Moeder

 

 

 

 

 

 

‘Mam, hou op!’ hoorde ik een vrouw zeggen. Dit was in een grand café en buiten scheen de zon. Ik keek om me heen.

Er was maar één vrouw in de zaak, want het was nog vroeg. Ze zat iets verderop alleen aan een tafeltje. Ze roerde net in haar cappuccino.

Ik hield het erop dat ik me had vergist en sloeg de krant open. Er was weer van alles gebeurd in de wereld, maar in grote lijnen was de toestand toch nog ongewijzigd. Met die constatering beginnen de meeste dagen.

‘Ik vind het vervelend dat je je ermee bemoeit, dat heb ik al eerder gezegd,’ klonk nu weer de stem.

Ik schrok.

Het was toch de vrouw. Ik keek weer. Nu pas zag ik dat ze handsfree aan het bellen was. Een dun, zwart draadje kringelde over haar zwarte blouse. Het bijbehorende oordopje zat in het oor dat ik niet kon zien. De telefoon had ze op schoot, of lag naast haar op de bank. Ze keek even verstrooid in mijn richting. Ze was een jaar of veertig.

Ik vouwde de krant dicht.

‘Mam, Charlotte is veertien!’

Buiten arriveerde een vrachtwagen van Heineken. De bijrijder sprong eruit en begon een shaggie te draaien, terwijl zijn collega de wagen inparkeerde.

‘Ja, in jouw tijd was het allemaal anders, dat weet ik ook wel. Maar daar hebben we nu niets aan. Charlotte is heel voorzichtig. Ze weet alles wat ze moet weten.’

De vrouw nam een slokje van haar cappuccino. Je kunt koffie in je eentje drinken en met z’n tweeën. De vrouw deed het alsof haar moeder bij haar aan tafel zat. Echt gezellig was het niet, maar het was beter dan alleen koffiedrinken.

Vreemd.

De vrachtwagen stond geparkeerd. De bijrijder kreeg gezelschap van zijn collega. Ook die draaide een shaggie. De mannen droegen groene overalls.

‘Ja, mam, natuurlijk! Maar wat ik wil zeggen: Charlotte neemt een ander nummer als je haar blijft bellen. Dat willen we toch niet?’

De vrouw keek naar mij.

Ik wilde het ook niet, en schudde het hoofd.

De vrouw lachte, zonder geluid te maken. Maar nog steeds leek ze zich niet te realiseren dat ik haar telefoongesprek aan het afluisteren was. Of misschien was ze vergeten dat ze aan het bellen was en bracht ze haar dagen altijd zo door, in permanente dialoog met haar moeder. Zulke vrouwen zijn er. Ze praten altijd met hun moeder, mét telefoon, zónder telefoon, in hun slaap, op hun werk. Ineens vroeg ik me ook af óf de vrouw wel aan het bellen was.

De mannen buiten sloegen het dekzeil van hun vrachtwagen open. Eentje klom in de laadbak en overhandigde de ander een steekkarretje.

‘Nou, mam, we houden er nu maar over op, hè...’

Dit klonk als het einde, en ik concentreerde me op de mannen buiten die de economie een handje aan het helpen waren. Ik kon daar maar beter een voorbeeld aan nemen.