Gerrit

 

 

 

 

 

 

In café ’t Boemeltje, aan de Meeuwenlaan, werd ene Gerrit hartstochtelijk toegesproken door twee dames van onbestemde leeftijd, beiden blond en bijzonder rondborstig en ondanks het vroege tijdstip al aan het bier. Het drietal zat bij het raam, de dames met de rug naar de wereld gekeerd, Gerrit aan het hoofd van de tafel. Buiten waren lange lijnen gespannen met oranje vlaggetjes.

Wat was het geval?

Gerrit, achter in de vijftig, graatmager, grijs stekeltjeshaar, was een klootzak, een gore lafaard, een zeikerd, een onbetrouwbare eikel en een junkie, want hij blowde zich iedere dag suf en gebruikte ook nog wel eens een snuifje. Werk had hij niet en hij verwaarloosde zijn kinderen en kleinkinderen, want geld om ze mee te nemen naar Disney World had hij ook al niet. ‘Dan ga je toch in het Vliegerbos zitten, lul,’ riep een van de dames uit, ‘die kinderen willen alleen maar een ijssie van hun opa.’

Daar had Gerrit niet van terug.

De dames hadden nog meer tips voor Gerrit. Hij moest om te beginnen zijn trots aan de kant zetten en hulp zoeken. Bij het Leger des Heils kon hij ieder moment terecht. Die konden hem helpen zijn schulden te saneren, en in een mum van tijd zou hij dan ook weer een eigen huissie hebben. Verder moest hij de handen uit de mouwen steken. Er was weliswaar geen baas die hem wilde hebben, maar bij het Leger kon hij vast wel wat zalen behangen en er was ook altijd wel iets te loodgieteren. Hij moest zich schamen dat hij niets deed met zijn handen, een sterke vent als hij. En maar zeuren dat hij het niet meer zag zitten en uit het leven wilde stappen – ‘Verhang je eigen dan, rij tegen een boom, spring voor de trein, maar zeik er niet de hele dag over.’

Gerrit mompelde dat hij laatst een boek had gelezen over mensen die zich ook in zijn toestand bevonden. Daar had hij best wat aan gehad. Hij keek hulpeloos om zich heen. Zweet glinsterde op zijn bleke voorhoofd.

‘Allemaal gelul, Gerrit, als jij een boek hebt gelezen, heb ik de bijbel geschreven,’ schreeuwde een van de dames. ‘Je probeert je er altijd onderuit te lullen, echt een junkie ben je.’ De andere dame viel in: zij verklaarde Gerrits misère uit zijn sterrenbeeld: hij was schorpioen, en alle schorpioenen waren eigenwijs. Maar wat had je eraan om stronteigenwijs te zijn als je naar de klote ging? Helemaal niks. Gerrit hoefde heus niet ‘Halleluja, prijs de Heer’ zingend door de straten, maar opnieuw beginnen was het minste wat hij kon doen.

Gerrit knikte.

Hij was het helemaal met de dames eens. Hij was aan het einde van z’n Latijn. Hij zag er soms geen gat meer in. Aan de andere kant: hij was inderdaad eigenwijs. Dat was het enige waar hij moed uit kon putten. ‘Ik ben zoals ik ben, Gerrit,’ vatte hij het samen. Hij draaide zich om naar de bar en bestelde drie biertjes. De dames keken elkaar aan en haalden hun machtige schouders op. Buiten flapperden de oranje vlaggetjes verloren in de wind.