften begrepen.

Een ander dienstmeisje kwam binnen en zei: 'Hoogheid, heer Robert vraagt of u hem kunt ontvangen.'

Het liefste had Erland geweigerd, maar hij besefte dat hij vroeg of laat toch met Robert zou moeten praten, dus knikte hij eenmaal met het hoofd.

Even later kwam Robert de badkamer binnen. Hij keek naar het naakte paar en als hij verrast was om het meisje bij Erland aan te treffen, dan liet hij daar niets van merken. Zonder iets te zeggen deed hij zijn mantel af en gaf hem aan het andere dienstmeisje, die hem aannam. Daarop liep hij naar een krukje, dat hij zelf naar de waterrand droeg.

'En,' zei Robert terwijl hij ging zitten, 'voel je je al wat beter?'

'Nee. Ik ben nog steeds kwaad.'

'Op wie ben je kwaad, Erland?'

Een stil ogenblik was Erlands frustratie duidelijk zichtbaar op zijn gezicht. Toen was het alsof alle spanning van hem afgleed onder de knedende handen van Miya op zijn hals en schouders. 'Op het heelal, denk ik. Op de goden van het lot en het toeval. Op jou. Op mijn vader. Op iedereen.' Toen stierf zijn stem weg. 'Maar vooral op Borric omdat hij zichzelf heeft laten doodmaken.'

'Ik weet het,' zei Robert. 'Zo voel ik me ook.'

Erland slaakte een diepe zucht en ontspande zich. 'Ik denk dat ik het daarom heb gedaan. Ik kon het gewoon niet aanzien dat die jongen door die leeuw zou worden gedood. Misschien heeft hij wel een broer -' Zijn stem stokte toen onverwachts de tranen kwamen. Een tijdlang zat Erland in het warme bad uiting te geven aan zijn verdriet, voor de eerste keer sinds de aanval van de bandieten. Aangedaan bij het zien van zoveel smart wachtte Robert zwijgend af terwijl de jonge prins huilde om de dood van zijn broer. Robert zelf had een week geleden al gehuild in de armen van zijn vrouw.

Even later keek Erland zijn mentor met roodomrande ogen aan. 'Waarom, verdomme?'

Robert kon alleen zijn hoofd schudden. 'Waarom? Dat weten alleen de goden en die doen hun mond niet open. Niet tegen mij, tenminste.' Hij stak zijn hand in het water en veegde zijn voorhoofd af met zijn natte hand. 'Sommige dingen zijn duidelijk of rechtvaardig en andere helemaal niet. Ik weet het niet.'

Een tijdlang was Robert in gepeins verzonken. 'Kijk,' zei hij toen, 'ik heb je dit nog nooit verteld, maar je vader heeft mij het leven gered. Een paar keer zelfs. Nou weet ik net zo min waarom een Prins der Eilanden het leven zou redden van een jeugdige dief als ik weet waarom een andere Prins der Eilanden op weg naar een verjaardagsfeest moest sterven bij een overval. Ik kan je alleen maar vertellen dat niemand mij ooit, ooit, heeft gezegd dat het leven rechtvaardig is. Sommige dingen gebeuren nu eenmaal.'

Erland liet zich achterover zakken tegen Miya. Terwijl de warmte van het water en het zachte vrouwen-lichaam hem omgaven, slaakte hij een zucht en voelde iets van binnen wijken, een soort pijn dat er ieder moment sinds de overval was geweest. 'Het is zo raar,' zei hij. 'Het dringt nu pas tot me door dat Borric dood moet zijn. En toch .. .'

'Wat?' vroeg Robert zacht.

'Weet ik niet.' Hij keek Robert aan met een vraag in zijn ogen. 'Hoe moet zoiets voelen? Ik bedoel: Borric en ik zijn ons hele leven nog nooit langer dan een paar dagen zonder elkaar geweest. Het is alsof we... deel van elkaar uitmaakten. Ik dacht altijd dat als ik hem zou verliezen, of hij mij, we dat... zouden voelen. Snap je wat ik bedoel?'

Robert stond op. 'Ik denk het wel. In ieder geval zo goed als iemand het kan begrijpen die nog nooit van zijn leven zo intiem met iemand heeft opgetrokken als jullie met elkaar. Maar ik ken jullie al sinds je geboren bent en ik heb jullie zien spelen en vechten. Ik denk dat ik wel weet wat je bedoelt.'

Erland zuchtte nogmaals. 'Ik dacht alleen dat het anders zou voelen. Gewoon. Want het is niet alsof hij dood is, weet je, alleen maar heel erg ver weg.' Zijn oogleden werden zwaar en hij deed ze dicht. Een ogenblik later werd zijn ademhaling regelmatiger en dutte hij in.

Robert wenkte het dienstmeisje dat zijn mantel had aangenomen. Tegen Miya zei hij: 'We eten vanavond weer bij de keizerin. Maak je hem wakker als het tijd is?'

Ze knikte zwijgend om de slapende prins niet te wekken. Robert hing de mantel over zijn arm en vertrok.

 

Erland was net klaar met aankleden toen Miya hem vertelde dat heer Jaka hem wilde spreken. Dat verraste hem niets, aangezien hij na de kwestie van die middag al het gevoel had gehad dat er een reactie van Diigaí's vader zou komen. Hij beduidde haar de Keshische edelman binnen te laten en een paar tellen later trad de lange krijger op hem toe. Miya bleef discreet buiten gehoorsafstand, doch niet te ver weg voor het geval Erland haar nodig mocht hebben.

Jaka maakte een buiging voor Erland en zei: 'Mijnheer de prins, ik kom toch niet op een ongelegen tijdstip?'

'Nee, heer Jaka. Ik was net klaar met aankleden voor het avondmaal met uw keizerin.'

Jaka hield beide handen plat tegen elkaar en bewoog ze naar beneden en naar buiten, een algemeen zegeningsgebaar waarvan Kafi hem de betekenis had verteld: 'Moge de hemel beschermen,' of: 'Moge de hemel vrijgevig zijn.'

'Ik kom met u praten over hetgeen u vanmiddag hebt gedaan,' zei de oude krijger.

'Ja?'

Jaka scheen moeite te hebben met de woorden die hij wilde zeggen. 'Als jager met een zeer goede reputatie zou het iets schandelijks zijn geweest wanneer mijn zoon vandaag bij zijn rijpheidsjacht niet was geslaagd. Het is moeilijk zoiets te accepteren. Sommige mensen zullen zeggen dat u mijn zoon hebt beroofd van een dappere dood of dat zijn triomf door uw ingrijpen is besmet.'

Daar komt het, dacht Erland. Hij had zoiets al verwacht.

'Maar,' vervolgde Jaka, 'u hebt de leeuw alleen maar geërgerd, even afgeleid, zodat mijn zoon zijn speer weer kon pakken.'

Erland knikte. 'Hij heeft het beest gedood.'

'Dat is waar. Dus, al heb ik gemengde gevoelens over de manier waarop de jacht tot een goed einde is gebracht, als vader van een jongen waar ik veel van hou, wil ik u bedanken voor het feit dat u hem zijn volwassenheid hebt gegund.' Op zachte toon voegde hij eraan toe: 'En zijn leven hebt gered.'

Even bleef Erland roerloos staan, zoekend naar woorden. Toen nam hij de koers waaruit de vader onder de gegeven omstandigheden de meeste trots kon putten. 'Misschien had hij de speer zonder mijn hulp ook wel kunnen pakken. Wie zal het zeggen?'

'Inderdaad, wie zal het zeggen?' zei de oude man. 'Het was een jonge leeuw; onervaren en gewond. Een jager met wat meer ervaring zou hem met de vlakke kant van zijn schild in het gezicht hebben geslagen: geen schade, maar veel lawaai en pijn. Als de leeuw het schild aanvalt, laat een ervaren jager hem zijn gang gaan en probeert de speer te pakken. Zo leren wij het, maar in het heetst van de strijd wordt dat snel vergeten. Snel vergeten, Hoogheid.' Hij zweeg even. 'Ik moet nu weg, mijn heer de prins, maar voordat ik ga, wil ik u laten weten dat ik bij u in de schuld sta, mocht u het nodig hebben.'

Erland wist zo gauw niets te zeggen op zo'n openhartige uiting van dank, dus volstond hij met: 'Bedankt voor uw hoffelijke bezoek en de eer van uw aanwezigheid, heer Jaka.'

De Commandant van de Keizerlijke Wagenmenners maakte een buiging voor prins Erland en vertrok.

Erland draaide zich om naar Miya. 'Ik zie je zeker later op de avond weer?' zei hij tegen haar.

Miya liep naar Erland en bleef voor hem staan om zijn tuniek te schikken, meer voor de intimiteit die dat bracht dan omdat het nodig was. 'Ik zie u al eerder, mijn prins. Ik ben ontboden bij de keizerin.'

'Is er iets mis?'

Miya haalde haar schouders op. 'Nee, hoor. Iedereen die dient in het paleis van Zij Die Kesh Is krijgt zo nu en dan toestemming om te delen in de glorie van het keizerlijk hof.'

'Mooi. Dan zie ik je daar.' Erland gebaarde naar de dubbele deur van zijn gastenverblijf en twee jonge vrouwen zwaaiden die wijd open. Buiten stonden vier leden van de Krondorische paleiswacht in galakostuum. Die stelden zich op rond Erland en in de pas marcheerden ze door de ruime gangen van het paleis.

Onderweg voegden eerst Robert en Gamina zich bij hen, toen Joolstein en tenslotte heer Kaft. Aangekomen bij het keizerlijk complex van het paleis bleven de Krondorische wachters staan, aangezien het soldaten van een vreemde natie niet was toegestaan het hoofd van het keizerrijk te benaderen.

Erland werd onthaald op trompetgeschal. Hij ging aan het hoofd van hun groepje, want als hoogste in rang diende hij als eerste voor de keizerin te verschijnen. De Keshische ceremoniemeester begon aan de lange lijst van zijn lofprijzingen, waaruit Erland concludeerde dat het een formele gelegenheid betrof. Een meewarige glimlach onderdrukkend bedacht hij dat het verschil tussen een formele maaltijd en een informeel etentje bij de keizerin slechts een kwestie van naam was. Het allerliefste was hij nu weer terug in Krondor, met Borric in een hoekje van de keuken etend aan een simpel tafeltje, iets wat ze vaak gedaan hadden in plaats van de gala-diners met hun ouders.

Bij de voet van de verhoging boog Erland door een knie en de ceremoniemeester zei: 'O, Zij Die Kesh Is, ik heb de eer u voor te stellen aan Zijne Hoogheid, prins Erland, erfgenaam van de troon te Rillanon, Ridder-Kapitein van het Westelijke Rijk.'

Erland kwam weer overeind. 'Majesteit,' zei hij, 'ik dank u voor uw vriendelijkheid om uw overvloed met mij en mijn gezelschap te delen.' Een voor een stelde hij zijn metgezellen plechtig aan haar voor, zoals hij iedere keer had gedaan wanneer ze voor de keizerin waren verschenen. Hij vroeg zich af of deze onzin voorafging aan iedere maaltijd die de keizerin gebruikte.

'Zijne Hoogheid heeft een drukke dag gehad volgens de berichten,' zei de keizerin. Erland wachtte tot ze meer zou zeggen, maar het enige wat volgde, was: 'Het behaagt ons u weer in ons midden te hebben, Hoogheid. Alstublieft, geniet van de overvloed op onze tafels.'

Op het moment dat Erland zich omdraaide, kwam prins Awari de zaal binnen, gevolgd door verscheidene jonge hovelingen. Een van hen, die het dichtst langs Erland liep, spoog voor de voeten van de prins op de vloer.

Abrupt bleef Erland staan, met grote ogen en een rood gezicht. De jongeman die had gespuwd liep door, maar Erland draaide zich naar hem om en riep: 'Hé!'

Alle ogen gingen naar de twee jongemannen. Met samengeknepen ogen keek de Keshiër Erland aan. Het was een rasbloed, waarschijnlijk de zoon van een belangrijk edelman, gezien het feit dat hij zich zo dicht bij de prins bevond, en hij had een krachtig gespierd lichaam. Erland begreep dat het op vechten kon uitdraaien en hij was niet in de stemming om dat uit de weg te gaan.

'Erland!' siste Roberts stem in zijn oor. 'Rustig!'

De keizerin kijkt, kwam Gamina's waarschuwing.

Erland wierp een blik op de troon toen de jonge edelman voor hem kwam staan. Haar aandacht was volledig gericht op het jonge tweetal dat tegenover elkaar stond. Een van de hovelingen wilde tussenbeide springen, maar de keizerin riep hem naar zich toe. Kennelijk wilde ze niet dat er werd ingegrepen. Er speelde zelfs een gretige fonkeling in haar ogen. Erland vroeg zich af of dit een soort test was, om te bepalen wat voor leider van de Eilanden Kesh in toekomstige jaren tegenover zich had. Als dat het geval was, dacht Erland, dan kon hen dat nog wel eens aardig op gaan spelen.

Met zijn gezicht op slechts een paar duim afstand van de prins zei de jonge Keshiër: 'Ja, sah-dareen?'

Hier en daar werd gemompeld. Aan dit hof was een niet-jager minder dan een edelman en als iemand zo werd genoemd, was dat een grove belediging.

Erland keek naar prins Awari om te zien of die zou ingrijpen. Met aandachtige blik keek de Keshische prins toe, een flauw glimlachje om de lippen. Op dat moment wist Erland dat de jongeman hem op prins Awari's verzoek had beledigd. Hij haalde een keer adem en zo hard hij kon bracht hij zijn hand omhoog en sloeg met de rug ervan de jongeman in het gezicht.

De jongeman wankelde en zijn knieën knikten. Toen zeeg hij op de vloer, maar voordat hij kon vallen, greep Erland hem bij de rijkelijk versierde band rond zijn keel en tilde hem daaraan op. 'Wie mij aan het Keshische hof beledigt, beledigt het Koninkrijk der Eilanden. Dat kan ik niet zomaar voorbij laten gaan.' Hij liet de metalen band los en duwde de jongeman van zich af. De Keshiër wankelde achteruit, maar hervond zijn evenwicht.

'Jij mag de wapens kiezen,' zei Erland.

Robert greep Erland bij de arm en fluisterde: 'Je kunt geen duel met hem aangaan. Dat is precies wat ze willen.'

Maar de jongeman zei slechts: 'Ik begrijp niet wat u bedoelt.'

'Ik heb je geslagen,' zei Erland. 'Jij hebt het recht om het wapen te kiezen dat we bij ons duel zullen gebruiken.'

Op het gezicht van de jonge Keshiër verscheen een uitdrukking van oprechte verbouwereerdheid. 'Duel? Waarom zou ik met u willen vechten? Dan zou u mij beslist doden.'

Erland wist niet wat hij moest zeggen. De noodzaak om zijn mond open te doen werd hem echter bespaard door de keizerin. 'Heer Kiláwa.'

Een man van middelbare leeftijd stond op van een tafeltje achter in de zaal. 'Mijn keizerin beveelt?'

'Jouw zoon is een hansworst, Kiláwa. Hij beledigt een gast in mijn huis. Wat moet er met hem worden gedaan?'

Het gezicht van de man werd bleek, maar met rechte rug zei hij: 'Wat is uw wens, Majesteit?'

De keizerin dacht even na en zei toen: 'Eigenlijk zou ik zijn hoofd in een pot met honing en wijn als trofee aan prins Erland moeten aanbieden, maar aangezien wij er heel andere gewoonten op na houden dan Zijne Hoogheid, denk ik dat we daar zijn ongemak alleen maar mee vergroten.' Even zweeg ze. 'Jongeheer Rasajani.'

Ogenblikkelijk maakte de jongeling die Erland had beledigd een buiging voor de keizerin. 'Majesteit?'

'Ik word een beetje onpasselijk als ik je zie. Je bent verbannen uit de bovenstad. Jij zet geen voet meer op het plateau zolang het licht nog uit mijn ogen schijnt. Als ik ben vertrokken naar de Zaal van Eeuwige Schoonheid, zal degene die na mij regeert misschien genadig zijn en je toestaan terug te keren. Meer verdraagzaamheid hoef je van mij niet te verwachten - en dan alleen nog maar omdat je vader me dierbaar is. Zoveel genade heb ik niet meer in mijn bittere oude botten. En nu wegwezen!'

Met afgewend gezicht liep de jongeman weg en terwijl de deuren achter hem werden gesloten, keerde er een schijn van rust terug in de zaal. Toen Erland aankwam bij het tafeltje dat voor zijn gezelschap was gedekt, vroeg Erland aan Kafi: 'Waar ging dat nou over?'

'Mijn prins?' vroeg de woestijnman, onzeker van de vraag.

'Waarom heeft hij mij beledigd als hij niet met me wilde vechten?' verduidelijkte Erland terwijl hij ging zitten.

Eveneens plaatsnemend zei Kafi: 'Dat is iets wat de rasbloeds typeert, Hoogheid. U moet goed begrijpen dat het geen krijgersvolk is. Het zijn jagers. Krijgers zijn voor hen weinig meer dan honden die worden losgelaten op een vijand. Vechten doen ze natuurlijk wel als dat nodig is, en fel ook, maar het is voor hen geen zaak van eer. Nee, eer is te behalen met het opsporen van je prooi, hem in het nauw drijven en dan doden met een enkele slag. Dat is eer voor een ras bloed. Voor Rasajani zou het zeer onzinnig zijn om met u te vechten. U bent een krijger met onbetwiste kwaliteiten. U zou hem heel snel hebben gedood. Dat wist hij, dus was het pure waanzin om tegen u te vechten.'

Erland schudde zijn hoofd. 'Dat vind ik moeilijk te begrijpen.'

Kafi haalde zijn schouders op. 'Voor hen is het moeilijk te begrijpen waarom iemand zich door de omstandigheden zou laten dwingen een gevecht om de eer aan te gaan met iemand waarvan hij wist dat het een uitstekend krijger was. Vanuit hun standpunt gezien staat dat gelijk aan zelfmoord.'

Op dat moment kwam het gezelschap van prinses Sharana binnen en vlak achter haar liep Miya. Erland gaf zijn ogen uitgebreid de kost aan de prinses met de gouden huid voordat hij Kafi vroeg: 'Hoe komt het dat mijn dienstmeisje vanavond bij de prinses is?'

Kafi glimlachte. 'Dat komt omdat uw "dienstmeisje" vrouwe Miya is, een nicht van prinses Sharana.'

Erlands ogen werden groot. 'Een nicht? Van de prinses? Dat meen je niet!'

'Welzeker, Hoogheid,' antwoordde Kafi. 'De keizerin zou nooit toestaan dat u in uw eigen verblijf door slaven of "minderen" zoals ik in uw behoeften werd voorzien.' Het woord 'minderen' klonk snauwend en met nauwelijks verholen bitterheid. 'Daarom mogen alleen jonge mannen en vrouwen van adel – lagere adel - de keizerin en haar gasten bedienen.'

Nu werden Erlands ogen pas echt groot. 'Allemaal?'

'Ja, alle bedienden in uw kamer zijn adellijke dochters,' zei Kafi, onderwijl wuivend naar de anderen aan tafel, wie Erlands ongemak was opgevallen. 'En in uw verblijf, Hoogheid, zijn ze allemaal familie van de keizerin en dus van vorstelijke bloede.'

'Goden en demonen,' zei Erland. 'Ik ben bang dat ik dan met de helft van de vorstendochters van het keizerrijk het bed heb gedeeld.'

Kafi schoot in de lach. 'Nog niet met een tiende, Hoogheid. Veel vrouwen zijn familie van Hare Majesteit, zij het soms erg verre familie. En als het zo was, wat dan nog? De rasbloeds gaan heel anders met hun lichaam om dan u of ik. Hun vrouwen zijn net zo vrij om er minnaars op na te houden als de mannen. Dat komt ervan als je evenveel keizerinnen als keizers hebt gehad.' Weer klonk er een zweem van bitterheid door in zijn laatste opmerking.

Geheel volgens protocol kwamen prinses Sojana en haar gevolg als laatsten binnen en beleefd informeerde ze naar de gezondheid van haar moeder. Toen de vormen naar behoren in acht waren genomen, kon de maaltijd beginnen.

Zodra het gezelschap van de prinses had plaatsgenomen verschenen er bedienden met een ruime sortering aan schotels die op de tafels werden neergezet. Er werd maar weinig gepraat rond Erlands tafel, aangezien zowel de prins als Joolstein voornamelijk de zaal in staarden, de een naar prinses Sharana, de ander naar haar moeder.

 

Later op de avond vroeg Robert aan Erland of hij met hem en Gamina mee wilde gaan voor een wandeling door een van de vele paleistuinen. In de veronderstelling dat er een reden voor dit merkwaardige verzoek was, stemde de prins in.

Zodra ze de tuin in liepen, kwam Gamina's stem Erlands hoofd binnen. Robert vraagt of je via mij wilt spreken, aangezien hij zeker weet dat we zelfs in het midden van deze tuin kunnen worden afgeluisterd. Hardop zei ze: 'Heel anders dan thuis, maar wel mooi, vind je niet?'

'Absoluut mee eens,' zei Erland.

Met Gamina's hulp klonk toen Roberts stem in Erlands hoofd. Ik heb eindelijk contact gekregen met onze agent in het paleis. 

Eindelijk? Zijn er problemen geweest?

Problemen? Met Roberts antwoord kwam een vaag gevoel van humor mee. Alleen dat we bij voortduring in de gaten worden gehouden. De helft van de 'bedienden' in ons verblijf zijn hoogstwaarschijnlijk Keshische spionnen - wat op zich niet veel uitmaakt, aangezien alles wat we doen gewoonlijk toch al wordt gerapporteerd door iedereen die geen spion is. Volgens mij is er iets heel belangrijks aan de hand. 

Erland vroeg Gamina hoe haar dag was geweest, en babbelend over onbeduidendheden kwamen ze bij een schitterende marmeren fontein: drie demonen met een komisch uiterlijk leken in hun bewegingen te zijn versteend en boven hen werd er door drie beeldschone naakte vrouwen in strijdwagens jacht op hen gemaakt. Aan de achterkant stroomde water uit de drie strijdwagens waarmee de demonen naar het midden van de vijver werden gedreven. Op een of andere manier werd het tafereel van onderen verlicht - hoe was Erland een raadsel, maar het was een prachtig gezicht.

Hardop sprak hij: 'Ik zal eens vragen hoe ze dit licht hebben gemaakt, dan kan ik in Krondor ook zoiets laten maken.' Wat denk je dan dat er aan de hand is? vroeg hij mentaal.

Dat weet ik nog niet zeker, antwoordde Robert. Maar wat ik al wel weet is dit: de gezondheid van de keizerin laat het afweten. Ze is zieker dan ze doet voorkomen. Dat is algemeen bekend in het paleis en de stad eronder. Wat echter niet bekend is, is dat ze tegen alle verwachtingen in niet prins Awari, maar Sojana of zelfs Sharana tot haar erfgenaam zal benoemen. Alle tekenen wijzen erop dat ze haar eigen zoon zal passeren. De keizerin en hij leven al jaren op gespannen voet en soms praten ze nauwelijks met elkaar. 

Dus is er de vraag wie de troon zal erven.

Kennelijk, zei Robert. Normaal gesproken gaat de troon over op het oudste kind. 

'Heerlijke avond,' zei Erland hardop. Maar dat is Sojana. 

Klopt, maar een belangrijke factie van edelen ziet liever Awari op de troon, in de eerste plaats omdat de voorgaande twee vorsten vrouwen zijn geweest. Veel van de onderworpen naties zijn fel patriarchaal en daar wordt gevreesd dat Kesh verandert in een matriarchaat wanneer er drie vrouwen achtereen op de troon zitten. In de oudheid heeft het volk van Kesh zo'n periode gekend. Maar de voornaamste reden dat ze Awari als erfgenaam willen, is dat velen hem de meest bekwame leider vinden. Sojana wordt door velen als ... zwak gezien. Wijlen haar man had een invloedrijke stem in de Galerij der Heren en Meesters, hun equivalent van onze eigen Raad der Heren. Maar anderen vrezen dat ze zelfs gevaarlijk is. Ze is in staat om Awari en andere heren te manipuleren.. zodanig dat ze nog steeds voor problemen in de Galerij kan zorgen als Awari tot de volgende keizer wordt benoemd. 

Heeft dit ook iets te maken met de overval... de moord op mijn broer? 'Laten we eens gaan kijken wat voor prachtigs deze tuin nog meer te bieden heeft.'

'Ja,' zei Gamina. 'Het is hier schitterend.'

'Eventjes dan,' zei Robert. 'Ik vrees dat het morgen een verschrikkelijk drukke dag wordt. Morgen is de officiële ontvangst en het begin van het jubileum en dan komen alle bewindslieden van het keizerrijk voor de eerste keer samen. We moeten er op ons best uitzien.'

Toen kwamen Roberts gedachten weer bij Erland door. Mogelijk staat het in verband met de aanval in de woestijn. Awari's factie is erg sterk hier in het hart van het keizerrijk, terwijl Sojana's kracht voornamelijk op dit plateau ligt. Als er in het noorden een oorlog uitbreekt en de compagnieën hondsoldaten weer op ons af worden gestuurd, dan verzwakt dat Awari's positie hier. Bovendien is hij de meest aangewezen persoon om het bevel te voeren over de legers die dan naar het noorden zullen trekken. Aber Bukar, Heer der Legers, wordt te oud. Ook heer Jaka zou een voor de hand liggende keus zijn, maar de Broeders van het Paard en een paar andere facties vinden de invloed van de Keizerlijke Wagenmenners al te groot, dus is het onwaarschijnlijk dat de keizerin een openlijk conflict zal riskeren door hem het bevel te geven. Nee, de prins is dan de enige bindende persoon die door iedereen wordt gehoorzaamd. En daarbij is er nóg een heer die zijn ster wil zien rijzen in de Galerij. 

Wie dan? vroeg de prins.

Heer Ravi, Meester van de Broeders van het Paard. Alleen is hij geen rasbloed, en al is zijn cavalerie van essentieel belang voor het slagen van iedere campagne die het keizerrijk tegen ons onderneemt, het prestige van de wagenmenners bezitten de ruiters niet.

Zo te horen is het een zooitje aan het hof.

Misschien wel maar zo lang de keizerin nog op de troon zit, zal iedereen doen wat zij zegt, vergeet dat niet. Zodra ze sterft, kan het een chaos worden, die mogelijk zelfs uitloopt op een burgeroorlog. Maar degene die een oorlog probeert te ontketenen zit duidelijk niet te wachten op haar dood. Bepaalde delen van dit raadsel zijn nog steeds onduidelijk.

Hardop zei Erland: 'Nou, als we morgen een beetje fris willen zijn, kunnen we maar beter teruggaan.' Schijnbaar in stilzwijgen vervallend draaide hij zich om naar de gang die naar zijn verblijf liep. Het merendeel van dit raadsel is onduidelijk. Laten we hopen dat we het kunnen oplossen voordat er conflicten van komen. 

Zwijgend stemden de anderen in.