images

Katten op een koud pannendak

‘Ik dacht dat we maar één huisbezoek hoefden af te leggen,’ zei Barry, die het portier met een klap dichttrok.

‘We hebben er nog maar een paar voor de boeg,’ zei O’Reilly, en hij reed achteruit de oprijlaan af. ‘Ik denk niet dat de majoor of diens echtgenote ons de eerstkomende tijd nog zullen bellen. Hoe denk jij daarover?’

‘Dat denk ik ook niet.’ Zijns ondanks grinnikte Barry. ‘Dit is niet de geneeskunde zoals ik die heb geleerd, maar het lijkt wel te werken.’ Hij kreeg weer een beeld voor ogen van zes achtersten die door hun kleren heen werden geïnjecteerd.

‘Natuurlijk.’ O’Reilly viste zijn pijp uit een van zijn zakken. ‘Je kunt iets altijd op verschillende manieren aanpakken. Toen ik pas was begonnen met mijn praktijk dacht ik dat iedere patiënt zich als een geciviliseerd mens zou gedragen en zijn of haar dokter met respect zou behandelen. Twintig jaar geleden had ik de Fotheringhams fiks de les gelezen voor het verspillen van mijn tijd.’

Barry keek omlaag. Dat zou hij nu inderdaad hebben gedaan.

‘Het duurde echter niet lang voordat ik tot de ontdekking kwam dat consideratie met andere mensen een van de minder aangename trekjes kan zijn van degenen die tot de soort homo sapiens behoren.’

‘Dat heb ik gemerkt.’

‘Tegen hen schreeuwen helpt niet.’

‘Bij Seamus Galvin leek het anders wel te helpen.’

O’Reilly schoot in de lach. ‘Seamus? Die man is op geen enkele andere manier tot de orde te roepen. Hij is enig in zijn soort.’ Hij stak zijn pijp op en de auto werd gevuld met scherp ruikende rook. ‘Bij de meeste anderen moet je hun medische klachten zo goed mogelijk behandelen. Je hoeft echter niet stante pede voor iedereen klaar te staan en je kunt je boodschap net zo overbrengen als de slang in Genesis.’

‘Was die slang subtieler dan alle andere beesten?’

‘Inderdaad. Dat is iets wat ze je tijdens je opleiding niet leren.’ O’Reilly remde voor het verkeerslicht en de auto schudde toen een windvlaag over de weg naar het strand schoot. ‘Waarom ben jij eigenlijk medicijnen gaan studeren?’

Die beslissing was heel persoonlijk geweest en Barry aarzelde altijd de werkelijke redenen te vertellen. Hij probeerde een afleidingsmanoeuvre. ‘Toen ik de middelbare school had afgerond zei mijn vader dat ik te dom was om natuurkunde of scheikunde te gaan studeren, nooit in mijn levensonderhoud zou kunnen voorzien met een graad in de alfawetenschappen, geen katholiek was – en dus geen priester kon worden – en er niet uitzag als een soldaat. Dus restte me niets anders dan een studie geneeskunde.’

O’Reilly snoof. ‘Klinkt als iets wat Tom Laverty inderdaad heeft kunnen zeggen.’ Hij draaide zijn hoofd naar Barry toe en keek hem recht aan. ‘Maar dat was niet de enige reden, nietwaar?’

‘Het licht is groen, dokter.’

‘Inderdaad.’ De Rover denderde het kruispunt over en de banden piepten toen O’Reilly rechtsaf sloeg. Hij trok de auto weer in het juiste spoor. ‘Je hebt mijn vraag nog niet echt beantwoord.’

‘Tja, ik…’

‘Je praat er niet graag over, maar je had wel vaag het idee dat je het fijn zou vinden mensen te helpen en iets nuttigs te doen.’

‘Hoe weet je dat in vredesnaam?’

‘Je had op de middelbare school weinig vrienden gemaakt, dus hoopte je dat de mensen je aardig zouden gaan vinden als je medicijnen ging studeren.’

Barry ging in gedachten terug naar zijn kostschooltijd. Afgezien van Jack Mills had hij geen echte vrienden gehad. Hij kon goed leren en werd als gevolg daarvan door de incrowd van die kleine, gesloten gemeenschap gemeden. Het waren vier eenzame jaren geweest.

‘Dat dacht ik al wel,’ zei O’Reilly. ‘Nou, de meeste klanten zullen je niet echt aardig vinden. Ze zullen je bedanken als je iets goed hebt gedaan en je behandelen als oud vuil indien dat niet zo is. Geloof me als ik je zeg dat je vergissingen zult maken. Daar kun je namelijk vergif op innemen.’

Barry vroeg zich af hoe de grote man het zo goed kon hebben begrepen.

‘Sommigen zullen geen enkele consideratie hebben met het feit dat je vierentwintig uur per etmaal oproepbaar bent, en anderen – zoals Bishop – zijn verdomd onbeschoft en ongelooflijk veeleisend. Bishop heeft voldoende zuur door zijn aderen stromen om de accu’s van een onderzeeër op te laden.’ O’Reilly stopte zijn pijp weer in zijn jaszak. ‘Je moet de Bishops van deze wereld nooit op je zenuwen laten werken. Maar het heeft ook zijn goede kanten. Als je een juiste diagnose hebt gesteld en dus werkelijk verschil hebt uitgemaakt in iemands leven, pas je binnen het plaatselijke geheel en is alles de moeite waard.’

‘Denk je dat echt?’

‘Dat weet ik, jongen. Dat weet ik heel zeker.’ O’Reilly klemde zijn handen om het stuur. ‘Je moet gewoon doorgaan.’

Barry aarzelde even en vroeg toen: ‘Waarom ben jij medicijnen gaan studeren?’

O’Reilly bromde iets. ‘Jouw vriend Galvin heeft een keer een elektrische schuurmachine over zijn hand gehaald. Gewoon om te weten hoe dat voelde. Weet je wat hij zei toen ik hem vroeg waarom hij dat in vredesnaam had gedaan?’

Barry schudde zijn hoofd.

‘“Het leek me een goed idee,” zei hij.’ O’Reilly schudde van het lachen en veegde met de rug van een hand de condens van de voorruit. ‘Volgens mij gaat het ophouden met regenen.’

Barry besefte dat O’Reilly’s nonchalance evenzeer zijn persoonlijke camouflagemiddel was als de opvallende verf op de romp van zijn oude schip. Hij besloot de zaak verder te laten rusten en keek strak naar buiten.

De Rover reed langs de oever van het meer, waar alleen een grazige berm de weg scheidde van scherpe rotsen. Groene golven beukten tegen de kust, braken en wierpen schuim op de weg. Wat had O’Reilly ook alweer gezegd? Dat je gewoon moest doorgaan.

De auto minderde vaart en O’Reilly parkeerde met twee wielen op het gras. ‘Kom mee.’

Barry stapte uit en zag een huisje met grijze muren, een leistenen dak, ramen met verticale raamstijlen en bloembakken met felgekleurde viooltjes op de vensterbank. Een kort gazon met ruw gras liep vanaf de achterkant van het huisje naar de oever van het meer. O’Reilly klopte op de voordeur. Barry herkende de vrouw die opendeed meteen. Maggie MacCorkle had haar hoed met de geraniums niet op, maar ze had wel weer allerlei vesten aan, en haar lange roestbruine rok.

‘Komt u binnen, dokters,’ zei ze. ‘Wat een beestenweer.’

Ze deed de deur achter hen dicht. Een enkele olielamp op een eikenhouten tafel verlichtte de kleine, van een laag plafond voorziene kamer. Barry zag vaatwerk dat in een afdruiprek naast een emaillen spoelbak op het aanrecht stond te drogen, een gaskacheltje en een rij hangkastjes. Twee gemakkelijke stoelen flankeerden de haard, waarin kooltjes gloeiden. Op een van die stoelen lag een immens grote, rode kat als een balletje opgekruld. Hij had zijn staart tegen zijn neus gedrukt, maar toch kon Barry zien dat hij een oor miste en zijn linkeroog door littekens dichtzat.

‘Hebben jullie trek in een kop thee?’

‘Nee, dank je. We wippen alleen even binnen,’ zei O’Reilly. ‘Hoe is het met de hoofdpijn?’

Het viel Barry op dat O’Reilly onder het praten snel om zich heen keek.

‘Ik had niet beter af kunnen zijn als ik naar Lourdes was gegaan,’ zei ze, en ze sloeg een kruisteken. ‘Het is een wonder. Die pilletjes…’

‘Prima,’ zei O’Reilly, en hij keek even naar Barry.

‘Generaal, scheer je weg.’ Maggie duwde de protesterende kat de stoel af. ‘Gaat u maar bij de haard zitten, dokter.’

Dat deed O’Reilly. ‘Hoe is het met onze Generaal, Maggie?’ Hij aaide de kat over zijn kop. ‘Zoals gewoonlijk bezig met het uithalen van kattenkwaad?’

Maggie grijnsde een tandeloos grijnsje. ‘Hij zou nog voor tweedracht kunnen zorgen in een verlaten huis.’ Ze draaide zich naar Barry toe. ‘Gaat u zitten.’

Hij schudde zijn hoofd, maar vroeg uit nieuwsgierigheid: ‘Waarom noemt u uw kat Generaal, juffrouw MacCorkle?’

Ze grinnikte. ‘Dat is zijn koosnaampje. Officieel heet hij Sir Bernard Law Montgomery, nietwaar, boef?’ De kat draaide zijn goede oog naar het geluid van haar stem toe. ‘Hij lijkt op de man naar wie hij is vernoemd. Hij komt uit Ulster en is dol op een goed gevecht, nietwaar, mannetje?’

De Generaal gromde, trok zijn ene oor plat naar achteren en keek nijdig naar Barry.

‘Hij begrijpt alles wat ik zeg, weet u,’ zei Maggie.

Barry was er niet zeker van dat de manier waarop de kater naar hem loerde hem aanstond, en hij zette een stap naar achteren.

‘Maakt u zich geen zorgen,’ zei Maggie. ‘U bent voor hem niet groot genoeg om achteraan te gaan.’

O’Reilly ging staan. ‘Maggie, we moeten weer gaan.’ Hij liep de kamer door, maakte de deur open en bleef toen weer staan. ‘Als je je niet lekker voelt, moet je naar me toe komen.’

‘Dat zal ik doen, en hartelijk bedankt dat u bent langsgekomen.’

‘Graag gedaan. We waren toch onderweg naar Sonny.’

‘Sonny? Die arme oude Sonny. Die is niet al te blij met mij.’

‘O?’ zei O’Reilly.

‘Zijn spaniël was hier gisteren, maar onze Generaal heeft meteen met die hond afgerekend. Dat is toch zo, Generaal?’

Barry had de indruk dat de kater nog nijdiger werd bij het horen van het woord ‘hond’. Het dier kromde zijn rug en blies.

Maggie hield de deur vast. ‘Sonny zal u er wel alles over vertellen, maar let u maar niet op die ouwe bok.’

‘Ik wist niet dat juffrouw MacCorkle je had gevraagd bij haar langs te komen,’ zei Barry terwijl hij het portier dichttrok.

‘Dat had ze ook niet.’ O’Reilly reed weg. ‘Op de dagen dat ik het niet al te druk heb probeer ik altijd een paar patiënten te bezoeken over wie ik me zorgen maak.’

‘Je was daar naar iets op zoek. Waarnaar?’

‘Kleine dingen. Of de afwas is gedaan, of er geen halfvolle pannetjes staan, of de vloeren schoon zijn.’ O’Reilly draaide een smalle weg op. ‘Maggie is een beetje vreemd, maar ze is alleen en ik moet weten of ze goed voor zichzelf zorgt. Als ze haar huisje verwaarloost moeten we erover gaan denken haar in een verzorgingshuis te plaatsen.’ O’Reilly’s stem werd zachter. ‘Ik zie haar niet graag in zo’n tehuis, dus als ik een oogje in het zeil kan houden…’

‘Dat is heel aardig van je.’

‘Helemaal niet. Arts zijn betekent meer dan het behandelen van loopneuzen en oude brompotten die je midden in de nacht je bed uit sleuren.’

‘Ik begrijp het.’

‘Straks zul je het pas echt begrijpen.’

‘Sonny?’

‘Ja. Aan die man zit een heel verhaal vast.’ O’Reilly remde en Barry zag een tractor de weg oversteken. Het was nu stiller in de auto. Zoals O’Reilly al eerder had voorspeld regende het niet meer en door de zomerzon steeg stoom op uit het natte wegdek. Ze reden weer door.

‘Ik zal je alles over Sonny vertellen als we bij hem zijn geweest,’ zei O’Reilly. ‘Maar indien je Maggie al een beetje vreemd vindt…’ Hij stopte in de berm van de weg. ‘Wat vind je daarvan?’

‘O, mijn hemel.’

In de andere berm stonden allerlei oude auto’s, televisietoestellen, een roestende maaidorser en plastic klapstoelen. Snoeren hingen aan de takken van een lariks en waren verbonden met een televisietoestel en een centrifuge. In dat laatste apparaat zag Barry kleren ronddraaien. De gele verlengsnoeren kwamen vanuit een huis zonder dak, dat een eindje van de weg vandaan stond. De dakspanten waren verweerd en half ingezakt. Klimop klom omhoog langs de muren en over de ramen.

Wat de voortuin had moeten zijn stond vol met auto’s, motoren, landbouwwerktuigen en een gele caravan. Een man in een bruine regenjas die bij zijn middel met touw was vastgeknoopt liep met grote passen van een van de roestende auto’s naar de caravan en maakte de deur open. Er kwamen vijf honden tevoorschijn, die allemaal keften om de aandacht van de man.

O’Reilly was de weg inmiddels overgestoken en stond naast de televisie. Barry liep achter hem aan.

‘Hallo, Sonny! Hoe gaat het met je?’ brulde O’Reilly.

‘Ik kom eraan.’ Sonny liep een hek door. ‘Brave jongens zijn en daar blijven,’ zei hij tegen de honden, die keffend en blaffend langs een lage heg met hem mee renden. ‘Stil!’ riep hij. ‘Dokter.’ Hij stak zijn hand uit en O’Reilly schudde die.

‘Sonny, dit is dokter Laverty.’

‘Prettig kennis met je te maken, Sonny.’ Barry staarde naar de man. Hij was bijna even lang als O’Reilly, en ouder, maar hij had de houding van een sergeant-majoor. Hij had een gele zuidwester op zijn hoofd en grijs haar hing tot op zijn schouders. Zijn ogen waren even licht als die van een collie, maar zijn rode wangen getuigden van jarenlange Ulster-winden. Barry vroeg zich af of de huid boven de jukbeenderen van de man niet een tikkeltje blauw was.

‘Heb je nieuwe aardappelen?’ vroeg O’Reilly.

‘Ja.’ Sonny stak een hand achter de centrifuge en pakte een kleine zak. ‘Vijf shilling en een sixpence.’ Hij gaf de zak aan O’Reilly, die muntjes in een door artritis gekromde hand deponeerde.

‘Ik heb nog wat medicijnen voor je meegenomen.’ O’Reilly gaf de man twee plastic potjes.

Sonny stak een hand in zijn broekzak. ‘Hoeveel krijgt u van me?’

‘Dat zijn monsters,’ zei O’Reilly. ‘Ik krijg ze cadeau van de vertegenwoordiger van het farmaceutische bedrijf.’

‘Dat is toch wel echt zo? Ik kan er best voor betalen, weet u.’

‘Het is echt waar. Hoe is het met de honden?’

‘Prima, behalve met Sandy. Dat stomme beest heeft gevochten met de kat van Maggie.’

‘Dat heb ik al gehoord,’ zei O’Reilly.

‘Hoe is het met het ouwetje?’

Barry hoorde tederheid in de stem van de man doorklinken.

‘Prima,’ zei O’Reilly.

‘Blij dat te horen.’ De blik in de lichte ogen van Sonny werd zachter. ‘Dwaas oud mens.’

‘Inderdaad,’ bevestigde O’Reilly. ‘Nu moeten we er weer vandoor.’

‘Dank u, dokter.’ Sonny pakte een van de plastic stoelen en klapte die uit. ‘Nu de zon weer schijnt ga ik hier een tijdje zitten.’ Hij voegde de daad bij het woord en keek naar de centrifuge. ‘Mijn kleren zijn bijna klaar.’ Aan de andere kant van de heg jankte een hond. ‘Stil,’ riep Sonny. ‘Ik kom zo weer naar je toe.’

‘Waar ging dat in vredesnaam over?’ vroeg Barry toen O’Reilly terugreed naar huis.

‘Trots,’ zei O’Reilly. ‘“Hooghartigheid gaat vooraf aan ellende, hoogmoed komt voor de val.” Spreuken 16:18.’

‘Hoogmoed?’

‘Sonny is de koppigste man die ik ooit heb ontmoet, maar tegelijkertijd ook een van de meest tevreden mannen. Hij is afgestudeerd, weet je, en hij heeft gewerkt voor een of ander groot chemisch bedrijf in Belfast. Maar hij blijft liever thuis en geeft er de voorkeur aan in zijn auto te wonen.’

‘Zijn auto? Ik heb een caravan gezien.’

‘Die is voor zijn honden. Hij is stapel op die dieren.’

‘Waarom woont hij in zijn auto? Kan hij het dak van zijn huis niet laten repareren?’

‘Ja… en nee. Herinner je je het eerbiedwaardige raadslid Bishop nog?’

‘Ja.’

‘Die is aannemer van beroep. Twintig jaar geleden heeft Sonny Bishop in de arm genomen om zijn dak te repareren. Hij wilde het huis keurig op orde hebben voordat hij ging trouwen.’

Barry herinnerde zich hoe Sonny naar Maggie MacCorkle had geïnformeerd. ‘Toch niet met Maggie?’

‘Ja, met Maggie. Maar – en dat is een heel grote maar – onze uiterst vrekkerige Bishop heeft toen geprobeerd Sonny te belazeren met de prijs van een lading leisteen.’

‘Nadat het oude dak was gesloopt?’

‘Precies. Sonny weigerde Bishop te betalen voor het al verrichte werk, en toen zei Bishop dat hij naar zijn nieuwe dak kon fluiten. Maggie wilde niet trouwen met een man die haar letterlijk geen dak boven haar hoofd kon bieden. Sonny heeft toen ontslag genomen op zijn werk, is in zijn auto gaan wonen en voorziet in zijn levensonderhoud door de verkoop van groenten en oud ijzer.’

‘En dat doet hij al twintig jaar?’

‘Ja.’ O’Reilly draaide het laantje achter zijn huis op. ‘Dat is wel zo ongeveer het hele verhaal.’

‘Het gaat niet al te best met Sonny, hè?’

‘Waarom zeg je dat?’

‘Zijn wangen zijn een beetje blauw.’

‘Slim dat je dat is opgevallen.’

Barry glimlachte. ‘Problemen met zijn hart?’

‘Lichte problemen.’ O’Reilly bracht de Rover tot stilstand. ‘Wat heb je hem gegeven?’

‘Digitalis en een plaspil. Daarmee is alles behoorlijk onder controle te houden.’

Barry fronste zijn wenkbrauwen. ‘Krijg je die middelen echt gratis van vertegenwoordigers?’

‘Degenen die geen vragen stellen zullen ook geen leugens te horen krijgen. Wil je nu zo vriendelijk zijn de garagedeur open te maken?’

In de keuken werden ze begroet door mevrouw Kincaid.

‘Is er nog gebeld, Kinky?’ vroeg O’Reilly.

‘Nee, maar er is wel een kleine kwestie waaraan u iets moet doen.’

‘O?’

Ze keek naar de broek van Barry. ‘Bent u alweer in het moeras geweest? Uw broek zit tot de knieën onder de troep.’

‘Arthur,’ zei Barry berustend. ‘Hij was blij me weer te zien.’

O’Reilly lachte. ‘Hij mag jou echt heel graag.’

Die rothond, dacht Barry.

‘Het is maar goed dat ik uw andere broek al heb gewassen.’ Mevrouw Kincaid keek omhoog.

Barry volgde haar blik. Aan een houten, van katrollen voorzien rek boven zijn hoofd hing zijn corduroy broek.

‘Dank u, mevrouw Kincaid.’

‘Ik wil je natuurlijk niet onderbreken, Kinky,’ zei O’Reilly, ‘maar wat behelst die kleine kwestie waarover je het had?’

Haar kleine ogen werden bijna onzichtbaar toen ze glimlachte. ‘Die is in de spreekkamer.’ Ze liep weg.

Barry en O’Reilly liepen achter haar aan, en in de spreekkamer ging ze naast de onderzoektafel staan. ‘U was net vertrokken toen er werd aangebeld, en toen zag ik dit ding.’ Ze wees op een rieten mand die op de tafel stond.

‘Mijn hemel,’ zei O’Reilly. ‘Het zal toch geen pasgeboren kind zijn?’

Als dat zo is, huilt die baby wel heel eigenaardig, dacht Barry. Hij hoorde laag gebrom, in combinatie met iets wat wel wat weghad van de misthoorn van een klein schip.

‘Dan kan ik maar beter kijken wat erin zit.’ O’Reilly tikte tegen de zijkant van de mand.

Barry zag de mand een eindje over de tafel schuiven, alsof hij werd voortbewogen door een oerkracht. Het gebrom zwol zo’n tien decibellen aan.

‘Kijk uit, dokter.’ Mevrouw Kincaid sloeg haar middelvingers om haar wijsvingers, om het boze oog af te weren.

O’Reilly maakte het deksel open. Barry zette een stap naar achteren toen iets wits de mand uit sprong en krijsend op O’Reilly’s schouder landde.

‘Mijn hemel, het is een kat,’ zei hij terwijl hij het dier van zijn schouder plukte. ‘Poesie-poesie.’ Hij hield het dier in zijn ene grote hand en aaide het met zijn andere. De kat verzette zich even, leek toen haar lot te aanvaarden en drukte haar kopje hard tegen O’Reilly’s handpalm. Toen begon ze te snorren.

‘We zullen wel nooit te weten komen wie haar hier heeft achtergelaten, en we kunnen haar moeilijk weer op straat zetten,’ zei O’Reilly.

‘Moet ik haar wat melk geven, dokter?’

‘Dat zou geweldig zijn, Kinky.’ O’Reilly overhandigde haar het katje. ‘Zou je dan tegelijkertijd thee voor ons kunnen zetten?’

‘Ja, natuurlijk. Kom maar mee, snoes.’ Ze liep naar haar keuken. ‘Barry, ik weet niet hoe jij erover denkt, maar na de afgelopen nacht bij de Fotheringhams ben ik toe aan wat rust,’ zei O’Reilly.

Barry geeuwde.

‘Moe?’

‘Een beetje.’

‘Over een paar dagen heb je al een dag vrij,’ zei O’Reilly.