images

Als je de confrontatie met triomfen en rampen aankunt…

Het spreekuur van die woensdagmorgen en de lunch waren voorbij en O’Reilly keek op zijn lijst.

‘Geweldig,’ zei hij. ‘Geen enkele zieke.’

‘Dus kunnen we met onze benen omhoog gaan zitten?’ Barry stond op van tafel. ‘Ik ga de kruiswoordpuzzel van vandaag proberen op te lossen.’

‘Geen sprake van.’ O’Reilly schudde zijn hoofd. ‘We moeten bij een paar mensen langs die we hebben verwaarloosd.’

Barry zuchtte. ‘Soms doe je me verbaasd staan.’

‘Hoezo?’ O’Reilly trok een van zijn borstelige wenkbrauwen op.

‘Sinds ik hier ben gearriveerd zeg je tegen me dat we niet alle ellende van de wereld op onze schouders kunnen nemen en dat we eens in de zoveel tijd uit de buurt van de klanten moeten blijven.’

‘Dat is waar.’ O’Reilly produceerde een perfect ringetje rook en stak zijn wijsvinger erdoorheen. ‘Jezus, ik heb nooit geweten dat ik ringetjes kon blazen.’

‘Je bent een man met veel talenten. Straks ga je me nog vertellen dat je de bolmeetkunde beheerst.’

‘Dat is ook zo. Dat heb ik van de navigator op de Warspite geleerd.’ Het ringetje ging omhoog, draaide en zweefde weg.

Barry schudde zijn hoofd. ‘Wat kun je in vredesnaam niet?’

‘Op water lopen is een beetje lastig.’ O’Reilly grinnikte. ‘En ik wou dat ik water in wijn kon veranderen.’

‘Of in John Jameson’s.’

O’Reilly grijnsde nog breder. ‘Dat zou heel fijn zijn.’ Hij probeerde nog een ringetje te blazen, maar slaagde er alleen in een paddenstoelwolk te produceren.

‘En je kunt doden weer tot leven wekken… Ik denk aan de boer die in de kerk het loodje legde toen jij hier net was gearriveerd.’

‘Ik had al tegen je gezegd dat je het een en ander van mij kon leren.’

‘Dat is ook gebeurd,’ zei Barry ernstig.

‘Prima. En als we die huisbezoeken van vanmiddag hebben afgelegd, heb je misschien nog het een en ander geleerd.’

‘Naar wie gaan we toe?’

‘De Galvins. Ik wil weten of Bishop zijn belofte gestand heeft gedaan. En de Kennedy’s, om te kijken hoe het met Jeannie gaat. Daarna gaan we even naar Maggie om haar over Sonny te vertellen.’

‘Dat hoeft niet lang te duren.’

O’Reilly keek nu ernstiger. ‘Zij zijn de gemakkelijke klanten. We moeten ook bij mevrouw Fotheringham op bezoek.’

Barry slikte. Hij had geprobeerd niet aan die casus te denken. ‘Moet dat echt?’

O’Reilly knikte. ‘Ze moet zich vreselijk veel zorgen maken en ik durf erom te wedden dat ze geen idee heeft wat er aan de hand is. De specialisten in het Royal hebben het te druk om met familieleden te praten. Je weet hoe de bezoekuren zijn, en als het haar is gelukt de afdeling over de telefoon te bereiken, heeft ze ongetwijfeld te horen gekregen dat het goed met hem gaat, dat hij slaapt of dat ze over de telefoon geen informatie mogen verstrekken.’

Barry had de drukte van het grote academische ziekenhuis nog niet zo lang achter zich gelaten. Hij herinnerde zich heel goed hoeveel tijd er werd gespendeerd aan de technische aspecten van de casussen van de patiënten, en hoe weinig aan de zorgen van hun familieleden. De bezoekuren waren strak geregeld. Alleen directe familie. Van twee tot vier uur ‘s middags. Op de woensdagen geen bezoek. Nu besefte hij ook dat de meeste familieleden te zeer van hun omgeving onder de indruk waren geweest om vragen te stellen . In die tijd had dat hem echter de gewoonste zaak van de wereld geleken.

‘Ik ga de afdeling bellen om te vragen hoe het met Fotheringham is,’ zei O’Reilly. ‘Bij zijn vrouw hoeven we niet lang te blijven. We moeten haar alleen geruststellen.’

Barry zette zich schrap. ‘Mag ik dat doen? Ik behoor degene te zijn die probeert haar alles uit te leggen.’

O’Reilly hield zijn hoofd scheef. ‘Ik hoopte al dat je dat zou zeggen.’ Barry hoorde voldoening in de stem van zijn oudere collega doorklinken. ‘Ga jij dan maar bellen. Je moet vragen naar zaal eenentwintig. Ik wacht in de auto op je. Die staat overigens weer voor de deur geparkeerd.’

Barry hoorde tot zijn genoegen dat majoor Fotheringham weliswaar langzaam maar wel gestaag herstelde. Hij had een beetje moeite met spreken en zijn linkerkant was verzwakt, maar hij zou wel een redelijk normaal leven kunnen leiden. Vrijdag zouden de hechtingen eruit worden gehaald en dan werd hij uit het ziekenhuis ontslagen. Daarna moest hij wel regelmatig terugkomen voor controle en fysiotherapie.

‘Dank u.’ Barry wilde de verbinding verbreken, maar bedacht zich. Waarom ook niet? ‘Kunt u me met de telefooncentrale verbinden?’ vroeg hij. Dat gebeurde direct.

‘Kunt u dokter Mills voor me oppiepen?’

‘Een momentje.’

Barry wachtte. Hij kon zich de uitdrukking op Jacks gezicht voorstellen wanneer de pieper in de zak van zijn witte jas afging. Nog meer werk, zou zijn vriend denken.

‘Met Mills,’ zei Jack afgemeten. Zakelijk.

‘Jack? Je spreekt met Barry.’

‘Werkelijk? Toen ik mijn pieper hoorde dacht ik dat Sir Donald Cromie het op mij had gemunt. Ik loop namelijk een beetje achter op mijn schema. Wat is er?’

‘Niets. Ik zal je niet lang van je werk houden, maar ik moest het Royal bellen en ik wilde even kijken of jij daar was.’

‘Ik ben onderweg naar een operatiekamer. Minder belangrijke casussen vandaag. Wratten, vet afscheidende cysten, een paar ingegroeide teennagels. Goede training voor jonge chirurgen, volgens Sir Donald.’

‘En een goed excuus om jou het werk te laten doen terwijl hij…’

‘Gaat golfen. Dat is een van de voordelen van de chirurgie. Als je bent opgeklommen kun je triviale operaties aan de jongeren overlaten en er even tussenuit knijpen. Heb jij het nog altijd druk?’

‘Dat valt wel mee.’

‘Heb je nog iets gehoord van dat meisje van je?’

‘Patricia?’ Barry schudde zijn hoofd. Door de crisis met majoor Fotheringham, Cissies schildklier en de zwangerschap van Julie MacAteer had hij niet vaak meer aan Patricia gedacht. ‘Nee. Niets.’

‘Afgelopen vrijdag heeft ze je met een kluitje in het riet gestuurd. Dat is dus pas vier dagen geleden. Geef haar de tijd.’

‘Stel dat ze niet belt?’

‘Dan zul je dat domweg moeten accepteren.’

‘Hmmm.’ Barry wist dat zijn vriend gelijk had. Het zag er inderdaad naar uit dat ze hem op een vriendelijke manier had willen afwijzen. Ze had met nadruk gezegd hoe belangrijk haar carrière voor haar was en hem zo te verstaan gegeven dat zij niet zo met hem was ingenomen als hij met haar. Hoe verliefd hij ook op haar was… zij was nu aan zet.

‘De tijd geneest alle wonden, net als het product van meneer Arthur Guinness en Zonen. Is er een kans dat we elkaar binnenkort weer kunnen zien?’

‘Ik zal je later deze week bellen als ik vrij ben… en als ik niets van Patricia heb gehoord.’

‘Doe dat. Nu moet ik gaan.’ De verbinding werd verbroken.

Barry legde glimlachend de hoorn op de haak.

‘Kom je nog?’ brulde O’Reilly buiten.

Barry deed de voordeur dicht en liep op een drafje naar de auto.

‘Hoe is het met de majoor?’ vroeg O’Reilly.

‘Die is aan de beterende hand.’

‘Goed zo.’ O’Reilly reed van de stoeprand weg.

‘Is het niet geweldig, dokter O’Reilly?’ Met stralende ogen liet Maureen hem een stapel briefjes van twintig pond zien. ‘Vanochtend vroeg stond hier iemand op de stoep. Seamus was niet thuis. En die man zei tegen me: “Ik heb gehoord dat uw echtgenoot een heleboel hobbeleenden te koop heeft.” Dat bevestigde ik, en toen zei hij dat hij ze allemaal wilde kopen. Moet u eens kijken! Vierhonderd pond.’

‘Geweldig,’ zei O’Reilly.

‘Weet u dat geen van die eenden ook maar in de verste verte leek op de eenden die ik ooit in mijn leven heb gezien?’

‘Ze moeten heel mooi zijn geweest, en ze zullen ongetwijfeld als warme broodjes over de toonbank gaan.’

Maureen tuitte haar lippen. ‘Dat weet ik niet, maar daar mag die man zich nu verder zorgen over maken.’

‘Inderdaad,’ zei Barry. Wat zou Bishop met die hobbeleenden doen als ze inderdaad zo vreemd waren als Maureen zei?

‘We hebben in elk geval ons geld terug, en we hebben ook nog een beetje winst gemaakt,’ zei Maureen. ‘Ik weet niet hoe u het voor elkaar hebt gekregen, dokter, maar…’

O’Reilly maakte een nonchalant handgebaar. ‘Wanneer vertrekken jullie naar het zonnige Californië?’

‘Zodra ik passage heb kunnen boeken.’ Ze aarzelde even. ‘Zou u mij een kleine gunst kunnen bewijzen?’

‘Zeg het maar.’

Ze gaf hem het geld. ‘Wilt u dat in bewaring nemen?’

O’Reilly pakte de bankbiljetten aan.

‘Ik zal me geruster voelen als Seamus…’

‘Maak je over dat geld maar geen zorgen,’ zei O’Reilly, die alles in zijn broekzak stopte. ‘Bij mij is het volkomen veilig.’

Ze glimlachte naar hem, hield haar hoofd scheef en vroeg: ‘Zijn jullie aanstaande zaterdag vrij?’

Barry had gehoopt dat hij wat tijd vrij zou mogen nemen. Hij wilde naar Patricia toe als zij hem belde, of naar Jack als ze dat niet deed. Hij keek vragend naar O’Reilly.

‘Misschien,’ zei O’Reilly.

‘We geven een afscheidsfeestje en ik zou graag willen dat jullie dan ook komen.’

‘Dokter Laverty, wat denkt u ervan?’

‘We organiseren het hier thuis. In de middag,’ zei Maureen.

Uit de manier waarop ze naar O’Reilly’s gezicht keek kon Barry opmaken dat de aanwezigheid van haar artsen voor haar belangrijk was. ‘Ik zou niet weten waarom niet,’ zei hij. Na het feest zou hij misschien nog wel een paar uurtjes vrij kunnen nemen.

‘Schitterend,’ zei Maureen.

O’Reilly keek in de kleine zitkamer om zich heen. ‘Hoeveel mensen denk je dat er komen?’

Maureen haalde haar schouders op.

‘Zou jij, of Seamus, de feesttent kunnen regelen die de Highlanders van Ballybucklebo op de twaalfde op het veld gebruiken?’ vroeg O’Reilly.

‘Dat zal ik aan Seamus vragen.’

‘Voor het geval het gaat regenen. In mijn achtertuin zul je heel wat meer ruimte hebben.’

Maureen straalde. ‘Zou u dat niet erg vinden?’

‘Helemaal niet. Je weet maar nooit hoeveel mensen er komen opdagen voor een feestje in Ballybucklebo.’

‘Seamus zal voor de grote tent zorgen. Hij is uiteindelijk niet voor niets eerste doedelzakspeler. Zaterdagmorgen zullen we hem opzetten.’

‘Prima. Er moet ook iets te eten bij zijn. Daar kan mevrouw Kincaid wel voor zorgen, en ik zal een paar vaten bier regelen.’

‘Dat zal u een fortuin kosten!’

‘Nee. Barkeeper Willy moet de gasten laten betalen. Ik heb geen geldboompje in de tuin staan.’

Barry herinnerde zich de problemen die Jack en hij hadden gehad toen ze in de mensa een feestje wilden geven. De verordeningen met betrekking tot het serveren van drank waren in Ulster een beetje verwarrend. Als iemand alcohol wilde verkopen buiten een geregistreerd staande pub moest daarvoor om toestemming worden gevraagd, en het duurde gewoonlijk een paar weken voordat je die had. ‘We hebben de tijd niet om daar toestemming voor te verkrijgen.’

‘Dat is ook niet nodig, want we gaan geen drank verkopen. Wel glazen water.’

‘Wat zeg je?’

‘Water,’ herhaalde O’Reilly met een grote grijns. ‘Prima drankje. Doet wonderen voor hazewindhonden en om water aan de man te brengen heb je geen toestemming nodig. Verder kan niets je beletten bij elk verkocht glas water een gratis drankje te serveren.’

‘Meen je dat serieus?’

‘Volkomen.’

‘Dus jij kunt water wel degelijk in wijn… bier veranderen.’

O’Reilly knikte. ‘Om het zekere voor het onzekere te nemen zullen we agent Mulligan uitnodigen. Als we een wet overtreden en hij is daarbij, zou hij zichzelf moeten arresteren.’

Barry lachte en daar werd de jonge Barry Fingal wakker van. Op een niet mis te verstane manier maakte hij zijn aanwezigheid kenbaar.

‘Ik ga voor de kleine zorgen,’ zei Maureen. ‘Tot zaterdag dan.’

‘Afgesproken,’ zei O’Reilly. ‘Dokter Laverty, kom mee. We moeten nog meer huisbezoeken afleggen.’

Tot grote opluchting van Barry – die nog altijd geen Wellingtons had – was het laantje naar de boerderij van de Kennedy’s droog. Het was goed mogelijk dat de laarzen die hij had gekocht op de dag waarop hij Patricia had leren kennen, nog altijd op en neer pendelden tussen Bangor en Belfast.

Jeannie was op het erf en gooide een stok naar haar bordercollie.

‘Hallo, dokter O’Reilly.’ Ze trok de stok uit de bek van de hond, die zich meteen met gestrekte voorpoten en met haar kop tussen die poten op de grond liet ploffen en strak naar de stok keek. ‘Blijf, Tessie.’ De hond keek even naar de nieuwkomers.

‘Hoe gaat het met je, Jeannie?’ O’Reilly liep naar haar toe en Barry kwam achter hem aan.

‘Veel beter nu.’

Barry zag dat ze een heel ander meisje was dan drie weken geleden. Ze had kleur op haar wangen en haar ogen straalden even fel als Tessies blauwe ogen. Misschien was ze iets afgevallen, maar dat was natuurlijk niet meer dan normaal nadat ze zo ziek was geweest.

‘Ze knapt echt op.’ Mevrouw Kennedy verscheen in de deuropening. Haar grijze haar was netjes in een knot opgestoken en haar schort was schoon. Ze liep naar Jeannie toe en legde beschermend een hand op haar schouder. ‘We hebben ons een tijdje veel zorgen over haar gemaakt, maar die dokters in het kinderziekenhuis waren geweldig.’ Ze keek O’Reilly recht aan. ‘Er was een jonge arts bij die dokter Mills heette. Hij zei dat het heel anders had kunnen aflopen als u en dokter Laverty niet zo snel de juiste diagnose hadden gesteld.’ Ze slikte.

‘Eind goed al goed,’ zei O’Reilly. ‘En ga me niet vertellen dat dat een citaat van William Shakespeare is, dokter Laverty, want dat weet ik ook wel.’

Barry grinnikte en bedacht zich hoeveel kritiek hij had gehad op de ogenschijnlijk nonchalante manier waarop zijn oudere collega een diagnose stelde. O’Reilly had gezegd dat plattelandsartsen soms écht verschil konden maken, en daar had hij volkomen gelijk in gehad.

‘Veel frisse lucht en goed eten. Dan zal ze binnen de kortste keren weer honderd procent de oude zijn en kan ze in september naar school.’

Jeannie fronste haar voorhoofd en zei: ‘Ik haat rekenen.’

‘Dat deed ik op jouw leeftijd ook,’ zei O’Reilly. ‘Laat me nu maar eens zien hoe goed je die stok kunt gooien.’

Jeannie gooide hem het erf over. Tessie hield haar lijf nog altijd tegen de grond gedrukt en keek strak naar Jeannies gezicht. Ze trilde, maar ze kwam niet in beweging.

‘Collies zijn slimme honden,’ merkte O’Reilly op.

‘Pak!’ zei Jeannie, en de hond rende erheen.

‘Jij zult ons niet meer nodig hebben,’ zei O’Reilly tegen Bridget Kennedy.

‘Het zal Dermot spijten dat hij u niet heeft gezien, dokter, maar hij is aan het werk op het veld.’

‘Het werk van een boer is nooit af, net als dat van een dokter.’ O’Reilly maakte het portier van de Rover open. ‘Als jullie zaterdagmiddag soms niets te doen hebben, kunnen jullie naar een feestje komen dat we zaterdagmiddag in mijn achtertuin geven voor Seamus en Maureen Galvin. Zij vertrekken namelijk binnenkort naar Amerika.’

‘Ik zal het Dermot vragen, en ik zal wat van dat lekkere tarwebrood meenemen.’

‘Geweldig.’ O’Reilly ging achter het stuur zitten. ‘Instappen.’

Dat deed Barry.

‘Met dat meisje hebben we geluk gehad,’ zei O’Reilly terwijl ze over het hobbelige laantje reden. ‘Bridget zou het niet hebben overleefd als die kleine het niet had gehaald.’

‘Mevrouw Kennedy moet al vrij oud zijn geweest toen ze Jeannie kreeg.’

O’Reilly draaide de grote weg op en gaf gas. ‘Het gebruikelijke verhaal. Pas toen de oude Kennedy was overleden en zijn zoon de boerderij had nagelaten konden ze het zich veroorloven te trouwen. Ik geloof dat Bridget toen tweeënveertig was. Daarna duurde het heel lang voordat ze in verwachting raakte. Dat kleine meisje is het licht van haar leven.’

O’Reilly toeterde en reed over de middenstreep. ‘Ellendige fietsers. Geef me de ruimte!’

Barry keek om en zag de onfortuinlijke fietser wankelen, tot stilstand komen en samen met zijn fiets de greppel in duiken. ‘Heb je nooit een fietser geraakt?’

‘Nog niet. Iedereen kent mijn auto.’

Ze kennen jou ook allemaal goed, Fingal Flahertie O’Reilly, dacht Barry, en sommigen beginnen mij te leren kennen. Dat idee deed hem genoegen, maar dat genoegen werd prompt de grond weer in geboord toen O’Reilly zijn beide handen van het stuur haalde om zijn pijp op te steken en zei: ‘Volgende halte de Fotheringhams.’

‘Hebben jullie trek in thee en scones?’ vroeg mevrouw Fotheringham toen O’Reilly en Barry in de van antimakassars voorziene leunstoelen zaten. Ze had haar mantelpak weer aan en haar parelketting om, en alle haartjes zaten keurig op hun plaats.

‘Nee, dank u,’ zei O’Reilly. ‘We blijven maar even. Dokter Laverty wil u iets vertellen.’

Ze ging op de bank zitten, met haar knieën tegen elkaar en haar handen op haar schoot gevouwen, alsof ze bad. ‘Ja, dokter?’ Haar mond was een streepje.

Barry slikte. ‘Ik heb de toestand van de majoor met iemand in het ziekenhuis besproken. Het gaat zo goed met hem als te verwachten viel.’

‘En hoe goed is dat?’

‘Hij is volledig bij bewustzijn. De linkerkant van zijn lichaam is een tikkeltje zwak en hij spreekt een beetje onduidelijk. Ik ben bang dat hij nooit meer helemaal de oude zal worden, maar logopedisten en fysiotherapeuten kunnen op den duur wonderen verrichten.’

‘Hmmm.’ Haar gezicht was uitdrukkingsloos. ‘Wat zou er zijn gebeurd als hij eerder naar het ziekenhuis was gebracht?’

Barry keek even naar O’Reilly, die zijn vingernagels ingespannen bestudeerde. Vanuit die hoek hoefde hij niet op hulp te rekenen. Barry ademde diep in. ‘Misschien zou het nu beter met hem gaan als ik die vrijdag had beseft wat er met hem aan de hand was.’ Barry vroeg zich af of iemand in het ziekenhuis twijfel bij haar had gezaaid. ‘Was hij maar eerder naar ons toe gekomen’ was een veelgehoorde klacht van het medisch personeel. ‘Wat hebben ze u in het Royal verteld?’ vroeg hij.

Haar lippen waren nu zo’n smal streepje dat ze bijna niet meer te zien waren. ‘Ze hebben nauwelijks aandacht aan mijn aanwezigheid besteed.’

Barry vroeg zich af of hij nog iets tot zijn eigen verdediging te berde kon brengen en kwam tot de conclusie dat hij volkomen eerlijk diende te zijn. ‘Ik dacht dat hij alleen zijn nek had verrekt.’

‘Maar daar hebt u zich in vergist, nietwaar?’

‘Ja, mevrouw Fotheringham.’

‘Ik ben blij dat u dat toegeeft, jongeman.’

Barry rilde.

‘Mevrouw Fotheringham, ik denk niet dat ik het beter zou hebben gedaan,’ zei O’Reilly. ‘Vrijdag waren er nog maar weinig symptomen waar je als arts op kon afgaan.’

Ze snoof hooghartig. ‘Artsen nemen het natuurlijk altijd voor elkaar op.’

‘Dat zou u zo kunnen stellen, maar wat ik u heb gezegd is in mijn ogen de waarheid.’

‘Ik heb de tijd gehad om hierover na te denken,’ zei ze, en ze ging staan. ‘Ik heb besloten dat mijn man en ik op zoek gaan naar een andere huisarts.’

‘Dat is uiteraard aan u, mevrouw Fotheringham. Ik heb gehoord dat dokter Bowman in Kinnegar een heel goede arts is,’ zei O’Reilly afgemeten.

Barry klemde zijn kaken op elkaar. Natuurlijk was het haar volste recht van huisarts te veranderen, maar hij had gehoopt dat ze het zou begrijpen als hij volstrekt eerlijk was.

‘In dat geval wilt u misschien wel zo vriendelijk zijn onze dossiers naar hem toe te sturen?’ Ze liep de kamer door en maakte de deur open.

‘Met genoegen.’

Barry hield zijn hoofd omlaag en liep langzaam naar de hal. ‘Het spijt me.’

‘Daarmee krijg ik mijn echtgenoot niet terug.’

Barry keek naar O’Reilly, die zijn hoofd schudde en zei: ‘Daar hebt u gelijk in.’

‘Ik ben blij dat u dat toegeeft,’ zei ze. ‘En nu…’

‘Een goede middag verder nog, mevrouw Fotheringham.’ O’Reilly stond al buiten. ‘Ik hoop dat de majoor zo goed mogelijk herstelt.’

‘Huh,’ zei ze, en ze deed de deur dicht.

Barry liep langzaam naar de auto en hij voelde die zakken toen O’Reilly na hem was ingestapt.

‘Trek het je niet aan,’ zei O’Reilly, en hij startte de motor. ‘Ze is van streek en ze is boos.’

‘En terecht. Ik had…’

‘Begin daar niet weer mee.’ O’Reilly trapte op de rem. ‘Maak het hek open.’

Barry gehoorzaamde, wachtte tot de Rover het hek door was en deed dat toen weer dicht. O’Reilly kon gemakkelijk filosofisch zijn. Hij had zich niet vergist.

‘Stap in en verman je.’ O’Reilly gaf gas. ‘Bij Cissie Sloan heb je de juiste diagnose gesteld. Samen hebben we ontdekt wat er met Jeannie Kennedy aan de hand was, en die oude Sonny krijgt door ons wat hem rechtens toekomt.’ Met piepende banden draaide hij naar links de kustweg op. ‘Je moet de dingen nemen zoals ze komen. Voor de laatste keer: misschien had ik het met de majoor beter gedaan, maar mevrouw Fotheringham is niet alleen boos. Ze voelt zich ook schuldig.’

‘Waarom?’

‘Ze is intelligent genoeg om te beseffen dat jij die stijve nek van hem serieuzer had genomen als ze niet zo vaak vals alarm hadden geslagen.’

‘Dat had ik dan inderdaad misschien wel gedaan.’

‘Als mensen zich schuldig voelen, slaan ze vaak om zich heen. Jij kwam handig van pas als zondebok.’

Daar dacht Barry over na. Er zat beslist iets waars in.

‘Eén ding moet je goed onthouden,’ zei O’Reilly. ‘“Als je de confrontatie met triomfen en rampen aankunt/En die twee oplichters een gelijke behandeling geeft…”’

‘“If” van Rudyard Kipling. Mijn vader heeft me er een ingelijst exemplaar van gegeven toen ik op school zat. “Als vijanden noch liefhebbende vrienden je kunnen kwetsen;/Als alle mensen voor jou belangrijk zijn, maar geen te zeer…”’

‘Inderdaad. “Maar geen te zeer.” Dat is naast je patiënten niet de bovenhand laten krijgen nog een andere vaste stelregel voor een huisarts.’

‘O?’

‘Abraham Lincoln heeft iets gezegd over alle mensen soms een rad voor ogen draaien, maar niet voortdurend. Dat gaat ook op voor patiënten. Wat je voor sommigen van hen ook doet… je zult hen nooit allemaal tevreden kunnen stellen.’

‘Dat weet ik,’ zei Barry zacht.

‘In zo’n geval kunnen jouw en hun wegen zich beter zo spoedig mogelijk scheiden.’

‘Je doelt op mevrouw Fotheringham en dokter Bowman?’

‘Ja. Zij zal ons nooit meer vertrouwen. Dat is jammer, maar dat is nu eenmaal de aard van het beestje. Voor iedere mevrouw Fotheringham en iedere Bertie Bishop zijn er echter de Cissies en de Jeannies en de Maureen Galvins… en de Maggies, die het allemaal de moeite waard maken.’ Hij bracht de auto tot stilstand bij de berm bij Maggie MacCorkles huisje. ‘Kom mee. We gaan Maggie vertellen wat er voor Sonny is geregeld.’

Honden liepen de voordeur uit en kwamen kwispelstaartend en blij blaffend om de auto heen staan. Maggie wurmde zich tussen de dieren door en Barry zag verse viooltjes onder het lint van haar hoed.

‘Jullie zijn precies op tijd. Het water kookt al.’

‘Ik heb best trek in een kop thee,’ zei O’Reilly.

‘Ik ook,’ zei Barry, die achter hen aan naar binnen liep.

‘Generaal Montgomery, maak dat je wegkomt,’ zei Maggie tegen de rode kat, die op een van de stoelen lag. ‘Gaat u zitten, dokter O’Reilly, en steek uw pijp op.’

Ze verwarmde de theepot, goot het kokende water er weer uit, pakte theebladeren uit een tinnen theeblik met een afbeelding van de kroning van Elizabeth II op de zijkant en deed er weer kokend water bij. ‘Die moet even trekken.’

‘Geweldig,’ zei O’Reilly.

‘Ik ben blij dat u er bent, want die pilletjes zijn op en ik heb laatst weer zo’n aanval van excentri-hoe-noemde-u-het-ook-alweer hoofdpijn gehad. Hebt u ze toevallig bij u?’

O’Reilly schudde zijn hoofd. ‘Ik ben bang van niet, Maggie. Excentrische hoofdpijn is een merkwaardig fenomeen. Kun je morgen naar de praktijk komen? Ik wil je nog even onderzoeken voordat ik je nog meer pillen geef. Gewoon om het zekere voor het onzekere te nemen.’

Barry glimlachte. Hij was niet de enige arts in Ballybucklebo die een klacht over hoofdpijn in het vervolg serieuzer zou nemen.

‘Ik kom naar u toe,’ zei Maggie, en ze schonk thee in drie porseleinen bekers. Een beker herdacht de Ontzetting van Mafeking, nummer twee was voorzien van een beeltenis van Winston Churchill en nummer drie van een door zwarte vlaggen omgeven portret van John F. Kennedy.

‘Melk en suiker?’

‘Alleen melk,’ zei Barry, en O’Reilly knikte.

De thee was zo sterk dat Barry zich afvroeg of het theelepeltje erin zou oplossen. Hij kon de beker nergens leeggieten. Dus nam hij dapper slokjes, hopend dat het zuur zijn maag niet in een lap leer zou veranderen.

‘We wippen even binnen om je over Sonny te vertellen,’ zei O’Reilly.

Maggie hield haar hoofd scheef, als een lijster die net in de aarde een sappige worm heeft ontdekt. ‘Hoe is het met die oude mafketel?’

‘Hij wordt zaterdag uit het ziekenhuis ontslagen.’

‘Ik had al tegen u gezegd dat hij het eeuwige leven heeft.’ Ze nam een slokje thee. ‘Dat betekent dat hij zijn honden weer kan meenemen.’

‘Nee, nog niet. Hij zal eerst een tijdje naar Bangor moeten om verder te herstellen.’

‘Hoe lang is een tijdje?’

O’Reilly keek even naar Barry. ‘Tot zijn dak is gerepareerd.’

Barry sloeg Maggie oplettend gade.

Ze schoot rechtovereind. ‘Tot wát?’

‘Zijn dak is gerepareerd. Bishop heeft me meegedeeld dat hij van gedachten is veranderd.’

‘Jezus, Maria en Jozef. Bertie Bishop? Die man heeft geen hart.’

‘Dat is waar,’ zei Barry.

‘Ik zal het pas geloven als ik het met eigen ogen heb kunnen aanschouwen. Ik heb geen sterren in het oosten gezien, en het laatste dat ik Bertie Bishop tegen Sonny heb horen zeggen was dat hij dat dak alleen na de Wederopstanding zou repareren.’

O’Reilly schoot in de lach. ‘Maggie, houd je ogen maar wijd open voor de komst van wijze mannen op kamelen. Het is echt waar.’

Ze keek hem met samengeknepen ogen aan. ‘Kunt u daarop zweren?’

‘Ja.’

‘Hmmm. En wat vindt Sonny daarvan?’

‘Hij weet het nog niet, maar ik kan wel naar zijn reactie raden,’ zei O’Reilly.

‘O?’

‘Ja. Ik ga zaterdag naar het Royal.’

Dat was nieuws voor Barry, maar het verbaasde hem niet langer dat O’Reilly er geen bezwaar tegen had als chauffeur voor patiënten te fungeren.

‘Ik breng hem naar Bangor. Eerst hebben we echter een céili bij mij thuis: een afscheidsfeestje voor de Galvins, die naar Amerika gaan. Sonny is beslist voldoende hersteld om dat even te kunnen bijwonen.’

‘Gaat u door,’ zei Maggie.

‘Hoe zou jij erover denken ook langs te komen en hem alles over dat dak te vertellen?’

Barry zag blossen verschijnen op Maggies leerachtige wangen. ‘Doet u alstublieft niet zo raar. We zeggen elkaar nauwelijks gedag.’

‘Dat weet ik, maar de laatste keer dat ik Sonny heb gezien zei hij dat hij jou… wilde bedanken voor het verzorgen van zijn honden.’

‘Dat zou inderdaad niet meer dan beleefd zijn.’

‘Dus je komt?’

‘Ik zal erover nadenken en als ik kom, neem ik een van mijn pruimentaarten mee.’

‘Geweldig! Die taarten van jou zijn even beroemd als je kopjes thee.’