10

‘Op het moment dat ik niet meer jaloers was op de winnaar, heb ik besloten te stoppen.’

Op zaterdag 23 september 1989 rijdt Gerrie Knetemann voor vijfduizend toeschouwers zijn laatste koers, een criterium in de veilinghallen van Aalsmeer. Hij is 38 en blijft een seizoen langer actief dan is voorzien. Omdat 1988 vanwege twee gebroken sleutelbenen beter snel vergeten kan worden, tekent hij – op aandringen van Gré – nog een extra jaar bij. ‘Zo kun je niet afstappen. Ga nog een jaar door en stop in stijl’, zegt zijn vrouw. Hij krijgt er geen spijt van. Hoewel…De krantenkoppen haalt hij niet meer met grote uitslagen. ‘Het laatste seizoen was steeds meer een botsing tussen mijn goeie en kwaaie ik. De kwaaie zei bij het trainen: het wordt noodweer, ik zou maar thuisblijven.’

Zijn Nederlandse collega’s gunnen hem bij het afscheid in Aalsmeer de overwinning niet. Ze maken er een echte wedstrijd van. Knetemann sprint als achtste over de streep. Winnaar is Henri Manders vóór Peter Pieters en Frans Maassen. ‘Leuk als ik hier had gewonnen, maar daar zijn ik en het publiek niet mee gediend. Je moet nooit met de geloofwaardigheid van de sport spelen. Als je niet goed bent, mag je niet winnen.’

De huldiging na afloop maakt diepe indruk op de spraakwaterval die, zo lijkt het, voor het eerst in zijn leven naar woorden moet zoeken. Geintjes blijven achterwege. Serieus spreekt hij tot de toeschouwers: ‘Ik ben jullie dankbaar. Jullie waren er altijd. Tot ziens.’

Als een berg heeft hij opgezien tegen het laatste koersje. ‘Je moet afwachten of de mensen nog zin hebben in de Kneet. Je houdt er rekening mee dat niemand komt. De belangstelling overtrof alles. Een waardig afscheid.’

De aanwezige verslaggevers in Aalsmeer nemen zijn emoties en opluchting waar. Het ANP meldt uit zijn mond: ‘Normaal praat ik goed. Nu had ik het toch echt moeilijk. Ik heb het afscheid van Zoetemelk in Tilburg meegemaakt. Grandioos, maar hier was het publiek toch meer bij het feest betrokken.’

De Koninklijke Nederlandse Wielren Unie benoemt hem tot Lid van Verdienste. Zijn laatste werkgever PDM geeft een cheque van 5000 gulden die hij doorgeeft aan de Stichting Blijfhuis voor kankerpatiënten. Hij slaat de eerste paal en wordt ambassadeur. Een koninklijke onderscheiding, Ridder in de Orde van Oranje Nassau, heeft hij twee jaar eerder al op de borst gespeld gekregen.

In de Gelderlander kijkt hij terug: ‘Als je vraagt of ik iets meer uit mijn carrière had kunnen halen, zeg ik nee. Als je vraagt of ik soms wel eens iets te bescheiden ben geweest, zeg ik ja. Ik heb mezelf nooit zo geweldig gevonden. In mijn goede tijd heb ik vaak de betrekkelijkheid van mijn prestaties naar voren gehaald. Nu denk ik wel eens dat ik misschien beter niet zo’n flapuit had kunnen zijn.’ Maar toch: ‘Ik heb wel eens gezegd dat ik tussen de hoestbuien door een aardige erelijst heb opgebouwd en zo is het maar net!’

Wat Knetemann na zijn carrière als beroepsrenner gaat doen, is bij zijn afscheid onduidelijk. Zeker is dat hij niet helemaal uit de wielersport zal verdwijnen. Al tijdens zijn laatste seizoen woont hij vergaderingen van de Sectie Beroepsrennen van de KNWU bij en spoedig treedt hij ook toe tot die sectie.

Over Hennie Kuiper: ‘Ik vind Hennie nu een goeie peer, maar destijds zat hij aan mijn brood te eten. Allemaal kinnesinne. In de wielersport botsen de ego’s met de sociale verhoudingen. Er zijn veel centjes mee gemoeid. Daarom zie je zoveel zakenmensen in de koers. Zij herkennen de onderlinge spanningen.’ (1999)

Van het beruchte zwarte gat wil hij niets weten. ‘Ik zie dat hooguit grijs, want ik heb tenslotte een mooi getalletje bij de bank staan. Liefst blijf ik in de wielersport om mijn ervaringen op jonge renners over te dragen. Vierentwintig jaar in de wielrennerij is niet niks. Dat is een deel van je leven. Eigenlijk zonde om met die kennis niets te doen. Ik zou ploegleider kunnen worden. Het ellebogenwerk dat daarbij te pas komt, houdt me tegen, maar mijn ambitie gaat wel die kant op. Ik gebruik eerst een jaar om een beetje rond te kijken.’

Over Henk Lubberding: ‘Hij schijnt een hekel aan me te hebben terwijl we vroeger goed met elkaar konden opschieten. Hij vergeet dat je als profs geen vrienden kan maken. Je moet elkaar bestrijden en de belangen liggen daardoor tegengesteld. Ik heb weinig of geen vrienden gemaakt in de actieve wielrennerij.’ (1997)

Een ding staat vast: de Kneet komt thuis. Hij kan het gezin veel meer aandacht geven. Zijn vrouw Gré (1951) is vijftien jaar zijn steun en toeverlaat geweest. Zij heeft de twee oudste kinderen opgevoed; zoon Marnix (geboren in 1978, genoemd naar Marnix van St. Aldegonde, de componist van het Wilhelmus) en dochter Elise (1980, naar Beethovens pianoconcert Für Elise). Nakomertje Roxane (1987, naar de Perzische prinses die met Alexander de Grote was getrouwd) kan op zijn volledige aandacht rekenen, zeker wanneer zij na wat omzwervingen op de atletiekbaan in 2001 wielrenster wordt en in de categorie juniordames al snel tot de besten van het land behoort.

Roxane in een interview in het Belgische weekblad Knack (april 2005) over haar eerste fietservaring: ‘Mijn vader zei: ‘Daar ben je te lui voor, het lukt je nooit.’ Op de zolder had hij een fiets geïnstalleerd, je kon die zo instellendat je op de rollen de moeilijkste omlopen kon simuleren. Toen is hij het ongeveer zwaarste parkoers gaan nabootsen. Ik ben op de fiets geklommen; na een uur kwam mijn vader naar boven. Hij zag dat ik nog altijd trapte, het zweet stroomde van mijn lichaam. Daar schrok hij van. Sinds die dag stond hij volledig achter me.’

Na afloop van een wedstrijd is er menige keer een pittige discussie tussen vader en dochter. Roxane: ‘Na een koers kon hij je echt platlullen. Ik dacht dan bij mezelf: hou nou toch eens op, man. Hij vond altijddat je constant initiatief moest nemen. Alleen gebeurt dat bij de vrouwen sowieso veel minder dan bij de mannen. Daar had hij het moeilijk mee.’ Gré: ‘Roxane is een beetje zoals Gerrie: ze wil altijd gelijk hebben. En als ze ongelijk heeft, zal ze dat, net zoals Gerrie, nooit toegeven.’

Voor Gré wordt Gerrie nadat hij is gestopt haar steun en toeverlaat. Zijn liefde voor zijn gezin uit hij door in de hal de tekst ‘Liever een thuis dan eenpracht van een huis’ op te hangen. Het blijft niet onopgemerkt dat hij weer gezinshoofd is. Gré: ‘De kinderen moesten ons met u aanspreken. Als ze dat niet deden, wees hij ze terecht. Soms was hij daar heel streng in. Als wij met vakantie gingen, had ik écht vakantie. Dan was hij vader en moeder tegelijk.’

Gerrie Knetemann is in zijn jonge jaren – en veel later ook nog – eerder verlegen dan brutaal al weet hij dat aardig verborgen te houden. In de liefde is hij geen Casanova. In 1972 valt zijn oog op Gré Donker, slagersdochter uit Krommenie, ex-atlete en in die jaren wielrenster met een erelijst (3e NK achtervolging 1971, 2e NK weg 1975, 2e NK sprint 1976, gestopt bij de geboorte van Marnix). De vonk ontbrandt op de Amsterdamse en Alkmaarse wielerbanen waar hij haar ziet fietsen. ‘Ik weet nog wat ik dacht: een wijf op de fiets, dat kan helemaal niet’, vertelt hij in de Haagsche Courant. ‘Totdat ik haar een keer terugzag bij fietsenmaker Wim Bustraan in de Westerstraat. Toen dacht ik: toch wel een frisse meid. Ik zal niet zeggen dat ik zat te rijen op mijn stoel, maar ik had wel zoiets van: die moet ik in de gaten houden. Verder deed ik geen enkele moeite, want daar was ik veel te verlegen voor.’

De band voor het leven wordt gesmeed door een fietsbandje. Lichte tubes voor 28-spaakswielen. Gré Donker heeft ze nodig voor de Nederlandse baankampioenschappen. Bustraan is de enige die ze verkoopt, maar hij heeft er geen meer. Daarom doet hij een beroep op Knetemann die er een paar thuis heeft liggen. Of hij ze aan Gré wil uitlenen? ‘Nou, dat wilde ik wel, want in mijn achterhoofd speelde de gedachte dat er eens een dag moest komen dat ze ze moest terugbrengen. Dan hap ik toe, dacht ik.’ Eerder al, in februari, heeft hij haar uit Oost-Berlijn een kaartje gestuurd, en later volgen er meer uit buitenlandse wedstrijden, ‘zo van: denk erom, meisje, ik ben nog steeds in de race. Uiteindelijk heeft ze dat beloond en, eerlijk waar, ik ben er beter door gaan rijden.’

Bij de wereldkampioenschappen 1973 in Spanje is hun verkering algemeen bekend, maar niet officieel. De damesploeg ruimt ‘s-avonds aan tafel steeds een stoel naast Gré in. Wie niet komt, is Gerrie. De volgende maand verschijnen ze voor het eerst samen, op de bruiloft van Peter Nieuwenhuis en Mini Brinkhoff.

Gré staat in 1974 in Meerssen aan de finish van de Amstel Gold Race die Knetemann verrassend op zijn naam schrijft. Ze haalt de krant als de grote liefde van de debuterende beroepsrenner, én de roddelbladen. Gerrie lacht erom. ‘Publiciteit is ook publiciteit.’ Nog datzelfde jaar trouwen ze. ‘Zoals het hoorde: Gré in het wit, met een capuchon. Ze was net een eskimootje en ik ernaast in een blauw pak en een hoge hoed.’ Als renner rijdt hij nooit zonder petje – en later helm – maar die hoge hoed zet hij niet op!

Het ouderlijk gezin Knetemann is een jaar eerder in de Blois van Treslongstraat van driehoog verhuisd naar een benedenwoning met kelder, waar hij zijn fietsspullen kan stallen en ophangen. Amper twaalf maanden later is hij de deur uit. Zijn moeder verzucht: ‘Als ik geweten had dat hij zo snel zou trouwen, was ik niet verhuisd.’ De reden: beneden kan ze niet meer uit het raam hangen.

In de verlovingstijd is Gré jarig. Ze gaan samen naar een pandjeshuis in Amsterdam waar Gerrie een mooi horloge koopt. Gré: ‘Mijn vader vond het zonde van het geld, want als je wilde trouwen, had je geld nodig en kocht je geen onnodige dingen. Waarop Gerrie antwoordde: ‘Als ik geld nodig heb, verkoop ik het weer aan de lommerd ‘.’

Over zijn huwelijk met Gré zegt Knetemann in Elsevier (1994): ‘Ik ben bij haar ingetrokken. Zij is de penningmeester. Ik heb veel aan dat mens te danken. Mijn vrouw is de rots in de branding. Al die jaren is zij blind van liefde gebleven. Ik houd ook wel van haar, maar de dingen die zij voor mij heeft gedaan, zal ik haar nooit kunnen teruggeven. Het egoïsme van een wielrenner is onverwoestbaar. Gré heeft dat niet. En weet je wat het mooiste is? Ik ben nooit iemand tegengekomen die tijdens een wedstrijd zo goed een bidon kon aangeven als Gré.’

In het laatste jaar dat Knetemann het beroep van profrenner uitoefent, begint hij met paardrijlessen. De manege ligt maar één kilometer van hun huis in Huijbergen. De kinderen Marnix en Elise rijden daar al een tijdje paard. Gré moet van hem ook les nemen. ‘Want dan kunnen we met ons viertj es tochten naar buiten maken’, is zijn opzet.

Herinnering van Gré: ‘Gerrie en ik hebben een paar bosritjes te paard gemaakt. Hij kreeg het wildste dier, Stormy heette het, en ik het traagste. Mijn paard liep onder de takken van een boom door. Ik zag het aankomen en hing opzij, maar Gerrie bleef zitten. Met het gevolg dat hij uit het zadel op de grond viel en de teugels losliet. Stormy was niet meer te pakken en ging in ren-galop met mij in haar kielzog terug naar de manege. Met de manegehouder zijn we per auto Gerrie gaan zoeken. We vonden hem met twee gekneusde ribben. Ik zei: ‘Met jou ga ik nooit meer alleen het bos in ‘.’

Over Peter Post: ‘Hoe meer ik later als bondscoach met recalcitrante renners te maken kreeg, hoe groter mijn respect voor Post werd. Wat frappeerde, was de manier waarop hij erin slaagde met al die ego’s om te gaan. Botsingen draaide Post zo dat het ten bate ging van de resultaten en niet ten koste van het presteren. Post heeft me ook geleerd niet zo gauw tevreden te zijn. (…) Hij is een vent met bezieling. Een man met een drive, die terecht stelt dat iedereen voor zichzelf moet uitmaken of hij over lijken wil gaan. (…) Ik heb veel van hem geleerd. Onbegrijpelijk dat we gebotst hebben. (1997)

In de literatuur

‘Johan liet zijn broek zijn broek, pakte zijn oude elektrische gitaar en waadde door het stinkende afval naar de vers uitziende krant. Het bleek het sportkatern te zijn. Johan besloot zichzelf op de proef te stellen en las: Wereldtitel op de weg voor Jan Raas. ‘Jan Raas heeft de regenboogtrui overgenomen van Gerrie Knetemann. In eigen land duldde de absolute favoriet geen verrassing van de concurrentie.’ Was dat in 1979? Johan sloot zijn ogen, betastte de krant en dacht na…ja, dat was in 1979. Om precies te zijn op 26 augustus 1979.’

(Maria Stahlie: Van alle verhalen op aarde, uit de bundel In de geest van de Monadini’s, 1989, later opgenomen in Galeislaven, alle verhalen, Amsterdam 2004)

Na de verhuizing in september 1992 naar Krommenie rijden ze in de winter nog in de manege van Heemskerk, maar geleidelijk zwakt de liefde voor het paardrijden af, ook al gezien de afstand Krommenie-Heemskerk voor één lesuurtje.

In 1990 krijgt het leven après-cyclisme meer structuur. De eerste tijd, tot de Amstel Gold Race, doet hij nog wat p.r. voor PDM, zijn laatste ploeg. Tussendoor en daarna krijgt hij tennislessen van Broeder Henricus, met wie hij ook buitenritten te paard maakt. Hij springt bij in de slagersfamilie van zijn vrouw, stelt met Wim Nieuwenhuijse voor de kerstdagen fondue- en gourmetschalen samen, blijkt een expert in het maken van blinde vinken en hecht eraan jaarlijks persoonlijk worst en broodjes te verkopen op de braderie in Krommenie. In trek is de Kneet Speciaal, een kadetje met gebakken kip en nuggetsaus.

Aan het gezinsleven neemt hij steeds meer deel. Gré: ‘Tijdens zijn loopbaan wilde hij, als hij thuis was, niet de boeman spelen. Maar nadat hij was gestopt, vond ik dat hij ook zijn verantwoording voor de kinderen moest nemen.’ Zo bezoekt hij de ouderavonden van zijn kinderen, al gaat dat in het begin niet van harte. Huishoudelijke klussen zijn niet echt aan hem besteed. Gré: ‘Als het moest, deed hij het, maar hij stond niet te juichen.’

Koken op kleine schaal is wel een van zijn liefhebberijen. De specialiteit in Huijbergen is champignonsoep; wie op bezoek komt, ontsnapt er niet aan. In Krommenie is het risotto. Gré: ‘Hij legde er zijn hele ziel en zaligheid in.’ Ook een strandvakantie, taboe in de wielerjaren, behoort in 1990 ineens weer tot de mogelijkheden. Het gezin logeert bij de schoonfamilie in Krommenie en trekt dagelijks op oude fietsen naar de Noordzee. Gré: ‘Het was de vakantie van ons leven.’

Joggen, computerlessen, ze vullen zijn dagen. Hij schaft een computer aan om boze brieven te schrijven naar mensen (die hij nooit verstuurt) en columns te schrijven voor Het Nieuws van de Dag. Tijd om te lezen is er ook weer. Zo werkt hij een encyclopedie over het bijgeloof van voor tot achter door.

‘Alles heeft een tegenpool. Als ik zout mors, gooi ik meteen zout over mijn schouder. Anders krijg je ruzie. Als je suiker morst, brengt dat vreugde. Ik heb jaren met een konijnenpootje gereden. Toen dat was verdwenen, heb ik me een tijd niet op mijn gemak gevoeld.’ Later neemt hij een tennisballetje mee en ten slotte een geel autootje van Marnix.