5 Bevrijding
Larry's ogen werden groot.
'Maar Alban Asher zuipt!' Paniek won het van de afkeuring op zijn gezicht, en zijn stem klonk eerder verrast dan kwaad.
Denk je eens in hoe jij zou reageren als Larry met dit spul naar jou was gekomen, hield Robbie zich voor. Hij heeft je nog niet willen slaan, en hij loopt ook niet weg.
'Dat meen je niet!' ging de knaap door.
'Maar we zijn de wanhoop nabij,' verduidelijkte Robbie met een sussend gebaar. Het was niet meer zo vol in de Rust als toen de nieuwe wetten net waren afgekondigd, maar het was er nog wel drukker dan anders. Veel mensen die gewoonlijk op straat waren, sliepen. 'En wanhoops tijden vragen om wanhoops maatregelen,' vervolgde hij. Dat gezegde had hij eens ergens gehoord, en hij vond het wel aardig klinken -wat hij wel vaker van iets vond, als het een goede smoes was.
'De wanhoop nabij, ja, maar niet achterlijk!' hield Larry vol.
'Wanhoopsmaatregelen lijken vaak achterlijk voordat ze zijn uitgevoerd,' wierp Robbie tegen. 'Dat is een historisch feit, zoek maar op in de paleisarchieven.'
'Daar kom ik niet binnen, en trouwens, ik kan niet lezen!' riep de jongen uit. Zijn gezicht was vuurrood, en de tranen van frustratie glinsterden in zijn ogen. 'Maar als ik kon, zou ik vast kunnen bewijzen dat je het mis hebt!' Hij liet zich met zijn rug tegen de muur vallen en gleed omlaag tot een hoopje op de vloer. 'Wat moeten we nu?' jammerde hij.
'Hou eerst eens op met zo te schreeuwen,' zei Robbie, over hem heen gebogen. 'Iedereen kijkt naar ons.'
Eigenlijk keek er helemaal niemand. Maar Snaken waren nu eenmaal dieven en schurken, en die keken zelden rechtstreeks. Maar hun oren stonden altijd wijdopen, en ze mochten hier niets van horen. Niettemin leek Larry erdoor te verstijven. Robbie had wel vaker gemerkt dat onzin op het juiste moment wonderen kon doen, als het de juiste onzin was.
'Het spijt me,' zei de jongen knorrig. 'Het is alleen...'
'Larry,' zei Robbie, zich naar hem toe buigend, 'als jij een beter idee hebt, kom op, want dan hoor ik het graag.'
Zijn vriend liet het hoofd hangen en schudde er zachtjes mee. 'Goed. Kijk, als we hier niets mee opschieten, is er in ieder geval ook niets mee verloren. En al is Asher nog zo'n zuiplap, hij heeft de reputatie van iemand die zijn vak verstaat.' Hij klopte de knaap op de schouder en keek hem aan met een scheve grijns. 'Anders zou iemand van het gilde hem allang de strot hebben afgesneden. En zou hij nu niet voor mij hebben gewerkt.'
Larry liet hem een flauw glimlachje zien.
'Heb je het touw?' vroeg Robbie.
De jongen knikte. 'Verstopt in de tunnel, net achter het ingestorte deel. Ik heb er wat stenen overheen gelegd.'
'Mooi.' Dan is het goed verstopt, dacht Robbie. Hij had er een stapeltje vodden en een fles azijn achtergelaten voordat hij naar Snakenrust kwam, en hij had het touw niet gezien. 'Nou, kom op dan,' zei hij en liep weg.
Larry's ogen puilden bijna uit zijn hoofd, en vlug haalde hij de andere dief in. 'Nu?' fluisterde hij.
'Hoe eerder, hoe beter,' sprak Robbie wijs. 'En waarom niet?'
Larry schudde zijn hoofd. 'Het is dag!' protesteerde hij.
'Nou, dan verwachten ze ons toch niet?' reageerde Robbie met een knipoog.
'Maar dan zijn er toch meer bewakers?'
'Waarom? Zijn de tralies overdag minder stevig?'
'Nee, ik bedoel, dan zijn ze wakker, dan lopen ze rond in de veste en dan doen ze als bewakers.'
Abrupt bleef Robbie staan en keek de kleinere knaap boos aan. 'Wil je dit doen of niet?'
'Ja!' zei Larry, heftig knikkend.
Robbie staarde hem strak aan. 'Kom op, dan!'
Hij beende weg, zonder om te kijken. Na een korte stilte glimlachte Robbie toen hij achter zich de voetstappen van Larry hoorde. Het zou lukken, en dan was hij voortaan een legende onder de Snaken. Zorgvuldig vermeed hij het te denken aan het alternatief - dat voornamelijk van doen had met touwen, scherpe voorwerpen, roodgloeiende voorwerpen of scherpe én roodgloeiende voorwerpen die op gevoelige lichaamsdelen werden aangebracht.
Robbie de Hand was nog steeds geen veertien, min of meer, en net als de meeste jongelui dacht hij dan ook dat hij het eeuwige leven had. Maar net als de meeste Snaken had hij in die jaren ook veel doden gezien, niet genoeg om hem een gevoel van zijn eigen sterfelijkheid bij te brengen maar wel om hem tot voorzichtigheid te manen.
Robbie had er de grootste moeite mee om opnieuw door die half ingestorte tunnel te gaan en in die schacht naar de kerkers van Krondor te klimmen. Het grootste deel van zijn jonge leven had hij rondgedwaald door meurende rioolbuizen en stegen, dus de stank en het fluweelzwarte donker waren niets nieuws voor hem. Maar een stank als deze kon zelfs angstaanjagend zijn. Die leek hem te besluipen. Die had haar en tanden en gemene oogjes, die had een heel eigen persoonlijkheid, een zeer slechte persoonlijkheid die op zijn geest drukte, bijna als een lichamelijk gewicht. Maar door zichzelf voor te houden dat het hierna nooit meer hoefde, durfde Robbie de uitdaging aan. Hij bond de in azijn gedrenkte lap voor zijn gezicht en stopte de bundel vodden en de fles azijn in zijn hemd voor de anderen. Als iemand onderweg naar beneden moest kokhalzen, kon die een stuk sneller onder in de schacht terechtkomen en in beduidend slechtere staat dan nodig was. Niet dat de azijngeur veel scheelde, maar het was hier in ieder geval beter dan een onbedekt gezicht.
Hij trok een paar handschoenen aan, slingerde het touw met de knopen schuin over zijn schouder en begon te klimmen.
Deze keer ging het sneller, omdat hij wist wat hij kon verwachten, maar zijn gebeden tot Ruthia waren er niet minder vurig om. Eenmaal bij de blokkade zette hij zich met voeten en schouders schrap tegen de wanden van de schacht, trok een handschoen uit, peuterde het piepkleine flesje uit de buidel aan zijn riem en verbrak het loden zegel met zijn nagel. Vervolgens zocht hij naar een plek om de onzichtbare druppel uit te gieten.
Het cement vlak boven hem was behoorlijk glad, en Robbie dacht aan Ashers waarschuwing om het spul niet op zichzelf te knoeien. Hogerop was het metselwerk rommeliger, alsof de metselaar het daar zat was geworden of het moeilijker had gevonden om er met zijn troffel bij te kunnen. Met de kleine richeltjes en uitsteekseltjes was het een goede plek om de bezwering haar werk te laten doen. Maar dan moest hij wel met zijn arm en schouder dicht tegen dat glibberige gat aan. Bij het idee alleen al ging er een golf van misselijkheid door hem heen, en hij haalde een paar keer langzaam en diep adem om zichzelf te dwingen de Stank te negeren en zich te concentreren op het doel.
Bevrijd de Snaken. Word beroemd. Alle meisjes zullen je bewonderen - nadat je in bad bent geweest.
Geleidelijk aan kalmeerde zijn maag.
Deels was het probleem ook dat hij nog steeds niets in het flesje had kunnen ontwaren en dat zijn vertrouwen in de dronken magiër zo groot niet was, wat hij ook tegen Larry had gezegd. Hij was eerder bang dat het zou mislukken dan dat ze zouden worden gesnapt en opgehangen.
'Vooruit,' gromde hij, zijn kaken op elkaar klemmend. Zoals hij zelf al had gezegd: iets beters hadden ze niet tot hun beschikking.
Bijtend op zijn lip stak Robbie zijn arm door het gat, reikend naar een flink uitsteeksel waar hij meende bij te kunnen, alleen moest hij het op de tast doen, want zijn arm sneed het weinige licht af dat van de cel boven naar beneden viel.
Lieve Ruthia, bad hij, als ik dit spul maar niet op mezelf krijg. Hij drukte zijn schouder stevig tegen de wand, haalde het minuscule stopje van het flesje en hield het schuin bij zijn linkerhand vandaan. Hij drukte de halsopening tegen het cement en hield het flesje zo een aantal lange tellen vast, zich afvragend hoe hij moest weten wanneer het flesje leeg was. Uiteindelijk ging hij er maar van uit dat het zover was.
Het was klaar, alleen nog wachten om te zien of de bezwering het deed. Met ingehouden adem drukte hij zich tegen de zijden van de schacht en vroeg zich af wat hij kon verwachten.
De eerste korreltjes vallend cement ontgingen hem, maar toen viel er een steen, op zijn bovenbeen. Hij had er niet aan gedacht dat er stenen zouden vallen. Toen herinnerde hij zich het ijzeren rooster boven het gat en klom gehaast terug omlaag, een klein deel van hem misnoegd jammerend. Nu moest hij toch nog een keer omhoog.
Nog geen minuut later viel het zware ijzeren rooster dat de afvoer had afgedekt, met een klap boven op de losse stenen en het hoopje zand waaruit het stevige cement had bestaan.
Robbie zag er een gespleten steen onder liggen en slaakte een zucht van opluchting. Toen maakte hij de lap voor zijn neus en mond weer nat met azijn, rolde met zijn schouder om de spieren los te maken en begon weer aan de klim. Boven wachtte hem een kring van gezichten en handen die hem omhoogtrokken. Hij knipperde even met zijn ogen. Zelfs het schemerlicht in de grote cel was nog fel na de buizen beneden. Er ruisten voeten over het vochtige stro op de vloer, en meer dan dat hij ze zag, voelde hij de aanwezigheid van de gevangenen om hem heen.
'Robbie!'
Dat was de stem van Flora. Ze drong zich door het kluitje mensen heen, sloeg haar armen om hem heen en deinsde onmiddellijk terug, haar ogen groot, haar mooie mond vertrokken van afgrijzen. Gezien de staat waarin de kerker en de gekerkerden zich bevonden, zei dat nogal wat.
'Ik weet het,' verontschuldigde hij zich.' Stil nu, als je de bewakers niet wilt waarschuwen! Aan de stank is niets te doen.' Hij haalde de bundel vodden en de azijn tevoorschijn. 'Dit houdt het een beetje tegen, het is de enige uitweg die we konden vinden.'
'Daar kan ik niet doorheen,' zei een bedelaar zonder benen.
'Waar doorheen?' vroeg een van de blinden.
'Wie hulp nodig heeft bij het klimmen, laten we zakken aan dit touw,' zei Robbie.
Hij haalde het van zijn schouder, zocht naar een bevestigingspunt en koos voor de tralies van de cel. Angstvallig staarde hij de donkere gang in maar zag niemand.
Mooi. Als ze niet afkwamen op de opwinding die zijn komst had teweeggebracht, waren ze misschien veilig. Voorlopig, tenminste. Maar aan de andere kant, waarom zou je aandacht schenken aan wat drukte in een kerker zonder uitgang?
'Waarom doe je dit?' vroeg Flora hem fluisterend. Glimlachend schudde ze haar hoofd, zichtbaar beschaamd om hem. 'Ze houden ons hier niet eeuwig vast, hoor.'
'Nee, dat klopt,' zei Robbie grimmig. 'Morgen of overmorgen gaan ze jou en de meisjes ophangen, en de bedelaars krijgen ieder vijftig zweepslagen. '
Ontzet staarde Flora hem aan. 'Waarom?' vroeg ze. 'Wat hebben we dan gedaan?'
'Wat je altijd deed,' antwoordde hij. 'Alleen is de wet veranderd.'
Ze sloot haar mond, en haar ogen werden koud. 'Vanwege de prinses,' zei ze.
'Of gewoon omdat Del Garza gek is,' grijnsde Robbie. 'Maakt niet uit. Straks heeft hij hier niemand meer om op te hangen. Hooguit zijn eigen bewakers die jullie hebben laten ontsnappen.'
Langzaam begon ze terug te grijnzen, met een gemene fonkeling in haar ogen. 'Nou, aan het werk dan maar, ja?'
Toen ze het nieuws eenmaal hadden gehoord, hielpen de andere Snaken en ook de weinige vreemden met graagte mee. Nadat het touw stevig was vastgebonden, zei Robbie: 'Zodra jullie in het riool zijn, verspreiden. Niet op elkaar wachten, tenzij je iemand helpt die niet alleen weg kan. Als ik als laatste beneden kom, moeten jullie al verdwenen zijn. Zoek de weg terug naar je stek of terug naar Snakenrust, maar kijk uit. Als ze merken dat jullie ervandoor zijn, zal het er in de stad een tijdje nóg erger aan toe gaan.' Robbie stuurde Gerald, het broertje van Larry het Oor, als eerste naar beneden. Voornamelijk om Larry gerust te stellen en deels om de meisjes en de anderen te laten zien hoe makkelijk de klim was. Op de Stank na, dan. Wijselijk hield hij daar zijn mond over. En als de vluchtelingen die eenmaal tegenkwamen, klauterden ze zeker niet terug, terwijl sommigen misschien toch liever werden opgehangen als ze wisten wat hen te wachten stond.
Uiteindelijk was Robbie nog alleen met Flora. Met een opgewonden grijns keek hij haar aan. 'Ik wil eerst nog iets doen voordat ik ga.' Flora keek verbaasd maar knikte, opdat hij verder sprak. 'Ze zeggen dat Del Garza prins Erland in de kerker heeft gesmeten. Heb jij enig idee waar ze hem vasthouden?' vroeg hij.
'Hoe moet ik dat nou weten?'
'Maar hij moet hier ergens in de buurt zijn, toch?'
Ze sloeg haar armen over elkaar en staarde hem geruime tijd aan. 'Dat zal wel. Als ze zeggen dat hij in de kerker zit, dan is dat hier.' Ze hield haar hoofd schuin. 'Denk jij wat ik denk dat jij denkt?'
Hij knikte enthousiast, en zijn grijns werd nog breder, indien mogelijk. 'Ik ga hem bevrijden.'
Flora's ogen werden groot. 'Ben je gek?' siste ze, haar hoofd schuddend alsof ze iets probeerde los te maken. 'Wat zouden ze wel niet doen als je dat deed.' Haar ogen werden nog groter. 'De Oprechte Man!' Flora sloeg een hand voor haar mond. 'Del Garza krijgt je vast niet te pakken maar de Oprechte Man wel!'
'Die zou inderdaad vast wel blij zijn,' zei Robbie zelfverzekerd. Een stuk zelfverzekerder dan hij zich in feite voelde. De Oprechte Man neemt mij ook niet in vertrouwen.
Ze liet haar hand zakken en likte langs haar lippen. 'Je bent het echt van plan, hè?'
'Waarom niet?' kaatste hij terug, zijn ogen fonkelend van opwinding. 'Dit is toch de beste gelegenheid? Welke vaderlandslievende inwoner van Krondor zou zo'n kans laten liggen?'
'Goed dan,' zei ze ademloos. 'Ik zal je helpen.'
Dat bracht hem van zijn stuk. Het was niet zijn bedoeling geweest haar te overreden. 'Het lukt me wel,' zei hij ferm. 'Jij hoeft je niet nog eens te laten oppakken.'
'Hij zou ziek zijn, Robbie. Misschien moet je met hem worden geholpen.'
Ze bleef hem strak aankijken, totdat hij knikte, met tegenzin. Toen ging hij aan het werk met het slot van de cel. Dat was lastiger dan hij had verwacht, maar aan de andere kant moest het gewone bajesklanten binnenhouden en geen slotenkrakers met het juiste gereedschap. Hij manoeuvreerde de tuimelaartjes op de tast, op de spanning van de metaaldraden die in zijn vingers bogen, en voor het eerst was hij Lange Charlie dankbaar voor al die saaie uren oefening. Flora stond naast hem, haar lichaam strak van de spanning, op de uitkijk voor de bewakers. Toen sprong de laatste stift terug. Er klonk een klik van achter de zware slotplaat, en ze krompen allebei ineen van het protesterende gepiep van de scharnieren.
'Welke kant op?' vroeg hij zich hardop af.
'We zijn van die kant binnengebracht,' zei Flora, links knikkend naar een gang van gemetseld steen. Het beetje licht dat er scheen kwam van een rond luchtgat in het plafond, waar net een hoofd in paste.
'Voor deze zaten nog twee grote cellen, maar verder weinig meer.
Dus volgens mij moeten we die kant op.' Ze wees naar rechts en begon te lopen.
'Laat mij maar voorop,' zei Robbie. 'Ik heb iets voor het geval we iemand tegenkomen.'
Flora trok een wenkbrauw op maar maakte geen tegenwerpingen.
Robbie liep voor haar uit, enigszins ongemakkelijk. Wat hij had gezegd was waar, maar de werkelijke reden waarom hij voorop wilde, was - wel...
Omdat ik voorop wil. En hij vermoedde dat Flora het wist.
Het was een donkere, smalle gang. Robbie kon zich niet voorstellen waarom die zo was aangelegd, tenzij hij oorspronkelijk bedoeld was voor uilen en katten. Het werkte echter zowaar nog in hun voordeel ook, want zo hadden ze dekking als ze om een hoek moesten kijken om te zien of de weg vrij was. Tot dusver waren ze nog niemand tegengekomen. Alle cellen die ze onderweg hadden gezien, waren leeg.
En dat verbaasde hem. Hij was er zeker van geweest dat Del Garza iedereen gevangennam die hij maar in de kerker wilde smijten. En gezien Jocko Radbrands karakter had Robbie de halve stad achter de tralies verwacht. In ieder geval de officiële helft.
Hij werd ongeduldig. Ze liepen nu al zo lang dat ze onderhand helemaal aan de andere kant van de veste moesten zitten.
Het flakkerende licht van een fakkel buiten een cel verderop verried plots de aanwezigheid van een bewaker. Een Bas-Tyraan, zo te zien aan zijn zwart-met-gouden uniform, en half in slaap, ook al stond hij rechtop, leunend op zijn hellebaard. Zijn gehelmde hoofd wipte tenminste telkens even op om vervolgens weer weg te zakken. Staande slapen leek een van de hoofdvaardigheden in het leger te zijn.
Robbie hurkte neer en wuifde ook Flora omlaag. Ze zaten achter een haakse bocht in de meanderende gang. Vervolgens diepte hij het buideltje op dat hij van Asher had gekocht en knoopte het touwtje los. En toen kwam het bij hem op dat hij geen idee had hoeveel hij van dat spul moest gebruiken. Geërgerd vertrok hij zijn mond. Hij had zich over het verkeerde druk gemaakt, hoeveel hij zou betalen en niet hoeveel hij moest gebruiken en hoe lang het zou werken. Te laat, nu.
Hij besloot de knikkebollende bewaker te besluipen en hem een snufje in het gezicht te blazen. Dat zou hij blijven doen tot de soldaat neerzeeg. In gedachten trok Robbie even zijn schouders op. Ideaal was anders, maar het moest maar. Tenslotte was alles tot dusver met gewoon proberen ook goed gegaan.
Zwijgend maande hij Flora te blijven zitten waar ze zat. Ze knikte en wuifde hem heen. Toen hij wegliep, keek hij scheel en stak zijn tong uit, wat hij niet zou wagen om recht in haar gezicht te doen, maar hij had er de pest aan te worden gezegd wat hij moest doen. Vooral als het allemaal nog zijn idee was ook.
Concentreer, droeg hij zichzelf op, en dat deed hij.
Hij ging erop af, snel maar zonder zich te haasten, lopend op de ballen van zijn blote voeten als een kat. De bewaker zat in de knikfase van zijn indutproces. Robbie nam een snufje van Ashers poeder en blies het in zijn gezicht toen zijn hoofd weer omhoogwipte. Hard snurkend als een varken viel de bewaker als een zak met aardappelen neer, en de jonge dief greep zijn paalwapen voordat ook dat op de grond kletterde.
Flora verscheen naast hem, en samen staarden ze verbaasd naar de gevloerde soldaat. 'Wat had je daar?' fluisterde ze.
'Iets van Alban Asher,' zei Robbie met een normalere stem. Hij griste de sleutels van de riem van de soldaat. 'En ik heb nog. Handig spul!' Hij haalde de buidel uit zijn tuniek en gaf hem aan haar. 'Hier, hou maar bij je. Als er iemand aankomt, blaas je een snufje in zijn gezicht. Zorg dat je zelf niets van dat poeder inademt.'
Ze knikte en stopte de buidel in haar lijfje.
'Kom, dan maken we die deur open.'
Het was pikkedonker in de kleine cel, tot ze de fakkel mee naar binnen namen. Het was er kouder dan op de gang, en het rook er naar schimmel en menselijk afval.
Op de vloer lag een vies stromatrasje, met daarop, onder een enkele versleten deken, een man. Zijn gezicht was bleek als was, zijn ogen en wangen waren diep ingevallen, en hij ademde raspend en gorgelend alsof het hem de grootste moeite kostte.
'Ooooh,' zuchtte Flora van medelijden en hurkte bij de man neer. Ze pakte een van zijn handen en begon er meteen op te wrijven. 'Hij voelt heel koud aan, Robbie.' Ze keek naar hem op. 'Ga jij de mantel van die bewaker halen.'
Robbie trok zijn wenkbrauwen op. Hij had niet verwacht dat ze zou gaan zusteren. Maar als dit de prins was, moest die een stuk actiever zien te worden als ze hem hiervandaan wilden krijgen. Hij zette de fakkel in een ijzeren houder bij de deur en ging doen wat hem was gevraagd.
'Laten we hem er ook op leggen,' zei ze toen hij terugkwam. 'Dat stro houdt de kou van de vloer nauwelijks tegen.'
Robbie knikte. Tot zijn wanhoop was de man nog steeds bewusteloos. Hoe konden ze weten of ze de goede gevangene hadden als die hun dat niet kon vertellen? De jonge dief had de prins alleen van veraf gezien, en toen was hij een stuk gezonder geweest dan nu.
Hij schoof een arm onder het hoofd en de schouders van de gevangene, en toen hij hem optilde, bleek hij niets te wegen, alsof zijn lichaam uit botten en lucht bestond.
'Nou, als we hem moeten dragen, dan kan dat,' mompelde hij.
'Maar Robbie, hij is zo ziek.' Flora stopte de mantel in rond het uitgemergelde lijf van haar patiënt en wierp haar handen uit wanhoop in de lucht. 'Hoor hem toch eens ademen. Dat is onmiskenbaar longontsteking, en hij heeft koorts ook.'
'En we weten niet of hij wel de prins is,' zei Robbie grimmig.
'Wie zijn jullie, kinderen?' fluisterde de man en sloeg zijn koortsige ogen naar hen op. Toen begon hij te hoesten, lang en hard, krombuigend tot de aanval over was, zijn gezicht verwrongen van pijn. Toen hij kalmeerde, zakte hij met een voorzichtige zucht achterover. Ineenkrimpend van medelijden keken zijn twee redders in spe naar hem, en hun gezichten werden ernstig toen hij zijn ogen weer opendeed.
'Nou?'
'Wij zijn Snaken,' zei Robbie. 'Wie bent u?'
De man vormde het woord Snaken met zijn lippen maar sprak het niet uit. Toen grijnsde hij, wat er met zijn bleke en ingevallen gelaatstrekken verschrikkelijk uitzag. 'Ik,' zei hij buiten adem, zorgvuldig zijn worden scheidend, 'ik ben prins Erland van Krondor.'
Ze zagen de trots in zijn ogen, ondanks zijn zorgelijke toestand.
'Heb je niet iets te drinken?' vroeg Flora. 'Zijn lippen zijn zo droog.'
Robbie schudde zijn hoofd. 'Ik zal eens bij de bewaker kijken.'
Een tel later was hij terug en gaf Flora een fles. 'Volgens mij is het wijn.'
Flora tilde het hoofd van de prins op en bracht de fles naar zijn lippen.
'Dank je,' zei Erland na een diepe teug. Hij trok zijn wenkbrauwen op. 'Dat smaakte best, en ik heb niets meer gehad sinds ze me vanmorgen hiernaartoe hebben verhuisd.'
Het kon zijn verbeelding zijn, maar het leek Robbie dat de prins al een betere kleur kreeg. Erland gaf aan dat hij nog wat wilde, en Flora hielp hem.
'We komen u hiervandaan halen, eh, hoogheid,' zei Robbie. Het leek hem tenminste dat hij hem zo hoorde te noemen. Majesteit leek hem in ieder geval helemaal verkeerd.
Maar de prins schudde zijn hoofd. 'Dat heeft weinig zin.' Hij glimlachte naar hen. 'Niet dat ik jullie inspanningen niet op prijs stel, jonge Snaken, maar...' - hij zweeg even om op adem te komen - 'ik maak het niet zo lang meer.' Hij schraapte zijn keel, en de angst dat hij weer moest hoesten lag in zijn ogen. Toen er geen aanval volgde, sprak hij verder. 'Ik ben al lange tijd ziek, en ik ben moe. Mijn aanwezigheid hier bespoedigt slechts mijn dood, maar doodgaan doe ik toch wel, waar ik ook ben.' Hij sloot zijn ogen, schudde zachtjes zijn hoofd. 'De priesters en chirurgijnen hebben gedaan wat ze konden, maar er zit een ziekte in mijn longen die me langzaam verteert.' Hij zag er zo bleek en afgetrokken uit dat Robbie zou hebben gedacht dat hij al jaren opgesloten was geweest in plaats van enkele uren, dus naar zijn idee was de prins de dood inderdaad nabij. 'Veel te moe voor al die moeite om te ontsnappen. Maar jullie niet.' Hij glimlachte naar hen.
Robbie wist dat de prins gelijk had, want op de een of andere manier kon hij de dood al in het versleten gezicht van de prins zien.
'Uw vrouw!' zei Flora. 'Die kunnen we helpen ontsnappen.'
'Zij is onder bewaking in onze woonvertrekken boven,' zei Erland. 'Daar kom je nooit bij.' Langzaam haalde hij diep adem om een nieuwe hoestaanval te voorkomen. 'Del Garza heeft me hierheen laten brengen toen mijn dochter het kasteel was ontvlucht. Ze houdt zich ergens in de stad verborgen. Hij denkt dat ze terugkomt door te dreigen mij in de kou te laten doodgaan. Dan hoeft hij geen opstand te ontketenen door de stad op zijn kop te zetten.'
'Nee, heer,' zei Robbie. 'Ze is de stad uit. Ze is een dag of drie geleden per schip naar Schreiborg gegaan, met prins Arutha.'
'Arutha!' zei Erland en werd gegrepen door een nieuwe hoestaanval. Toen hij weer kon spreken zei hij: 'Hoe komt het dat de Prins van Schreiborg hier was?'
Vlug vertelde Robbie alles wat hij wist, dat Arutha en zijn metgezellen naar Krondor waren gekomen om Erlands hulp te vragen bij de volgende voorjaarscampagne tegen de Tsuranese indringers en de stad hadden aangetroffen onder de staat van beleg en Gys van Bas-Tyra's wet. Dat ze zich schuil hadden willen houden om onderwijl in te schatten wat er zich in Krondor afspeelde, dat ze door zowel Radbrands geheime politie als de Snaken werden geobserveerd, en dat de Snaken ternauwernood als eersten bij Arutha waren.
Hij besloot met het nachtelijke gevecht op de kade, het geslaagde vertrek van de Watervlug en de waarschijnlijkheid dat Anita veilig uit Krondor was ontsnapt, als ze nu nog steeds niet was teruggehaald.
'Dank jullie wel,' zei de prins. 'Dat is een hele geruststelling. Als Van Bas-Tyra terugkomt en hoort dat mijn dochter de stad uit is, zal hij me vrijwel zeker terug laten brengen naar het comfort van mijn vertrekken en de goede zorgen van mijn vrouw. Om beter nieuws had ik niet kunnen vragen dan het bericht dat mijn dochter de stad uit is, veilig met de zoon van Borric van Schreiborg. Maar jullie moeten weg. De wacht wordt straks wakker of er komt een andere, en dan mogen jullie hier niet meer zijn. Leg die wijnfles en de mantel terug zoals je hem hebt gevonden. De wacht moet denken dat hij in slaap is gevallen. Wat er ook gebeurd, niemand mag weten dat jullie me hebben gezien. Als het in de stad bekend wordt dat ik op sterven na dood ben, kunnen er trouwe lieden zo dom zijn om mij te willen bevrijden. En het is zinloos om bloed te vergieten voor een man die al bijna dood is. Beloof me dat jullie niemand over dit bezoekje vertellen.'
Ze zeiden allebei dat ze zouden zwijgen.
Met verrassende kracht eiste prins Erland: 'Zelfs niet tegen elkaar, opdat niemand het per ongeluk hoort. Zweer het!'
Verrast knipperde Robbie met zijn ogen maar zei: 'Bij Ruthia en Banath zweer ik het, hoogheid.'
Flora herhaalde dezelfde eed, en de prins ontspande wat. 'Mooi, zo. En nu wegwezen.'
Vlug bracht Robbie de mantel en de fles terug naar de bewaker, sprenkelde wat wijn over het gezicht en de tuniek van de man zodat zijn sergeant minder geneigd was te geloven dat de soldaat op onverklaarbare wijze in slaap was gevallen. Voordat hij de celdeur sloot, keek hij nog even naar binnen. Het leek alsof de prins kromp, nog kleiner werd toen hij weer ging liggen en zijn ogen sloot, en er ging een steek door zijn hart.
Snel liepen de twee Snaken terug naar de grote cel, zonder onderweg iemand tegen te komen. Binnen bleek de vloer vol met zand te liggen. 'Waar komt dat vandaan?' vroeg Flora zich af. 'Ik weet zeker dat het er nog niet lag.'
Zenuwachtig keek Robbie naar het plafond, maar dat zag er nog stevig uit. Toen keek hij naar het gat in het midden van de cel en zag er een straal zand doorheen lopen. Oh, dacht hij, en de moed zonk hem in de schoenen. Asher had maar gemompeld over 'Iets...' Kennelijk was dat 'iets' wat hij was vergeten de hoeveelheid die hij had moeten gebruiken. Misschien maar een deel van een druppel, terwijl Robbie de hele inhoud had omgekeerd! Het zag ernaar uit dat het middel veel sterker was dan Robbie had verwacht.
En dat kon betekenen dat het plafond straks naar beneden kwam.
'Vooruit!' zei Robbie en gaf Flora een duw.
Ze keek om en duwde terug.
'Schiet op, Flora! Voordat de hele boel hier instort!'
Met grote ogen staarde het meisje hem aan. 'Magie!' zei ze. 'Je hebt magie gebruikt!'
'Wat dacht je dan?' vroeg hij en duwde haar het touw in de handen. 'Schiet nou op!'
Tegen de tijd dat ze kwaad werd, stond ze al tot haar middel in vallend zand. 'Ga me nou niet vertellen dat je bij Alban Asher bent geweest.'
'Op dit punt vertel ik je alles wat je maar wilt horen, Flora!' Hij zwaaide haar omlaag. 'Toe nou! Dan kan ik ook nog. Alsjeblieft!'
Vlak voordat ze in het gat verdween, zei ze nog: 'In Banaths naam, Robbie, die vent is een dronkelap !'
'Alsof ik dat nog niet wist,' mompelde Robbie en pakte het touw.
Het was wel precies zo'n moment waarop een bezwering iets anders uitpakte dan verwacht. Niet precies de manier waarop hij van zijn naam een legende had willen maken. Maar aangezien de onderneming voor het grootste gedeelte was geslaagd, kon Robbie dit kleine ongelukje er wel bij hebben. Hij trok de doek voor zijn gezicht, deed zijn ogen dicht en ging voor de laatste keer door de ranzige schacht.
Lachebek Jaap gaf Robbie zo'n smak dat hij omviel, trok hem toen overeind bij zijn kraag en schudde hem hardhandig door elkaar.
'Genoeg,' zei de Nachtmeester.
Jaap keek hem woest aan en liet hem zijn tanden zien.
'Genoeg, zei ik,' herhaalde de Nachtmeester, op vlakke toon maar met een scherpe klank in zijn stem.
Lachebek Jaap liet Robbie zo plotseling los dat de jongen wankelde.
'Je kunt gaan.'
Jaap knikte, al stond het op zijn gezicht te lezen dat hij het er niet mee eens was. Hij wierp nog een woedende blik op Robbie en vertrok, de deur achter zich sluitend.
Ze zaten in de bovenkamer van een zogenaamd leegstaand huis in het Armenkwartier, en met elke stap waarmee de Nachtopzichter wegliep, hoorden ze de vloer kraken.
'Tsk, tsk, tsk,' schudde de Nachtmeester zijn hoofd. 'Je bent veel te brutaal, Robbie de Hand. Weet je dat er vandaag bijna een halve toren is ingestort? Recht naar beneden, zomaar in de westelijke helft van de kerker. Het is een wonder dat er niemand is omgekomen.'
Het gezicht van de Nachtmeester stond neutraal, maar Robbie hoorde een lach in zijn stem. Het kostte hem de grootste moeite om niet terug te glimlachen.
'Ze zeggen dat jij daar de oorzaak van was,' vervolgde de Nachtmeester. 'En de Oprechte Man is nog het kwaadst omdat je, alweer, zijn rechtstreekse bevelen niet hebt gehoorzaamd. Weet je wat die bevelen waren?'
Robbie vond het het beste om dat te ontkennen, dus schudde hij zijn hoofd.
'Uit zicht blijven en niets doen. Weet je niet meer dat je dat te horen kreeg? Wat gek, terwijl ik je nog gezien heb toen die bevelen werden uitgevaardigd.' De Nachtmeester leunde naar voren en vouwde zijn handen voor zich op de schrijftafel. 'Je hebt de Oprechte Man in een lastig parket gebracht, Robbie de Hand. Je hebt zijn bevelen opzettelijk genegeerd, maar je hebt ook meer dan dertig Snaken gered van een wisse dood.' Zijn ene mondhoek trok omhoog. 'Om nog maar te zwijgen over het feit dat je hun ontsnapping verborgen hebt kunnen houden. Het zal nog maanden duren voordat Del Garza erachter komt dat er helemaal niemand onder al dat puin ligt. Met die vreselijke ratten daar die aan de lijken knagen en al dat water dat in het voorjaar door de hoofdbuizen van het riool stroomt, zullen zelfs de botten naar zee zijn gespoeld voordat de arbeiders zo diep komen.' De Nachtmeester deed zij best om zijn glimlach niet te breed te laten worden toen hij vervolgde: 'Zonder dat hij het zelf weet, heb je onze vijand flink voor schut gezet.'
De Nachtmeester spreidde zijn handen. 'Maar wat moeten we doen? De Oprechte Man is je dankbaar voor het redden van dertig broeders en zusters, en desondanks moet hij je de strot afsnijden en je in de baai gooien. Als zo'n ongehoorzaamheid onbestraft blijft, zullen er anderen zijn die menen dat ook zij maar kunnen doen waar ze zin in hebben. En die hoeven lang niet zo slim te zijn of zo'n geluk te hebben als jij. Dan is het hek van de dam.' Hij wreef over zijn bovenlip en staarde Robbie aan. 'Maar als je onvindbaar bent, kun je ook niet worden gestraft, en dan waait het misschien allemaal wel over zonder dat er iets hoeft te worden gedaan. Tenslotte verleent de Oprechte Man eens in de zoveel tijd een algemeen pardon.' Zonder zijn ogen van de jongen los te maken leunde hij achterover.
Robbie knikte. Dat algemeen pardon kreeg je als je je meldde en je overtredingen opbiechtte. Doorgaans moest je dan ook de buit afstaan die je had moeten delen en beloven dat je het nooit meer zou doen. Robbie vond dat een goed idee, want dan was er iets extra's uit te delen nadat de Oprechte Man en zijn kring hun aandeel hadden gehad, en dan was het voor de Dagmeester en de Nachtmeester ook makkelijker om te weten wie je in de gaten moest houden. Ook hoefde de Oprechte Man dan niet alle leden terecht te stellen, want vroeg of laat hield iedere Snaak zich wel een keer niet aan de regels. Maar het was dus ook van toepassing op iemand die ongehoorzaam was geweest!
'Onvindbaar?' vroeg Robbie. 'Zoals: "we kunnen hem niet vinden", of: "hij ligt in de haven, verzwaard met gewichten"?'
'Het eerste. Als jij nou Krondor verliet en wat rondreisde... Rondreizen moet erg leerzaam zijn, en in dit geval ook erg goed voor je gezondheid.'
Robbie voelde zijn keel verstrakken en een zwaar gewicht op zijn borstbeen drukken. 'M-maar ik ben m-mijn hele leven nog niet buiten Krondor geweest!'
De Nachtmeester leunde weer naar voren. 'Laat ik het eens anders stellen - of je gaat ervandoor, of je aanvaardt de consequenties. Is dat duidelijk?'
'Volkomen.' Robbie maande zich tot kalmte. Hoe erg kon het zijn? Andere mensen konden ook buiten Krondor wonen. Er viel daar een hele wereld te verkennen!
Hij had nu al heimwee.
'Dan kun je gaan.' Van onder zijn wenkbrauwen keek de Nachtmeester Robbie aan. 'En als ik gaan zeg, bedoel ik ook ver weg. Voor het geval je het niet meteen had begrepen.'
'Ja, meneer.'
Robbie stoof de kamer van de Nachtopzichter uit, langs een snauwende Lachebek Jaap, en maakte dat hij Snakenrust uit kwam. Hij moest zijn goud gaan halen voor de avond viel, en dan een veilige weg zoeken naar de karavaanserail buiten de oosterpoort. Hij moest langs de wachters zien te komen - hij wist zeker dat hem dat wel zou lukken - en dan een plekje in de eerste karavaan naar het oosten of noorden zien te kopen of bedelen. Het mocht hem dan gezegd zijn ver weg te gaan, maar hij bleef in het Koninkrijk en peinsde er niet over om de woestijn of Groot Kesh in te gaan.
Met een even zenuwachtig als opgewonden gevoel haastte hij zich nog één keer naar het riool.