9

‘Of je een wedstrijd nou langer, korter of zwaarder maakt, er wint er toch altijd maar één.’

Als tijdrijder staat Gerrie Knetemann hoog genoteerd, maar er zijn meer onderdelen van het wielrennen die hij behoorlijk goed beheerst. Zo kan hij ook sprinten en klimmen.

In sprints van kleine groepen is hij nauwelijks te verslaan. En in sprints à deux helemaal niet. Francesco Moser weet er alles van. Zelfs verslaat hij in 1982 in het Belgische Moeskroen het Tourpeloton in een massaspurt.

Klimmen kan hij met de besten, maar alleen wanneer het parkoers onder de 1500 meter boven zeeniveau blijft. In de ijle luchtlagen van het hooggebergte neemt Knetemann onvoldoende zuurstof op en moet hij woekeren met zijn krachten. In dat gebied kan hij nooit op topniveau presteren.

Hoe langer hij wielrenner is, hoe veelzijdiger hij wordt. De meeste aansprekende prestaties levert hij op de weg, maar hij vergaart ook naam en faam op de baan. Als jonge renner trekt hij vaak in zijn woonplaats naar het oude Olympisch Stadion, en ook in Alkmaar schrijft hij zich regelmatig voor baanwedstrijden in. ‘Ik heb mijn eerste prijzengeld op de baan in Alkmaar verdiend in de populaires op de dinsdagavonden’, vertelt hij in Zesdaagse Amsterdam Online. ‘Ik dorst niet aan het wiel, reed met mijn smoel in de wind, maar werd wel derde. Vijf piek in de tas.’

De baan is in zijn amateurtijd een vanzelfsprekendheid. Alle coureurs uit die tijd reden op de baan’, herinnert zich zijn oud-ploegleider Herman Krott, ‘ze deden maar wat en het was helemaal niet hun bedoeling baanrenner te worden, maar het was goed voor de stuurvaardigheid, het reactievermogen en de sprint. Moeilijk rijden was het trouwens niet, op die Olympische baan van 550 meter. Bij het Nederlands kampioenschap 50 kilometer stonden soms wel tachtig man aan het vertrek.’

Over Maarten den Bakker ‘Die is zoals-ie is. Volgens mij is hij beter dan ik vroeger was. Maar waar het om gaat, is het venijn, de bezieling. Hij is een lieve jongen, maar lieve jongens lees je meestal niet terug in de uitslagen.’ (1996)

Knetemann bouwt als pistier een behoorlijke erelijst op – voornamelijk in de winterperiode. Ik kon aardig uit de voeten op de baan.’ Het is hard werken: ‘De winterbaan was nooit een happy hour. Zesdaagsenrenner zijn is geen rozengeur en maneschijn. Ik heb de grote Bernard Hinault huilend onder in de baan op de vlonder zien rijden. Op de weg kun je elkaar het leven zuur maken. Nou, op de baan is dat nog vele malen erger. Ik heb wel eens na de jachten zo kapot gezeten dat ik geen gevoel meer had in m’n hele lijf. Dat heb ik op de weg nooit meegemaakt. Tijdens een zesdaagse Hg je als het ware op de operatietafel: iedereen kan je zien, je kunt je niet verstoppen.’

Baanwedstrijden zijn in zijn ogen de ideale voorbereiding op het wegseizoen. Het bewijs wordt geleverd wanneer hij in 1972 rechtstreeks uit de warme hal in ijzige kou de Omloop Het Volk voor amateurs wint.

Vijf zesdaagsen staan op zijn erelijst. Eén bij de amateurs met Jan Breur (Rotterdam), vier bij de profs: met René Pijnen (twee keer Maastricht), met Patrick Sercu (Gent) en met de Spanjaard José-Luis Navarro-Martinez (Madrid). Hij eindigt op een totaal van 45 zesdaagsen nog driemaal als tweede (onder anderen met Jan Raas in Londen) en vier keer als derde.

Tweemaal wint Knetemann de Europese titel achter derny’s. In 1980 in een met Nederlandse supporters volgepakt Rotterdams sportpaleis Ahoy’ is het een puur Nederlandse aangelegenheid: 1. Knetemann, 2. Joop Zoetemelk, 3. Bert Oosterbosch, 4. Bernard Vallet (Frankrijk), 5. Ronald de Witte (België). Eenjaar later verdedigt hij deze titel in Kopenhagen. Ditmaal niet met Noppie Koch als gangmaker, maar in de Deense hoofdstad rijdt hij achter de brede rug van Joop Zijlaard. De besnorde Rotterdamse horeca-exploitant met een ongebreidelde passie voor de wielersport is een buitenbeentje in het wereldje der gangmakers. Omdat hij er niet van hoeft te leven, wint hij liever een medaille dan dat hij geld verdient. Zijlaard is in Kopenhagen dan ook veel meer belust op de titel dan op een stapeltje bankbiljetten uit een in elkaar gestoken samenspel.

Joop Zijlaard vindt stayeren ‘machtig mooi’. Wanneer hij in de jaren zeventig de wielersport instapt om op de motor baanwielrenners uit de wind te houden, ontdekt hij dat zijn collega-gangmakers de meeste wedstrijden verkopen. Vaak ten koste van de renners. ‘Ik ben toen snel met de stayerij gestopt en overgegaan naar de derny. De wielersport achter grote motoren is afgeschaft, die bestaat niet meer. Wie heeft die kapot gemaakt?

Knetemann en Zijlaard reizen drie dagen voor het Europees kampioenschap naar Kopenhagen. De Amsterdammer en de Rotterdammer bereiden de titelverdediging minutieus voor. Ook soigneur Ruud Bakker gaat mee. Ze trainen, rusten en verzorgen zich tot in de puntjes. De voornaamste tegenstand zal komen van de Deen Gert Frank (gangmaker De Boevere), de Duitser Didi Thurau (Walrave) en landgenoot René Pijnen (Koch). ‘Denk jij dat ze wat van plan zijn? Heb je wat gehoord?’, vraagt Knetemann aan Zijlaard. ‘Ga eens muizen, wil je.’

De gangmaker komt er snel achter. De drie combinaties gaan met elkaar in de slag om Frank aan de titel te helpen. Zijlaard kent vooral Pijnen en Koch. ‘Pijnen is genadeloos en Noppie Koch is weliswaar de man met wie ik het beste contact heb, maar in de wedstrijden is hij een moordenaar.’

Zijlaard stelt het tactische plan op. ‘Kneet, jij zet er een tand bij naar 56x14 en dan denderen we als een vrachtwagen over de baan. We moeten wel zorgen dat we na twee, drie ronden aan de kop rijden. Dan kunnen we ze daarna allemaal in het pak steken.’

De Bende van Peter Post

Acht seizoenen, tussen 1976 en 1983, maakt Gerrie Knetemann deel uit van wat de Belgische wielerjournalist Lucien Berghmans ‘De Bende van Peter Post’ noemt. Dat in die periode Nederlandse profrenners tot de wereldtop behoren, heeft alles met die ‘bende’ te maken, met talentvolle generaties die elkaar in een uitgekiende formatie ontmoeten, en met een ploegleider die de wielersport in een nieuwe richting stuurt.

Peter Post (1933) sluit in 1972 een lange carrière op baan en weg af. Hij bezit een ellenlange erelijst met 457 overwinningen, waaronder 65 zesdaagsen, maar ook Parijs-Roubaix, de Ronde van België en het Azencriterium. Na die loopbaan blaast hij als wedstrijdleider de zesdaagsen van Rotterdam, Maastricht en Londen nieuw leven in. Zijn optreden in Wembley spreekt de bazen van TI-Raleigh aan, een gerenommeerde fietsenfabriek die de Europese markt wil veroveren en om die reden overweegt haar bescheiden wielerploeg internationale allure te geven. Post is voor hen de ideale ploegleider.

Na enige aarzeling geeft Post zijn jawoord. Hij krijgt twaalf Britse renners onder zijn hoede en zoekt in eigen land de broodnodige versterking. In de loop van 1974 tekenen geleidelijk elf Nederlanders: René Pijnen, Bas Hordijk, Wim de Waal, Bert Pronk, Leijn Loevesijn, Fred Rompelberg, Roy Schuiten, Tino Tabak, Jos van Beers, Aad van den Hoek en Theo van der Leeuw.

Het is geen ploeg die meteen de gevestigde waarden in Europa ondersteboven rijdt. Daarom raadt Post de Raleigh-bazen af in de Ronde van Frankrijk te starten, ondanks het feit dat er in 1974 voor het eerst in de Tourhistorie een etappe op Engelse bodem is, in Plymouth en gewonnen door Henk Poppe. De Britse sponsor geeft Post de vrije hand en de Amstelvener maakt er gretig gebruik van. Hij trekt vakmensen aan als mecanicien Jan Le Grand en soigneur Ruud Bakker, hij zorgt dat zijn renners over het beste materiaal, de beste kleding, de beste hotels en het beste eten beschikken, kortom, hij laat niets aan het toeval over en bouwt langzaam maar zeker aan een ploeg die onherroepelijk successen moet opleveren.

De rest is geschiedenis. Al in 1975 trekt Post Jan Raas aan, die zal uitgroeien tot een van de steunpilaren van het team. Een jaar later volgen de drie K’s: Gerrie Knetemann, Gerben Karstens en Hennie Kuiper. De Duitser Didi Thurau is dan inmiddels al een jaar in dienst van Raleigh en draagt in de Tour van 1977 twee weken de gele trui. Dat jaar treedt ook Henk Lubberding tot de Post-bende toe. Hij zal tot het einde van zijn carrière de ploegleider trouw blijven.

De rij kampioenen en meesterknechten tussen 1976 en 1983 is onafzienbaar: Zoetemelk, Oosterbosch, Van der Velde, Leo van Vliet, Winnen, Lammerts, De Rooy, Theunisse, Sutter, Mutter, De Cauwer, Jan en Piet van Katwijk, Thaler, Priem, Wellens, Wesemael, Wijnands, Freuler, Hanegraaf, Hoste, Maas, Rooks. De ‘bende’ is ongenaakbaar in ploegentijdritten, heer en meester in Touretappes, verzamelaar van wereldtitels. Totdat in 1983 de ploeg uiteenspat. Raas trekt naar elders en neemt een aantal metgezellen mee, Knetemann is aan het revalideren, Zoetemelk is teruggekeerd naar Frankrijk, Van der Velde heeft het plan naar Italië uit te wijken en Raleigh trekt zich als hoofdsponsor terug naar het tweede plan.

Post vindt een nieuwe geldschieter, de Japanse elektronicagigant Panansonic. Maar de gouden jaren van de Nederlandse wielersport zijn voorbij.

Aldus geschiedt. Zijlaard: ‘Knetemann kon zich geweldig oppompen. Toen we direct na de start op kop kwamen, heb ik er een tempo ingegooid, zó hard. En we reden zó hoog in de baan dat ik bang was mijn hoofd te stoten tegen de lampen die aan kettingen hingen. Ik bukte steeds, waardoor Kneet even in de wind kwam. Dat vond hij niet lekker.’

Knetemann en Zijlaard winnen de Europese titel, 020 en 010 vormen een perfect duo. Na afloop, bij champagne en bier, betaalt de renner de gangmaker onmiddellijk uit: 2500 gulden. Zijlaard: ‘De andere gangmakers zaten te kijken hoe ik de poen in m’n zak stopte. ‘Jullie ook wat drinken, mannen?’ vroeg ik. Nou, ze staken de moord van de dorst, maar ze namen geen van allen wat.’

Die avond moet Joop Zijlaard het bekopen dat hij de combine overhoop heeft gereden. Deboevere komt naar hem toe en zegt: ‘De zesdaagse van Dortmund rij jij niet.’ De wraak van de gangmakersclan. Zijlaard vertelt het Knetemann. Die zegt: ‘O, ik bel Amstelveen effe.’ Een kwartier later krijgt Zijlaard weer bezoek van Deboevere. ‘Jopie, dat van Dortmund was maar een grappie!’ Zesdaagsenkeizer Peter Post had even zijn invloed laten gelden…

Voor Knetemann blijft het bij twee Europese dernytitels. Zijlaard wint dat kampioenschap zes keer, ook nog met Thurau, de Australiër Gilmore, de Engelsman Wiggins en de Belgen Colijn en De Wilde. ‘Met Knetemann in Kopenhagen vond ik de allermooiste. Helemaal super. Ik ben twaalf jaar de vaste gangmaker voor hem geweest. Hij reed met mij, en anders met Koch. Verder met niemand. Knetemann heeft organisatoren wel eens gedreigd dat hij met mij moest rijden, want anders zou hij niet komen. Wij vertrouwden elkaar blindelings.’

De baan is een bijbaan in de loopbaan van Gerrie Knetemann. Zijn twee gewonnen Amstel Gold Races, de wereldtitel op de weg 1978 en de Tour de France met tien etappezeges plus negen gewonnen ploegentijdritten en acht gele truien vormen de hoogtepunten in zijn zestien seizoenen (1974-1989) als beroepsrenner. In geen enkel jaar richt hij zich specifiek op die grote wedstrijden.

Over Michael Boogerd: ‘Boogerd noemt zo de laatste dertig wereldkampioenen uit zijn blote hoofd. Zo maf is die vent. HIJ heeft een klein motortje waar veel inhoud in gestopt kan worden. Hij kan de straatstenen uit de grond rijden.’ (1999)

Hij is ook een specialist in de etappewedstrijden met een maximale duur van een week.

Dertien is een getal waar hij zich bij voorkeur verre van houdt, maar het is wel het aantal overwinningen van Knetemann in die kleinere meerdaagse koersen! Nog vaker staat hij na afloop van de slotrit op het erepodium met de bloemen voor nummer twee of drie: zeventien keer. En nog vaker slaat hij in die etappekoersen zijn slag in de individuele tijdritten: 22 maal.

De wedstrijden met hem op de erelijst genieten een redelijk tot goed aanzien: Parijs-Nice, de Rondes van Nederland, België en Andalusië, Vierdaagse van Duinkerken, Driedaagse van de Panne.

In de annalen van de Ronde van Nederland is hij met vier zeges recordhouder: 1976, 1980, 1981 en 1986. Hij wordt tweede in 1979 (achter Jan Raas) en derde in 1982 (achter Bert Oosterbosch en Raas).

In augustus 1976 wijst niets er vooraf op dat Knetemann voor de hoofdprijs zal meespelen in een ronde die zich volledig in zuidelijk Nederland voltrekt, van Goes tot Maastricht. Er is maar één uitgesproken favoriet: Freddy Maertens, die in topvorm verkeert en dat een paar weken later bewijst door wereldkampioen te worden. Op de Nederlandse wegen moet de Belg echter genoegen nemen met een ondergeschikte rol, al wint hij op de slotdag beide etappes (bergcriterium en tijdrit). Doorslaggevend is de vierde etappe over 218 kilometer van Budel naar Maastricht. Knetemann bereikt in z’n eentje de Limburgse hoofdstad, op 47 seconden gevolgd door de Belg Jos Jacobs. Het levert Knetemann de oranje leiderstrui op die hij niet meer afgeeft.

Het machtsblok van de TI-Raleighploeg onder leiding van Peter Post levert jaren achtereen – tot 1988 – de eindwinnaar op. In 1977 is het oranje tricot voor de in 2005 overleden Bert Pronk, in 1978 voor Johan van der Velde en in 1979 voor Raas. Dan is het weer de beurt aan Knetemann en met twee achtereenvolgende zeges passeert hij meteen Wim van Est, tot dan recordhouder.

Zijn vierde triomf in de nationale ronde boekt hij in 1986 in het PDM-shirt. Op de vijfde dag is een tijdrit van 14,6 kilometer uitgezet in de heuvels tussen Groesbeek en Nijmegen. Gert Jakobs geeft maar één seconde prijs, Gerrit Solleveld vijf. Ook in het eindklassement zijn de verschillen klein. Drie renners volgen hem binnen de minuut: Solleveld op 7 seconden, de huidige baancoach Peter Pieters op 27 en Johan Lammerts op 28.

De koers naar de zon, Parijs-Nice, is ook zo’n wedstrijd die hem goed ligt: winnaar in 1978, tweede in 1977, derde in 1975,1979 en 1980. Drie keer is hij de snelste in de proloog, eveneens drie keer in de klimtijdrit bij Nice.

Het zijn niet de minsten die hem in 1975 van de eindzege afhouden: Eddy Merckx en Joop Zoetemelk. Op de Col d’Eze, de stekelige bult boven Nice, is na 9,5 kilometer tijdrijden alleen Zoetemelk beter. Knetemann volgt op 28 seconden. Merckx telt even niet mee, maar wordt wel eindwinnaar.

‘Ik prijs me gelukkig dat ik met tal van grote renners mocht fietsen. Een uniek leerproces. Ik was altijd in staat een haarscherpe analyse van mezelf te maken. Mijn sterkste punt was afkijken van anderen. Toen ik voor de eerste keer met Merckx reed, in de Catalaanse Week, ben ik hem gaan bestuderen. Hoe hij op de fiets zat, hoe hij reed, hoe hij met versnellingen omging. Daar stak ik veel van op. In de koers wint meestal niet de beste, maar de slimste en mentaal sterkste.’

In 1977 schuift hij een plaatsje op in het eindklassement van Parijs-Nice: tweede op 33 seconden van Maertens (vijf ritzeges). De klimtijdrit (7,2 kilometer) is ditmaal op de Cöte d’Ampus omdat de Col d’Eze last heeft van wegverzakkingen. Knetemann verslaat met drie seconden de Fransman Bernard Thevenet en met twintig seconden Maertens. De toekomstige Franse ster Hinault finisht als zesde op 37 seconden. Merckx geeft 1,04 toe, Zoetemelk zelfs 3,41. Drie dagen eerder is Knetemann al de sterkste in een reguliere etappe, van Saint-Etienne naar Romans.

Dat hij in 1978 Parijs-Nice op zijn erelijst zet, is eigenlijk een logisch vervolg van zijn eerdere prestaties in die etappewedstrijd. In februari al maakt hij zich meester van de Ronde van de Middellandse Zee plus de tijdrit op de Mont Faron. Achteraf blijkt het de aankondiging van het beste seizoen uit zijn carrière.

Hij opent Parijs-Nice spetterend door op 5 maart in Nogent-sur-Marne de proloog over 8,7 kilometer te winnen vóór Zoetemelk (op 5 seconden) en de Belg Jean-Luc Vandenbroucke (zelfde achterstand). Ook de tweede etappe, Creteil-Auxerre, eigent hij zich toe, vóór Vandenbroucke, en op de Col d’Eze is hij na 9,5 kilometer wederom de beste, met in zijn kielzog Hinault (0,10) en Zoetemelk (0,26). Dezelfde twee coureurs nemen in de eindrangschikking dezelfde twee plaatsen in, de Fransman op 19 seconden van Knetemann, Zoetemelk op 31.

Ploegleider Peter Post heeft in Knetemann een coureur van kaliber. Een winnaar. ‘Intelligent vakman’, zegt de Amstelvener. ‘Ik had niet veel omkijken naar hem. Hij had feeling voor de koers, bestudeerde het parkoers goed, kende zijn programma en wist precies wat voor hem het beste was. We hadden wel eens meningsverschillen. Hij had vaak wat aan te merken. Maar als het slecht was, zei hij dat ook.’

Knetemann: ‘Ik ben nooit een kanjer geweest, maar als ik merkte dat ik werd onderschat, werd ik op m’n best. Dan wilde ik presteren. Als het even kon het onmogelijke.’

In februari 1978 is Knetemann in de Ronde van Andalusië baas boven baas. Het is sowieso een ‘Nederlandse’ ronde. Gerben Karstens buit zijn sprinttalent optimaal uit in de eerste vier etappes, Hennie Kuiper wordt in het eindklassement tweede achter Knetemann, Karstens derde en Tino Tabak vierde. De 26 kilometer lange tijdrit van Estepona naar Marbella is voor Knetemann, op één seconde gevolgd door Thurau.

De Vierdaagse van Duinkerken het jaar daarop eindigt daadwerkelijk als een thriller. Pas in de afsluitende tijdrit onttroont hij de Belg Jos Jacobs ook al wint hij die etappe niet. Die dagzege gaat naar Roy Schuiten en Knetemann eindigt als derde omdat na 12,4 kilometer Thurau zich nog tussen de twee Nederlanders wringt. Jacobs komt in het eindklassement acht seconden tekort.

Tumultueus verloopt de Ronde van België 1980. De Belg Mare Renier wint in leper tijdens een massasprint de eerste rit, maar wordt gedeklasseerd wegens onreglementair sprinten. Roger de Vlaeminck mag de leiderstrui aantrekken. Pas drie maanden later stelt de beroepscommissie van de Belgische Wielrenners Bond de protesterende Renier in het gelijk wegens gebrek aan bewijs. Aan het wedstrijdverloop valt dan niet meer te tornen. Raas is op de tweede dag na een etappezege in Brussel de nieuwe leider, maar twee dagen later ziet hij zich door Knetemann gepasseerd. In de eindstand is de Belg Daniël Willems tweede op 1,04 en een oude bekende, Francesco Moser, derde op 1,15.

In de Driedaagse De Panne 1982 moet Willems opnieuw genoegen nemen met de tweede positie achter Knetemann, zowel in de tijdrit van Mol naar Wezel over 12,3 kilometer als in het eindklassement.

De Ronde van de Middellandse Zee schrijft Knetemann drie keer op zijn naam: in 1978,1980 en 1983. Hij wint de eerste keer de tijdrit op de Mont Faron, in 1980 de proloog en in 1983 een bijna 25 kilometer lange tijdrit in Béziers. In dat laatste jaar is het erepodium volledig Nederlands: Knetemann, Zoetemelk, Rooks.

Trofee

Met ingang van 2005 wordt een jaarlijkse wielerprijs vernoemd naar Gerrie Knetemann. Een groep oud-wielrenners, verenigd in de Club van 48, huldigt elk jaar in Den Bosch de beste profrenner (Gerrit Schulte Trofee), de beste wielrenster (Keetie van Oosten-Hage Trofee) en de renner van de toekomst (Tobogabeker). Deze laatste beker heet voortaan Gerrie Knetemann Trofee.

Een aparte vermelding verdient de Ronde van Zwitserland 1979, gewonnen door de Belg Wilfried Wesemael, Knetemanns ploeggenoot bij TI-Raleigh. Vier ritten eigent de Nederlander zich toe. Hij begint met de proloog (vier kilometer) op 13 juni in Zürich; Willems geeft slechts zestiende van een seconde prijs. Drie dagen later is hij wederom de beste tijdrijder, nu over twintig kilometer in Obersiggenthal en opnieuw is Willems tweede, op tien seconden. In de zesde etappe van Verbier⁄Le Chable naar Locarno verslaat hij vier medevluchters onder wie leider Wesemael. Een derde tijdrit wordt ten slotte zijn deel op de laatste dag in Hendschikken; na twintig kilometer is Thurau 32 en Wesemael 37 seconden trager.

De eendagsrenner Gerrie Knetemann geeft de voorkeur aan heuvelachtige klassiekers zoals de Amstel Gold Race en de Waalse Pijl boven het harde labeur van de Ronde van Vlaanderen en Parijs-Roubaix. ‘Voor kasseien was ik niet geschikt. Dan schoot ik altijd tekort, gewoon omdat mijn motor te licht was, omdat het op het cruciale moment aan pure kracht ontbrak.’

Twee keer wint hij de Gold Race, in 1974 en 1985 (zie hoofdstuk 8). In de tussenliggende jaren eindigt hij ook nog een keer als tweede, in 1977, wanneer Raas – in Frisol-shirt – twee samenwerkende Raleigh-renners, Knetemann en Kuiper, te slim en te snel af is.

Over Erik Breukink: ‘Hij komt uit een te goed nest voor de jungle van het wielrennen. Ik wil niet beweren dat Erik een softie is, maar om nou te zeggen dat hij van karakter en strijdlust borrelt, nee. Hij mist het venijn. Vroeger kon-ie dat nog compenseren met zijn klasse. Als Breukink vijftien jaar geleden had gefietst, was het een wereldrenner geweest. Tegenwoordig kan iedereen mee.’ (1994)

Op zijn erelijst staat ook Rund um den Heminger Turm in Frankturt, traditioneel op 1 mei. In 1977 valt hij na 120 kilometer aan tijdens de tweede beklimming van de Feldberg. Achter hem bestrijden de formaties Raleigh en IJsboerke elkaar op leven en dood. Ploegleider Post offert de lokale favoriet Thurau op en een kleine veertig kilometer voor het einde is Knetemann definitief weg. Hij wint met 2,43 minuten voorsprong op Thurau en 3,30 op de Belg Frans Verbeeck. De wedstrijd luidt de breuk in tussen Post en Thurau, die een jaar later bij IJsboerke tekent.

Op 3 september 1978 domineert de Raleigh-ploeg de najaars-klassieker Parijs-Brussel of liever Maubeuge-Alsemberg. Jan Raas zegeviert in de massasprint, Knetemann is tweede, de Belg Jean-Luc Vandenbroucke derde.

Zijn hoogste klassering in Wallonië is de vierde plaats in de Waalse Pijl op 20 april 1978. In ijzige regen ontstaat na de ravitaillering in Durbuy (120 km) een kopgroep van twaalf renners onder wie Knetemann, Zoetemelk, Kuiper en Henk Lubberding. In de eindsprint is de Fransman Michel Laurent de snelste vóór de Italiaan Gibi Baronchelli, Thurau en Knetemann.

Een nationaal wegkampioenschap krijgt hij nooit te pakken. Het dichtst is hij erbij in 1977 (derde achter Fedor den Hertog en Jan Krekels) en in 1981 (tweede achter Jacques Hanegraaf).

Filosofisch: ‘Je kunt nooit hoogtes bereiken zonder dalen. Zo is mijn carrière verlopen. Soms reed ik van de ene overwinning naar de andere, soms van de ene nederlaag naar de andere.’