Klanten

 

 

 

 

 

 

Ze zaten bij het raam, de enige klanten in het café. Buiten waaide het. Hij was een jaar of vijftig: het artistieke type, een beetje morsig, het grijze haar lang en onverzorgd. Zij was begin dertig en droeg een zwarte trainingsbroek en een roze trui.

‘Die vrouw is alles voor me,’ verzuchtte de man.

‘Ach joh, hoe kom je erbij,’ zei de vrouw snedig terug, ‘of denk je dat jij voor haar ook alles bent?’

Daar moest de man even over nadenken. ‘Ik hoop het,’ zei hij toen langzaam. Hij keek er helemaal niet hoopvol bij.

De vrouw begon te lachen. ‘Kijk nou hoe je d’r bij zit,’ hikte ze, ‘je lijkt wel een jongen van zestien.’

De man ging rechtop zitten. Hij was kwaad nu. ‘Ik kan het er met jou beter niet over hebben,’ zei hij kortaf. ‘Wat wil je drinken?’

‘Een kopje thee,’ zei de vrouw, ‘en neem jij nou ook eens een kopje thee, oké...?’

De man bestelde een kop thee voor haar en een borrel voor zichzelf. Daarna draaide hij een shaggie en toen hij klaar was, had hij geen vuur. Hulpeloos keek hij de vrouw aan.

Ze griste de versgedraaide sigaret uit zijn mond, veerde overeind, liep naar de bar en stak de sigaret aan bij een kaars. Net toen ze zich om wilde draaien om terug te lopen, zag ze tussen de flessen achter de bar de hoes van André Hazes’ eerste lp staan, Eenzame kerst. Terwijl ze ernaar keek, nam ze een trek van de sigaret. ‘Ach gos,’ zei ze.

‘Heb je die plaat boven de bar gezien? Hij ziet er zo schattig uit. Met zo’n wit overhemd met enorme punten. En hij kijkt heel zielig, nou ja, dat probeert-ie, hij kan het nog niet zo goed.’ De vrouw roerde in haar thee. ‘Jullie zijn allemaal hetzelfde,’ zei ze toen ineens heftig, ‘zielige zeikerds.’

‘Jullie?’ De man voelde de bui hangen.

‘Jullie, ja. Mannen.’ De vrouw boog voorover en woelde even door het haar van de man. ‘Hé, Kees,’ zei ze, ‘maak me eens aan het lachen, kom, vertel eens iets leuks.’

Kees dacht na. Hij glimlachte sneu. Hij trok aan zijn shaggie. Hij keek naar buiten, waar een plastic zak van de Lidl door de wind voorbij werd geblazen. ‘Ik hoorde op de radio dat Nederlanders zich geen zorgen om zichzelf maken, maar wel om Nederland als geheel,’ zei hij.

‘Nou, dat is gillen, zeg.’

‘Sorry, lieverd, ik weet het even niet,’ bromde Kees. ‘Wat moet ik nou met die vrouw? Ik word er een beetje gek van. Vind jij mij ook niet leuk? Ik ben toch best aardig?’

‘Kees, hou op,’ zei de vrouw.

‘Oké, ik hou al op.’

De vrouw roerde in haar thee en nam een slokje. Ze keek Kees prangend aan, en knipoogde naar hem. Maar hij was zo met zichzelf bezig dat hij het niet eens zag. ‘Kees,’ teemde ze, ‘wanneer laat je me nu lachen? Je kan zo leuk zijn...’

Kees haalde zijn schouders op. ‘Ik ben niet leuk meer,’ zei hij toen, en hij ging mokkend naar buiten zitten kijken.