Het Mutsje

 

 

 

 

 

 

In café Het Mutsje staan zes krukken aan de bar. Verder telt het bruine interieur twee tafeltjes, met aan elk twee stoelen. Voor staande drinkers is krap zes vierkante meter beschikbaar.

Over de krukken moet nog dit worden gezegd: op één kruk, het dichtst bij het raam, mag niet gezeten worden, omdat het 34 jaar lang de vaste kruk van Joop was en hoewel Joop alweer twaalf jaar dood is, wordt hij in Het Mutsje nog steeds geëerd. Tussen de flessen achter de bar staat de urn met zijn as. De andere kruk waar niemand op mag zitten, is de kruk van Gerard, de uitbater van het Mutsje. Die kruk staat aan het einde van de toog.

In Het Mutsje komen al jaren dezelfde klanten, onder wie vijf die iedere dag komen. De zaak gaat om twee uur open en om drie uur zitten ze er: Jaap, die aan het zijn rug heeft, Cora, die het aan haar eierstokken heeft, Leo, de weduwe van Joop, Theo, die altijd verkouden is, en John, die niet aan de bar zit, maar aan een tafeltje. Iedere dag maakt hij de puzzel in De Telegraaf, drinkt hij drie fluitjes en eet hij een gehaktbal. Hij zegt zelden iets, tenzij het gesprek op vreemde woorden, uitdrukkingen en gezegden komt – dan is John er als de kippen bij. De andere klanten noemen hem de Professor. Rond het borreluur zijn er nog wat andere klanten, dat is het wel zo’n beetje.

Alle klanten in Het Mutsje zijn verstokte rokers en ze betrekken hun sigaretten bij Gerard, die ze via een internetsite uit Andorra laat komen. Dat scheelt twee euro op een pakje en Gerard legt er een eurootje op als hij een pakje doorverkoopt. Zo heeft hij wat verdiend, en besparen de klanten ook wat. Iedereen blij, behalve John, want die rookt Javaanse Jongens.

Maar goed.

De laatste maanden gaan alle gesprekken in Het Mutsje over het rookverbod van minister Klink. ‘Het is om gek van te worden,’ geeft Gerard onmiddellijk toe, ‘dag in dag uit dat gelul. Je zou willen dat er eens iets anders gebeurde in de wereld. Staat er wat in de krant, Professor?’

John schudt het hoofd. De dramatische gebeurtenissen in Den Bosch zijn al lang en breed de revue gepasseerd. Cafés die overvallen waren door de Voedsel en Waren Autoriteit, boetes die waren uitgeschreven, hoog oplopende emoties. ‘Doe mij mijn balletje maar,’ zegt hij mat.

Tussen de flessen achter de bal staat een ouderwetse juspan op een klein gasstel dat weer is aangesloten op een gasfles. Gerard zet het vuur even hoog en al snel vult een doordringende vleeslucht het café. Daarna pakt de uitbater een plastic bordje en een plastic vorkje en met een lang vleesmes prikt hij een gehaktbal uit de pan. Hij overhandigt het bordje aan Cora, die voor de gelegenheid haar sigaret even in de asbak legt. Daarna geeft zij het bord met de bal door aan de Professor. De bal glijdt vervaarlijk op het plastic heen en weer. In de asbak van Cora zijn alle peuken op dezelfde manier rood aangestipt door haar lippenstift. De Professor begint te eten.

‘We hebben het nergens anders meer over,’ hervat Gerard de conversatie, ‘alleen maar over dat verdomde roken. Vroeger ging het over leuke dingen.’

Iedereen knikt gelaten en alle blikken zijn op het gordijn bij de deur gericht. Het wachten is op de inspecteur van de Voedsel en Waren Autoriteit met zijn bonnenboek. Alleen hij kan Het Mutsje uit zijn lijden verlossen.