images

De beste plannen kunnen schipbreuk lijden

Barry keek nog een laatste keer in de spiegel. Hij had zich die dag waarschijnlijk niet nog eens hoeven te scheren. De Old Spice prikte in zijn wangen. Hij borstelde zijn haar, wetend dat het bij zijn kruin toch weer meteen overeind zou gaan staan, maar nu had hij het in elk geval geprobeerd. Hij knoopte zijn universiteitsdas en keek omlaag. Zijn schoenen waren net gepoetst en zijn corduroy broek was geperst. In gedachten bedankte hij mevrouw Kin… nee, Kinky.

Hij rende de zoldertrap af naar de zitkamer. Voordat hij zijn jasje van de rugleuning van een stoel viste, pakte hij zijn portefeuille. Als je het zo verschrikkelijk druk had, had je niet veel tijd om geld uit te geven, en dat kon een voordeel zijn. Hij had nog bijna vijfendertig pond op zak. Meer dan genoeg.

Hij trok zijn jasje aan. ‘Gedraag je netjes, Lady Macbeth.’

De witte kat, die op het haardkleed lag, deed een oog open.

‘Ik ga ervandoor,’ zei hij.

De telefoon rinkelde toen hij de trap naar de begane grond af liep. Hij aarzelde. O’Reilly had gezegd dat hij Kinky eventuele telefoontjes moest laten afhandelen.

Hij pakte de hoorn van de haak. ‘Hallo?’

‘Ik wil dokter O’Reilly spreken.’

‘Sorry, maar die is in Belfast.’

‘Spreek ik met de jonge Laverty?’

‘U spreekt inderdaad met dokter Laverty. Met wie spreek ik?’

Hij kon een gesprek aan de andere kant van de lijn horen. ‘O’Reilly is er niet.’

‘Ik wil O’Reilly hebben.’

‘Die is er niet. Je zult het met Laverty moeten doen.’

Barry snoof en hief ten behoeve van Kinky, die de keuken uit was gekomen, zijn ogen ten hemel.

‘Laverty, ben je er nog?’

‘Ja.’

‘Je spreekt met mevrouw Fotheringham, en het is heel dringend.’

‘O.’

‘Ik wil dat je meteen hierheen komt. De majoor is ziek geworden. Heel erg ziek.’

‘Wat lijkt het probleem te zijn?’ Hij keek op zijn horloge. Kwart over zes.

‘Hij heeft heel erge pijn in zijn nek.’

Hij is verdomd lastig, dacht Barry. ‘Kan het niet tot morgen wachten?’

‘Ik wil dat er nu iemand naar hem komt kijken.’

Barry wist dat hij geen ambulance kon bellen voor een man met een stijve nek. ‘Oké. Ik kom eraan.’

‘Snel, graag.’ De verbinding werd verbroken.

Barry legde de hoorn op de haak. ‘Majoor Fotheringham heeft een stijve nek. Ik zal even bij hem binnenwippen, want ik kom er onderweg toch vrijwel langs.’

‘Zou u dat meisje van u niet bellen om te zeggen dat u misschien iets later komt?’

‘Dat zal ik doen.’ Hij draaide het nummer. ‘Verdorie. In gesprek. Ik ga mijn tas halen.’

‘Gaat u nu maar snel, dokter, en maakt u zich geen zorgen. Ik houd hier wel een oogje in het zeil. Wat is haar nummer?’

‘Kinnegar 657334.’ Barry rende de spreekkamer in, pakte zijn tas, liep naar de keuken en hield weer halt. Hoewel Brunhilde in het laantje stond geparkeerd, zou hij zich niet in de buurt van Arthur Guinness wagen. Hij draaide zich om en liep via de voordeur het huis uit.

Grind knarste onder Barry’s voeten toen hij met zijn tas in de hand van de geparkeerde Volkswagen naar het huis met de imitatiekoetslamp op de veranda liep. Mevrouw Fotheringham deed open. Ze had lage veterschoenen aan, dikke kousen en een tweed mantelpakje. Een amethist prijkte op een broche in haar linkerrevers en om haar hals hing een parelketting.

‘Mevrouw Fotheringham.’

‘Kom binnen, Laverty. De majoor is in de salon.’ Ze klonk uit de hoogte.

Barry liep achter haar aan. Haar gewijzigde houding amuseerde hem. De laatste keer dat hij hier was, was ze O’Reilly aan het vleien geweest. Nu behandelde ze hem, Barry, als een loopjongen. Ze moest duidelijke ideeën hebben over de sociale structuur in Ballybucklebo. Ze ging gekleed als de echtgenote van een Schotse edelman en haar ‘salon’ was een opgeklopte term voor wat de meeste mensen de zitkamer noemden.

‘Laverty is er, lieve,’ zei ze, en ze zette een stap opzij om Barry als eerste een ruime kamer in te laten lopen.

Een open haard – met een klok van klatergoud op de schoorsteenmantel – werd geflankeerd door twee leunstoelen met anti-makassars. Het stelde Barry teleur geen aspidistra in een pot in een hoek te zien staan. De klok wees vijf over halfzeven aan. Hij moest er vaart achter zetten.

‘Hoe gaat het met u, majoor Fotheringham?’ vroeg hij aan de man die op een lange sofa tussen de twee leunstoelen in lag.

De majoor drukte een slappe hand tegen de linkerkant van zijn nek, tussen zijn kaaklijn en de bovenkant van een onberispelijk geknoopte cravate. ‘Mijn nek doet zeer.’

‘Wat is precies het probleem?’

‘Hij is heel erg stijf.’

‘Wanneer is dat begonnen?’

‘Vanmorgen. Dus vonden we het beter dokter O’Reilly te laten komen voordat het te laat was.’

Voor het geval hij weer de hele nacht proeven wilde laten doen, dacht Barry. ‘Was u ergens mee bezig toen die stijfheid begon?’

‘Ja, hij sjouwde met een trap,’ zei mevrouw Fotheringham. ‘Ik had tegen hem gezegd dat hij op de tuinman moest wachten, maar natuurlijk weigerde hij dat.’ Ze snoof.

‘U zult uw nek wel hebben verrekt.’ Barry drukte de rug van zijn rechterhand tegen het voorhoofd van Fotheringham. Meningitis was een ernstige oorzaak van een stijve nek, maar in dat geval had de patiënt koorts en de huid van de majoor was koel en droog. ‘Wilt u rechtop gaan zitten en uw das losmaken?’

Mevrouw Fotheringham liep naar voren om haar man te helpen, waardoor Barry de klok op de schoorsteen niet meer kon zien. Hij pakte de pols van de majoor. Diens polsslag meten kon geen kwaad, en dan kon hij meteen even op zijn horloge kijken. Zeven minuten over halfzeven, en de polsslag was normaal. ‘Sorry, mevrouw Fotheringham.’ Barry liep langs haar heen. ‘Majoor, wilt u me recht aankijken?’ Beide pupillen waren even groot. Geen aanwijzing van verhoogde druk binnen de schedel. ‘Wijst u eens waar dat stijve gevoel het ergst is.’

‘Het doet zeer als ik mijn kin tegen mijn borst probeer te drukken. Voornamelijk aan de linkerkant.’

Barry drukte een hand tegen die linkerkant en voelde dat de sternocleidomastoideus, de spier die van het sleutelbeen naar de onderkant van de schedel loopt, gespannen was. De majoor had zijn nek waarschijnlijk gewoon verrekt. Nog waarschijnlijker was echter dat er sprake was van torticollis, een spierspasme dat vaak op hysterie wees. Hij kon de klok weer zien. Twintig minuten voor zeven. ‘Majoor Fotheringham, er is sprake van een scheefhals.’

Hij zag dat mevrouw Fotheringham haar schouders spande en haar lippen tuitte. ‘De juiste naam daarvoor is torticollis,’ zei hij, en hij zag dat ze zich weer ontspande. Dat was interessant. Maureen Galvin raakte in de war van technische termen, maar voor mevrouw Fotheringham leek dat niet op te gaan. Misschien klonk torticollis deftiger dan een scheefhals. ‘Daar kunnen we zo iets aan doen.’ Hij maakte zijn tas open en pakte een spuitbus met ethylchloride. ‘Dit voelt heel koud aan.’ Hij drukte op de rode knop en een wolk van nevel daalde op de huid neer.

‘Inderdaad heel koud.’ De majoor rilde toen zich een ijslaagje op zijn nek vormde.

‘Sorry, maar daardoor ontspannen de spieren zich.’ Barry stopte de bus weer in zijn tas. ‘Als het morgen niet beter is, moet u ons weer bellen.’

De klok piepte, klikte en sloeg het kwartier. Ding-dong, ding-dong.

‘Ik moet nog een huisbezoek afleggen.’ Niet helemaal waar, maar het hart kon geen verdriet hebben van wat het oog niet zag. ‘Ik vind zelf de weg naar buiten wel.’

Het ontging Barry niet dat mevrouw Fotheringham hem bij het afscheid nemen dokter Laverty noemde.

Barry roffelde met zijn vingers op het stuur. Het landelijke Ulster op zijn best. Het was bijna zeven uur en hij zou te laat komen. Hij kon alleen maar hopen dat Patricia zou begrijpen dat een arts niet alleen niet altijd over zijn eigen tijd kon beschikken, maar ook dat mensen achter een tractor vast konden komen te zitten. Terwijl Brunhilde voortkroop dacht Barry na over het huisbezoek aan majoor Fotheringham. O’Reilly zou de manier waarop hij dat had afgehandeld goedkeuren, zeker het gebruik van ethylchloride. Niemand had ook maar een idee waarom het tegen spasmen hielp, maar helpen deed het wel. Het enige wat hem zorgen baarde was dat hij zijn onderzoek misschien een beetje snel had afgerond. Er was geen sprake geweest van een volledige neurologische evaluatie – zoals het testen van de gevoeligheid van de huid en de reflexen – maar dat zou minstens een half uur hebben geduurd en vrijwel zeker niets aan het licht hebben gebracht. Een stijve nek kon sinistere oorzaken hebben, al was dat slechts heel zelden het geval. Een van zijn docenten had vaak opgemerkt dat een vogel die op een telegraafpaal zat veel eerder een mus dan een kanarie was.

De ellendige tractor bewoog zich voort met de snelheid van een zwaar beschadigde slak! Zeven uur, volgens zijn horloge. Verdorie! Hij zag dat de bestuurder van de tractor met zijn rechterarm zwaaide als teken dat hij rechtsaf zou gaan. Barry trapte op de rem.

De tractor draaide naar rechts, leek zich toen opeens te bedenken, maakte een draai van ruim honderdtwintig graden en reed een veld aan de linkerkant op. De weg was nu in elk geval weer vrij.

Barry trapte op het gaspedaal. De motor van Brunhilde maakte meer herrie, sputterde, piepte en gaf er toen de brui aan. Verdomme! Hij wist dat hij al zijn kennis van de werking van een verbrandingsmotor op een postzegel kon schrijven. Hij draaide het contactsleuteltje om. De startmotor knarste – steeds vaker omdat de accu leeg raakte – en toen hij het sleuteltje weer losliet werd de stilte alleen verbroken door het gebrom van de tractor.

Hij stapte zijn auto uit.

De zojuist het veld op gedraaide tractor draaide de weg weer op. Misschien had de man die dat ding bestuurde enige ervaring met motoren. ‘Hallo!’ riep hij, en hij was opgelucht toen hij de Massey-Harris tot stilstand zag komen. ‘Ik krijg mijn auto niet meer aan de praat.’

De man – van middelbare leeftijd met een pokdalig gezicht en haar als een hooiruif – tikte tegen de klep van zijn platte pet, klauterde de tractor uit en stak de weg over. Barry herkende hem aan zijn waggelende loopje: het resultaat van twee spectaculaire O-benen. Hij was de vorige week naar de praktijk gekomen vanwege zijn zere knieën.

‘Sorry dat ik u lastigval, meneer O’Hara, maar weet u iets van auto’s af?’

‘Ja.’

‘Zou u even naar de mijne kunnen kijken?’

‘Ja.’ De man boog zich de Volkswagen in en Barry hoorde de klik van een grendel. O’Hara liep naar de voorkant van de auto en tilde de kap op.

Hij sprong achteruit. ‘O, mijn hemel!’ Zijn ogen waren groot en zijn mond hing open. Hij draaide zich om en keek de weg af. ‘O, o, beste dokter. Uw motor is uit de auto gevallen.’

Ondanks zijn frustratie moest Barry glimlachen en hij zei vriendelijk: ‘In een Volkswagen zit de motor achterin. Ik zal het u laten zien.’ Hij liep naar de achterkant van de auto en maakte het motor-kapje open. O’Hara keek over zijn schouder toe.

‘Fraai stukje architectuur,’ zei O’Hara. ‘Ik zal het eens proberen.’ Hij liep naar het portier aan de bestuurderskant en keek de auto in. ‘Dokter, wilt u even naar dat metertje kijken?’

Voordat Barry bij het openstaande portier was, hoorde hij meneer O’Hara zeggen: ‘Een motor doet het heel wat beter met een beetje benzine in de tank.’

‘U meent het.’

‘Ja. Uw tank is leeg.’

‘Verdorie! En dat terwijl ik al te laat ben.’

O’Hara krabde op zijn hoofd. ‘Ik kan u een lift geven naar de garage van Paddy Farrelly.’

‘Zou u dat echt willen doen?’

‘Natuurlijk.’ Hij liep weg en Barry ging achter hem aan. Tien over zeven, gaf zijn horloge aan. Nu zou hij veel te laat bij Patricia komen, en hij kon alleen maar hopen dat zij het zou begrijpen.