Pauze

 

 

 

 

 

 

Het was twaalf uur en bewolkt. De straat was donker en hier en daar lagen plassen, het had geregend. Bij de broodjeszaak was het druk, met wachtenden tot aan de deur. Buiten voor de pui stonden twee heren die al aan de beurt waren geweest. Ze waren een jaar of vijfenveertig. Ze hadden allebei een papieren zak met broodjes en een halfje melk in de hand. ‘Hoe vaak doe jij het nou nog?’ vroeg de een aan de ander.

‘Hoe bedoel je?’

‘Nou, hoe vaak doe jij het nog?’

‘Niet vaak genoeg,’ antwoordde de ander.

‘Goed antwoord,’ zei de een, ‘maar hoe vaak is niet vaak genoeg? Drie keer in de week? Twee keer? Eén keer in de maand?’

‘Tja, wat zal ik zeggen,’ ontweek de ander.

‘Je weet het toch wel. Laat ik het anders vragen dan: wat is voor jou een aanvaardbaar minimum? Twee keer in de week?’

‘Is dat jouw minimum?’

‘Per dag.’

‘Jaja, dat geloof je zelf. Maar goed, wat als ik het aanvaardbare minimum niet haal?’

Er kwamen twee meiden van een jaar of achttien aan die zich aansloten bij de wachtenden in de broodjeszaak. Ze kwamen binnen gehoorafstand van de heren te staan, en er zat niets anders op de conversatie even op te schorten tot binnen in de zaak weer een paar klanten geholpen waren en de rij wachtenden zou opschuiven. Het duurde geruime tijd, maar toen kwam er een dikke man naar buiten met twee plastic zakken vol broodjes. De meiden stapten voor hem aan de kant, maar daarna was er ruimte in de zaak, en verdwenen ze uit het zicht.

‘Zou je met één keer in de maand kunnen leven?’

‘Als je met één keer in de maand niet kunt leven, zou de hele zaak hier dood neervallen. Vergis je niet, hoor.’

‘Daar heb je een punt.’

‘Je moet er dus wel mee leven. Maar of het goed leven is, is een tweede. Aan de andere kant: het is natuurlijk maar dom gehobbel.’

‘Dat las ik laatst ook ergens. Dom gehobbel. Maar wel lekker.’

‘Wel lekker, ja.’

Er kwam nu een jong stel uit de broodjeszaak; ze beten op de drempel bijna tegelijkertijd in een pistoletje. De man knipoogde naar de twee heren terwijl hij een arm om de vrouw heen sloeg. Ze had lang zwart haar en droeg een rode jurk. Het stel passeerde en liep de straat uit, zij nadrukkelijk wiegend met haar heupen en op klikkende hakken, de man met zijn hand haar blote schouder strelend. De heren keken hen na.

‘Leuk wijf,’ zei de een, ‘die gozer heeft mazzel.’

‘Dat is het hem dus,’ zei de ander, ‘dat weet je helemaal niet. Misschien doen ze het maar één keer per maand.’ Hij haalde een wit broodje lever uit zijn papieren zak en nam er een hap van.

Zijn collega volgde het voorbeeld, en haalde een bruin broodje kaas tevoorschijn. Op het moment dat hij zijn tanden erin wilde zette, piepte aan de overkant net de zon boven de daken uit, en tussen de wolken door. Een felle vlaag licht wapperde de donkere straat binnen. Op slag zag de wereld er anders uit en de heren wandelden rustig kauwend weg, terug naar hun werk.