Donkerbroek

 

 

 

 

 

 

Het kan overal gebeuren, dus ook in Donkerbroek – een dorp in Friesland, tussen Drachten en Oosterwolde, aan de N381. Hier vlakbij liggen trouwens nederzettingen die Moskou, Klein Groningen en Petersburg heten, en ook heb je er de Opsterlandse Compagnonsvaart, ik bedoel maar: de wereld in het klein.

Hoe dan ook.

Twee vertegenwoordigers gebruikten de lunch in restaurant ’t Witte Huis. Ze zaten bij het raam en keken naar het verkeer dat Donkerbroek voorbijreed. De een had twee kroketten met brood, de ander biefstuk met brood. Ze hadden ieder een lege stoel naast zich, waarop ze een geopende attachékoffer hadden liggen. Beiden waren een jaar of dertig, maar toch al oud. Aan de leestafel verderop zaten een vrachtwagenchauffeur met een lik mayonaise aan zijn snor en een agent die zijn bonnenboekje bijwerkte.

Goed.

De lunch was over en de heren moesten verder. De langste van de twee ging betalen, de ander schudde hem de hand en verdween naar zijn donkerblauwe Ford Mondeo op het parkeerterrein. Alvorens in te stappen, belde hij nog iemand, en de zon weerkaatste op het montuur van zijn hippe Doekle Terpstra-bril.

De lange collega stelde zich binnen op bij de bar om te gaan pinnen. Hij hing met zijn elleboog tussen een bloemstuk en een schaal pepermuntjes. De serveerster had het net even druk en liet hem wachten. Hoe meer tijd er verstreek, hoe langer de man werd – werkelijk alles aan hem was lang. Zijn nek, zijn neus, zijn benen, zelfs de ouderwetse mobiele telefoon aan zijn broekriem.

Daar was de juffrouw.

‘U wilt pinnen,’ begreep ze de bedoeling, en ze greep achter zich om het pinapparaat te pakken, zo’n zwarte doos met kleurige knopjes. Ze zette het op de bar en de man haalde zijn pasje erdoorheen. Daarna boog hij voorover om zijn pincode in te toetsen – so far, so good.

‘Nu nog even op “goed” drukken,’ zei het meisje.

De man deed het, maar vervolgens gebeurde er niets. Hij wilde zich vooroverbuigen om de tekst in het displaytje te lezen. De serveerster was hem voor. Ze knalden bijna met de koppen tegen elkaar. ‘Nog een keer,’ zei ze beslist, en ze nam het pasje van de man over, blies op de magneetstrip, wreef het langs de mouw van haar blouse en haalde het zelfverzekerd door het apparaat.

Weer niets.

‘Doet-ie het niet?’ vroeg nu de oude, kalende ober die uit de keuken kwam. In één moeite door nam hij het pasje van de serveerster over en ook hij wreef ermee langs zijn mouw.

‘Daarnet deed-ie het nog,’ sputterde het meisje, dat het apparaat inmiddels had gereset voor de volgende poging. De oudere ober trok het pasje met een snelle beweging door het pinapparaat. Hij twijfelde geen seconde, maar het einde van het liedje was toch dat ook deze poging niet slaagde. De serveerster was intussen achter een schot verdwenen waar kennelijk de randapparatuur stond. ‘Hij belt wel,’ riep ze.

‘Hij belt wel,’ mompelde de lange vertegenwoordiger, die van al dat hangen aan dat barretje zin in een pepermuntje had gekregen en er eentje in zijn mond stopte, ‘maar hij doet het niet.’ Het klonk nogal gelaten, maar het was de perfecte samenvatting van het raadsel dat ineens boven Donkerbroek hing. Piepklein was het, maar toch deed het zich even voor.