Vrienden

 

 

 

 

 

 

‘Hé, Peter,’ riep de man die bij het raam zat naar een al wat oudere heer die het café binnenkwam. Het was druk, en Peter keek om zich heen. Hij lachte toen hij de man bij het raam zag en kwam schuifelend dichterbij.

De man stond op om hem de hand te schudden. ‘Sinds wanneer draag jij een hoed, Peet?’ vroeg hij op plagerige toon.

‘Moet van de dokter,’ zei Peter, terwijl hij ging zitten. Daarna nam hij de hoed af, een mooie, zwarte borsalino. Hij parkeerde hem op zijn knie.

‘Leuke dokter heb jij,’ antwoordde de man bij het raam en tot verrassing van de ander legde hij even zijn hand op diens hoofd. ‘Man, je bent helemaal nat.’ Hij woelde door Peters dunne, grijze haar. ‘Gaat het wel goed met je?’

‘Een hardnekkige kou, verder niets,’ antwoordde Peter, ‘de dokter zei dat ik maar een hoed moest gaan dragen.’

‘Staat je goed.’

‘Staat goed, hè? Moet je ook gaan doen. Een hoed.’

‘Ik hou niet van hoeden, Peet. Weet je wat het is? Ze waaien altijd af. Of je gaat erop zitten. Bovendien heb ik geen hoofd voor een hoed.’

‘Dat is waar.’

‘Ooh ja? Wat mankeert er aan mijn hoofd dan?’

‘Niks veranderd, hè, jij. Hoe gaat het thuis? Het vrouwtje nog tevreden?’

‘Vrouwtje tevreden, Peet.’

‘Nou ja, dat is ook wel eens anders geweest, toch?’

‘Wat drinken we, jongen? Jezus, wat heb ik jou lang niet gezien.’ De spreker wenkte een serveerster.

‘Voor mij een koffie,’ zei Peter, toen ze aan hun tafeltje stond, ‘decaf, als u hebt.’

De serveerster knikte.

‘Ik een cola met citroen,’ zei de man bij het raam. Hij wachtte tot de serveerster weg was. ‘Decaf?’ vroeg hij toen – gespeeld bezorgd.

‘De rikketik. Ik ben een dagje ouder, weet je nog wel.’ Peter speelde met zijn hoed. Het ging automatisch, zijn handen konden het gewoon niet laten.

‘Sorry, hoor.’

‘Zeikerd.’

De mannen zwegen. Ze hadden elkaar jaren niet gezien, maar toch waren ze niet vergeten wie welke rol ook alweer speelde, en hoe het spel dan verliep. Alleen het leeftijdsverschil was belangrijker geworden, groter – leek het wel.

‘Hoe is het met jouw gezondheid eigenlijk?’ informeerde Peter. ‘Ik hoorde dat je problemen had.’

‘Niks aan het handje, loos alarm,’ zei de ander snel, ‘een paar poliepen.’

Peter keek naar zijn hoed, streelde de welvingen, teder bijna. ‘Zaken goed?’ vroeg hij toen.

‘Goh, wat is het leuk om jou weer te zien, ouwe rukker,’ zei de ander, ‘nee, de zaken gaan klote.’

‘Ach,’ antwoordde Peter, ‘het vrouwtje is tevreden, de gezondheid is goed en het jaar is voorbij. Wat wil je nog meer?’

De ander keek even naar buiten. Hij wist wel wat hij nog meer wilde, maar hield het maar voor zich. Hij grijnsde naar zijn oude vriend. Diens dunne grijze haar zat in de war.