Epiloog
Krondor
De Dagmeester keek op.
Een halfgrote deur - eentje waarvan de meeste leden van de Snaken niet wisten - zwaaide open. Hij zat verborgen in het steenwerk, vrijwel onzichtbaar door de donkere randen en het flauwe licht. Je moest weten dat hij er was om hem te vinden.
Uit de duisternis doemde een kleine gestalte op. De hoek van de enorme kelder onder het bordeel, beter bekend als 'Moeders' of 'Snakenrust' , was gereserveerd voor de Dag- en de Nachtmeester en hun directe ondergeschikten en werd door de meeste andere Snaken gemeden tot ze er werden ontboden.
De Dagmeester hield zijn gegrinnik in. 'Zo, Robbie de Hand,' merkte hij op, 'alweer terug?'
'En met reden,' antwoordde Robbie. 'Er is genoeg tijd overheen gegaan, toch? voegde hij eraan toe terwijl hij een houten stoel nam aan de tafel tegenover Dagmeester.
'Hangt ervan af,' antwoordde de Dagmeester. 'Er loopt nog altijd een hele zwerm Pletters rond om uit te pluizen wie er nou wat heeft gedaan in het kasteel. Hertog Gys is triomferend teruggekeerd uit het Dromendal nadat hij de Keshiërs op de vlucht heeft gejaagd, en niemand heeft ooit nog gehoord van de bemanning van de Koninklijke Griffioen, dus lijkt het erop dat die ouwe Jocko Radbrand is verzopen, als het geen droombeeld is. Del Garza heeft bijna alle schuld weten af te schuiven op Radbrand.' Op gedempte toon sprak hij verder, alsof hij niet wilde dat iemand anders hem kon horen, wat enigszins theatraal was aangezien ze alleen waren in de krochten van Moeders. 'Ze zeggen dat prins Erland op sterven ligt en dat Gys in alle staten was toen hij hoorde dat de prins in de kerker was gesmeten, maar ook dat heeft Del Garza bij Jocko neergelegd, dus het lijkt erop dat niemand daar veel voor hoeft te lijden. Behalve de prins, natuurlijk. Dus ja, het is wat rustiger, maar je kunt maar beter iets hebben om de woede van de Oprechte Man te sussen, na alle ellende die je op het kasteel hebt veroorzaakt.'
Robbie stak een hand in zijn tuniek en haalde een buideltje te voorschijn. 'Tweehonderd gouden soevereinen,' zei hij nonchalant. 'Zou dat schelen?'
De Dagmeester knikte, zodat zijn hangwangen ervan schudden. 'Dat is alvast een goed begin. Daar zal je mee voorkomen dat hij je in de baai smijt, maar ik zou nog maar iets meer in de pot doen, want anders ga je toch nog naar de zware jongens omdat je zo snel terug bent.'
Stralend leunde Robbie achterover op de houten stoel.
Ondanks zichzelf reageerde de Dagmeester op de aanstekelijke grijns. 'Jij houdt iets achter de hand, Robbie, jongen, ik weet het zeker. Voor de dag ermee.'
'Ken je Gerem de Slang nog?'
'Gerem Benton? Ja, tuurlijk. Wat is daarmee?'
'Die stond aan het hoofd van de dievenwacht voor de oude baron van Nes.'
De Dagmeester leunde achterover. 'Dacht dat die ouwe Gerem dood was.'
'Volgens mij was dat ook zijn bedoeling toen hij uit Krondor wegging,' zei Robbie. 'Had daar zijn eigen bedrijfje, en die dievenvangers van hem hadden daar zo'n beetje de touwtjes in handen. Ze arresteerden iedere nieuwkomer in Nes die er een beetje verdacht uitzag, maar daarnaast hadden ze nog hun eigen verdachte zaakjes, zodat de mannen van de baron het nodig vonden om Gerem aan te houden. Ik heb de nieuwe baron op dat zwendelt je gewezen, en hij gaf me het goud als beloning. Dus, ik heb hem en zijn bende net werkeloos gemaakt.'
Robbie vond het maar beter om er niet bij te vertellen dat de 'nieuwe baron' een boerenknul was die nog niet door het koningshof te Rillanon was goedgekeurd, en dat hij zonder Brams medeweten was 'beloond', aangezien Robbie een behoorlijk aantal kostbaarheden uit het onbewaakte landhuis had gegapt, de nacht nadat iedereen dacht dat hij Nes had verlaten. Hij had meegenomen wat hij kon dragen en makkelijk kon verkopen; een paar zilveren kandelaars en een mooie dolk van een van Bernarrs voorouders; en hij had geruime tijd zijn hoofd gebroken over de vraag welke juwelen van vrouwe Elaine hij nu zou jatten en welke hij voor Bram zou achterlaten om aan Lorrie te geven. Het verbaasde hem nog steeds wat Coe had gezegd over de rol die de dode vrouwe in de gebeurtenissen van die nacht had gespeeld, maar zijn schuldgevoel jegens haar woog niet op tegen zijn hebzucht, en daarom had hij maar een beetje van haar gestolen. Al voordat hij in Krondor kwam had hij gretige kopers voor de kostbaarheden gevonden, dus tegen de tijd dat hij de stad binnenkwam, was een rondje langs de plaatselijke helers al overbodig.
Hij was binnen komen rijden in een schoon hemd en een mooie jas, en de wachters aan de poort hadden veel meer belangstelling voor schurken en dieven die de stad wilden verlaten dan voor een gegoede knaap uit Nes die een bezoekje kwam brengen. Het paard en het zadel had hij ook verkocht, dus het enige wat hij nog over had van zijn avontuur waren een dure hoed en jas en nog een zak met goud die hij niet afgaf aan de Oprechte Man.
Geruime tijd bleef de Dagmeester Robbie aankijken. 'Dus je wilt eigenlijk zeggen dat Nes rijp is voor een groepje lepe jongens?'
'Precies,' zei Robbie, zijn best doend om niet al te zelfvoldaan te kijken, hetgeen jammerlijk mislukte.
De Dagmeester grinnikte. 'Nou, ik zal er met de Oprechte Man over praten. Lijkt me een redelijke prijs voor vergeving, als je ons een hele nieuwe stad hebt aangebracht. Leuk gelegen ook, daar vlak bij de grens met Kesh. Ga jij naar je stekkie en hou je nog een paar dagen gedeisd, en als hij nee zegt, laat ik je wel weten hoeveel langer je je nog schuil moet houden. Nog een maand of twee, lijkt me. Maar als hij het goed genoeg vindt, wil jij dan met de jongens terug naar Nes om de boel daar op te zetten?'
Vlug sprong Robbie van de stoel. 'Nee, bedankt,' antwoordde hij. 'Ik hou het wel bij Krondor. Hier zijn er alleen maar Pletters, wachters, soldaten en af en toe een koopman met een mes om me druk over te maken. Kinderspel. Op het platteland is het leven me net iets te gevaarlijk naar mijn zin.'
Met die woorden draaide de jonge dief de Dagmeester zijn rug toe en keerde terug naar het riool. Robbie haalde diep adem, sjokkend door de smerige bakstenen tunnel, veilig terug op de plek waar hij zich thuisvoelde. De Oprechte Man zou hem nog een week of zo in zijn sop gaar laten koken, gewoon om ervoor te zorgen dat Robbie goed besefte wie er de baas was in de stad, maar er waren altijd beurzen te pikken en huizen om in te breken, en het gilde zat altijd te springen om een aandeel. Vroeg of laat zou het bericht komen, en dan kon Robbie de Hand zijn ambacht weer uitoefenen. Hij had nu wel genoeg prinsessen en boerendochters geholpen en tegen onzalige knechten van een onbenoembare gruwel gevochten.
Verdwijnend in het donker begon hij te fluiten.