8

‘Ik kwam uitgewoond aan de finish.’

Is het toeval dat het op zaterdag 27 april 1985 in Zuid-Limburg net zulk slecht weer is als zeven jaar eerder tijdens het wereldkampioenschap op de Nürburgring?

En dat na meer dan 200 gruwelijke kilometers dezelfde winnaar op het podium staat?

Dezelfde winnaar die opnieuw huilt…huilt…huilt…Zo intens, zo diep van binnenuit dat menige tv-kijker eventjes wat moet wegslikken. ‘Dit is de mooiste dag van mijn leven’, snikt de winnaar tegen de troostende schouder van verslaggever Mart Smeets, ‘dit is de mooiste overwinning van mijn leven.’ De woorden komen er met horten en stoten uit, maar ze blijven niet onopgemerkt.

Nauwelijks twee jaar eerder is Gerrie Knetemann voor dood opgeraapt in Dwars door België. ‘Einde loopbaan’, profeteren de artsen nog voordat ze hem in gips en verband hebben verpakt. ‘Vergeet het peloton, vergeet de racefiets.’

Ze kennen Knetemann blijkbaar niet, althans niet goed.

Hij noemt zichzelf niet-gelovig, maar blijkt wel bijbelvast. ‘Door die zege was ik de Lazarus van Nederland geworden’, vertelt hij een paar jaar later de Gazet van Antwerpen. ‘Opgestaan uit de doden. Iedereen wilde me zien, iedereen wilde me aanraken. En daar heb ik inderdaad een tweede broodwinning uitgehaald. Ik trek het land rond met inspiratiespeeches.’

In 1985 draagt Knetemann gedurende één jaar het gestreepte shirt van Skil, een internationale gereedschappenfirma waarvan het Nederlandse hoofdkantoor in Breda is gevestigd. De ploegleiders zijn al op leeftijd: de Franse burggraaf Jean de Gribaldy en Belgiës laatste Flandrien, Brik Schotte.

Een seizoen eerder, in het jaar-na-de-val, verzamelt hij zeven overwinningen: drie tijdritjes in Spaanse etappekoersen, de Grote Prijs Pino Cerami, een paar criteriums en de nationale dernytitel.

Voor het grote publiek vermoedelijk een schraal lijstje dat niet bij een renner van zijn kaliber past.

Maar het is wel een lijstje dat bij een coureur past die voor dood is opgeraapt. Bij een coureur die bezig is met een moeizame wederopstanding.

Misschien dwalen op de ochtend van 27 april in Heerlen zijn gedachten af naar 1974. Naar zijn eerste jaar als profrenner, in dienst van de Franse keurformatie Gan-Mercier. Met Nederlandse ploegmaten als Joop Zoetemelk, Gerard Vianen en Cees Bal. Met een ploegleider als Louis Caput. En automatisch dwalen ze dan ook af naar 13 april 1974, de dag van de negende Amstel Gold Race.

Dezelfde startplaats, dezelfde omgeving.

Maar niet dezelfde Knetemann.

Een Amsterdams lefgozertje lijkt hij vooral, dat zich graag door het wielerjournaüle op oneliners laat betrappen. Zoals die keer dat hij – amateur nog – tamelijk verrassend de Limburgse etappe van Olympia’s Ronde naar zich toetrekt en de pers wil weten waar hij die klimcapaciteiten aan te danken heeft. Aan het feit dat hij driehoog achter is geboren, antwoordt hij snedig.

Over heroïek: Ik ben geen figuur van de heroische overwinning. Rik van Looy zei ooit tegen me: Gerrie jongen, het maakt niet uit wat ze van je vinden en het maakt niet uit hoeveel koersen je hebt gewonnen, het gaat om de hoeveelheid geld die je op de bank hebt staan. Natuurlijk tellen je prestaties, maar je kan er bij de bakker geen brood van kopen.’ (2003)

Zo’n gozertje dus, met een eigenwijs brilletje en een even eigenwijze visie op de wereld in het algemeen en het wielrennen in het bijzonder, want ‘wat stelt het fietsen nu eigenlijk allemaal voor?’ Dat er in dat gozertje een verlegen knaap schuilgaat, ontgaat de meesten.

Zijn Franse teamgenoten vinden hem maar een rare snuiter met wie ze nauwelijks kunnen communiceren, laat staan dat ze z’n humor begrijpen.

Het seizoen 1974 zet goed in voor Gan-Mercier. Op 31 maart zorgt Bal voor een levensgrote surprise door de Ronde van Vlaanderen te winnen. Voor de Amstel Gold Race, twee weken later, wordt Zoetemelk tot speerpunt van de ploeg benoemd en krijgt Knetemann de taak zijn landgenoot zo lang mogelijk bij te staan. Als knecht wel te verstaan.

Na 153 vrij emotieloze kilometers ziet Knetemann op de Koning van Spanje kans aan te sluiten bij een ontsnapping van Hennie Kuiper en de Belg Wilfried David. Als bewaker’ is aanvankelijk de uitleg. Na ruggenspraak tussen Caput en Zoetemelk mag hij zelfs geen kopwerk meer doen.

Knetemann ondergaat de opdracht gelaten. Amateurs beginnen meteen te huilen: neem over, neem over…Profs accepteren zoiets. Het is nu eenmaal je vak. Over twee weken is het misschien precies andersom.’ Het is duidelijk: de Amsterdammer leert snel binnen het profmétier.

Achter de drie vluchters vormt zich een achtervolgende groep waarin Gan vertegenwoordigd is met Zoetemelk, Vianen en de Fransman Raymond Poulidor. Die houden de teugels zo strak dat de koplopers nooit meer dan twee minuten voorsprong is gegund. Kuiper ziet de bui al snel hangen: ‘Er zat niet veel snee in. Als we enige kans hadden willen maken, hadden we meteen drie of vier minuten moeten pakken.’

Dat geschiedt niet.

Bij de tweede beklimming van de venijnige Keutenberg – 43 kilometer voor het einde – zet Knetemann zich ondanks de stalorders toch op kop. Hij heeft er een even simpele als acceptabele uitleg voor: ‘Kuiper en David waren zichtbaar vermoeid. Laat ik maar vóór ze gaan rijden, dacht ik. Als ze omvallen, komen ze tenminste niet voor mijn wiel terecht!’

Wanneer hij, eenmaal boven, omkijkt, ziet hij niemand meer.

Over voorbestemming: ‘Ik geloof dat er meer is tussen hemel en aarde. Er zijn dingen gebeurd die ik exact zo gedroomd had. Die sprint met Moser had ik al gereden, de week ervoor in de Ronde van Nederland met Jos Schipper in de rol van Moser. Ik geloof in voorbestemming. Maar rationeel kun je daar weinig mee.’ (2003)

Kuiper betaald in de klim de tol voor het vele kopwerk en staat zowat stil. David rijdt lek en moet lang wachten omdat ploegleider Schotte achter de Belgen Walter Godefroot en Freddy Maertens rijdt, achter de tweede groep dus.

Inmiddels is het voor Caput zonneklaar dat Zoetemelk geen centimeter ruimte wordt gegund in eigen land. ‘Iedereen loerde op mij’, legt de Nederlandse kopman later uit, ‘het was onmogelijk weg te komen.’ Hij probeert nog wel op de Keutenberg – met steun van Poulidor – uit te breken, maar prompt nestelen zich twee Walters, Godefroot en Planckaert, aan zijn wiel.

Binnen veertig kilometer promoveert Knetemann zodoende van waterdrager tot champagnedrinker (al is hij nooit een groot liefhebber van champagne…). Caput raadpleegt Zoetemelk maar weer eens en tezamen besluiten ze de neoprof een vrijbrief te geven. Met als resultaat een ijzersterke solo tot op de finishlijn in Meerssen.

Nog heel even koestert Kuiper de hoop dat hij kan terugkomen in het achterwiel van Knetemann, maar die hoop blijkt spoedig ijdel. ‘Ik dacht: die valt zeker nog ‘n keer stil. Ik rij in m’n eigen tempo achter hem aan. Maar hij viel niet stil, ik viel stil.’

Als ik op de Cauberg anderhalve minuut heb, haal ik het, praat Knetemann zichzelf moed in. Het blijken er tweeënhalf te zijn. ‘Op m’n gemakkie ben ik toen naar Meerssen gebold.’ Waar het verschil met nummer twee, Planckaert, oploopt tot drie minuten en 21 seconden en waar zijn verloofde Gré Donker hem opwacht, net op tijd terug uit Heerjansdam waar zij zelf een koers heeft gereden.

Met zijn 23 jaren wordt Knetemann die dag de jongste winnaar uit de overigens nog jonge historie van de Amstel Gold Race. Wedstrijdleider Herman Krott achteraf: ‘Ik vond het helemaal niet zo geweldig dat Gerrie won. Hij was een beginnende coureur. Voor de uitstraling van onze klassieker was het veel beter als een groot renner de wedstrijd won. Ik betaalde mannen als Eddy Merckx ook extra als ze bij ons zegevierden. Drieduizend gulden in die tijd. Nu lachen ze erom, maar toen wilden ze het beloofde bedrag wel hebben. Als ze niet wonnen, kregen ze het natuurlijk niet.’

Meteen na afloop neemt Knetemann zich één ding voor: ‘Ik ga nu niet hoog van de toren schreeuwen: ik ben er. Ik zie de dingen zoals ze zijn. Ik blijf gewoon ademhalen. Per slot van rekening heb ik vandaag veel aan de ploeg te danken.’

Het relativeringsvermogen zit er al vroeg in.

Dat was april 1974. Nu is het april 1985, de Amstel Gold Race viert zijn twintigste verjaardag en Gerrie Knetemann – van heel ver aan het terugkomen – glipt via de achterdeur het deelnemersveld binnen.

Zijn ploegleider De Gribaldy heeft eigenlijk helemaal niet zo’n hoge dunk van de Nederlander, ondanks diens wereldtitel, tien Tourritten, talloze prologen, een reeks etappewedstrijden én de Amstel Gold Race van elf jaar terug. Iemand met zoveel klasse had veel meer moeten winnen, vindt De Gribaldy, ‘maar hij is niet in staat geweest zijn eigen carrière te organiseren en hij mist ambitie.’

Knetemann haalt maar eens zijn schouders op. ‘De Gribaldy houdt niet van renners die zelf nadenken. Dat werkt bij Nederlanders nu eenmaal anders.’

Wijselijk verzwijgt hij voor zijn ploegleider dat hij vrijwel zeker aan zijn laatste wielerseizoen bezig is. Die 103e plaats in de Tour van 1984 heeft hem geleerd dat het oude niveau niet meer haalbaar is. Een nieuwe toekomst wacht, als pr-man, als radioverslaggever, als Tourcolumnist, rollen die hem op het lijf geschreven lijken.

Van een 46e plaats in Luik-Bastenaken-Luik (op 21 april) wordt De Gribaldy niet vrolijker en hij besluit Knetemann niet op te stellen voor Nederlands enige klassieker. Pas na veel soebatten krijgt die op het laatste moment toch nog een toegangsbewijs, temeer omdat hij belooft zich in dienst te stellen van zijn ‘gabbertje’ Jacques van Meer, ‘een talentvolle jongen met ambitie, die tot nu toe steeds in de verkeerde ploeg zat’.

Regen, een stevige noordwestelijke bries, kou, in niets lijkt de 27e april op een lentedag. Geen wonder dat na 242 kilometer maar 25 van de 146 vertrekkers de eindstreep bereiken (onder wie Van Meer, als zeventiende).

Lange tijd prefereren de renners de betrekkelijke luwte van het peloton boven een vroege aanval die onherroepelijk tot mislukken is gedoemd. Maar na 174 kilometer vindt een van de favorieten, Adri van der Poel, het welletjes. Hij trekt in z’n eentje ten strijde. Moedig, maar ook overmoedig want een kilometer of twintig verderop staat hij opeens brakend in de berm terwijl hij de krachten aan alle kanten uit zijn verkleumde lichaam voelt wegvloeien.

Hetzelfde is hem in de Ronde van Vlaanderen overkomen. Zijn ploegleider Jan Gisbers: ‘Hij kreeg pap die hij pas twintig kilometer later opdronk. Die was toen natuurlijk ijskoud en viel als een steen op z’n maag.’ Van der Poel: ‘Ineens was het over.’

Het is de fase waarin de jonge Nico Verhoeven eveneens het hazenpad kiest terwijl een lekke band Knetemann uit de kopgroep verwijdert. Maar met behulp van Van Meer keert hij terug in de frontlinie waar zich onder meer Zoetemelk, Johan van der Velde, de Australiër Phil Anderson, de Ier Stephen Roche, de Canadees Steve Bauer en de Belgen Claude Criquielion en Mare Sergeant ophouden.

Verhoeven rijdt lek en moet kortstondig zijn opmars onderbreken. De een na de ander valt vooraan weg wanneer de Brabander een tweede en zelfs een derde poging waagt. Op de Sibbergrubbe, twintig kilometer voor Meerssen, distantieert hij zich onder het motto ‘gokken kan geen kwaad’ van zeven collega’s: de Nederlanders Knetemann, Johan Lammerts en Johnny Broers, de Belgen Patrick Versluys, Ludo Peeters en Sjef Lieckens plus Anderson.

NOS-radioverslag 1978 (verslaggever Heinze Bakker)

‘Daar komt de Kneet. Jawel. Daar komt Gerrie Knetemann en hij gaat deze etappe winnen. Dat gaat niet meer kapot. Gerrie Knetemann, ja hoor. Het publiek gaat juichen en Knetemann kan lachen. Daar is-ie binnen, nu! Gerrie Knetemann wint deze etappe, de achttiende etappe van Morzine naar Lausanne. En daar komt het achtervolgende groepje van vier waarbij dan nog Paul Wellens zit, maar het is Joseph Bruyère die de sprint wint.’

(18e etappe Ronde van Frankrijk)

‘De mannen zijn inderdaad de bocht omgekomen. Ze zijn bezig met de laatste meters, het laatste rechte stuk en we gaan kijken wat er gebeurt. Daar komt Knetemann van achteren uit naar voren. Zou-ie dan proberen weg te springen in het laatste stuk? Het wordt een uiterst spannende aangelegenheid. We gaan even kijken hoe zich dit kan ontwikkelen. Het wordt bijzonder spannend. Knetemann leidt de meute momenteel. Knetemann nog steeds in eerste positie. We zullen zien of hij dat gaat houden. Jaaaa…Knetemann wint! Uitstekend! René Martens als tweede, Lubberding als derde en de moegestreden Fedor den Hertog op de vierde plaats. Het is toch weer gelukt. De Kneet heeft het gemaakt. Hij sprong juist op tijd weg.’

(22e etappe Ronde van Frankrijk)

Nog net overleeft Verhoeven de Cauberg – dertig seconden voorsprong – waar Knetemann, Anderson, Peeters en Versluys de rest van zich afschudden. De ineenstorting volgt een paar kilometer na de top, in Berg enTerblijt. Knetemann ziet de controverse tussen de ploegen Panasonic (Anderson) en Kwantum Hallen (Peeters) weer oplaaien en profiteert er optimaal van. Hij gaat ervandoor, stort zich in Vilt op Verhoeven en laat deze meteen ter plaatse achter.

Al een seizoen eerder zitten Panasonic (ploegleider: Peter Post) en Kwantum (ploegleider: Jan Gisbers) elkaar regelmatig in de haren. Beiden gaan met goede voornemens 1985 in, maar in de Gold Race is weer sprake van openlijke vijandschap. Zo zou Post geprobeerd hebben Leo van Vliet (ex-Post, nu Gisbers) van de weg te rijden omdat deze zich aan de materiaalwagen liet meetrekken. En na afloop vertelt Peeters (Gisbers) dat Post er Anderson nadrukkelijk op wees dat geen Kwantum-renner mocht winnen.

Terwijl Anderson en Peeters meer oog voor elkaar hebben dan voor het wedstrijdgewoel, dendert Knetemann naar Meerssen, al ruimschoots voor de streep zijn emoties niet meer de baas. Wedstrijdleider Krott: ‘Kilometers voor het einde zat hij al te huilen. Ik mocht me niet met de wedstrijd bemoeien, maar toen ging ik naast hem rijden. Ik kreeg het ook te kwaad. Hij huilde toen hij over de finish reed, en ik ook.’

Huilend verschijnt hij op het tv-podium, huilend snikt hij dat dit de mooiste dag van zijn leven is.

En niemand die hem die uitspraak betwist.