9 Ontvangst
De trompetten schalden.
Duizend soldaten sprongen in de houding en presenteerden hun geweer. Honderd trommelaars te paard zetten een ritmische taptoe in. Erland boog zich naar Robert, die links van hem reed, en zei: 'Dit is toch niet te geloven!'
Voor hen lag Kesh, de hoofdstad van het keizerrijk. Een uur geleden waren ze in de 'onderstad' gearriveerd, waar ze werden begroet door een afvaardiging van de stadsgouverneur en zijn gevolg.
Het was dezelfde ceremonie die ze bij iedere rustplaats langs de vermoeiende reis van Nar Ayab naar de hoofdstad hadden moeten ondergaan. Toen de gouverneur van Nar Ayab hen bij de buitenwijken van zijn stad had binnengehaald, had Erland dat als een welkome afleiding ervaren. De hele week ervoor was hij als verdoofd geweest door de schok van Borrics dood en had hij zich regelmatig overgegeven aan neerslachtige buien, afgewisseld met woedeaanvallen omdat hij het allemaal zo oneerlijk vond. De praalvertoning van de gouverneur had zijn gedachten voor het eerst van de overval weten af te leiden en omdat het iets totaal nieuws voor hem was, had hij zich er drie uur lang mee kunnen vermaken.
Maar nu stelden die vertoningen zijn geduld danig op de proef. Ook in de steden Kh'mrat en Khattars waren ze op dergelijke buitensporige wijze welkom geheten, en de ontvangsten in het handjevol kleinere steden langs de route waren dan wel geringer van opzet, doch minstens even formeel en saai. Van alle ambtlieden, van gewest-gouverneur tot stadsnestor, had Erland een welkomst-toespraak moeten aanhoren.
Erland keek om naar Joolstein, die achter hem reed, met naast zich de Keshische beambte die was gestuurd om hen bij de onderstads-poorten te begroeten. De prins wenkte en beide mannen spoorden hun paarden aan en draafden naar Erland.
De beambte was ene Kafi Abu Harez, edelman van de Beni-Wazir, een van de woestijn-volkeren uit de Jal-Pur. In de afgelopen honderd jaar waren er veel woestijn-lieden naar Kesh gekomen om in keizerlijke dienst te treden en ze hadden een opmerkelijk talent voor en interesse in diplomatieke betrekkingen en het voeren van onderhandelingen. 'Wij zijn een ruitervolk en als zodanig keiharde paarden-handelaars,' had de vorige ambassadeur van Kesh, de inmiddels tien jaar geleden overleden Abdur Rachman Memo Hazara-Khan, eens tegen Erland en zijn broer gezegd, en Erland had zijn vader de man vaak genoeg met schoorvoetend respect horen vervloeken om dat te geloven. Hoe deze protocol-meester zich ook voordeed, hij liet zich door niemand in de luren leggen en moest goed in de gaten worden gehouden. De woestijnmensen van de Jal-Pur konden vreselijke vijanden zijn.
'Ja, Hoogheid, waarmee kan ik u van dienst zijn?' vroeg Kafi.
'Ik bespeur een lichte verandering, vergeleken met wat we tot dusver hebben gezien,' zei Erland. 'Wie zijn die soldaten?'
Kafi trok zijn mantel wat dichter om zich heen. Zijn wijze van kleden had Erland in Krondor wel vaker gezien: hoofddoek, tuniek, broek, lang vest, hoge rijlaarzen en gordel. Maar dit kostuum vertoonde beduidend andere stiksels op de stof. Keshische hoflieden schenen over het algemeen een welhaast onnatuurlijke hang naar gouddraad en parels ten toon te spreiden.
'Dit zijn leden van de Wacht van de Keizerlijke Familie, Hoogheid,' zei Kafi.
'Zoveel?' vroeg Erland langs zijn neus weg.
'Ja, Hoogheid.'
'Het lijkt wel een heel stadsgarnizoen,' zei Joolstein.
'Dat hangt af van de stad, mijn heer,' zei de Keshiër. 'Voor een Koninkrijkse stad wel. Voor een Keshische stad niet helemaal. Voor de hoofdstad Kesh bij lange na niet.'
'Is het aantal soldaten dat de keizerin beschermt een militair geheim?' vroeg Erland droogjes.
'Tienduizend,' antwoordde Kafi.
Erland en Joolstein keken elkaar aan. 'Tienduizend!' zei de prins.
'De Paleiswacht, die maar een deel is van de Wacht van de Keizerlijke Familie, die op zijn beurt slechts een deel is van het stadsgarnizoen: de kern van de Keshische legers. Binnen de muren van de boven- en onderstad staan er tienduizend soldaten paraat om Zij Die Kesh Is te verdedigen.'
Ze sloegen af langs de route. Aan weerszijden stonden soldaten en nieuwsgierige burgers betrekkelijk rustig te kijken naar de voorbijrijdende Eilanders. Erland zag de weg omhooggaan langs een helling, een gigantische heerbaan van steen die kronkelend omhoog liep naar de top van het plateau. Halverwege de helling wapperde een goud-met-witte banier en Erland zag dat de uniformen van de soldaten boven en beneden die banier van elkaar verschilden. 'Dit zijn dus verschillende regimenten?' vroeg hij.
'In het verleden vormden de oorspronkelijke bewoners van Kesh slechts een van de vele volkeren rond het Overnse Diep. Wanneer ze door vijanden werden belaagd, vluchtten ze naar het plateau waarop het paleis nu staat. Zo is de traditie ontstaan dat iedereen die in dienst van het keizerrijk is maar niet tot het ware Keshische ras behoort, in de stad onder het paleis woont.' Hij wees naar de helling met de banier. 'Alle soldaten die u hier in Kesh ziet behoren tot het keizerlijke garnizoen, maar de soldaten die boven de keizers-banier staan, hebben allemaal het ware rasbloed in hun aderen. Alleen zij mogen dienen en wonen in het paleis.' Met een lichte scherpte in zijn stem voegde hij eraan toe: 'Niemand die niet van ware Keshischen bloede is, mag in het paleis zijn intrek nemen.'
Erland keek hem onderzoekend aan, maar kon niets ontdekken omtrent de gevoelens die de protocol-meester mocht koesteren. De man glimlachte slechts, alsof hij wilde zeggen dat dat nu eenmaal bij het Keshische leven hoorde.
Toen ze bij de voet van de helling kwamen, viel Erland ook nog iets anders op. De soldaten langs de route waren, evenals de andere mensen die hij tot dusver in het keizerrijk had gezien, van allerlei rassen afkomstig. Er waren weliswaar meer mensen met een donkere huid en haarkleur bij dan in het Koninkrijk het geval was, maar hij zag ook soldaten met rood of blond haar. Doch de soldaten boven de banier zagen er allen vrijwel hetzelfde uit: gekleurde huid, maar niet zwart of donkerbruin, noch blank. Het haar zwart of donkerbruin, met hier en daar een rode gloed erin, maar nergens echt rood, blond of bruin. De soldaten uit dit regiment stamden duidelijk af van bloedlijnen die zich vrijwel niet hadden vermengd met die van de andere volkeren van Kesh.
Kijkend naar de muur die langs de rand van het plateau liep, zag Erland talloze torens en spitsen er bovenuit steken. Zich verbazend over de grootte van het plateau zei hij: 'Dus iedereen die in de stad hierboven, maar buiten het paleis woont, is ook een ware Keshiër?'
Kafi glimlachte lankmoedig. 'Er is geen stad op het plateau, Hoogheid. Al wat u straks ziet op het plateau is het paleis. Eens waren er wel andere gebouwen, maar naarmate het paleis door de eeuwen heen werd vergroot, zijn ze allemaal verplaatst. Zelfs de grote tempels zijn beneden heropgericht zodat de mensen die niet het Keshische rasbloed hadden hun geloof konden belijden.'
Erland was diep onder de indruk. Onder het bewind van de Gekke Koning Rodric was de stad Rillanon verfraaid omdat Rodric had besloten dat ze de prachtigste stad van Midkemia moest worden. Maar zelfs als Rodrics plannen tot uitvoer zouden zijn gebracht, compleet met de marmeren gevels voor alle openbare gebouwen, de tuinen langs de wandelpaden door de stad en de waterwegen rond het paleis, was Rillanon toch maar een armzalig dorp geweest, vergeleken bij Kesh. Niet dat Kesh zo'n mooie stad was, dat niet. Veel straten die ze hadden gezien stonden stampvol met vieze gebouwtjes die walmden van de geuren des levens: kookluchtjes, de scherpe geur van een smidse, de doordringende walm van een leerlooier en de immer aanwezige stank van ongewassen lichamen en menselijk afval.
Echt mooi was er weinig in Kesh. Maar Kesh was oud. In heel de stad hing de weerklank van de eeuwenlange geschiedenis van een machtig volk dat zich had opgewerkt tot een groot keizerrijk. De stad ademde een cultuur die al kunstenaars en muzikanten had voortgebracht toen Erlands voorouders nog vissers waren die vanuit hun eigen veilige haven te Rillanon net waren begonnen om naburige eilanden te overvallen. Dat alles was hem als kind al duidelijk gemaakt door zijn geschiedenisleraar, maar nu kon hij precies zien wat die man had bedoeld. De stenen onder de hoeven van zijn paard waren al uitgesleten door plunderaars, gevangengenomen roverhoofdmannen en triomferende legeraanvoerders voordat de eerste conDoin in Rillanon de scepter zwaaide. En toen Rillanon en Bas- Tyra nog maar pas waren begonnen met hun handelsoorlogen, in de tijd dat de twee stadstaten vochten om de heerschappij over wat later de Koninkrijkszee zou worden genoemd, waren hier al hele bezettingslegers onder het bevel van legendarische generaals langsgetrokken om andere volkeren te onderwerpen. Kesh was oud. Erg oud.
'Gasten van de keizerin worden uiteraard ondergebracht in een speciaal daarvoor bestemde vleugel van het paleis die uitkijkt over het Overnse Diep, Hoogheid. Het zou niet erg vriendelijk zijn om van u te verlangen dat u deze route iedere dag rijdt.'
Gewekt uit zijn mijmerij zei Erland: 'Maar u rijdt deze route wel iedere dag, nietwaar?'
Met een ietwat verstrakte mond antwoordde de man: 'Uiteraard, maar wij die niet het ware Keshische rasbloed hebben, kennen onze plaats in het geheel der dingen. Wij dienen met genoegen, en een dergelijk ongemak is niet eens de moeite van het bespreken waard.'
Erland ving de stille wenk op en liet het onderwerp rusten. Vanuit tegengestelde richting naderde een verscheidenheid aan ambtlieden, de ene nog kleurrijker gekleed dan de andere. Het dreunen van de trommen werd gestaakt en een groep muzikanten speelde iets wat verdacht veel leek op een Koninkrijks lied, maar dan vertolkt door spelers die het nog nooit hadden gehoord.
'Ontvangst in grote stijl,' zei Erland tegen Robert.
Robert knikte afwezig. Sinds ze in de stad waren gearriveerd had hij zijn oude gewoonte om op zijn hoede te zijn weer op de voorgrond laten treden. Zijn ogen zwierven voortdurend over de menigte, op zoek naar het geringste teken van gevaar voor Erlands leven. Ze hadden berichten naar Krondor gestuurd en waren door een antwoord ingehaald. De Keshische ruiterpost was verbazingwekkend snel geweest met het bericht van Borrics dood aan Arutha en diens antwoord daarop. Met een groot aantal brieven in zijn postzak had de Koninkrijkse ruiter hen bereikt, totaal uitgeput omdat hem was bevolen de inhoud van de diplomatentas uitsluitend over te dragen aan graaf Robert, baron Joolstein of prins Erland. Onderweg was hij begeleid door een opeenvolging van Keshische postruiters, die steeds een vers paard voor hem hadden verzorgd. De man had drie weken lang aan een stuk doorgereden en alleen pauze genomen wanneer de uitputting hem te veel werd. Voor de rest had hij tijdens het rijden geslapen en gegeten in het zadel. Robert had de man geprezen en hem het bevel gegeven in een bezadigder tempo terug te reizen met nieuwe berichten, waaronder een aanbeveling voor promotie en beloning voor zijn heldenrit.
Arutha's antwoord op het nieuws van Borrics dood was zoals Robert had verwacht: kortaf, zonder enige persoonlijke reactie op het bericht. De Prins van Krondor liet zich door niets en niemand afleiden van de harde keuzes die hij als vorst van het Westelijke Rijk moest maken. Borrics lichaam moest worden geborgen, maar onder geen beding mocht er iets aan hun houding of gedrag te merken zijn. De eerste plicht van de afvaardiging was het overbrengen van de Koninkrijkse eerbetuigingen aan de keizerin ter gelegenheid van haar vijfen-zeventigste verjaardag, en alles wat kon leiden tot verhoging van de wrijving tussen beide landen diende strikt te worden vermeden.
Robert verwachtte problemen. Borric was vermoord om een oorlog tussen Kesh en het Koninkrijk te ontketenen, maar Arutha weigerde in het aas te bijten. Dat kon alleen maar inhouden dat de provocaties zouden escaleren. En het enige wat nog provocerender was dan de moord op een prins van den bloede was de moord op de tweede prins. Robert voelde zich persoonlijk verantwoordelijk voor Borrics dood en hij had de verwerking van zijn eigen verdriet voor zich uit geschoven. De bescherming van Erland kwam op de eerste plaats.
Opzij kijkend merkte hij dat zijn vrouw naar hem keek. Hoe is het met je, mijn lief? dacht hij naar Gamina.
Ik zal blij zijn wanneer ik eindelijk van dit paard af kan stappen, lieverd, kwam het antwoord. Van enig ongemak liet vrouwe Gamina echter niets blijken. Zonder klagen had ze de beproevingen van de lange reis verdragen en 's nachts, wanneer ze naast Robert lag, was ze zich er zeer van bewust dat hun gelukkig samenzijn de ongemakken van de dag aanzienlijk verlichtte, maar dat het niets veranderde aan Roberts verdriet om Borrics dood, noch aan zijn zorgen over Erlands welzijn. Ze knikte naar de kop van de stoet. Het deftigste onthaal van deze reis moet nog komen, mijn schat.
Achter de wit-met-gouden banier stonden minstens honderd functionarissen gereed om de prins en zijn gevolg in de bovenstad te verwelkomen. Bij het zien van dit aantal werden Erlands ogen iets groter. Zijn eerste reactie was er een van ongeloof, alsof er een rare grap met hem werd uitgehaald. Want de mannen en vrouwen die hem stonden op te wachten waren zeer schaars gekleed en overvloedig behangen met juwelen. Een rok of kilt was vrijwel het enige kledingstuk, gemaakt van licht doorschijnende zijde, eenmaal rond de heupen geslagen en reikend van het middel tot halverwege de dijen. Met een rijkelijk versierde riem, voorzien van een gouden gesp van kunstige makelij, werd het kledingstuk op zijn plaats gehouden. Zowel mannen als vrouwen hadden een bloot bovenlijf, en hun schoeisel bestond uit onopgesmukte, kruislings gevlochten sandalen. Alle mannen hadden een kaalgeschoren hoofd en de vrouwen droegen het haar kort, tot op de oren of de schouders, met oogverblindende rijen edelstenen en goud in de lokken gevlochten.
Kafi draaide zijn hoofd een stukje naar Erland. 'Misschien wist Zijne Hoogheid het niet, maar het taboe dat in uw land, en bij sommige volkeren van het keizerrijk, op naaktheid rust, bestaat niet bij de Keshiërs van het rasbloed. Ook ik heb eraan moeten wennen. Bij mijn volk is de man die het gezicht van de vrouw van een andere man ziet ten dode opgeschreven.' Met een ironische klank in zijn stem zei hij: 'Deze mensen zijn afkomstig uit een warm land, Hoogheid, zij het niet zo warm als de woestijn waar ik vandaan kom, waar het dodelijk is om op deze wijze gekleed te gaan. Als u de lange, warme, winderige nachten op het plateau eenmaal hebt ervaren, zult u begrijpen waarom kleding hier slechts een kwestie van mode is. En de Keshische rasbloeds hebben zich nooit erg druk gemaakt over de gevoeligheden van de aan hen ondergeschikte volkeren. "Keshische wijs is 's lands eer" is een oud gezegde.'
Erland knikte en deed onderwijl zijn best niet te staren naar al dat bloot.
Er kwam een man naar voren, met in zijn handen een herdersstaf en een boog, die allebei eerder een ceremoniële dan een functionele betekenis schenen te hebben. Hij was niet veel ouder dan Erland en krachtig gespierd. Ook zijn hoofd was kaalgeschoren, op een pluk na, die met edelstenen, juwelen en goud in een staart was vastgezet. Een ogenblik later kwam een andere man, lijvig en duidelijk niet bestand tegen de hitte van de zon, naast hem staan. Het zweet dat van zijn rood wordende huid droop negerend zei hij: 'Wij heten onze gasten welkom.'
'Mijn heer Nirome,' zei Kafi tegen de zwaarlijvige man. 'Ik heb de eer aan u voor te stellen Zijne Hoogheid Prins Erland, Erfgenaam van de troon van de Eilanden, Ridder-Kapitein van de Legers van het Westen en afgezant van de koning bij Zij Die Kesh Is.'
'Hoogheid,' zei de corpulente Nirome. 'Ter ere van uw komst is hier iemand van keizerlijken bloede om u te begroeten. Het is mij een grote eer aan u voor te stellen prins Awari, zoon van Zij Die Kesh Is.'
De jongeman deed nog een stap naar voren en sprak Erland rechtstreeks aan. 'Wij heten onze broeder-prins welkom. Moge uw verblijf hier vreugdevol zijn en zo lang duren als het u belieft, prins Erland. Dat de koning der Eilanden zijn erfgenaam stuurt is een grote eer. Zij Die Ons Aller Moeder Is heeft als blijk van haar genoegen haar nederige zoon gestuurd om u te verwelkomen. Het is aan mij u te zeggen dat de harten van heel Kesh verblijd zijn dat u ons bezoekt en dat ieder moment van uw verblijf een toevoeging aan onze rijkdom is. Uw wijsheid en heldenmoed zijn ongeëvenaard en Zij Die Kesh Is ziet uit naar het moment waarop zij u kan verwelkomen aan haar hof.' Met die woorden draaide prins Awari zich om en begon aan de weg omhoog. De mannen en vrouwen van het keizerlijke welkomst-comité maakten plaats om de prins en heer Nirome door te laten en Kafi gaf te kennen dat de prins en baron Joolstein als eersten moesten volgen en vervolgens graaf Robert en hijzelf.
Terwijl ze de helling opreden zei Robert tegen Kafi: 'Om u de waarheid te zeggen weten we niet veel over het keizerrijk, buiten hetgeen we langs de noordelijke grens zien. Het zou Zijne Hoogheid een groot genoegen zijn als u onze gast kon zijn om ons het een en ander te vertellen over deze wonderlijke stad.'
De man begon te glimlachen en Robert zag een lichtje in zijn ogen. 'Uw wens was reeds voorzien. Iedere dag sta ik bij het eerste licht aan uw deur en verlaat ik u pas wanneer u mij daartoe verlof heeft gegeven. Aldus heeft de keizerin, moge zij gezegend zijn, bevolen.'
Robert glimlachte en neigde zijn hoofd. Dus hij is onze waakhond.
Een van de vele, ongetwijfeld, mijn lief, zei Gamina, glimlachend naar de mensen om haar heen.
Robert richtte zijn aandacht weer op de voorzijde van het gezelschap, waar Erland het keizerlijk ontvangstcomité volgde. Zijn scherpzinnigheid en zijn gaven zouden de komende tweeëneen-halve maand danig op de proef worden gesteld, wist hij. En hij had maar twee dingen om zich voor in te spannen: Erland in leven houden en het Koninkrijk behoeden voor een oorlog.
Erland wist geen woord uit te brengen. Zijn 'vertrek' bestond uit een complex van zes kamers in de 'vleugel' van het paleis die voor hen apart was gehouden - en het was bijna net zo groot als zijn vaders paleis in Krondor. Het keizerlijk paleis was inderdaad een stad op zich. En de gastenverblijven waren onvoorstelbaar weelderig van opzet en inrichting. De stenen muren waren van marmer, waarin het licht van toortsen werd weerkaatst als het fonkelen van honderden juwelen. In plaats van een veelheid aan kleine ruimten, zoals in het Koninkrijk gewoon was, bestond dit verblijf uit grote vertrekken die konden worden opgedeeld in kleinere met gordijnen van variërende dikte. Op dit moment bevonden de enige gordijnen die hij zag zich links en rechts van hem, en beide waren doorzichtig, zodat hij kon zien dat er stoelen en ligbanken waren neergezet voor het geval hij met zijn raadslieden wilde overleggen. En links van hem bood een groot terras een verbluffend mooi uitzicht over het Overnse Diep, het gigantische zoetwatermeer dat het hart van dit keizerrijk was. De slaapkamer lag achter een dubbele deur van deze kamer, die het raadsvertrek was.
Erland beduidde een van zijn twee soldaten, die waren aangewezen als zijn bedienden, de brede deuren open te maken. Voordat ze konden reageren verscheen er een jongedame aan zijn zij. 'Mijn heer,' zei ze en klapte eenmaal hard in haar handen.
De deuren zwaaiden open en met een afwezig hoofdknikje stapte Erland zijn slaapvertrek binnen. Op de drempel bleef hij verbluft staan. Overal, waar hij ook keek, was goud verwerkt in de tafels, ligbanken en stoelen die rondom waren opgesteld ten behoeve van alle wensen die hij eventueel mocht hebben terwijl hij zich kleedde, een boodschap dicteerde of in alle rust een maaltijd gebruikte. Hoog op de muren hield het marmer op en ging over in zandsteen, oker van kleur, waarop in heldere tinten muurschilderingen waren aangebracht. In de gestileerde Keshische stijl prijkten er krijgers, koningen en goden, waarvan velen met een dierenkop, aangezien de Keshiërs hun goden beduidend anders zagen dan men in het Koninkrijk gewend was.
Zwijgend stond Erland de glans van de kamer in ogenschouw te nemen. Midden in het vertrek stond een reusachtig bed, aan drie kanten omringd met doorschijnende zijden gordijnen die neerhingen vanaf een twintig voet hoge hemel. Het bed zelf was tweemaal zo groot als zijn eigen bed thuis, dat al zo immens had geleken toen Borric en hij waren teruggekeerd uit de dienst bij heer Hoogstein, vergeleken bij de smalle britsen waarop ze daar in de kazerne hadden geslapen.
De gedachte aan Borric stemde hem een ogenblik droevig, aangezien hij zo graag zijn verbazing had willen delen met zijn broer. Voor de zoveelste keer na de aanval weigerde Erland te geloven dat Borric dood was. Ergens diep van binnen zou hij dat toch moeten voelen. Het klopte gewoon niet. Borric zat daar nog ergens, Erland was er zeker van.
De jonge vrouw die met Erland en zijn gevolg was binnengekomen klapte nogmaals in haar handen en ineens was er overal beweging in de kamer. Als met stomheid geslagen keken de wachters van de prins naar de schijnbaar eindeloze stoet Keshische bedienden die door de slaapkamer trok. Hun verbazing gold niet alleen de rappe doelmatigheid waarmee de bedienden Erlands bagage uitpakten en zijn staatsiekledij voor hem klaarlegden, maar ook, en voornamelijk, het feit dat het allemaal vrouwen waren, stuk voor stuk beeldschoon en gekleed op dezelfde schaarse wijze als de vrouwen van het welkomst-comité. Het enige verschil was de afwezigheid van juwelen. De effen kilt was rond het middel vastgemaakt met een linnen riem. Voor de rest waren de vrouwen naakt.
Erland liep naar de twee soldaten en zei: 'Gaan jullie maar wat eten. Als ik jullie nodig heb, stuur ik wel bericht.'
De twee salueerden en draaiden zich om, enigszins onzeker over de te nemen richting, maar alsof ze de gedachten van de prins kon lezen zei een van de vrouwen: 'Deze kant op,' en ging hen voor, de kamer uit.
Een andere vrouw, met reebruine ogen, kwam voor Erland staan. 'Als het mijn heer behaagt: uw bad staat klaar.' Haar riem was rood, zag Erland, met een gouden gesp in plaats van de gewone witte, zodat hij aannam dat zij de leiding had over deze horde jonge vrouwen.
Ineens had hij naar zijn gevoel veel te veel kleren aan in de warme sfeer van het paleis. Zich acuut bewust van het vuil van twee dagen dat op zijn lijf plakte, volgde hij na een hoofdknikje de vrouw naar het volgende vertrek. Daar wachtte hem een zwembad van minstens dertig voet lang. Aan de overkant stond een gouden standbeeld dat een watergeest voorstelde. Uit de vaas in zijn handen stroomde water in het bad. Erland blikte rond, want in het zwembad lagen vijf vrouwen op hem te wachten, allen geheel ontkleed.
Twee andere vrouwen verschenen aan weerszijden van hem, terwijl de vrouw die hem mee naar binnen had genomen zich naar hem omdraaide en zijn tuniek begon los te maken. 'Eh...' zei Erland en hij deed automatisch een stap achteruit.
'Is er iets mis, heer?' vroeg de vrouw met de reebruine ogen. Plots zag Erland dat haar gekleurde huid verschillende tinten had: ze had een rossige warme gloed van zonnebrand over haar eigen olijfkleur. Haar zwarte haar zat in een strakke vlecht en Erland zag dat ze een erg lange hals had.
Hij wilde wat zeggen, maar wist niet wat, dus hield hij zijn mond maar. Zou Borric bij hem zijn geweest, dan lagen ze nu al lang te spetteren in het bad, druk uitproberend hoe ver ze konden gaan bij deze zeer bevallige dienstmeisjes. Maar alleen... voelde hij zich ongemakkelijk. 'Hoe heet je?' vroeg hij.
'Miya, heer.'
'Eh, Miya...' Hij keek weer naar de lieftallige dames die lagen te wachten tot hij zijn wensen kenbaar maakte. 'In mijn land is het niet de gewoonte dat er zoveel bedienden zijn... zoveel zijn er niet nodig.'
Even zochten haar ogen de zijne. Op zachte toon antwoordde ze: 'Als mijn heer wil aangeven welke bedienden hem aanstaan, dan zal ik de rest wegsturen.' Ze aarzelde even en zei toen: 'En als u er maar één wilt, zou het een eer voor me zijn om... aan uw verlangens tegemoet te komen, heer.' Wat ze precies bedoelde, was overduidelijk.
Erland schudde zijn hoofd. 'Nee, ik bedoel...' Hij slaakte een berustende zucht. 'Schiet dan maar op.'
Vaardige handen ontdeden hem van zijn kleren en toen hij naakt was, stapte hij vlug in het bad, ongemakkelijk en verlegen. Tot zijn verrassing merkte hij dat het water warm was toen hij de traptreden afliep naar de ondiepe bodem. Zich geen raad wetend met zichzelf ging hij zitten op de onderste tree; het water kwam tot zijn borst. Toen maakte Miya haar gordel los en viel haar rokje op de vloer. Volkomen ongedwongen liep ze het water in en nam plaats op de tree achter Erland. Door eenmaal in haar handen te klappen beduidde een andere bad-dienares de vrouwen buiten het bad te komen met oliën, zepen en zalven. Met lichte druk op zijn schouders trok Miya hem naar achteren tot hij met zijn hoofd tegen haar zachte borsten leunde. Toen voelde hij haar vingers op zijn schedel om een geurige olie in zijn haar te wrijven. Inmiddels waren er twee andere bedienden bij hem komen zitten, die nu zijn borst insmeerden met een zeep die vaag naar bloemen rook. Twee andere vrouwen begonnen met het schoonmaken en verzorgen van zijn vingernagels terwijl een derde tweetal zich bezighield met het kneden van de vermoeide spieren in zijn benen.
Eerst voelde hij zich slecht op zijn gemak terwijl hij door zeven vreemde vrouwen zo intiem werd behandeld, maar na een poosje haalde Erland diep adem en dwong zich te ontspannen. Zoveel verschilde het nou ook weer niet van thuis, wanneer hij zijn rug liet schrobben door een bediende, hield hij zichzelf voor. Toen liet hij zijn blik gaan langs de twaalf prachtige vrouwen die langs de rand van het bad stonden en de zeven bij hem in het water. Hij grinnikte. Ja hoor, net alsof ik thuis ben, dacht hij ironisch.
'Mijn heer?' vroeg Miya.
Erland slaakte een diepe zucht. 'Hier moet ik wel even aan wennen.'
De vrouw hield op met het kneden van zijn schedel, spoelde zijn haar uit met water uit een gouden kom en begon de spieren in zijn hals en schouders te masseren. Ondanks zijn opgelaten gevoel om met al die blote dienstmeisjes in bad te zitten merkte Erland dat zijn oogleden zwaar werden. Met het heerlijke aroma van Miya's vochtige huid en de zachte geuren van de oliën in zijn neus deed hij zijn ogen dicht en voelde de vermoeidheid en zorgen van zich afglijden.
Weer slaakte hij een diepe zucht en met zachte stem vroeg Miya: 'Kan ik mijn heer nog ergens mee van dienst zijn?'
Voor het eerst sinds de aanval van de bandieten glimlachte Erland en zei: 'Nee, ik denk dat ik hier wel aan kan wennen.'
'Rust dan, mijn knappe jonge heer met het vuurhaar,' fluisterde ze in zijn oor. 'Rust en kom bij van uw vermoeienissen, want vanavond zal Zij Die Kesh Is u ontvangen.'
Erland leunde tegen het soepele lichaam van het dienstmeisje, genietend van de warmte van het water en de knedende vingers van de vrouwen op zijn gespannen en vermoeide spieren. Al gauw voelde hij zich wegglijden in een sensuele, slaperige nevel en naarmate hij zich verder ontspande, voelde hij zijn lichaam reageren op de zachte handen van de vrouwen. Tussen zijn oogwimpers door zag hij glimlachende gezichten verwachtingsvol naar hem kijken en twee van de meisjes fluisterden iets tegen elkaar en moesten een giechel onderdrukken. Ja, dacht hij, hier kan ik wel aan wennen.
Een van de dienstmeisjes schudde aan zijn voet om hem wakker te maken en fluisterde: 'Mijn heer!'
Slaperig knipperend met zijn ogen kwam Erland op zijn ellebogen overeind om te zien wat er aan de hand was. 'Ja?' zei hij, helemaal wakker wordend.
'Heer Robert stuurt bericht dat hij over een half uur hier is, mijn heer. Hij raadt u aan zich voor te bereiden op de ontvangst bij de keizerin. U moet zich aankleden.'
Erland keek links, toen rechts, en zag dat hij aan weerskanten was ingeklemd door twee roerloze lichamen. Rechts van hem haalde een slapende Miya zachtjes zuchtend adem en links van hem lag een ander dienstmeisje - die met de verrassend groene ogen, maar haar naam wist hij niet meer - met half geloken ogen naar hem te kijken. Hij gaf Miya een speelse klap op haar blote billen. 'Tijd om op te staan, lieverds!'
Miya was onmiddellijk klaarwakker en in een vloeiende beweging stond ze op van het enorme bed. Ze klapte eenmaal in haar handen en ogenblikkelijk verschenen er zes slavinnen met Erlands kleren, gewassen en klaar om te worden aangetrokken. Erland sprong uit bed, beduidde hen te wachten en rende naar de kamer met het bad. De dienstmeisjes gebarend uit de buurt te blijven liep hij de drie treden af en liet zich onder water zakken om zich af te spoelen. Tegen Miya, die hem achterna was gekomen, zei hij: 'Ik droop van het zweet. Dit had ik even nodig.'
Met een flauwe glimlach antwoordde de vrouw: 'U bent een tijdlang erg actief geweest, heer.'
Ook Erland liet een flauw glimlachje zien. 'Is het hier altijd zo heet?'
'Het is nu zomer, dus nu wel,' zei het meisje. 'Wie dat wil, wordt met een waaier koelte toegewuifd. 's Winters is het hier 's nachts erg koud en hebben we een groot aantal vachten op de bedden om ons warm te houden.'
Dat kon Erland zich nauwelijks voorstellen terwijl hij het bad uit liep. Drie vrouwen droogden hem snel af en hij ging terug naar de slaapkamer.
Door anderen te worden geholpen met aankleden bleek een stuk moeilijker dan hij had verwacht. Steeds wilde hij iets zelf doen en hinderde hij de vrouwen die probeerden gespen te sluiten of veters te strikken. Maar toen graaf Robert werd aangekondigd, was hij helemaal aangekleed. Met een hoofdknikje gaf Erland toestemming om Robert binnen te laten.
'Kijk eens aan, je ziet er een stuk beter uit,' zei Robert toen hij verscheen. 'Lekker dutje gedaan?'
Erland keek even rond naar het overvloedig vrouwelijk bloot dat zichtbaar was en zei: 'Best wel, ja.'
Robert begon te lachen. 'Gamina was niet zo blij met al die mooie jonge vrouwen in onze suite, dus hebben ze haar wat knappe jongemannen gestuurd. Ze raakte behoorlijk over haar toeren toen ze haar wilden helpen met baden.' Hij keek rond. 'In mijn ogen is het een lichtzinnig volk, maar voor hen is dit normaal. Voor hen zullen wij wel... Ik weet niet wat ze van ons vinden.'
Erland beduidend met hem mee te gaan, ging de graaf de jongeman voor door een brede, lange gang, waar Joolstein en Gamina met elkaar stonden te praten. Toen ze naderbij kwamen, hoorde Erland Gamina's stem in zijn hoofd. Erland, Robert heeft al twee afluister-posten in onze kamers ontdekt. Kijk uit met wat je hardop zegt.
Ik durf te wedden dat minstens een van mijn 'dienstmeisjes' een agent van de Keshische inlichtingendienst is, dacht hij naar haar terug.
Even was het stil toen een Keshische hofbeambte, in dezelfde witte kilt en sandalen die ze overal zagen, hen kwam halen. Deze man droeg echter ook een schitterende band van goud en turkoois rond zijn hals en in zijn hand had hij een ambtsstaf. 'Deze kant op, Hoogheid, mijne heren, mijn vrouwe.'
Hij ging hen voor door een lange zaal waar de toegangsdeuren van enorme zalen en woonkamers werden afgewisseld met overdekte passages, waar kleine tuinen en fonteinen werden verlicht door hoge standaards met fakkels erop. Met een blik op een van de vele passages zei Robert: 'Wen maar vast aan die dutjes, Hoogheid. Dat is de gewoonte hier. Hofzaken in de ochtend, met de keizerin en haar hoogste functionarissen, na het middagmaal een dutje tot de avond, hofzaken van zonsondergang tot rond het negende uur en dan het avondmaal.'
Erland keek naar een paar langslopende dienstmeisjes, ook slechts gekleed in het kleine rokje. 'Geen probleem,' zei hij.
Er kwam een gedachte van Gamina, geen uitgesproken woord, maar een algemene reactie - en die was geheel en al afkeurend.
Aan het eind van de gang kwamen ze uit op een nog grotere gang, met marmeren zuilen van wel drie verdiepingen hoog. Aan weerszijden van de gang waren de muren versierd met gestileerde weergaven van grote gebeurtenissen en mythische veldslagen tussen goden en demonen. In het midden van de gang liepen ze over een onmogelijk lang tapijt met een fantastisch knap en mooi patroon, zonder dat er ergens een weeffout je te zien was.
Om de twintig voet stond er een Keshische wacht paraat. Het viel Erland op hoe weinig deze mannen leken op de beroemde hondsoldaten die de grens met het Koninkrijk bewaakten. Deze soldaten schenen eerder te zijn geselecteerd op hun uiterlijk dan op hun ervaring, dacht Erland. Ze hadden allemaal dezelfde korte kilt aan, zij het dat hun rokje anders van snit was: van voren open zodat de benen makkelijker konden bewegen. Eronder droegen ze een lendendoek van hetzelfde witte linnen als de kilt. De kleurrijk versierde riem rond hun middel sloot van voren met een zilveren gesp. Aan hun voeten droegen ook zij de eenvoudige kruislings gevlochten sandalen. De helmen op hun hoofden fascineerden Erland. Ze waren primitief, welhaast barbaars van ontwerp. Een van de wachters had een luipaard schedel op zijn hoofd en de vacht van het dier hing los over zijn schouders. Enkele anderen droegen op dezelfde wijze elanden- of berenkoppen. Velen hadden een ivoren kroon met haviks- of adelaarsveren op hun hoofd of een helm van felgekleurde papegaaienveren. Hier en daar was zelfs een hoge, taps toelopende helm te zien, gemaakt van geverfd riet. Een erg praktische indruk maakten de helmen niet.
'Machtige vertoning, hè?' zei Robert hardop.
Erland knikte. Alles wat hij tot dusver in de bovenstad van Kesh had gezien, sprak van overdaad. En het was des te overweldigender door het contrast met wat ze in de onderstad waren tegengekomen. Tot in de kleinste details was rijkdom en overvloed aan de orde van de dag. Waar iets gewoons zou volstaan, was het vervangen door iets hoogstaands: goud in plaats van ijzer, diamant in plaats van glas en zijde waar katoen kon worden verwacht. En na nog meer zalen en gangen te hebben gezien, begreep hij dat hetzelfde opging voor de bedienden. Als er een man nodig was, moest hij niet alleen gezond en sterk zijn, maar ook nog knap. Als er een vrouw in de gangen werd waargenomen, al was het slechts terloops, dan was ze jong en bevallig. Nog een paar dagen, dacht Erland, en ik zal blij zijn met het zien van een lelijke kop.
Aangekomen bij een immense dubbele deur, geheel beslagen met bladgoud, bracht de functionaris die hen was voorgegaan het metalen uiteinde van zijn staf naar de vloer en kondigde luidkeels aan: 'Prins Erland, graaf Robert, gravin Gamina en baron Joolstein!'
De deuren zwaaiden wijd open en erachter zag Erland een enorme zaal van minstens honderd el lang, vanaf de plek waar ze stonden tot de tegenoverliggende muur, en tegen die muur verrees een grote verhoging, met daarop een gouden troon.
Vanuit zijn mondhoek zei Erland: 'Je hebt me helemaal niet verteld dat dit een officiële ontvangst is.'
'Is het ook niet,' zei Robert terug. 'Dit is een gezellig, intiem etentje.'
'Dan ben ik benieuwd naar een formele aangelegenheid.' Erland haalde een keer diep adem. 'Nou, laten we dan maar eens een hapje gaan eten met Hare Majesteit.' Na die woorden ging prins Erland zijn raadslieden voor, de zaal van de Keizerin van Groot Kesh in.
Doelbewust liep hij recht naar het midden van de zaal. Het geluid van zijn laarzen op de stenen vloer kwam hem zonderling voor, als een brutale inbreuk op de sfeer in deze zaal, waar het zachte leer van sandalen en sloffen de norm was. Het lawaai verviel tot stilte, aangezien niemand in de zaal sprak en alle ogen waren gericht op de afvaardiging van het Koninkrijk der Eilanden.
Op de verhoging, voor de gouden troon, was een stapel kussens neergelegd. Daarop lag een oude vrouw. Erland probeerde haar recht aan te kijken, zonder te staren, en merkte dat dat onmogelijk was. Hier, rustend op de kussens voor de machtigste troon ter wereld, lag de machtigste heerseres ter wereld. En deze heerseres was een klein, gerimpeld oud vrouwtje met een onopvallend uiterlijk. Haar kleding was de gangbare korte witte kilt, al was de hare langer, reikend tot onder de knieën. Daarbij was haar riem bezet met schitterende edelstenen, waarin het toortslicht werd weerkaatst zodat het vonkend over muren en plafond danste. Rond haar schouders hing een los vest van witte stof, van voren dichtgehouden door een gouden broche met een verbijsterend mooie bloedrode robijn. Op haar hoofd rustte een gouden diadeem, bezet met de schitterendste saffieren en robijnen die de prins ooit had gezien. Het lichaam van deze oude vrouw droeg de losprijs voor een heel land.
Haar gekleurde huid kon de bleekheid van ouderdom niet verhullen. En haar bewegingen waren die van een vrouw van tien jaar ouder dan haar leeftijd van vijfenzeventig, maar in haar ogen zag Erland haar grootsheid, want daarin brandde nog steeds vuur.
Donkere ogen, met daarin lichtjes als in de saffieren en robijnen op haar voorhoofd, bekeken de prins die naar voren kwam over het gangpad tussen de tafels met de gasten die de maaltijd met de keizerin zouden gebruiken. Rond de voet van de verhoging waren twaalf lage tafeltjes in een halve cirkel geplaatst en rond elk van die tafeltjes lagen op kussens de mensen die door de keizerin een dergelijke eer waardig werden geacht.
Erland kwam voor de keizerin staan en neigde zijn hoofd, echter niet verder dan hij voor zijn oom, de koning, zou hebben gedaan. Zoals hen door de protocol-meester was gezegd, gingen Robert, Gamina en Joolstein op een knie zitten, wachtend op het teken om weer op te staan.
'Hoe gaat het met onze jonge Prins der Eilanden?'
De stem van de vrouw was als een donderslag op een lome zomermiddag en bijna maakte Erland een luchtsprongetje. Die eenvoudige vraag bevatte nuances en betekenissen die de jongeman niet eens onder woorden kon brengen. Een onverwachte golf van paniek onderdrukkend antwoordde Erland zo kalm mogelijk: 'Goed, Majesteit. Mijn oom, de Koning der Eilanden, wenst u nog vele jaren in gezondheid en welzijn.'
'En terecht, mijn prins,' antwoordde ze grinnikend. 'Ik ben zijn beste vriendin aan dit hof, twijfel daar maar niet aan.' Ze zuchtte. 'Als de hele kwestie van dit jubileum is afgelopen, breng hem dan mijn beste wensen over voor een langdurig welzijn van de Eilanden. Wij hebben veel gemeen. Maar wie hebt u allemaal meegenomen?'
Erland stelde de anderen aan haar voor en daarna verraste de keizerin hen allemaal door wat meer overeind te komen en te zeggen: 'Gravin, zou u zo beleefd willen zijn om even wat dichterbij te komen?'
Even wierp Gamina een blik op Robert en besteeg toen de tien treden die haar van de keizerin scheidden. 'U lieden uit het noorden zijn vaak licht van kleur, maar zoals u heb ik nog nooit iemand gezien,' zei de oude vrouw; 'U komt oorspronkelijk niet uit de omgeving van Sterrewerf, hè?'
'Nee, Majesteit,' antwoordde Gamina. 'Ik ben geboren in de bergen ten noorden van Romnee.'
De keizerin knikte, alsof dat alles verklaarde. 'Ga terug naar je man, lieverd. Je bent van een exotische schoonheid.'
Terwijl Gamina weer naar beneden liep, zei de keizerin: 'Hoogheid, er is voor u en uw gezelschap een tafel gedekt. Doet u mij het genoegen met ons de maaltijd te gebruiken.'
De prins maakte weer een lichte buiging. 'De eer is aan ons, Majesteit.'
Toen ze hadden plaats genomen aan het aangewezen tafeltje - op een na het dichtst bij de keizerin - verscheen er een andere hoveling, die aankondigde: 'Prins Awari, zoon van Zij Die Kesh Is!'
De prins die Erland die middag had begroet maakte zijn opwachting vanuit een zijdeur waarvan Erland aannam dat die toegang verschafte tot een andere vleugel van het paleis dan die waarin zijn gezelschap was gehuisvest.
'Als ik Zijne Hoogheid met enige raad mag bijstaan,' klonk het rechts van Erland en tot zijn verbazing merkte hij dat Kafi Abu Harez zich tussen hem en graaf Robert had opgesteld. 'Hare Majesteit, moge zij gezegend zijn, achtte het mogelijk dat u zich over vele onbekende dingen zou verbazen en heeft mij de opdracht gegeven bij u plaats te nemen en al uw vragen te beantwoorden.'
Zodat hij meteen weet waar wij precies nieuwsgierig naar zijn, kwam Gamina's gedachte.
Erland knikte even met het hoofd en voor Kafi was het alsof hij alleen maar even nadacht, maar Gamina wist dat hij haar woorden beaamde. Toen riep de hoveling: 'Prinses Sharana!' Achter Awari verscheen een jonge vrouw van ongeveer Erlands leeftijd. Erlands adem stokte hem in de keel toen hij de kleindochter van de keizerin zag. In dit paleis vol mooie vrouwen was zij adembenemend. Haar kledij was in dezelfde stijl als van alle anderen die hij had gezien, maar evenals de keizerin, droeg ook zij een linnen vest - en de bedekking van haar naaktheid maakte haar des te bekoorlijker. Haar armen en gezicht hadden de kleur van lichte amandelen, goudgetint door de hete Keshische zon. Haar haar was op het voorhoofd en de schouders recht afgeknipt, zonder model, maar achter op haar hoofd had ze een lange staart waarin goud en edelstenen gevlochten waren. Toen riep de hoveling: 'Prinses Sojana!'
Joolstein kwam bijna overeind van zijn kussens. Zoals prinses Sharana een ontloken schoonheid in de bloei van haar leven was, zo was haar moeder, Sojana, het toppunt van rijpe schoonheid. De lange, atletisch gebouwde vrouw liep met de gratie van een danseres, iedere stap bedoeld om haar lichaam zo voordelig mogelijk te tonen. En een uitzonderlijk lichaam was het, met de lange armen en benen, platte buik en omvangrijke boezem. Ze had een zekere volheid, echter zonder een zweem van vet, eerder met een soort zachtheid over stevige spieren. Haar enige kledingstuk was de witte kilt, met een gouden gordel in plaats van de witte riem. Rond haar armen kronkelden twee gouden slangen en rond haar hals droeg ze een gouden band, bezet met vuuropaal, alles om haar licht getinte huid beter uit te doen komen. Haar haar was als gevlamd hout, waarin het rood even weelderig was als het bruin. En in het gezicht, dat al even verrukkelijk was als haar lichaam, stonden twee ogen van een verrassend groene kleur, waarmee ze haar moeder aankeek.
'Goden,' zei Joolstein, 'wat is ze mooi.'
Daar was de woestijnman het mee eens. 'De prinses wordt gerekend tot de mooiste vrouwen onder de rasbloeds, mijnheer de baron.' Er klonk iets gereserveerds door in zijn stem.
Met een vragend gezicht keek Robert hem aan, maar Kafi wilde er verder niets over kwijt. Na een tijdlang Roberts starende blik te hebben verdragen, richtte Kafi zijn aandacht op Joolstein, die nog steeds vol vervoering keek naar de prinses, die voor haar moeder ging staan. 'Heer Joolstein,' zei hij uiteindelijk, 'ik voel mij geroepen een waarschuwend woord te spreken.' Hij keek om naar prinses Sojana die bij de verhoging was blijven staan en fluisterde: 'Na de keizerin is zij de gevaarlijkste vrouw aan het hof. En daarmee is ze de op een na gevaarlijkste vrouw van dit continent.'
'Dat wil ik geloven,' zei Joolstein met een tartende grijns. 'Ze is adembenemend. Maar ik denk dat ik het risico wel aandurf.'
Gamina reageerde op zijn grove grap met een onheilspellende blik, maar de woestijnman keek hem alleen maar met een geforceerd glimlachje aan. 'Misschien krijgt u ook de kans daartoe. Naar men zegt heeft ze een ... avontuurlijke smaak.'
Robert vatte de werkelijke boodschap achter Kafi's woorden, maar Joolstein was te zeer door de vrouw in beslag genomen om die te horen. Met een klein hoofdknikje bedankte hij Kafi voor de waarschuwing.
In tegenstelling tot Awari en Sharana, ging Sojana na haar buiging voor de keizerin niet aanzitten aan de tafel voor de keizerlijke familie, maar sprak haar aan. 'Is mijn moeder nog gezond?' vroeg ze op formele toon.
'Jazeker, mijn dochter. Onze regeerperiode wordt weer met een dag verlengd.'
De prinses maakte een buiging en zei: 'Dan zijn mijn gebeden verhoord.' Daarop nam ze plaats naast haar broer en dochter en de bedienden betraden de zaal.
Achter elkaar werden er schotels van opmerkelijke variëteit gebracht en om de paar minuten moest Erland weer kiezen wat hij zou proberen. Diverse wijnen volgden: droge, zoete, rode en witte, de laatste gekoeld met ijs afkomstig van de toppen van de Spaarbergen.
'Vertelt u mij eens,' vroeg Erland aan de Keshiër, 'waarom kwamen de leden van de keizerlijke familie als laatsten binnen?'
'Naar de vreemde gewoonten die wij in Kesh hebben,' legde Kafi uit, 'komen als eersten de minst belangrijke mensen binnen, dus eerst de slaven, bedienden en de lagere hovelingen, die alles in gereedheid brengen voor de edelgeborenen. Dan komt Zij Die Kesh Is binnen en neemt haar plaats in op de verhoging. Daarna komen de anderen van hoge geboorte of bijzondere verdienste, weer in volgorde van minst naar hoogst belangrijk. Buiten de keizerlijke familie bent u de enige van vorstelijke rang, dus kwam u vlak voor prins Awari.'
Erland knikte. Toen viel hem ineens iets op. 'Maar dat betekent dus dat zijn nichtje, Sharana-'
'Hoger van rang is dan de prins,' maakte Kafi de zin af, terwijl hij de zaal rondkeek. 'Dat is enigszins een geschilpunt in de familie, mijn prins.'
En ook iets waarover hij hier liever niet praat, voegde Gamina eraan toe.
Erland keek haar even aan en ze zei: Ik luister niet naar zijn gedachten, Hoogheid Dat doe ik nooit bij iemand die me geen toestemming gegeven heeft, maar hij ... kondigt het aan. Beter kan ik het niet uitleggen, maar hij doet zijn best om over een hoop dingen niet te spreken.
Erland liet het onderwerp varen en begon vragen te stellen over het hof. Kafi gaf antwoord zoals een verveelde geschiedenisleraar zou kunnen doen, behalve wanneer de vragen hem brachten op grappige, beschamende of ronduit schandelijke anekdotes. Daarin toonde hij zich enigszins een roddelaar.
Robert liet voornamelijk de anderen het woord doen terwijl hij de antwoorden van Kafi op een rijtje zette. Naarmate de maaltijd vorderde, paste hij steeds meer kleine zinspelingen en intrigerende stukjes kennis in het patroon van hetgeen hij al wist. Kesh was zo complex als een mierenhoop en het was slechts te danken aan de aanwezigheid van de keizerin dat de orde bleef gehandhaafd. Facties, oude nationale rivaliteiten en eeuwenoude vetes maakten deel uit van het dagelijks bestaan aan het Keshische hof en de keizerin hield haar rijk intact door de ene factie tegen de andere uit te spelen.
Nippend van een uitstekende droge rode wijn dacht Robert na over de rol die zij in dit treurspel moesten spelen, want zo zeker als zijn laarzen knelden aan zijn voeten, wist hij dat hun aanwezigheid door deze of gene zou worden aangegrepen om zijn eigen politieke doeleinden na te streven. De vraag was alleen wie dat zou proberen en wat zijn motieven zouden zijn.
Om nog maar te zwijgen van de pogingen die die persoon zou ondernemen om zijn voordeel te slepen uit Erlands aanwezigheid aan het hof, voegde hij er voor zichzelf aan toe. Het was duidelijk dat minstens één factie aan het hof Erland wilde vermoorden om een oorlog tussen het Koninkrijk en Kesh te ontketenen.
Robert liet zijn blik door de zaal gaan en nam nog een slokje van de rode wijn. Genietend van de smaak bedacht hij dat hij, als vreemdeling in een zeer vreemd land, zich hier zo snel mogelijk wegwijs moest zien te maken. Hij liet zijn blik dwalen, hier en daar gezichten observerend, en merkte dat hij op zijn beurt door een handvol gezichten werd geobserveerd.
Hij zuchtte. Er was nog tijd genoeg en hij betwijfelde of er zich de eerste nacht in het paleis al veel problemen zouden voordoen. Als hijzelf Erland zou moeten vermoorden, zou hij dat doen wanneer er meer gasten waren om de verdenking op te laten vallen, zodat de moord een des te grotere verwoestende uitwerking op het jubileum had. Tenzij het natuurlijk de keizerin zelf was die Erlands dood op het oog had.
Hij pakte een schijf verrukkelijk gerijpte meloen van zijn bord en nam er een hap van. Terwijl hij het vruchtvlees als het ware liet smelten op zijn tong, besloot hij alle staats aangelegenheden even een paar uurtjes te laten rusten. Maar nog geen minuut later dwaalde zijn blik alweer door de zaal, op zoek naar een aanwijzing over de hoek waaruit de volgende aanval zou kunnen komen.