images

In het vroege ochtendlicht

De telefoon rinkelde en Barry zocht op de tast naar de hoorn. Het nachthoofd moest hem op een van de zalen nodig hebben. De hand die hij had bezeerd aan het hek van meneer Kennedy stootte tegen een onbekend nachtkastje. ‘Au!’ Door de pijn was hij ineens klaarwakker en hij herinnerde zich dat hij niet in het Royal was maar op de zolder van het huis van O’Reilly.

De deur ging open en een lichtstraal kwam vanaf de overloop zijn kamer in. Een grote gestalte stond in de deuropening.

‘Opstaan en zachtjes doen, om Kinky niet wakker te maken,’ zei O’Reilly.

‘Oké.’ Barry wreef in zijn ogen, stapte uit zijn bed, kleedde zich aan en sloop naar beneden. O’Reilly stond al met zijn dokterstas in zijn hand in de hal te wachten.

‘Kom mee.’ Hij liep naar de keuken. Barry liep achter hem aan de achtertuin in, die alleen werd beschenen door het vage licht van een straatlantaarn in de verte. Arthur Guinness stak zijn kop uit het hondenhok.

‘Ik ga niet op jacht,’ zei O’Reilly.

Arthur gromde, keek naar Barry’s broekspijp en moest tot de conclusie zijn gekomen dat het te lastig was om op dit uur de liefde te bedrijven. Hij ging terug zijn hok in en bromde iets in het Labradoriaans.

Barry stapte de Rover in. ‘Hoe laat is het?’

‘Halfeen,’ zei O’Reilly, die achteruit het laantje op reed.

Barry geeuwde.

‘Mevrouw Fotheringham heeft gebeld. Ze zei dat haar man ziek was, maar dat betwijfel ik. Majoor Basil Fotheringham heeft alle bekende ziektes al gehad, plus een paar waarover alleen marsmannetjes dromen. Na middernacht gaat het altijd opeens veel slechter met hem, en voor zover ik weet is hij zo fit als een hoentje. Het zit allemaal tussen zijn oren.’ Bij het verkeerslicht draaide hij naar links.

‘Waarom gaan we dan op dit idioot vroege uur de Ballybucklebo Hills in?’

‘Ken je het verhaal over de coassistent en de chirurg?’ vroeg O’Reilly, die het grote licht van de Rover aanzette.

‘Nee.’

‘De chirurg arriveert ‘s morgens om zijn ronde te maken en vraagt hoe het met iedereen gaat. “Prima,” zegt de coassistent, “behalve met degene die volgens u beslist neurotisch is.” “O,” zegt de belangrijke man. “Is die naar huis gegaan?” “Niet direct, meneer. Hij is gaan hemelen.” Eens in de zoveel tijd wordt zelfs een simulant echt ziek.’

‘Begrepen.’

‘Prima. Houd nu verder je mond. Ver is het niet, maar ik moet me zien te herinneren hoe je er komt.’

Barry leunde achterover en zag de koplampen door de duisternis snijden. Nu ze Ballybucklebo achter zich hadden gelaten omgaf het donker hen als een lijkwade. Hij keek op en zag de zomerdriehoek – Altair, Vega en Deneb – hoog in het noordwesten. Elke ster stak af tegen een pikzwarte hemel, die van achteren werd belicht door de zilverkleurige Melkweg. Zijn vader was een enthousiast amateursterrenkundige geweest, waarschijnlijk omdat hij in de oorlog als navigatieofficier had gediend, en hij had Barry veel over de sterrenbeelden geleerd.

Zijn ouders zagen nu andere sterren, dacht hij. Het Zuiderkruis moest boven hun hoofd stralen. Hun meest recente brief uit Melbourne – waar zijn vader voor twee jaar een contract had lopen als adviserend ingenieur – had bol gestaan van enthousiasme voor Australië en erop gezinspeeld dat daar voor artsen allerlei mogelijkheden waren. Barry zag een meteoor langs Orion schieten.

O’Reilly trapte bij een oprijlaan op de rem en Barry keerde naar de aarde terug.

‘Als we binnen zijn wil ik dat je instemt met alles wat ik zeg,’ zei O’Reilly. ‘Afgesproken?’

Barry aarzelde. ‘Dokters zijn het niet altijd met elkaar eens. Soms kan een second opinion…’

‘Geef me nu maar mijn zin.’

‘Moet ik jou je zin geven?’

‘Maak nu maar gewoon het hek open.’

Barry stapte uit, maakte het hek open, wachtte tot O’Reilly was doorgereden, deed het hek weer dicht en liep over het grind van de oprijlaan naar een twee verdiepingen tellend huis. Op de veranda brandde een imitatie-koetslamp. Stem in met alles wat ik zeg. Geef me nu maar mijn zin. Stel dat O’Reilly een vergissing maakte? Barry zag hem, afstekend tegen het licht dat door een geopende deur heen kwam, praten met een vrouw in een kamerjas.

‘Mevrouw Fotheringham, dit is mijn assistent dokter Laverty,’ zei O’Reilly toen Barry bij hen was.

‘Hoe maakt u het?’ vroeg ze, een slechte imitatie ten beste gevend van het accent van een voorname Engelse dame. ‘Heel fijn dat u allebei bent gekomen. Die arme Basil voelt zich niet goed. Helemaal niet goed.’

Barry hoorde het harde accent van Ulster in haar stem doorklinken. Afkomst verloochende zich niet. Hij liep achter haar aan door een gang die was voorzien van duur behang en ingelijste jachtprenten, een trap met een hoogpolig tapijt op en een grote slaapkamer in. De roze gordijnen voor de ramen waren dichtgetrokken en vloekten met de oranje bedgordijnen van het hemelbed.

‘De dokters zijn er, lieve,’ zei mevrouw Fotheringham. Ze liep naar het bed en streek met een hand over het voorhoofd van de man die daar lag.

Majoor Fotheringham liet zich in de kussens zakken en maakte een mauwend geluid. Barry zocht met zijn ogen naar duidelijke tekenen van koorts of pijn, maar hij zag geen zweet op het hoge voorhoofd van de patiënt. Zijn waterige blauwe ogen gloeiden niet en er kwam ook geen slijm uit de smalle neus boven een kortgeknipte militaire snor.

‘Oké,’ zei O’Reilly. ‘Wat lijkt deze keer het probleem te zijn?’

‘Hij is er heel beroerd aan toe, dokter,’ zei mevrouw Fotheringham. ‘Dat kunt u toch zeker wel zien?’

‘Inderdaad,’ zei O’Reilly, die ruimte maakte tussen de rijen potjes en flesjes op de fraai bewerkte toilettafel en zijn dokterstas daartussen zette. ‘Het zou echter wel handig zijn als majoor Fotheringham zijn symptomen kon beschrijven.’

‘Die arme schat kan nauwelijks praten, maar volgens mij zijn het zijn nieren.’

‘Hmmm.’ O’Reilly haalde zijn stethoscoop uit zijn tas. ‘Zijn nieren dus.’

‘O ja,’ zei ze, en ze frummelde aan de voorkant van haar zijden kamerjas. ‘Volgens mij is een grondig onderzoek gewenst.’

‘Dan zal ik hem dat geven.’ O’Reilly liep naar het bed. ‘Basil, steek je tong eens uit.’

Daar gaan we weer, dacht Barry. O’Reilly had geen enkele poging ondernomen iets meer over het ziekteverloop te weten te komen en begon meteen aan het lichamelijke onderzoek. Stem in met alles wat ik zeg. Dat zullen we nog wel eens zien, dacht hij.

‘Hmmm,’ zei O’Reilly, die het onderste ooglid van de patiënt omlaag trok en de binnenkant bekeek. ‘Hmmm.’ Hij pakte een pols en keek met veel vertoon op zijn horloge. ‘Hmmm.’

Barry keek naar het smalle gezicht van mevrouw Fotheringham, die ingespannen lette op elke beweging van O’Reilly, en hoorde haar bij elk ‘Hmmm’ haar adem inhouden.

‘Knoop je pyjamajasje alsjeblieft los.’ O’Reilly legde zijn linkerhandpalm op de onbehaarde borst van de patiënt en tikte met de duim en wijsvinger van zijn rechterhand op de rug van zijn linkerhand. ‘Hmmm.’ Hij stopte de oorknoppen van de stethoscoop in zijn bloemkooloren en drukte de kelk op de borstkas van Fotheringham. ‘Nu diep ademhalen.’

Dat deed de majoor nadrukkelijk.

‘Nu alsjeblieft rechtop gaan zitten.’

De majoor gehoorzaamde. Nog meer geklop, opnieuw gebruik van de stethoscoop. Ditmaal op de rug. Nog meer gepuf en nog meer gehum.

De kleine ogen van mevrouw Fotheringham werden groter. ‘Is het iets ernstigs, dokter?’

O’Reilly haalde de oorknoppen uit zijn oren en draaide zich naar haar toe. ‘Wat zegt u?’

‘Is het iets ernstigs?’

‘Dat weet ik nog niet.’ O’Reilly draaide zich weer naar de majoor toe. ‘Ga liggen.’ O’Reilly onderzocht snel en vakbekwaam de buik. ‘Hmmm. Ik begrijp het al.’

‘Wat is er aan de hand, dokter?’ De stem van mevrouw Fotheringham klonk even verwachtingsvol als die van een kind dat graag een snoepje wilde hebben.

‘U hebt gelijk. Het zouden zijn nieren kunnen zijn.’

Hoe was hij in vredesnaam tot die conclusie gekomen, vroeg Barry zich af. Niemand had iets gezegd over koorts, koude rillingen of moeilijkheden of pijn bij het plassen, en O’Reilly had die organen in de verste verte niet onderzocht.

‘Dat had ik toch al tegen je gezegd, lieve,’ zei mevrouw Fotheringham voldaan terwijl ze de kussens van haar echtgenoot opklopte.

De majoor lag er lusteloos bij en liet geen woord over zijn lippen komen.

‘Maar misschien ook niet.’ O’Reilly pakte zijn tas. ‘Volgens mij moeten we een testje doen, nietwaar, dokter Laverty?’

Barry keek O’Reilly aan, slikte en zei: ‘Ik ben er niet helemaal zeker van…’

‘Natuurlijk bent u dat wel.’ O’Reilly’s ogen werden kleiner en zijn stem klonk harder.

‘Maar…’ begon Barry.

‘In een geval als dit kun je niet voorzichtig genoeg zijn. Dat bent u toch zeker met me eens, mevrouw Fotheringham?’

‘Ja, dokter.’ Ze glimlachte naar O’Reilly. ‘Natuurlijk.’

‘Dat is dan geregeld.’ O’Reilly keek nijdig naar Barry, die een andere kant op keek, rommelde in zijn tas en pakte een potje dat Barry meteen herkende. Er zaten dunne stripjes in die werden gebruikt om suiker of proteïne in urine te kunnen constateren. Wat was O’Reilly in vredesnaam van plan?

‘Mevrouw Fotheringham, hierbij heb ik uw hulp nodig.’ O’Reilly gaf haar een paar stripjes.

‘Uitstekend, dokter.’ Haar ogen straalden en ze kon een glimlach nauwelijks verhullen.

‘Ik wil dat u…’ Hij keek op zijn horloge. ‘Het is nu kwart over twee, dus moet u om drie uur met de test beginnen. U moet Basil een halve liter water laten drinken.’

‘Een halve liter?’

‘Ja. Om vier uur moet u dat nog eens doen, maar wel pas als hij een specimen heeft geproduceerd.’

‘Een specimen?’

‘Van urine.’

‘O.’

‘U moet er een van de stripjes in doen, en dat ding dan op de toilettafel leggen.’

Mevrouw Fotheringham keek weifelend naar de stripjes in haar hand, snoof en zei: ‘Goed.’ In de oren van Barry klonk ze als een Engelse memsahib die was gevraagd een berg olifantenstront in een van de straten van het koloniale Bombay op te ruimen en dat ook zou doen, maar alleen omwille van het Britse koninkrijk.

‘Verder wil ik dat u die test elk uur herhaalt tot dokter Laverty en ik terug zijn om de resultaten te bekijken.’

‘Elke uur?’

‘Ik besef dat het heel vermoeiend zal zijn, mevrouw Fotheringham, maar ik weet ook dat ik me op u kan verlaten.’ O’Reilly legde een grote hand op haar schouder.

Ze zuchtte.

‘Daarmee moeten we het probleem kunnen oplossen, denkt u ook niet, dokter Laverty?’

Barry knikte, wetend dat zijn eerdere pogingen tegen O’Reilly in opstand te komen nutteloos waren geweest en dat er over een protest zijnerzijds heen zou worden gewalst. Hij verachtte zichzelf om zijn gebrek aan moed.

‘Prima,’ zei O’Reilly tegen Laverty. Hij draaide zich naar mevrouw Fotheringham toe. ‘U moet er om drie uur mee beginnen en goed onthouden dat deze onderzoeken definitief zullen vaststellen hoe ziek uw echtgenoot is, al ben ik er al vrij zeker van dat ik weet wat hem mankeert.’

Ze knikte braaf.

‘U hoeft ons niet uit te laten,’ zei O’Reilly, die met grote passen naar de deur liep. ‘U zult het vannacht al druk genoeg hebben.’

Barry zat stijfjes in de Rover. Hij was boos over het gegoochel van O’Reilly en nog bozer op zichzelf omdat hij niet in staat was geweest tussenbeide te komen. Hij zag dat strepen geel voor pasteltinten in het grijs van het beginnende ochtendgloren zorgden en schoof op zijn stoel heen en weer.

‘Voor de draad ermee,’ zei O’Reilly.

‘Ik…’

‘Je vindt dat ik naar het ziekteverloop had moeten vragen en dat dat gedoe met die stripjes nergens voor nodig is.’

‘Tja, ik…’

O’Reilly grinnikte. ‘Ik ken de Fotheringhams al jaren, en die man is nog nooit van zijn levensdagen echt ziek geweest.’

‘Waarom heb je dan niet gezegd dat ze tot de ochtend moesten wachten?’

‘Zou jij dat wel hebben gedaan?’

‘Misschien wel, als ik de patiënt zo goed kende als jij dat kennelijk doet.’

O’Reilly schudde zijn hoofd. ‘Dat is een andere stelregel van me. Als ze zich zoveel zorgen maken dat ze me midden in de nacht bellen, ga ik op pad. Ook als ik er verdomd zeker van ben dat er niets aan de hand is.’

‘Altijd?’

‘Ja.’

Niets in de toon waarop O’Reilly sprak suggereerde trots of zelfvoldaanheid. Het was gewoon een zakelijke mededeling over de gang van zaken in het universum van deze grote dokter. ‘Ik begrijp het,’ zei Barry met lichte tegenzin. ‘Maar wat had die onzinnige test te betekenen? Ik heb nog nooit gehoord van zo’n procedure.’

O’Reilly draaide het laantje achter zijn huis weer op. ‘Horatio, er zijn meer dingen in de hemel en op de aarde dan jij met jouw filosofie kunt bedenken.’

‘Je kunt me niet afleiden door Hamlet te citeren.’

‘Dat dacht ik al wel, maar voor het antwoord op je vraag zul je moeten wachten tot we weer bij de Fotheringhams zijn. Wil je nu uitstappen en de garagedeur openmaken?’

O’Reilly parkeerde de auto en Barry wachtte in het laantje. Hij keek langs de scheefstaande kerktoren naar de wolken die werden verlicht door de opkomende zon.

‘Mijn hemel,’ zei O’Reilly. Hij was naast Barry komen staan en keek eveneens naar de hemel. ‘Een rode ochtendlucht voorspelt weinig goeds, matroos. Ik vraag me af wat de rest van deze dag voor ons in petto heeft.’