images

Gods heilige broek

Barry kleedde zich uit. Op zijn broek en zijn hemd zaten bloedvlekken. Hij nam een bad, trok schone kleren aan en gaf de vuile kleren dankbaar aan mevrouw Kincaid om ze te laten wassen. Daarna belde hij Patricia. Zijn hand trilde licht toen hij haar stem hoorde en hij mimede ‘gelukkig’ toen ze zei dat ze het fijn zou vinden als hij haar om zeven uur ophaalde. Waar ze naartoe gingen was nog niet bekend. In wezen interesseerde hem dat niets, mits zij maar bij hem was.

Lichtvoetig liep hij langs de kerk en de rij huisjes met rieten dak. Wat een dag! De zon scheen én hij had tot tevredenheid van dokter Fingal Flahertie O’Reilly geholpen Barry Fingal Galvin ter wereld te brengen. Nu ging hij even naar de pub om de vader te feliciteren. Daarna snel avondeten en dan… Hij huppelde als een tienjarig kind dat aan het begin van de zomervakantie de school uit loopt.

Bij het verkeerslicht bleef hij staan en wachtte tot dat op groen was gesprongen. Recht voor zich uit kon hij The Black Swan zien. Hij was niet van plan daar lang te blijven, want hij wilde niet aangeschoten zijn als hij Patricia weer zag.

Hij stak de weg over en liep naar… Hoe noemde de plaatselijke bevolking die pub ook alweer? De Modderige Eend?

Binnen was het lawaaiig. Er werd met stemverheffing gesproken en hard gelachen. De bar bestond uit een enkele ruimte met een laag plafond met houten plafondbalken. Links van hem stonden flessen op planken achter een bar waar een kale man in een gebloemd vest over een gestreept hemd bier tapte. Barry telde zes halfvolle glazen Guinness op het marmeren blad van de bar.

Het was er stikdruk. Mannen in hemdsmouwen en kraagloze hemden stonden met een glas in hun hand rond de bar. Seamus Galvin, wiens linkerenkel nog steeds in het verband zat, stond midden in de menigte op zijn benen te zwaaien. Hij had een arm om de schouders van een roodharige jongeman geslagen. Donal… Donal Donnelly. Barry grinnikte. Hij kende inmiddels de namen al van een paar patiënten van O’Reilly!

Door de in zijn ogen prikkende tabaksrook heen zag hij dat de vele stoelen in de kleine ruimte allemaal bezet waren. Er waren twee mogelijkheden, constateerde hij voor zichzelf. De inwoners van Ballybucklebo namen het drinken heel serieus, of het nieuws van de baby van de Galvins had als een lopend vuurtje de ronde gedaan. Het laatste zou wel het geval zijn, vermoedde hij. Hij keek om zich heen, maar hij kon geen spoor van O’Reilly ontdekken.

Raadslid Bishop, die aan een van de tafeltjes zat, wenkte hem met een gekromde vinger. Dat gebaar deed Barry denken aan een stamgast die een trage ober riep. ‘Laverty! Hé, Laverty! Waar is O’Reilly, verdomme?’

Barry was te zeer in zijn nopjes om zich iets aan te trekken van de autoritaire manier van doen van het raadslid. Hij haalde zijn schouders op en stak zijn handen uit, met de palmen omhoog.

‘Laverty, als je die ouwe bok ziet, moet je tegen hem zeggen dat hij nodig weer naar mijn vinger moet kijken.’

‘Bishop, de man heet dókter O’Reilly, en je weet wanneer hij spreekuur houdt,’ zei Barry beleefd.

‘Voor jou ben ik meneer Bishop!’ Bishop wilde gaan staan.

Een man die aan zijn tafeltje zat legde een hand op zijn schouder. ‘Bertie, maak je niet druk. Neem nog een biertje.’ Hij gaf Barry een knipoog. ‘Let maar niet op hem, dokter. Hij is al behoorlijk aangeschoten.’

Barry draaide zich om toen de deur openging en O’Reilly naar binnen stapte, gevolgd door een hijgende Arthur Guinness, die onder het zand zat. De hond liet zijn tong uit zijn bek hangen en Barry keek bezorgd naar zijn laatste schone broek.

‘Een goede middag allemaal,’ brulde O’Reilly.

De gesprekken werden gestaakt en iedereen keek naar de deur.

De mannen aan het tafeltje het dichtst bij de deur gingen staan en voegden zich bij de mensen rond de bar. O’Reilly liet zich op een van de vrijgekomen stoelen zakken.

‘Onder de tafel en liggen.’

Tot Barry’s grote opluchting gehoorzaamde Arthur.

‘Barry, kom zitten.’

Dat deed Barry. Hij plantte zijn benen onder de stoel, zo ver mogelijk uit de buurt van de kwijlende hond. ‘Het gebruikelijke, dokter?’ hoorde hij de barkeeper vragen.

‘Ja, en ook een voor dokter Laverty.’

Binnen de kortste keren stonden twee glazen Guinness op hun tafeltje.

Sláinte,’ zei O’Reilly die zijn glas in één teug halfleeg dronk. ‘Het is buiten warm.’

Sláinte mHath.’ Barry nam een slok.

De barkeeper verscheen weer, bukte zich en zette een kom onder het tafeltje.

‘Arthur houdt ook van bier, maar hij drinkt alleen Smithwick’s bitter,’ zei O’Reilly.

Barry hoorde slobbergeluiden, en de gesprekken werden hervat.

‘Rondje van dokter Laverty,’ zei O’Reilly.

Barry perste zijn lippen op elkaar, maar betaalde wel.

‘Lekker,’ zei O’Reilly, die zijn glas leegdronk. ‘Schiet een beetje op, jongen. Laat je biertje niet verschalen.’

Barry nam nog een slok Guinness, maar bleef bij zijn vaste voornemen niet meer dan één glas te drinken. Er stond iemand achter hem. Hij draaide zijn hoofd en zag Seamus Galvin, met een scheef grijnsje op diens smalle gezicht geplakt. Hij leek opvallend veel op een aangeschoten wezel.

‘Dus het is een jongen, dokters? Een klein mannetje?’

O’Reilly knikte.

Galvin hikte. ‘Nog een rondje, Willy!’ riep hij naar de barkeeper. ‘Op mijn rekening.’

‘Seamus, doe het een beetje rustig aan,’ zei O’Reilly zacht. ‘Je hebt je geld hard nodig nu er nog een mond te voeden is.’

Seamus probeerde een wijsvinger tegen zijn neus te drukken, maar de vinger eindigde in een neusgat. ‘Dat is waar, maar ik ben als Paddy Maginty. Ik zal een fortuin in handen krijgen.’ Hij gaf O’Reilly een niet geheel geslaagde knipoog.

‘O?’ zei O’Reilly, die even naar Barry keek. ‘En waar gaat dat vandaan komen, Seamus?’

‘Spreken is zilver, zwijgen is goud.’ Seamus haalde zijn vinger uit zijn neus en keek naar het topje.

Er werden nog twee biertjes gebracht. Barry voelde iets bij zijn voeten bewegen en Arthur Guinness liet zijn kop zien.

‘En een biertje voor Arthur,’ zei Seamus.

De barkeeper pakte de kom van Arthur.

Seamus Galvin klom op een stoel en zwaaide als een wilg in een harde wind. Hij floot – even schel en doordringend als een sirene van een sleepboot.

Stilte.

‘Ik wil alleen… wil alleen… zeggen.’ Hij wankelde en pakte de rugleuning van de stoel vast. ‘Ik wil alleen…’

‘Schiet een beetje op, Seamus!’ brulde iemand.

‘Ik wil alleen zeggen… twee beste dokters in Ulster… in heel Ierland.’

‘Hoera!’

Barry keek op. Die laatste opmerking was gemaakt door Donal Donnelly, die strak naar O’Reilly keek. De uitdrukking op het gezicht van de roodharige jongeman was een mengeling van bewondering en doodsangst.

‘Onzin,’ brulde Bishop. ‘Die ellendeling van een O’Reilly kan een zieke kat nog niet beter maken.’

‘Houd je waffel, Bertie,’ zei zijn vriend.

Barry keek naar O’Reilly, die zijn glas richting Bishop hief en glimlachte. Die glimlach was zo ijskoud, dacht Barry, dat er nog een gat mee in de Titanic kon worden geboord.

‘Fingal, heb jij niets te zeggen?’

O’Reilly schudde zijn hoofd. ‘Uitgestelde wraak is zoeter. Meer zal ik vandaag niet zeggen.’

Barry keek naar het corpulente raadslid en kwam tot de conclusie dat hij liever niet in diens schoenen zou staan als O’Reilly zijn belofte waarmaakte.

De barkeeper kwam terug met Arthurs kom. Het geslurp van de hond werd overstemd door het geschreeuw van Seamus Galvin. ‘Ik wil alleen zeggen… beste dokters in Ierland. Ze hebben me een jongetje gegeven. Iedereen moet proosten op Farry… Bingal Gavlin.’ Onder gejuich van de aanwezigen dronk hij zijn glas leeg.

Barry voelde zich verplicht aan die toost mee te doen en keek vervolgens verbaasd naar zijn lege glas. Dat biertje was er wel heel snel in gegaan.

‘Een jongetje,’ ging Galvin door toen het eindelijk weer iets stiller was geworden. ‘En ik zal jullie zeggen… Ik zal jullie zeggen dat dat heel slim was.’ Hij haalde diep adem en keek om zich heen. ‘Omdat iedere oude ketellapper een gat in de bodem van een emmer kan maken… maar… er een vakman voor nodig is om een tuit aan een theepot te zetten.’

Hij gaf O’Reilly een klap op diens schouder. De stamgasten juichten opnieuw. Seamus hield zijn armen boven zijn hoofd en vouwde zijn handen als een bokser die zijn tegenstander net knock-out heeft geslagen. Toen viel hij plechtig van de stoel af.

‘Jezus,’ zei O’Reilly. ‘Drank is een vloek. Je gaat erdoor vechten met je buurman en schieten op je huisbaas. En je mist er dingen door.’ Hij keek om zich heen. ‘Donal Donnelly, kijk eens of je de trotse maar straalbezopen vader naar huis kunt brengen.’

‘Dat zal ik doen, dokter. Dat zal ik doen.’ Donal gaf een man die naast hem stond een duwtje. Samen pakten ze de slappe Galvin onder diens oksels beet en sleepten hem naar de deur.

‘“We komen niet volkomen naakt,/Maar in wolken van glorie,”’ zei O’Reilly tegen de passerende mannen. Toen draaide hij zich naar Barry toe. ‘Drink je glas leeg.’

‘Wordsworth. Intimations of Immortality,’ zei Barry, die een grote slok van zijn tweede biertje nam en verbaasd constateerde dat dat veel beter smaakte dan het eerste.

‘Willy, een rondje van mij, en vergeet Arthur niet,’ brulde O’Reilly.

Barry schudde zijn hoofd. ‘Fingal, ik moet…’

‘Vanavond naar een bepaalde jongedame toe. Dat moet je echt hè?’

‘Ja,’ zei Barry, die glimlachte als een malloot.

‘Een biertje meer zal je geen kwaad doen.’

Iemand begon te zingen.

As I went out a-roving and a-rambling one day,
I spied a young couple who so fondly did stray.
One was a young maid at the turn of her year,
And the other was a soldier and a bold Grenadier.

Barry zong – vals – mee.

And they kissed so sweet and comforting as they clung to each other.

Vanavond zou hij Patricia kussen. Mijn hemel, wat smaakte dat bier lekker. Was Ballybucklebo in feite niet bijna een hemel op aarde?

Het was een geweldige middag geweest, dacht Barry terwijl hij samen met O’Reilly en Arthur naar O’Reilly’s huis terugliep. Hij giechelde toen hij Arthur over de stoep zag zwalken. Arthur Guinness, je bent dronken, dacht hij. Maar in elk geval is je hartstocht erdoor getemperd en is mijn broek veilig. Barry struikelde en pakte O’Reilly’s arm beet.

‘Evenwicht bewaren,’ zei O’Reilly.

Het werd Barry duidelijk dat hij niet helemaal nuchter was. Hij moest zich vermannen, want niets mocht de komende avond voor hem bederven.

‘Ik vraag me af hoe Galvin aan dat fortuin zal komen,’ zei O’Reilly terwijl hij het hek achter in de tuin openmaakte.

‘Hoezo?’ Barry deed het hek dicht.

‘Omdat ik niet graag denk dat hij het had over het geld dat Maureen voor hun emigratie heeft gespaard.’

Barry zou zich daar misschien ook zorgen over hebben gemaakt als Arthur Guinness zich niet in een vreemde bocht was gaan wringen toen hij, zittend op het gras en met zijn kop naar achteren getrokken, tevergeefs probeerde met zijn door de lucht zwaaiende achterpoot aan zijn oor te krabben.

‘Stomme hond,’ zei O’Reilly. ‘Kom hier.’

Arthur kwam weer overeind, wankelde naar O’Reilly toe en ging tussen hem en Barry in staan. Hij tilde een poot op en piste tegen de broek van Barry met de feilloze accuratesse van een scherpschutter op de schietbaan van het leger in Bisley.

Barry parkeerde Brunhilde, streek de opstaande haartjes op zijn kruin glad en keek omlaag. Door die ellendige hond zag hij er niet uit. Omdat zijn ene broek nog nat was omdat die net was gewassen en zijn enige andere broek naar hondenpis stonk, had hij O’Reilly’s aanbod om hem een broek te lenen wel moeten aannemen. Hij had nu een geruite pantalon aan die bestemd was voor een man van een meter achtentachtig. Zelfs met opgerolde broekspijpen en een met een riem op zijn plaats gehouden tailleband wist hij dat hij eruitzag als iemand die was ontsnapt aan het rondreizende circus van Duffy. Hij was er ook niet van overtuigd dat een kort tukje, een fikse dosis door mevrouw Kincaid gezette zwarte koffie en een portie door haar klaargemaakt vet eten hem weer volkomen nuchter hadden gemaakt. Als dat wel zo was zou hij waarschijnlijk niet voor nummer 9 op de Esplanade van Kinnegar staan als een redelijk goede imitatie van Pantalone.

Hij keek naar de rij bellen, die allemaal voorzien waren van een handgeschreven naambordje. Patricia Spence. Flat nummer 4. Hij belde aan en wachtte.

De deur ging open en Patricia kwam naar buiten.

‘Hallo, Barry Laverty.’ Ze draaide zich om om de deur dicht te trekken en haar hoge paardenstaart wipte brutaal op en neer toen ze zich weer naar hem toe draaide. Haar donkere ogen waren groot, haar lippen waren vol en toen ze glimlachte was het kuiltje in haar wang diep. Ze had een blouse van witte zijde aan, met de bovenste knoopjes los, een groene rok die tot halverwege haar kuiten reikte en zwarte schoenen met een lage hak.

Ze benam hem de adem.

‘Wat heeft dat in vredesnaam te betekenen?’ Ze staarde naar zijn broek.

‘Dat is een lang verhaal.’ Hij voelde zijn wangen gloeien. ‘Ik zal het je in de auto vertellen.’

‘Ik ben vreselijk benieuwd.’

Hij liep samen met haar naar Brunhilde, maakte het portier voor haar open en wachtte tot ze zat. Toen deed hij het portier dicht, rende naar de bestuurdersplaats, stapte in, startte de motor en reed weg.

‘Meneer Laverty, vertel me nu maar eens wat meer over die broek.’

‘Meneer Laverty.’ Hij had haar gisteravond niet verteld dat hij arts was, om haar niet te laten denken dat hij zijn uiterste best deed indruk op haar te maken. ‘Ik heb maar twee broeken. Die zijn vandaag allebei vuil geworden, dus moest ik dit exemplaar van een vriend lenen.’

‘Een steltloper?’

Barry lachte. ‘Nee, maar groot is hij wel.’

‘Dat is de Atlantische Oceaan ook, en hier verdrink jij in.’ Ze legde een hand op zijn arm. ‘Maar maak je geen zorgen. Kleren maken niet altijd de man.’

Hij wilde haar zoenen, maar hij moest zich concentreren op het rijden.

‘Waar gaan we naartoe?’

‘Naar Strickland’s Glen. Daarvandaan kunnen we naar de kust wandelen.’

‘Wil je een mank meisje vragen om met je te gaan wandelen?’

Plaagde ze hem? Was ze sarcastisch? Dat was niet op te maken uit de toon van haar stem.

‘Patricia, als je liever niet gaat wandelen moet je dat zeggen,’ reageerde hij neutraal.

Ze boog zich naar hem toe en gaf hem een zoen op zijn wang. ‘Ik vind je aardig, Barry Laverty.’

De rest van de rit hadden ze het over het weer, over de overwinning van Maria Bueno op Margaret Smith in Wimbledon (hoewel Patricia zelf niet kon tennissen was ze er wel dol op) en over popmuziek. Ze hield van de Beatles, maar ze was niet zo zeker van die nieuwe groep, de Rolling Stones.

We lijken wel twee honden die elkaar niet kennen, en met stijve poten rondjes om elkaar heen draaien en elkaar besnuffelen, dacht Barry. Ondanks het zelfvertrouwen dat hij nog had door het bier van die middag kon hij zich er niet toe zetten het gesprek persoonlijker te maken – hoe graag hij dat ook wilde. Hij wilde alles over haar te weten komen.

‘We zijn er,’ zei hij. ‘Stap maar uit.’

Ze pakte zijn hand en hij voelde de droge warmte van de hare. Hij nam haar mee naar een pad vol naalden van pijnbomen waarvan de geur goed te ruiken was. Ze liepen langs donkere lepelbomen en groepjes laatbloeiende grasklokjes. Door de bomen gefilterde zonnestralen zorgden voor goudkleurige poelen op de bruine aarde.

Ook andere wandelaars genoten van de zonnige avond, maar Barry was zich nauwelijks van hen bewust.

‘Luister,’ zei zij.

Hij hoorde een vogel hoog, steeds hoger zingen, als een piccolo. ‘Een zanglijster,’ zei ze. ‘Je kunt zijn gefluit al op een kilometer afstand herkennen. Ik ben dol op vogels.’

‘O ja?’

‘Mijn vader is ornitholoog. Hij heeft mijn zus en mij alles over vogels verteld toen ik als kind opgroeide in Newry.’

‘Mijn vader heeft me veel over de sterrenkunde verteld.’

‘Kijk je graag naar de sterren?’

‘Ja,’ zei hij zacht. Zonder zich iets aan te trekken van passanten boog hij zijn hoofd en kuste haar op haar mond.

‘Lekker,’ zei ze, ‘maar we moeten doorlopen als we de kust willen bereiken.’

‘Die is niet ver weg meer.’ Hij kon haar nog steeds proeven. Een jongen van een jaar of zes rende langs hen heen, bleef staan, wees en brulde: ‘Mammie, kijk eens naar die man in die clowns-broek!’

Hij hoorde Patricia lachen, even warm als boter op een net geroosterde boterham.

‘Sammy, houd je mond,’ zei de moeder van het kind, en ze glimlachte toen ze langs Barry en Patricia liep. ‘Let maar niet op hem. Hij is nog zo jong.’

‘Kom dan maar mee, Pagliacci.’ Patricia trok aan Barry’s hand.

‘Pally-wat?’

‘Een clown. In een opera. Ik luister niet alleen naar de Beatles.’

‘Van opera’s weet ik niet veel af.’

‘Dan zal ik je wegwijs maken. In mijn flat heb ik stapels grammofoonplaten. Deze zomer ga ik extra cursussen volgen aan Queen’s, want ik wil zo snel mogelijk afstuderen. Newry ligt te ver van Belfast vandaan om op en neer te pendelen, en in Kinnegar zijn de huren lager.’

‘Hmmm. Dus je studeert en je houdt van opera’s. Lees je ook graag?’

Ze fronste even haar voorhoofd. ‘Ik heb Hemingway geprobeerd, maar die is mij te bondig. Ik geef de voorkeur aan John Steinbeck.’

Cannery Row ?’

‘Ja, en Sweet Thursday vind ik prachtig.’

Het pad ging nu omlaag en hij hielp haar over boomwortels heen die wel wat weghadden van doodsbange slangen. Hij klauterde over een gevallen tak. ‘Lukt het je?’

‘Dat denk ik wel.’ Ze hees zichzelf op de tak. ‘Vang me maar op.’

Dat deed hij en hij hield haar zacht tegen zich aan, waarbij de gesp van de riem van zijn te grote broek zich in zijn buik begroef.

‘Dank je,’ zei ze. Ze kuste hem. ‘Dat dacht ik al wel,’ zei ze. ‘Je smaakt naar bier.’

‘Ik moest vanmiddag samen met mijn baas een biertje drinken.’

‘Dus je weet er wel weg mee, Barry Laverty?’

‘Ik ben nooit nuchter.’ Hij hikte luid. ‘Gewoonlijk ben ik rond lunchtijd al straalbezopen.’

‘Kraam geen onzin uit.’

Hij pakte haar hand. ‘Kom mee. We moeten alleen nog de brug over,’ zei hij terwijl ze naar een smalle houten boogbrug over een riviertje liepen. ‘In die diepe poel bij de oever kunnen forellen zitten.’

‘Of er zit een hobbit onder de brug. Ik heb net The Lord of the Rings uitgelezen.’

Ze kende Steinbeck, en Tolkien. ‘Dus je studeert letteren?’

‘Nee. Waarom denk je dat?’ Ze bleef staan.

‘Dat weet ik niet. De schrijvers die je kent zou ik verwachten bij iemand die letteren studeert.’

‘Vrouwen moeten letteren gaan studeren of een verpleegstersopleiding volgen? En er is voldoende werk voor goede secretaressen?’

‘Ik…’

‘Ik ben eenentwintig en ik ben de jongste studente van mijn jaar. Ik studeer weg-en waterbouwkunde, en we zijn maar met zijn zessen.’

‘Zes studenten?’

‘Nee. Tweeëntachtig studenten, maar slechts zes vrouwen.’

‘Ik begrijp het nog altijd niet. In ons jaar waren er tien vrouwelijke studenten.’

‘Wat begrijp je nog altijd niet?’ Haar ogen waren klein, haar lippen waren op elkaar geperst en ze had haar armen over elkaar geslagen.

‘Waar maak je je druk over? Waarom zou een vrouw geen ingenieur of arts kunnen worden?’

‘Daar denken veel mensen anders over. Heb je enig idee hoe moeilijk het was me ingeschreven te krijgen?’

‘Alle professionele opleidingen doen in dat opzicht moeilijk.’

‘Dat kan, maar ze doen nog heel wat moeilijker als je een vrouw bent.’ Ze zette een stap naar achteren.

‘Dat zou niet moeten.’ De kant die de discussie op ging stond Barry niet aan.

‘Meen je dat?’

‘Natuurlijk.’ Hij zag dat ze haar schouders ontspande.

‘Echt waar?’

‘Als je ingenieur wilt worden, moet je daar de kans toe krijgen.’

Ze tuitte haar lippen en zei, bijna tegen zichzelf: ‘Dat klopt als een bus. Toch heb ik keihard moeten vechten om dat vak te kunnen gaan studeren. Vrouwen moeten vechten voor hun rechten.’

‘Best, maar met mij hoef je niet te vechten.’

‘Je hebt gelijk.’

‘Inderdaad.’ Hij grinnikte naar haar.

Haar woede verdween even snel als een zomerbuitje. ‘Ik had niet tegen je moeten schreeuwen, maar… verdomme.’ Ze pakte hem beet en kuste hem hard. ‘Vergeef je het me?’

Hij zou haar alle zeven doodzonden nog hebben vergeven, plus een paar minder erge zonden.

‘Nu gaan we naar het strand, dametje,’ zei hij gespeeld streng.

‘Ja, meneer.’ Ze pakte zijn hand.

‘Moet je eens kijken,’ zei hij. Op de kust van Antrim, aan de overkant van Belfast Lough, stond het kasteel Carrickfergus: vierkant, solide, met een slotgracht en vestingmuren, granietgrimmig, gebouwd door de Noormannen, eens een toevluchtsoord van Robert de Bruce en de plaats waar Willem van Oranje in 1690 in Ierland aan land was gegaan.

Een van de roestende kolenschepen van Kelly’s Company voer puffend om de punt naar de kade in Bangor. Uit de lange schoorsteen steeg rook naar de heldere hemel op die vervolgens werd verspreid door een briesje vanuit het noordwesten.

‘Als kleine jongen heb ik hier vaak rondgelopen.’

‘Het is een heel mooi plekje.’

‘In de zomer wel, maar in de winter kan het weer hier behoorlijk opspelen.’ Net als iemand die ik net begin te leren kennen, dacht hij.

Ze keek omhoog en de wind speelde met haar paardenstaart. Boven hun hoofden gleden twee bruine vogels met lange gekromde snavels en gestrekte, bewegingloze vleugels de onzichtbare weg van de wind af. Hun stemmen klonken melancholisch.

‘Wulpen,’ zei ze. ‘Nu weet jij alles van mij af.’

Geen sprake van, dacht hij, en hij zag dat het zonlicht in haar ogen werd weerkaatst.

‘Vertel me eens wat over Barry Laverty.’

‘Afgezien van mijn ongeneeslijke alcoholisme en mijn onwankelbare geloof dat vrouwen nooit weg- en waterbouwkunde mogen gaan studeren…’

‘Hou op. Het spijt me dat ik tegen je ben uitgevallen.’ Ze glimlachte.

‘Oké.’ Hij keek even omlaag en toen weer naar haar. ‘Ik ben vierentwintig, en ik heb geen broers of zussen. Ik lees en ik vis graag. Vroeger zeilde ik ook, maar daar heb ik het nu een beetje te druk voor.’ Hij zweeg even, keek haar toen recht aan en zei: ‘Mijn vader is een adviserend ingenieur.’

‘Een wat?’

‘Hij houdt zich bezig met de mijnbouw. Hij en mijn moeder zitten in Melbourne.’

‘En wat doet de zoon van de adviserend ingenieur?’

‘Ik… ik ben ballerina bij het Sadler’s Wells Ballet.’

‘Wát zeg je?’

‘Waarom zou een man geen ballerina kunnen zijn?’

Ze gaf hem een tik tegen zijn borstkas. ‘Ellendeling. Oké. Touché.’ Hij pakte haar pols. ‘Ik ben arts. Op dit moment werk ik als assistent van dokter O’Reilly in Ballybucklebo.’

‘Je bent huisarts?’

‘Dat klopt.’

Ze wees op zijn belachelijk grote broek en giechelde. ‘Dan kan ik alleen maar hopen dat geen van jouw patiënten je vanavond heeft gezien.’ Ze kroop tegen zijn borstkas aan toen de zon achter de Antrim Hills verdween en slechts een donkerrode streep boven het donker wordende Belfast Lough achterliet. Hij kuste haar. Zijn tong vond de hare en hij ervoer schokjes. ‘Lekker,’ zei hij, en hij kuste haar opnieuw.

Barry keek door de dubbele deuren van de zitkamer op de eerste verdieping. In het licht van een enkele lamp zag hij O’Reilly in zijn stoel hangen, met zijn voeten op het lage tafeltje. Een exemplaar van Winston Churchills A History of the English-Speaking Peoples lag opengeslagen met de rug naar boven, op de tafel. O’Reilly’s hoofd was naar links gezakt. Lady Macbeth lag in de hoek tussen zijn hals en zijn rechterschouder. O’Reilly snurkte sonoor, en het gesnor van Lady Macbeth was alleen hoorbaar als hij uitademde.

Barry moest denken aan de leeuw en het lam. Het liet zich echter moeilijk bepalen wie wie was gezien de neiging van Lady Macbeth om te bijten en O’Reilly’s vermogen om als hij boos was op een leeuw te lijken.

O’Reilly deed een oog open. ‘Je bent dus weer thuis.’

‘Sorry, Fingal. Het was niet mijn bedoeling je wakker te maken.’

‘Hoe laat is het?’

‘Elf uur.’

O’Reilly krabde aan zijn buik. De kat liet zich langs zijn vest omlaag glijden en krulde zich op zijn schoot op. Toen liet ze zich op haar zij rollen en draaide haar kop in die onmogelijke hoek die alleen katten kunnen realiseren. Barry vond dat ze eruitzag alsof ze zichzelf binnenstebuiten had gekeerd.

‘Heb je een leuke avond gehad?’

Barry genoot van zijn herinneringen aan de langzame wandeling terug naar de auto. Ze hadden motten gezien. Ze waren blijven staan om naar de capriolen van vleermuizen te kijken en hadden samen gelachen om het gepiep van die dieren. Hij was blijven staan om haar lippen en haar haar te kussen. Toen hij haar naar huis had gebracht had ze hem uitgenodigd nog even mee naar binnen te gaan. Die uitnodiging had hij beleefd afgeslagen. Vanaf het moment waarop hij haar voor het eerst had gezien had hij geweten dat ze anders, speciaal, was. En na haar uitbarsting onderweg naar de kust had hij aangevoeld dat hij zou worden afgewezen als hij er te veel vaart achter zette. Laten sudderen was beter dan te snel aan de kook brengen.

‘Mag ik uit je zwijgen en de zwijmelende blik in je ogen opmaken dat het antwoord daarop ja is?’ O’Reilly aaide de kat over haar kopje.

‘Het was geweldig.’

‘Hmmm. Vrouwen.’

Barry keek naar O’Reilly. Door de toon van zijn stem verwachtte hij walging op het gezicht van de grote man te zien, maar hij zag alleen een trieste blik in de bruine ogen.

‘Fingal, dat meen je niet.’

‘O nee?’ O’Reilly ging staan en Lady Macbeth gleed op het tapijt. De grote man liep naar het raam en stond daar met zijn handen op zijn rug gevouwen naar buiten te staren. ‘Vrouwen? Niets anders dan verdriet.’ Hij draaide zich om en even meende Barry tranen in zijn ogen te zien.

‘Jezus Christus, wil je daarmee ophouden?’ zei O’Reilly tegen Lady Macbeth, die gelukzalig het meubilair aan repen scheurde. ‘Ophouden!’

Lady Macbeth trok nog een laatste draad los, sprong op O’Reilly’s stoel en dook ineen, met gekromde rug en zwiepende staart.

Barry was blij dat het dier hen had afgeleid. Waar O’Reilly ook mee zat… dat waren zijn zaken niet. ‘Misschien heeft Kinky gelijk en moeten we Maggie vragen wat we met Hare Majesteit moeten doen.’

‘Maggie hebben we niet nodig. Wel een duivelbezweerder.’

‘Waar heb je het over?’

‘Ik denk dat ze bezeten is.’

Barry lachte. ‘Ga door.’

‘Ze houdt niet van Strawinsky,’ zei O’Reilly, die misschien wel net zo blij was als Barry dat ze ergens anders over konden praten.

‘Hoe weet je dat?’

‘Kijk maar eens.’ O’Reilly liep naar de stapel grammofoonplaten en legde er een op de Black Box. De akkoorden van Beethovens Pastorale vulden de kamer. Barry dacht aan pijnbomen, en aan Patricia.

Lady Macbeth ging rechtop zitten, draaide haar snorharen naar voren, sprong met kaarsrechte staart op de grond en gaf kopjes tegen Barry’s benen.

‘Ze ziet eruit als een gelukkige kat.’

‘Dat is ze ook. Ze houdt van die oude Ludwig. Maar moet je nu eens kijken.’ O’Reilly zette een andere plaat op.

Barry luisterde naar onbekende cadansen die naar zijn idee grensden aan een kakofonie.

Lady Macbeth hield op met rondjes draaien en kopjes geven. Haar pupillen werden zo groot dat Barry alleen nog maar zwart kon zien. Ze blies. Ze gromde. Ze liet haar staart cirkeltjes draaien, dook zonder verdere waarschuwingen op Barry af en beet in zijn scheenbeen.

‘Laat me los!’ Hij duwde haar weg en trok de pijp van zijn geleende broek omhoog. In elk geval was zijn huid nog heel.

O’Reilly tilde de arm van de grammofoon op. Lady Macbeth ging zitten en begon zich te wassen.

‘Dat wordt veroorzaakt door Le Sacre du Printemps, en als je denkt dat dit toeval is…’ O’Reilly zette de naald weer op de plaat.

Lady Macbeth ging in de aanval op O’Reilly. Met stijve poten en gekromde rug hupte ze diagonaal de vloer over. Als een kangoeroe, vond Barry, maar dan wel een kangoeroe met moordzuchtige bedoelingen.

‘Zie je wel?’ zei O’Reilly. ‘Bezeten. Misschien kan de eerwaarde O’Toole de duivel uitdrijven.’

‘Zoiets heb ik nog nooit gezien.’ Barry staarde naar het nu dociele dier. ‘Ik vraag me af hoe ze op de Rolling Stones zou reageren.’

‘Op wie?’

‘De Rolling Stones. Een rockband.’

‘Dan krijgt ze waarschijnlijk een beroerte.’ O’Reilly geeuwde. ‘Ik ga naar bed. De eerstkomende dagen krijgen we het druk.’

‘Hoezo?’

‘Donderdag is de twaalfde juli. De “glorieuze en immorele herdenkingsdag”. Niemand zal de Oranjemars willen missen, tenzij hij of zij de dood nabij is, dus zit iedereen met een ooglidontsteking, een blaar, een eeltknobbel, een slijmbeursontsteking of een ernstig gebroken hart morgen, dinsdag of woensdag in de wachtkamer.’

‘O.’

‘Om die reden zul je een paar dagen moeten wachten voordat je het licht van je leven weer kunt zien.’

‘Maar ik…’

‘Maak je geen zorgen,’ zei O’Reilly, die de kamer uit liep. ‘Vrijdagavond kun je vrij nemen.’

‘Dank je, Fingal,’ zei Barry tegen de vertrekkende rug. Hij ging zitten. Het was te vroeg om al naar bed te gaan. Hij wist dat hij niet zou kunnen slapen, want hij had te veel om over na te denken.

Patricia. Zacht, warm, heerlijk en fel. Patricia Spence. Ze was nu eenentwintig. Hij rekende snel. Dat betekende dat ze acht was geweest toen ze polio had gekregen. Talloze kinderen – hij had hen als patiënten beschouwd – hadden veel zelfmedelijden gekregen en hun handicap gebruikt om medeleven te verkrijgen. Zij had dat niet gedaan. Dat ze weg-en waterbouwkunde studeerde was indrukwekkend. Hij zou haar morgen bellen, in de hoop dat ze vrijdagavond vrij was. Misschien kon hij het zich financieel veroorloven haar mee uit eten te nemen.

Lady Macbeth sprong op zijn schoot. Ze maakte hem daarmee aan het schrikken en verbrak zo zijn gedachtegang. Jezus, wat een huishouden. Een moordzuchtige kat, een labrador met het hondse equivalent van ziekelijk verhoogde seksuele drift en een lichte vorm van periodieke drankzucht op de koop toe, en een oudere collega die om zijn eigen obscure redenen geen hoge pet op had van het andere geslacht. Wilde hij zich echt bij deze menagerie aansluiten?

‘Sorry dat ik u stoor, dokter Laverty, maar een van uw broeken is droog en gestreken.’ Hij had mevrouw Kincaid niet de kamer in horen komen.

‘Dank u.’ Hij ging staan.

‘Nu kunt u die veel te grote en te wijde broek uittrekken. Hij lijkt u niet al te best te passen.’

‘Dat weet ik.’ En ik ben er ook niet klaar voor om in de schoenen van de grote man te gaan staan, voegde Barry er in gedachten aan toe. ‘Mevrouw Kincaid, u zou in bed moeten liggen.’

‘Daar was ik ook naartoe onderweg. Kan ik voor die tijd nog iets voor u doen?’

Het was allemaal een beetje feodaal. ‘Nee, dank u, maar…’ Barry aarzelde. ‘Mevrouw Kincaid, mag ik u een vraag stellen?’

‘Natuurlijk.’

‘Het gaat over dokter O’Reilly.’

Hij zag haar verstijven en haar lippen op elkaar persen.

‘Ik maak me een beetje zorgen over hem.’

Ze ontspande zich vrijwel onmerkbaar. ‘Hoezo?’

‘Hij raakt erg van streek als ik melding maak van een jonge vrouw die ik net heb leren kennen.’

‘Werkelijk?’

‘Ik weet dat het dwaas is en gaat u alstublieft niet lachen, maar daarnet dacht ik dat hij zou gaan huilen.’

‘O ja?’ De blik in haar ogen werd zachter en ze wiegde op haar hielen. ‘Soms wou ik dat hij dat eens deed.’

Barry wist dat hij haar nu niet moest onderbreken.

‘Mag ik even gaan zitten?’

‘Natuurlijk.’

Ze liet haar aanzienlijke gestalte in een leunstoel zakken, keek naar de dichte deur, liet haar stem dalen en zei: ‘Zult u wat ik u nu ga vertellen vóór u houden?’

‘Uiteraard.’

‘Hij weet niet dat ik het weet, want hij is erg introvert.’

Barry wachtte.

‘De oude dokter Flanagan heeft het me verteld. In de maand april van 1941, op de dinsdag na Pasen, hebben die ellendige moffen bommen laten vallen op Belfast en Bangor.’ De blik in haar ogen werd harder en ze balde haar handen tot vuisten. ‘Daarbij vond een jonge verpleegster de dood. Ze waren zes maanden getrouwd. Hij had haar drie jaar lang uitgebreid het hof gemaakt, en hij aanbad haar.’

‘Mijn hemel.’

‘Hij zat zelf op dat grote schip en hij hoorde pas in juni dat ze dood was.’ Ze keek Barry aan. ‘Dat heeft hem erg veel verdriet gedaan, dokter Laverty.’

‘Dat doet het nog steeds,’ fluisterde Barry.

‘Ja.’ Ze ging staan. ‘Ik weet dat hij u en dat meisje het allerbeste wenst, maar ik denk dat hij bang is dat u net als hij verdriet zult krijgen. Hij mag u erg graag, dokter. Dat is me duidelijk.’

‘Dank dat u me dit hebt verteld, mevrouw Kincaid.’

‘U mag er tegenover niemand met een woord over reppen…’ Ze glimlachte hem toe. ‘U en ik zijn de enigen die voor die grote idioot zorgen.’

‘Ik begrijp het.’

‘Dat hoop ik, want ik zal het niet toestaan dat iemand hem nog eens in de steek laat.’ Mevrouw Kincaid stond recht voor Barry, als een soort bewaakster, met een felle blik in haar ogen en drie vooruitgestoken kinnen.

‘Maakt u zich daar alstublieft geen zorgen over, mevrouw Kincaid.’

‘Hmmm. U kunt nu ook beter naar bed gaan. Jullie zullen het de komende dagen heel druk hebben en hij wordt er niet jonger op.’ Ze drukte een hand tegen haar onderrug. ‘Zelf ben ik overigens ook geen jonkie meer.’

Ze liep de kamer door en draaide zich toen weer om. ‘Dokter Laverty, eigenlijk mag ik het niet zeggen, maar het zou mij veel genoegen doen als u erover zou willen denken om hier te blijven. Permanent.’

Barry ging staan. ‘Mevrouw Kincaid, ik beloof u dat ik daarover zal nadenken.’

‘Doet u dat heel grondig, want hij is een goede man en hij heeft u nodig.’