15 Ontdekking

 

Bernarr lag te dromen.

Het zweet parelde op zijn voorhoofd, en kreunend sloeg hij zijn handen in de lakens. Het was een levendige droom: hij hoorde de wind ruisen in de bomen, de branding beuken op het klif. De kleuren waren helder, en zelfs de geuren van de bossen, het dampige paard en het ingevette leer bereikten zijn neusgaten.  

'Hoe waagt u het mijn prooi neer te schieten?' brieste de baron. 'Hebt u dan helemaal geen manieren?' Het zwijn lag aan de voeten van Bernarrs rijdier te stuiptrekken, en de baron weerstond de neiging zijn zwaard te trekken en de jongeman te lijf te gaan.

De knaap maakte een buiging in het zadel. 'Het spijt me, mijn heer. Ik vreesde dat u zou missen en uzelf in gevaar zou brengen.' Zakry's stem droop van oprechtheid, maar zijn licht opgetrokken bovenlip wees op spotternij.

Bernarr staarde hem kil aan. 'Ik joeg al op zwijnen in deze bossen van mij toen u de luiers nog bevuilde,' sprak hij. 'En ik ben nog lang niet kinds. Ik ben uitstekend in staat om een van mijn eigen zwijnen te doden.'

Zakry neigde zijn hoofd. 'Neemt u het mij niet kwalijk, mijn heer,' zei hij op verontschuldigende toon. 'Ik zal de drijvers sturen om hem op te halen.'

'U laat hem liggen waar hij ligt,' zei de baron kortaf. 'Dat beest komt niet op mijn tafel.' Hij legde de teugel op de hals van zijn rijdier en keerde terug tot de jacht.  

'Mijn heer,' riep Zakry achter hem. 'Ik wilde u even onder vier ogen spreken.'

Knarsetandend bracht Bernarr zijn paard tot staan. De onbeschaamdheid! Desondanks keerde hij om en reed terug naar de jongeman, die nerveus aan zijn teugels friemelde. 'Rijd achter me aan,' zei hij. 'Dan verlaten we deze bossen en gaan naar een plek waar niemand dit "gesprek onder vier ogen" kan afluisteren.'  

Vanuit het bos reed hij naar een weideveld dat vol stond met gele bloemen, iets gedroogd tot een gouden glans met het verstrijken van de zomer, en ging daarvandaan een heuvel op. Uit het hoge gras vlogen vogels op, vluchtend voor de paardenhoeven die kluiten aarde opwierpen. Bernarr bleef in volle galop rijden tot hij aan de top kwam. Vlak bij het klif bleven ze staan, met een schitterend uitzicht over de zee waar meeuwen cirkelden.  

Naast hem hield Zakry in en klopte zijn paard op de hals. 'Magnifiek,' prees hij en haalde diep adem.  

'Wat was er?' vroeg Bernarr ongeduldig.

'Mijn heer,' zei Zakry, 'vrouwe Elaine had Rillanon nooit mogen verlaten. Ze smacht ernaar, u ziet zelf ook hoe mager en bleek ze is. Ze moet terug naar de stad. Dit is geen leven voor haar! Ze mist de opwinding en de bekoringen van het hof. Ik wil u vragen, mijn heer, omwille van haar, om van haar af te zien.'  

Vol ongeloof staarde Bernarr hem aan. 'Wat zegt u daar?' vroeg hij. 'Wilt u dat nog eens zeggen, heer?'

Zakry keek verbaasd. 'Mijn heer, ik ging ervan uit dat u een man van de wereld bent. U moet hebben geweten dat Elaine en ik elkander minden.' Hij lachte nerveus. 'U wist toch zeker wel dat ze geen maagd meer was.'

'Hou op!' schreeuwde Bernarr. Hij kneep zo hard in de teugels dat zijn knokkels er wit van werden, en met grote ogen en de adem fluitend tussen de tanden deed hij zijn best zijn razernij te bedwingen.

'Ik hou van haar,' zei Zakry, alsof de oudere man niets had gezegd. 'Ik had haar nooit moeten laten gaan. Maar het is nog niet te laat, u kunt het huwelijk nog nietig laten verklaren. Ze zou u er dankbaar voor zijn.'

'Van haar afzien? Bent u gek? Elaine zou sterven van schaamte als ik zoiets zou doen! '

'Het is wat ze wil, heer! Ze houdt van me, mijn heer. En ik weet dat ze bij mij wil zijn. Alstublieft, heb medelijden met ons en laat ons samen zijn.'

Bernarr deed geen poging zijn woede te verbergen. 'U keert nu terug naar het kasteel! Pak uw spullen, verlaat mijn huis en neem het eerste schip dat uit Nes vertrekt, of ik sta niet in voor uw leven na zonsondergang.' Kerend om weg te rijden trok hij zo hard aan de teugels dat zijn paard protesterend hinnikte.  

'Heer!' riep Zakry. 'Luistert u naar me!' Hij gaf zijn paard de sporen en botste bijna tegen de vos van de baron.

Gaat hij me te lijf, op mijn eigen land? vroeg Bemarr zich af. Maar hij zei niets. Met fluitende adem van de inspanning draaide hij zich in het zadel en gaf de andere man zo'n harde klap met de rug van zijn gebalde handschoen dat het ijzeren beslag de huid doorboorde. Schreeuwend van pijn viel Zakry achterover. Zijn jukbeen lag open tot op het bot, vlak bij zijn oog. Hij liet zijn teugels vallen en hief beide handen beschermend op.  

Verward en angstig stapte Zakry's paard achteruit en gooide het hoofd omhoog. Bernarrs rijdier voelde dat zijn ruiter in gevaar was, en nu de teugels werden gevierd, raakte hij opgewonden. Hij legde de oren plat, keerde om en trapte. Zakry's paard, hard getroffen op de borst, steigerde. Met een kort gehinnik van protest - bijna als de kreet van een reuzenkind - stapte het dier achterwaarts en opzij: één, twee, toen een derde stap.

En plotseling waren ze allebei verdwenen.

Bernarr trok hard aan de teugels en dwong zijn onwillige paard een korte cirkel te maken. Toen hij het dier eindelijk weer onder bevel had, bracht hij hem langzaam naar de rand van het klif en ging in de stijgbeugels staan om over de rand te kijken.  

Paard en man waren verdwenen. Onder hem stortten de golven zich wild op spitse klippen, en bij elke deining spatte het bruisende water vijftien el hoog op met een kracht die het massief granieten klif deed sidderen. Toen, heel even, zag hij het lijf van het dode paard in de branding, waar het afnemende tij het dier mee de zee in trok. Van Zakry was geen spoor te bekennen. 

 

Zakry's verdwijning werd verklaard met een gauw verzonnen smoes: bericht uit het oosten noodde hem terug naar huis met het eerste schip. De toehoorders toonden zich bereid hun gastheer niet te beledigen door blijk te geven van ongeloof. Zakry's bagage werd de volgende dag naar de stad gestuurd om te worden doorgezonden naar Rillanon, en Elaines vrienden bleven te gast bij haar echtgenoot. Elaine leek afstandelijk en in zichzelf teruggetrokken.  

Dagen later moest Bernarr een chirurgijn laten komen om Elaine te onderzoeken, want ze lag in bed en klaagde dat ze ziek was.

'Ik heb wel zeer gelukkig nieuws voor u, mijn heer,' dweepte de man.

'Mijn vrouwe is niet ziek,' zei Bernarr, zijn lippen krullend tot een flauwe glimlach.

'Beter nog, mijn heer!' De man straalde alsof hij een wonder hád verricht. 'De barones is in verwachting! Vlot werk, mijn heer, wat?'  

De baron staarde hem aan, zijn gezicht een ondoordringbaar masker. Roerloos bleef hij staan tot de chirurgijn opnieuw een buiging maakte. 'Mijn rentmeester ziet toe op uw honorarium,' zei Beman koeltjes en ging het huis in. Maar zelfs de vulgaire opmerking van de chirurgijn kon niets afdoen aan zijn vreugde om het nieuws, noch aan zijn opluchting over het feit dat Elaine niet echt ziek was. Hij ging meteen naar haar kamers.  

Ze keek geschrokken op toen hij binnenkwam, haar groene ogen groot. Beman knielde bij haar neer, pakte haar hand en drukte er een kus op. In zijn droom voelde hij nog steeds de broze vingers, de zachte huid, zag hij nog steeds de hartslag in haar hals terwijl ze bleek op de witte kussens en lakens lag.

Haar ogen liepen vol tranen, maar haar gezicht stond niet blij. Ze spraken in halve zinnen, en hij herinnerde niets van wat er was gezegd, alleen dat ze stilletjes huilde toen hij haar kamer verliet.

De gasten veinsden keurig de verplichte vreugde bij het horen van het nieuws, grepen dat aan om een banket aan te richten en dronken een groot gedeelte van de wijnkelder leeg.

Maar algauw moesten ze toch vertrekken. Per schip naar Krondor, vervolgens over land naar Salador en daarvandaan door naar Rillanon was een reis van meer dan een maand. Toen duidelijk werd dat de baron hen niet zou uitnodigen om in Nes te overwinteren, namen ze beleefd afscheid van hun gastheer en gastvrouwen vertrokken.

 

De baron kronkelde tussen de klamme lakens, kreunend en met de ogen knipperend. De storm...

 

De nacht dat barones Elaine moest bevallen, stak er een storm op vanaf zee. Bergen en muren van purper-zwarte wolken stapelden zich aan de horizon, opflitsend van de bliksem, al kleurden ze goud door de zon die erachter onderging. De golfslag ging voor de wind uit. Vissers sleepten hun vaartuigen hoger op het land en snoerden ze vast aan bomen en rotsen uit angst voor golven hoog als bergen, om vervolgens te bidden wanneer de windstoten rond hun rieten daken kwamen krijsen. De regen die volgde, viel bijna horizontaal, voortgedreven op de monsterlijke wind.  

Het noodweer geselde ook het landhuis. Vorken bliksem schoten door de lucht, en de donder deed de vensters rammelen. Bernarr had de vroedvrouw omgekocht om haar de afgelopen twee weken in huis te houden, en daar was hij nu maar wat blij om.

Net toen hij aan tafel wilde gaan, kwam een bediende vertellen dat er een reiziger met gevolg aan de poort stond en om onderdak vroeg. Dat verleende Beman met genoegen - gastvrijheid bracht geluk, en dat kon hij op dit moment heel goed gebruiken. En de laatste tijd was het zo stil in huis dat hij ook blij was met het gezelschap. Tot zijn verrukking bleek zijn gast een geleerde, die meer aandacht had voor de boeken in zijn koets dan voor zijn paarden, zijn bedienden of zichzelf.

Het was een lange, indrukwekkende man met grote ogen en een doordringende blik, een paar jaar ouder dan Beman. Zijn naam was Lyman Malachy.

 

'Ja,' zei Malachy, 'Toen ik hoorde van het plotselinge verscheiden van uw vader, ben ik mijn lange reis begonnen. Na vele omwegen en verwikkelingen kom ik vanavond aan.' Hij schudde met zijn mouw, als om de laatste druppels regenwater van de manchet te verwijderen. 'Ik heb gecorrespondeerd met uw vader, maar ik wist niets van zijn erfgenamen. Ik vreesde dat u niet zou weten wat u aan zijn boeken had en ze aan iemand anders zou verkopen voordat ik een bod kon doen.'  

Glimlachend schudde de baron zijn hoofd. Hij wilde net iets zeggen toen hij zag dat Lyman in de verte staarde, hetgeen hem verwonderde. Tot dusver had de kerel zich een uitstekende en hoogst voorkomende gast getoond. Doch vrijwel meteen stonden Lymans ogen weer scherp en keek hij de baron ernstig aan.

'Er wordt vannacht een kind in dit huis geboren, zei hij. 'Een jongen.'

'Waar haalt u dat vandaan?' vroeg Bernarr verbaasd. 'De barones is inderdaad in verwachting, maar ze is nog niet uitgerekend.'

Lyman glimlachte even. 'Het is iets wat ik niet iedereen toevertrouw,' zei hij, 'maar aangezien u een geschoold man bent die boven boers bijgeloof staat, en bovendien een royale gastheer, zal ik het u opbiechten. Ik ben magiër.'  

'Ach,' zei Beman slechts. Maar hij vroeg zich af wat hij zou doen. Hij was op slag gesteld geraakt op deze geheimzinnige gast, en net als het grootste deel van de Koninkrijkse bevolking had hij zijn twijfels over iedereen die zich inliet met magie. Toch voelde hij een merkwaardig soort  

verwantschap met Malachy. Hij koos voor subtiliteit. Per slot van rekening ging de man de volgende ochtend weer weg. 'Dat moet wat... lastig voor u zijn.'  

'Soms wel, ja,' gaf Lyman toe. 'Er zijn veel vooroordelen ten aanzien van de volgers van de kunst, van lieden met de gave... Maar ik had het geluk dat mijn familie er warmpjes bij zat en ik ver van huis kon studeren, met als gevolg dat niemand uit mijn jeugd iets weet van mijn talenten, en aangezien mijn ouders me een leuke erfenis hebben nagelaten, kan ik heel aardig in mijn onderhoud voorzien. Hetgeen betekent dat ik het me kan veroorloven om boeken te kopen! '  

Daar moesten ze allebei om lachen. Er klonk een roffel op de deur.

'Binnen,' riep Bernarr.

De bediende die verscheen had grote ogen in een wit gezicht. 'Mijn heer! Vrouwe Elaine gaat bevallen!'

Met het hart in de keel sprong Bernarr overeind. Toen hij langs zijn gast liep, zag hij de mondhoeken van de magiër lichtjes omhooggaan.

 

Beelden flitsten voorbij.

De vroedvrouw, staande bij de deur, met een bezorgd gezicht. 'Het kind is op komst...' en haar woorden stierven weg.

Toen het gezicht van Elaine, bleek en nat van het zweet, terwijl de vroedvrouw haar opdroeg te persen. Het gillen en het bloed.

De huilende baby, trots omhooggehouden door de vroedvrouw, die zei: 'U hebt een zoon, mijn vrouwe.' Maar de bezwijkende barones leed te veel pijn om het kind zelfs maar te herkennen.

Bloed.

Overal was bloed.

Kreunend en huilend draaide Bernarr zich om in bed. Nee! probeerde hij te zeggen, maar er ontsnapte slechts alweer een kreun aan zijn lippen.  

Plots stond Lyman bij hem, kalm en gezaghebbend. 'Iedereen de kamer uit,' zei hij slechts.  

Het gillen hield op.

 

Bernarr veerde overeind in zijn bed. Hij hijgde alsof hij uren had gerend, en zijn nog gezonde lichaam was gespannen en nat van het zweet alsof hij op het slagveld had gestaan. Hij stapte uit bed, trok zijn doorweekte nachthemd uit en smeet het op de vloer. Door het raam zag hij dat de ochtendzon net boven de bergen uitkwam; er was een nieuwe dag begonnen. Een paar uur maar, dacht hij. Naakt nam hij plaats op het bed en pakte de beker en de waterkan die op het nachtkastje stonden. Hij dronk, schonk opnieuw in en dronk andermaal.  

Maar die andere dorst - de dorst om een einde te maken aan de nachtmerrie die hem al zeventien jaar plaagde, om Elaine hersteld en bevrijd van de eindeloze pijn te zien - die dorst bleef.

Hij stond op en liep naar de tobbe met water die al klaarstond voor zijn ochtendbad. Hij vond het niet erg dat het water koud was, daar was hij aan gewend geraakt. Hij moest dat bezoedelde gevoel van zijn lichaam spoelen, eerder trok hij geen kleren aan. Hij stapte in de kleine koperen tobbe, hurkte neer en pakte de spons van het tafeltje ernaast, geen acht slaand op de koude prikkeling van het water. Kon ik mijn pijn zo maar wegwassen,dacht hij, zoals hij zeventien jaar lang elke ochtend had gedacht.  

Maar binnenkort...

 

Tante Cleora werd bleek. '0, Ruthia!' hijgde ze, met een hand op haar keel gedrukt.

De paardenhandelaar tikte met zijn voet tegen het zadel dat op de tichels van de keukenvloer lag. Er kwam een jong zwart-wit poesje aangelopen om te snuffelen aan de fascinerende geuren van paardenzweet, leer en bloed.  

'Ja, da's bloed, zeker weten,' zei Kerson. 'En dit' - zijn teen raakte de stomp van een pijl die achter uit het zadel stak - 'is ook geen jachtpijl.'

Hij haalde een tang uit een lus aan zijn gordel en bukte zich, zette een voet op het zadel en plaatste de tang op de glimp van metaal waar. de schacht in het leer verdween.

'Kom-er-uit!' gromde hij, sjorrend met opbollende spieren in zijn armen en schouders.  

De punt schoot los, en hij hield hem onder hun neuzen. 'Ziet u? Priempunt, geen brede kop. Die worden nooit gebruikt, alleen voor de jacht op mensen. Moet dwars door pantser of wambuis kunnen.'

Misselijk van afgrijzen staarde Lorrie naar het zadel. Het gevoel in haar hart was nog erger dan de kou die haar had bekropen en niet meer weg was gegaan sinds haar ouders dood waren. Ze wist dat ze dood waren; ze wist dat Rip nog leefde, want af en toe voelde ze iets flitsen in de verte. Maar ze wist niet of Bram dood was of nog leefde.  

'Het paard kwam bij het eerste ochtendgloren binnen,' zei Kerson. Het was een uur na zonsopgang, en de familie was nog maar net van het ontbijt toen de paardenkoopman aan de voordeur was verschenen. 'De ribben van het arme beestje waren rauw gebeukt door de stijgbeugels, en het opgedroogde schuim zat aangekoekt tot halverwege de staart. Zo te zien heeft hij de hele nacht doorgedraafd. Vreselijk geschrokken, en ik dacht, aangezien het die lange blonde knaap was, die vriend van uw nichtje, die hem had gekocht, en omdat hij op weg was naar die andere vriend van uw nichtje, de knaap aan wie ik' - hij wees op Lorrie - 'uw oude paard had verkocht, aangezien het allemaal een beetje in elkaar paste, dacht ik dat u het maar beter kon weten.'

Tante Cleora keek rond. 'De drost?' zei ze.

Kerson snoof. 'Voor een relletje in de stadsgrenzen, zeker,' zei hij. 'Hoewel hij vaker gebruik maakt van die goedkope dievenwacht dan van zijn eigen mannen. Nee, langs de wegen wordt het de soldaten van de baron die gaan kijken, alleen heeft die de afgelopen vijftien jaar of langer al niet meer omgekeken naar de problemen van gewone mensen. Misschien dat het leger op kwam dagen als Kesh de stad aanviel, maar voor een verdwaalde knaap die is overvallen door bandieten of slavendrijvers, nee hoor. Die steken geen vinger uit.'  

Hij keek naar Lorrie en Flora, die zij aan zij op het bankje zaten. 'Meer kan ik niet doen, mejuffrouw Flora. Ik heb mijn eigen vrouwen kinderen en de zaak om voor te zorgen. Ik vond alleen dat u het moest weten, dus.'

Toen de man weg was, bleef de stilte nog een ogenblik zwaar hangen. Cleora kwam naar Lorrie en sloeg een arm om haar schouders.

'Hij ging op zoek naar Rip, en nu is hij misschien wel dood,' fluisterde Lorrie. 'En dat allemaal door mij.'  

Verrassend genoeg schudde Flora haar hoofd. 'Nee,' zei ze. 'Hij zou toch wel naar je broertje zijn gaan zoeken. Zo'n man was hij - dat kon ik wel zien.'

Lorrie knikte, zonder iets te zeggen, vechtend tegen tranen en met de rug van haar hand langs haar ogen wrijvend.

'En Robbie is mijn ... pleegboer, en die is ook naar Rip gaan zoeken, en hij is misschien ook wel dood,' vervolgde Flora beslist. 'Of ze zijn allebei gewond. Ik moet erheen om te kijken.'  

'Dat kan niet!' piepte tante Cleora. 'Een jong meisje, helemaal alleen op het platteland?'

Zelfs Lorrie moest erom glimlachen. Tante Cleora dacht zeker dat er achter elke struik een gnoom of een bandiet kon schuilen. En dat is misschien ook wel zo, dacht ze, weer kijkend naar het zadel, dat haar blik onweerstaanbaar trok.  

'Dan gaat ze niet alleen, dan ga ik ook!' zei Lorrie.

Het zijn mijn kleine broertje en mijn aanstaande. En ik kan Flora niet alleen laten gaan, na alles wat ze voor mij heeft gedaan! 

Beide vrouwen keken haar aan. 'Maar je kunt amper lopen!' wierp Flora tegen.

'Dan gebruik ik wel een stok,' hield Lorrie vastberaden vol. Dat been geneest wel snel, maar hoe ver zal ik erop komen? vroeg ze zich met meer eerlijkheid af. 'Of anders kan ik misschien rijden. Of kruipen, als het moet.'  

Tante Cleora keek van de een naar de ander. 'Was Karl maar hier met zijn mannen,' zei ze ongelukkig. 'Het duurt nog maar een paar weken voordat zijn schip terug is uit Krondor.' Ze keek hen weer aan, en Lorrie wist dat Flora's gezicht net zo rebels stond als het hare. 'Ik vind het maar niets, ik vind het helemaal niets,' zei Cleora weer. 'Maar als jullie dan toch moeten, gaan jullie maar met mijn hondenkar.'  

Flora sprong overeind en omhelsde haar tante. De hondenkar was een voertuig met twee hoge spaakwielen, een draagstel aan leren banden en een opklapbare huif, getrokken door een enkel paard. Er was plaats genoeg voor twee, en op een goede weg zou het niet te zwaar zijn voor een genezend been.  

'Dank u wel, tante Cleora!' zei ze, en Lorrie knikte enthousiast.

Op het knappe, verouderende gezicht van de vrouw verschenen zorgelijke trekken, maar Flora was al bezig met het pakken van spullen. 

 

'Wat is het?' vroeg Robbie, met een vinger wijzend naar het medaillon-achtige ding dat op de tafel lag.  

Het oude echtpaar dat de hut bewoonde zat ineengedoken bij de haard, starend naar het ding en onbewust elkaars handen grijpend. Ze hadden net gegeten, blij om voor een zilverstuk van Jarvis te kunnen zorgen voor pap, eieren, een paar appels en een wel heel erg bitter brouwsel dat bijna door kon gaan voor bier.

Robbie dacht dat in andere omstandigheden zijn aandacht volledig zou zijn opgeslokt door Jarvis' beurs, want daar leek een oneindige hoeveelheid zilverstukken in te zitten. Maar dat was toen, en dit was nu, en er waren geheimen op te lossen en jongens te redden.  

Jarvis Coe zat op een kruk, voorover geleund met de handen op de knieën. Zijn verweerde gezicht stond onverzettelijk, en het zachtjes brandende vuurtje in de haard wierp een rusteloos rood licht over de lijnen en vlakken ervan. 'Dat is magie,' zei hij zacht. Robbie voelde de haartjes langs zijn ruggengraat overeind komen toen hij dat woord hoorde. 'Verboden magie. Het is een manzoeker, gebonden door bloed, bot en zaad.' Zijn vinger ging langs de naald. 'Zie je, hier? Die naald is van been, van een dode baby, gewonnen tijdens nieuwe manen -'  

De oude vrouw kreunde en kroop huiverend dichter tegen de beschermende arm van haar man.  

'- en de haar is van de man die je zoekt, of van naaste familie van hem. Vader, moeder, of allebei, als je hun kind zoekt. Volgens mij is dat hier het geval geweest. Je zei dat die jongen blond was, en deze haar is bruin. Geen dodenbezwering, net niet, maar het heeft er wel mee te maken. In ieder geval onzalig genoeg om je er zorgen over te maken.'

'Hoe komt het dat jij dit weet?' vroeg Robbie.

Met een ruk keek Jarvis op, zijn ogen halfdicht. Na een lang moment knikte hij. 'Tja, eigenlijk heb je er recht op het te weten, als je er inmiddels zo nauw bij betrokken bent. Ik werk voor de hogepriesteres van Lims-Kragma in Krondor.'  

De jonge dief deinsde terug, en zijn hand ging naar zijn mes. De oude vroedvrouw sloeg een teken met haar handen, en haar man stond op en schuifelde naar de deur, waar zijn snoeimes stond.

Tot ieders verbazing schoot Jarvis Coe in de lach. 'Nee, nee, mijn vrienden, jullie hoeven je geen zorgen te maken. Ze is de meesteres van de dood, niet van moord. Uiteindelijk komen we allemaal bij Haar, dus ze hoeft niemand te helpen haasten.' Zijn lippen krulden, en hij citeerde in een oud dialect:  

 

'Onder heur macht gaet van alle stant;
Prinses, prelatis, poëtant;
Stj sparet gene prins om sine adelheid,
Gene klerk om sine schranderheid;
Heur vreeslijk slag kan geen ontvluchten...'

 

Robbie, die dergelijke fraaiheden niet kon waarderen, knikte stijfjes, nog steeds op zijn hoede. 'En waarom zit jij achter kerels aan die kinderen ontvoeren?' vroeg hij.  

'De tempel heeft het zeker niet op met lieden die zich inlaten met de magie van de dood,' verklaarde Coe.

'Waarom niet?' Robbie dacht aan de geruchten die hij over die priesteressen had gehoord.  

'Omdat de godin daar een slechte naam van krijgt,' antwoordde Coe. 'En dat brengt de tempels in gevaar. In vroeger tijden, voordat de tempels met de kroon hadden ingestemd om geschillen te laten regelen door de Tempel van Ishap, waren er geregeld rellen waarbij een woedende menigte een tempel plunderde en alle gelovigen vermoordde. Zelfs na een dikke honderd jaar vrede tussen de tempels kan het nog steeds makkelijk tot herrie komen als zoiets als dit bekend raakt en als de mensen denken dat de Tempel van Lims-Kragma ermee te maken had. Bovendien is het stelen van Lims-Kragma. De levensenergieën die dienen terug te keren naar haar Paleis om te worden beoordeeld, worden hun plaats op de volgende omwenteling van het Wiel des Levens ontzegd. Dat worden gekwelde zielen, die uiteindelijk zullen verdwijnen alsof ze nooit hebben bestaan. Dat is iets gruwelijks, en ketterij van de ergste soort. Geen goed komt er ooit van die praktijken, die alleen worden beoefend door aartsbooswichten en oliedomme lieden.' Hij liet zijn tanden zien. 'Ik ben dus die "geen goed" voor de doden-bezweerder die in deze contreien werkzaam is. Ik ben zelf geen magiër,' vervolgde hij. 'Maar ik heb wel wat... talenten op die gebieden... en ik beschik over de middelen van mijn werkgevers, om met hem af te rekenen.  

'Maar dat zijn niet per se huurlingen, stenen muren en ijzeren tralies?' vroeg Robbie sardonisch.  

Daar ben ik helemaal niet blij mee, dacht hij. Dan heb ik bijna nog liever dat hij een van Jocko's spionnen is. Maar aan de andere kant is hij waarschijnlijk van veel meer nut dan iemand van de geheime politie, en als ik de held uit een legende moet gaan uithangen, tegen een boosaardige tovenaar nog wel, dan kan ik best wat hulp gebruiken.  

Hij was niet van plan om terug te gaan naar Lorrie met de mededeling dat hij Rip niet had kunnen vinden. Per slot van rekening had hij het beloofd. Aan de andere kant had hij er ook geen zin in om de komende duizend jaar te zijn vastgeketend aan een roodgloeiende metalen plaat in een kerker, of om zijn levens essentie te laten gebruiken voor een bezwering. Risico's nemen was tot daaraan toe, je ondergang tegemoet gaan had daar niets mee te maken.  

Trouwens, ik vermoed dat het weinig geluk zal brengen om er bij vriend Coe tussenuit te knijpen. Ik voel er weinig voor om te worden achtervolgd door de haat van een godin. Haar gunst, echter, en die van haar priesteressen ...  

'Goed, dan,' zei hij ten slotte. 'Wat wil die doden-bezweerder met onze blonde vriend?'

'Over vier dagen zijn de drie manen nieuw,' zei Jarvis, spelend met een gerstebroodkorst, 'en staan er bepaalde sterren in conjunctie. Op dat moment... wel, laten we zeggen dat de reiziger die ze hebben opgepikt en meegenomen naar het landhuis, bruikbaar is voor bepaalde duistere kunsten. Bruikbaar in terminale zin. Net als de kleine Rip, het broertje van jouw vriendin.'  

Robbie kromp ineen. Aan kloppartijen, steekpartijen en rellen was hij gewend, daar had hij zelf aan deelgenomen. Maar een mensenoffer was heel iets anders. 'Dit is nu bijna niet meer te geloven,' zei hij. 'Kinderen, dan reizigers -'  

'Eén reiziger in het bijzonder,' zei Jarvis behoedzaam, alsof hij daar over nadacht.

De oude vrouw maakte een geluid, en haar man probeerde haar te sussen, maar ze duwde hem weg. 'Vier dagen, zeg je, priesteressen dienaar?'  

Jarvis maakte een buiging. 'Vroedvrouw.'

'Dat is precies zeventien jaar nadat meesteres Elaine is gestorven in het kraambed,' zei ze. 'Zeventien jaar, op het uur af, om middernacht.' Jarvis' gezicht veranderde. Er trok een schaduw van angst - en misschien van afkeer - overheen. 0-0, dacht Robbie. Dat is geen goed teken.  

'Hebt u... Weet u zeker dat ze dood was?' Jarvis hield een hand omhoog. 'Hebt u het lichaam opgebaard gezien?'  

De vroedvrouw schudde haar hoofd. 'Hij werkte ons allemaal de kamer uit, en later kwam er bericht dat alles was geregeld,' zei ze zacht. 'Werkte ons er allemaal uit, behalve een toevallige gast die hij die avond had gekregen, een geleerde.'  

'Ah. Ik betwijfel of dat wel helemaal toevallig was, op die avond. Bepaalde dingen werpen hun eigen schaduw, vooruit en achteruit in de tijd.' Jarvis keek naar de talisman. 'Hebt u nog iets van de vrouwe?' vroeg hij. 'Iets wat ze op haar lichaam heeft gedragen?'  

De oude vrouw stond op, liep naar het tijkbed en haalde er een cederhouten kist onder vandaan die er in het lemen huisje ongerijmd mooi uitzag. Nadat ze daar wat in had gerommeld, kwam ze terug met een bundeltje van zijde waar oude bloedvlekken op zaten. 'Het was een vriendelijke vrouwe, en ze was op me gesteld,' zei de vroedvrouw. 'Ze wist dat ze de oude Meg kon vertrouwen. Een vroedvrouw hoort wel vaker geheimen. Dit gaf ze me in bewaring. Haar leven zou aan een zijden draadje hebben gehangen als de baron het had gevonden.'  

Robbie kwam dichterbij toen Jarvis het bundeltje van de oude vrouw in ontvangst nam en de korsten en het aardewerk op de ruwhouten tafel opzijschoof voordat hij het neerlegde en begon open te maken. 

'Hoort die talisman dat te doen?' vroeg Robbie.  

De naald onder de kristallen stolp bewoog schokkerig. Eerst wees hij naar het zuidwesten, in de richting van baron Bernarrs landhuis, toen zwaaide hij naar het bundeltje.

'Nee, dat hoort niet,' zei Jarvis. In de zijden zakdoek zat een echt medaillon, met een prachtig omhulsel van elektrum. 'Ook al zou dit het barensbloed van de vrouwe zijn -'  

'Dat is het ook,' zei de oude vrouw.

'- of haar, of afgeknipte nagels,' vervolgde hij. 'De bezwering richt zich op de overeenkomst van essenties. Hij zou in de richting van de zoon moeten wijzen.' Voorzichtig peuterend aan het slotje maakte Jarvis het medaillon open. Daarin zat een miniatuurportret, niet groter dan Robbies duim. In de andere kant zat een liefdesknoop, twee in elkaar gevlochten haren, de ene blond, de andere bruin. 'Kun je wat licht voor me halen, Robbie?' vroeg hij.  

Robbie ging naar de haard. Daar stond een berkenbasten trommel op de kale grond, met daarin lange stroken harshoudend dennenhout, klaar om aan te steken. Hij hield er eentje in de vlammetjes, en sissend en sputterend vatte het brandhout vlam, een harsige, medicinale geur verspreidend. Robbie ging ermee terug naar de tafel en hield hem omhoog en een beetje naar opzij, opdat er geen druppeltjes hete hars op de tafel zouden vallen, en ook niet op hemzelf.  

Het licht flikkerde en was niet al te helder, vergeleken bij een kaars, maar die had het oude echtpaar niet, zelfs geen talgkaars. Toch was het genoeg om de knappe jonge blonde man op het portret te zien. 

'Ruthia!' flapte Robbie eruit. 'Dat is de jongen die ze hebben meegenomen!'  

'Nee,' sprak de oude vrouw hem tegen. 'Dat is de jonge heer, Kethry, genaamd Zakry, vrouwe Elaines vriend uit Krondor. Van voordat ze de baron kende. Die verdwenen is.'

'0-0,' zei Robbie. 'Nou, zo te zien-'

'En zoals die naald zich gedraagt -'

'Zou ik zeggen dat de vrouwe Elaine zeventien jaar geleden dan een zoon mag hebben gekregen, maar de baron in ieder geval niet,' zei Robbie.  

Met een scheve grijns keek Jarvis hem aan. 'Je kijkt verder dan de meeste mensen, Robbie,' zei hij.

De landman zuchtte. 'Vertel het ze nou maar,' zei hij vermoeid. 'Toch niks meer an te doen.'

Meg de vroedvrouw knikte. 'De baron wilde niets weten van zijn zoon ... nou ja, van de baby. Een ogenblik was hij buiten zichzelf van vreugde met een erfgenaam, maar toen hij zag dat zijn vrouw op sterven na dood was, ging hij tekeer als een bezetene. Hij gaf de baby de schuld en zei me het kind weg te brengen, zodat hij het nooit meer hoefde te zien. Buiten achterlaten voor de wolven, bedoelde hij, maar dat kon ik niet. Daarom heb ik hem gebracht naar een boer die ik kende - Ossrey heette hij - vlak bij Relling. Zijn vrouw had net haar kind verloren, maar ze gaf nog melk. Ze waren blij met hem en voedden hem op als hun eigen kind.'

'Relling is niet zo ver naar het zuiden, hiervandaan, en iets naar het oosten. Nog op het land van de baron, natuurlijk,' voegde haar man eraan toe. 'Hij beloofde er met geen woord over te spreken, en ik moet hem toegeven dat ik er nooit meer iets over heb gehoord. Alsof ze zijn vergeten dat het kind niet van hen was. Ze wisten alleen dat de moeder in het kraambed was gestorven, dus ze zullen wel hebben gedacht dat het een ongelukje van een dienstmeisje was.'  

'Dat is allemaal heel akelig logisch,' zei Jarvis Coe. 'De baron hield duidelijk erg veel van zijn vrouw.'

'Geobsedeerd was hij,' zei Meg, plaatsnemend op het bed. Met een zucht keek ze naar de cederhouten kist. 'En ik heb nooit het idee gehad dat zij iets voor hem voelde - ook niet toen ze ziek werd nadat Kethry verdween.'

'Verdween?'

'Tijdens de jacht. Weggereden naar Krondor, zei de baron. Zijn bedienden en spullen zijn hem nagestuurd, maar niemand heeft huid noch haar van hem teruggezien. Heer Kethry is nooit in Rillanon aangekomen.' 

Robbie snoof. Dat ken ik, zo'n haastig afscheid, dacht hij. Ik wed dat hij ergens anders ook niet is gezien, als je het ging vragen. De zee houdt een heleboel zonden verborgen.  

'Wel...' Jarvis keek hen alle drie aan en zat zichtbaar na te denken hoeveel hij hun zou vertellen. Robbie trok ironisch een wenkbrauw op. Het was een beetje laat om daar voorzichtig mee te zijn.

Tenzij hij van plan is om geen getuigen achter te laten, al betwijfel ik of hij wel zo meedogenloos is.

Jarvis bevestigde zijn gedachten door te vervolgen: 'Als er een magiër van... het juiste type... beschikbaar was toen de vrouwe op sterven lag, kon hij haar... niet in leven houden, niet echt. Haar laten zweven tussen leven en dood, zodat er later een poging kon worden gedaan haar alsnog te genezen.' Hij reikte naar een houten nap met het huis-gebrouwen bier. 'Ik moet mijn mond spoelen! Bij de godin! Dan zweeft ze nu al zeventien jaar lang tussen leven en dood, elke tel stervend!'  

Robbie voelde het grove brood en de eeuwige bonensoep als een zware klont onder zijn borstbeen. 'Lims-Kragma geef haar rust!' Er viel hem iets in. 'En wat willen ze met haar zoon?'

Help me herinneren dat ik me nooit meer met magiërs inlaat, dacht hij. Met enige schrik keek hij terug op het gemak waarmee hij zelfs was omgegaan met de oude Alban Asher.  

'Nou, als de dood intreedt, komt de levenskracht vrij. Ze kunnen haar proberen op te wekken met de levenskracht van vrijwel iedereen, maar hoe nauwer verwant, hoe makkelijker het gaat. Kinderen, omdat ze haar leven verloor tijdens het baren van een kind. Het kind zelf het allerbeste - het is de natuurlijke orde dat de levens van ouders overgaan op hun kinderen, maar die orde kan ook worden omgekeerd.'

De oude man spuwde in het vuur, dat siste.

Jarvis keek op. 'We hebben vier dagen,' zei hij. 'Dus ook die jongen...' Hij keek naar het medaillon.

'Bram,' zei Meg.

'Bram,' echode Jarvis.

Robbie zuchtte. 'Nou ja, als hij zoveel van haar hield ... Het is verschrikkelijk en gek, maar het heeft ook iets grandioos.'  

'Minder dan hij denkt,' wierp Jarvis tegen. 'Je kunt wel iemand terughalen, maar die is dan vaak... veranderd. Als je de grenzen van leven en dood opent, komen er... andere dingen... binnen.' Hij deed zijn ogen dicht. 'Wezens die zich niet zo makkelijk uit onze wereld laten werpen.' Coe slaakte een diepe zucht toen hij aan de gevolgen daarvan dacht.

Robbie voelde het haar achter in zijn nek en op zijn armen overeind komen en wou meer dan ooit dat hij zich in Krondor gewoon gedeisd had gehouden in plaats van te proberen de held uit te hangen.